Gepubliceerd: 3 oktober 2022
Indiener(s): Ingrid Michon (VVD)
Onderwerpen: cultuur en recreatie media
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36176-5.html
ID: 36176-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 3 oktober 2022

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

         

I.

Algemeen

2

 

1.

Inleiding

3

 

2.

De investeringsverplichting

5

   

2.1.

Nederlands cultureel audiovisueel product

5

   

2.2.

Commerciële mediadiensten op aanvraag

6

   

2.3.

Investeringsvormen

7

   

2.4.

Ontheffingsmogelijkheid

10

   

2.5.

Percentages

10

   

2.6.

Vrijstelling

11

   

2.7.

Grensoverschrijdende werking

11

   

2.8.

Recht op eigendom

11

 

3.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

12

 

4.

Consultatie van betrokken partijen

12

   

4.1.

Gerichte consultatie

12

I. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met het invoeren van een investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (hierna: Wijziging van de Mediawet 2008) en hebben nog een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Mediawet 2008 en zijn positief over het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het doel van het voorstel, dat beoogt de diversiteit in het Nederlandse audiovisuele media-aanbod te borgen. Dit wetsvoorstel zal naar schatting leiden tot een forse extra investering in de Nederlandse filmindustrie. Wel hebben zij nog enkele vragen aan de regering.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij steunen het voornemen om te komen tot een investeringsplicht ten behoeve van de stimulering van het Nederlands cultureel audiovisueel product. Wel hebben zij nog enkele kanttekeningen en vragen, onder meer over de categorieën audiovisueel media-aanbod die in aanmerking komen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake de Wijziging van de Mediawet 2008. Deze leden staan hier positief tegenover, maar hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het belang van het beschermen van het Nederlandse audiovisueel aanbod, maar hebben nog enkele vragen en kanttekeningen bij deze voorgestelde wijziging van de Mediawet 2008.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben voorliggend wetsvoorstel tot zich genomen. De voornoemde leden komen tot de voorlopige appreciatie dat het huidige wetsvoorstel onvoldoende en ondermaats is en hebben vragen over de totstandkoming en politieke keuzes van dit wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel als doel heeft om het Nederlands cultureel audiovisueel product te stimuleren door middel van een investeringsverplichting. Zij onderschrijven het doel van dit wetsvoorstel, maar hebben wel enkele vragen over de omzetdrempel, de pluriformiteit en continuïteit.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel voortkomt uit het advies van de Raad voor Cultuur uit februari 2018 en zij constateren dat het medialandschap sindsdien aan verandering onderhevig is. In welke mate is het advies van de Raad voor Cultuur nog actueel en welke ontwikkelingen heeft de regering de afgelopen drie jaar gezien die de invoering van een investeringsklimaat noodzakelijk maken?

Deze leden lezen tevens dat met het wetsvoorstel beoogd wordt een gelijk speelveld te creëren met andere landen. In hoeverre zijn de hoogte van de investeringsplicht, de drempelomzet en overige voorwaarden, zoals welke genres eronder vallen, gelijk aan andere landen? En in hoeverre leidt dit tot een gelijk speelveld, zo vragen zij.

Voornoemde leden lezen dat verwacht wordt dat de investeringsplicht impact zal hebben op de markt. Zij vragen welke effecten op de markt de regering verwacht met de invoering van de investeringsplicht. Acht de regering het bijvoorbeeld waarschijnlijk dat de investeringsplicht een prijsopdrijvend effect heeft voor de prijs van streamingsdiensten, zo vragen zij.

Voornoemde leden lezen dat het wetsvoorstel tot doel heeft de diversiteit en pluriformiteit van het aanbod van Nederlandse films, series en documentaires te stimuleren. Is de regering van mening dat het omwille hiervan wenselijk is dat een zo groot mogelijk deel van de investeringsverplichting aan coproductie wordt besteed om op die wijze te stimuleren dat inzet en bijdragen van meerdere financiers/partijen worden gebundeld? Zo nee, waarom niet? En zo ja, is de regering bereid te onderzoeken hoe dit is te bewerkstelligen? In het verlengde hiervan vragen deze leden of de regering van mening is dat het goed zou zijn als investeringen van commerciële mediadiensten zoveel mogelijk gebundeld worden met financiële bijdragen van andere partijen, zoals eigen investeringen van een producent, minimumgaranties van distributeurs en sales-agents en bijdragen van omroepen of lokale, regionale en nationale fondsen in binnen- en buitenland, zodat budgetten over de hele linie worden versterkt en dit ten goede komt aan het ontwikkel- en maakproces. Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wil de regering dit stimuleren, zo vragen zij.

