Kamerstuk 36194-36

Gewijzigd subamendement van het lid Hijink ter vervanging van nr. 26 over een specifieke procedure voor goedkeuring door de Tweede Kamer van gebruik van de noodbevoegdheid op grond van amendement nr. 34

Dossier: Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan

Gepubliceerd: 15 december 2022
Indiener(s): Maarten Hijink (SP)
Onderwerpen: gezondheidsrisico's zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36194-36.html
ID: 36194-36
Origineel: 36194-26
Wijzigingen: 36194-39

Nr. 36 GEWIJZIGD SUBAMENDEMENT VAN HET LID HIJINK TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 26

Ontvangen 15 december 2022

De ondergetekende stelt het volgende subamendement voor:

Onderdeel 1 van het gewijzigd amendement van de leden Westerveld en Kuiken (stuk nr. 34) wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «twee leden» vervangen door «vijf leden».

2. Na het eerste lid worden, onder vernummering van lid 1a tot lid 1d, drie leden ingevoegd, luidende:

  • 1a. In afwijking van artikel 58c, tweede en derde lid, wordt de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, niet vastgesteld dan nadat deze regeling ten minste 24 uur is voorgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Indien binnen die termijn de Tweede Kamer der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met deze ministeriële regeling, wordt deze niet vastgesteld.

  • 1b. Een na toepassing van lid 1a vastgestelde ministeriële regeling wordt door Onze Minister onverwijld aan beide Kamers der Staten-Generaal gezonden, voorzien van een motivering waarom lid 1a is toegepast.

  • 1c. Indien het onmogelijk is de termijn van 24 uur, bedoeld in lid 1a, af te wachten, zendt Onze Minister de vastgestelde regeling onverwijld aan beide Kamers der Staten-Generaal, voorzien van een motivering waarom hiervan sprake is. Artikel 58c, derde lid, derde zin, is van toepassing.

Toelichting

Het amendement van de leden Westerveld en Kuiken 36 194, nr. 18 «voegt een vervaltermijn toe van acht weken om op basis van een noodbevoegdheid collectieve maatregelen te kunnen treffen». Daarbij wordt onder andere ook als voorwaarde voor de inzet van de noodbevoegdheid gesteld dat «onverwijld handelen noodzakelijk is». Indiener is van mening dat in veruit de meeste gevallen waarin onvoorziene maatregelen moeten worden genomen er wel de tijd is om de regeling hiertoe eerst gedurende 24 uur aan de Tweede Kamer voor te leggen. Enkel in de zeer uitzonderlijke gevallen dat het absoluut niet mogelijk is, of vanwege de ernst van de epidemiologische situatie volstrekt onwenselijk is, is gebruik van een noodbevoegdheid zonder 24 uur voorhang volgens de indiener acceptabel.

De procedure voor gebruik van de noodbevoegdheid is dan als volgt. De Minister stuurt eerst een conceptregeling naar de Tweede Kamer. De Tweede Kamer kan dan binnen 24 uur over deze conceptregeling debatteren en besluiten hier niet mee in te stemmen. Als de Tweede Kamer besluit niet in te stemmen met deze conceptregeling wordt deze niet vastgesteld. Indien de Tweede Kamer deze conceptregeling niet blokkeert, wordt deze vastgesteld. Een vastgestelde regeling wordt nagehangen bij de Eerste en Tweede Kamer. De Tweede Kamer heeft bij deze nahangprocedure geen blokkeringsrecht. Er kan enkel van deze procedure worden afgeweken als er echt niet 24 uur kan worden gewacht met vaststelling van de regeling. In dat geval wordt de regeling onverwijld aan de beide Kamers der Staten-Generaal toegezonden. De Tweede Kamer heeft ingevolge artikel 58c, derde lid, derde zin, een blokkeringsrecht. Na vaststelling van de regeling volgt de procedure met betrekking tot een wettelijke regeling, zoals opgenomen in artikel 58d, tweede lid.

Hijink