Ten slotte vragen voornoemde leden hoe de regering voornemens is ervoor te zorgen dat de investeringsverplichting ten goede komt aan de productie van zowel series als speelfilms en documentaires, gezien de beoogde diversiteit en pluriformiteit van Nederlandse films, series en documentaires. Is de regering bijvoorbeeld voornemens in lagere regelgeving (Mediabesluit 2008) vast te leggen welk aandeel in enerzijds series en anderzijds speelfilms en documentaires wordt besteed? Is voorzien dat vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet, jaarlijks per categorie inzichtelijk wordt gemaakt in welke producties is geïnvesteerd, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven het belang van het stimuleren van het Nederlandse cultureel audiovisueel product. Het aanbod van internationale audiovisuele producten is de afgelopen jaren sterk gestegen door de opkomst en groei van internationale aanbieders. Nederlandse kijkers moeten zich kunnen herkennen in wat ze op televisie zien en het medium is belangrijk voor bijvoorbeeld het bespreekbaar maken van moeilijke kwesties en wegnemen van taboes. Films, series en documentaires van eigen bodem mogen niet in de verdrukking komen van het internationale aanbod en deze leden zijn dan ook positief over de ambitie van deze regering om producties van Nederlandse makelij te beschermen in een veranderend medialandschap. Deze leden lezen dat de regering een investeringsverplichting als middel kiest om Nederlandse producties te versterken, omdat dit een gelijk speelveld creëert met andere landen. Kan de regering verduidelijken op welke manier quota’s of heffingen een oneerlijk speelveld zouden creëren? Kan worden toegelicht waarom bijvoorbeeld een heffingssysteem verstorend zou werken wanneer meerdere EU-lidstaten gebruik maken van een heffingssysteem? Kan de regering verduidelijken welke onoverkomelijke risico’s zij voorziet met betrekking tot marktverstoring, met inachtneming van het enorme succes van de Video on demand (hierna:VOD)-markt en de gunstige voorspellingen daarvan, zo vragen zij.

Voornoemde leden hechten waarde aan kwalitatief hoogstaande audiovisuele producten die een diverse groep mensen bedienen. De regering geeft aan een investeringsverplichting te verkiezen boven een heffingsplicht, omdat het aanbieders zelf de keuze geeft waarin zij investeren. Kan de regering een voorspelling doen welk effect dit zal hebben op de kwaliteit van audiovisuele producten die hiermee geproduceerd zullen gaan worden? Hoe groot acht de regering de kans dat voornamelijk wordt geïnvesteerd in dezelfde typen films, series en documentaires, die een grote groep bedienen en daarmee niet of nauwelijks geld gaat naar kleinere producties die andere doelgroepen bereiken? In hoeverre wordt het aanbod hiermee uniformer? Kan invloed worden uitgeoefend om te verzekeren dat de investeringsverplichting ten goede komt aan zowel series als films als documentaires? Heeft de regering niet de intentie ook enigszins te kunnen sturen op de kwaliteit van audiovisuele producten om te voorkomen dat investeringen louter terecht komen bij soortgelijke programma’s die door hun uniformiteit een groot publiek aanspreken ten koste van de pluriformiteit?

De leden van de GroenLinks-fractie achten het belangrijk om te benadrukken dat de omzet van mediadiensten op aanvraag in Nederland volgens de memorie van toelichting circa 822 miljoen euro omvatte in 2021. In korte tijd is de Nederlandse omzet van mediadiensten op aanvraag daarmee circa 480 procent (een factor vijf dus) groter dan de totale omzet van kaartverkoop van bioscopen1. Ook overstijgt de omzet van mediadiensten op aanvraag die van alle in Nederland opererende commerciële televisieomroepen. De leden willen eveneens benadrukken dat de minimumquota aan Nederlands- en Friestalige producties voor commerciële televisieomroepen in veel gevallen 40% bevat. Onderhavig wetsvoorstel betreft slechts een investeringsverplichting van 4,5%; het initiële voorstel betrof een investeringsverplichting van 6%. Tegelijkertijd staat het Nederlandse audiovisuele aanbod sterk onder druk vanwege de snelle opmars van streamers (mediadiensten op aanvraag). Andere EU-lidstaten (en landen buiten de Europese Unie) hebben al jaren geleden maatregelen getroffen in de vorm van distributie/streamingheffingen en investeringsverplichtingen om ervoor te zorgen dat de snelle opmars van mediadiensten op aanvraag niet ten koste ging van het nationale audiovisuele culturele aanbod. Deze leden merken op dat het prominente advies – en de prangende oproep – van de Raad voor Cultuur alweer stamt uit februari 2018. De eerste motie tot een streamingheffing stamt uit december 20182. Waarom heeft het 4,5 jaar geduurd voordat de regering is overgegaan tot een maatregel om het Nederlandse culturele audiovisuele aanbod te beschermen, zo vragen zij.

Voornoemde leden stellen vast dat de regering niet heeft gekozen voor het invoeren van een heffing op de inkomsten van mediadiensten op aanvraag, maar voor een investeringsverplichting. Zij merken op dat Europese lidstaten als Duitsland, Frankrijk en België (Wallonië) wel over zijn gegaan tot een heffing. De regering noemt het marktverstorend en verwijst naar het rapport van Dialogic. In hoeverre is het onwenselijk dat een heffing marktverstorende effecten heeft op grote internationale mediadiensten op aanvraag? Tevens concludeert het voornoemde rapport dat de effecten van een heffing vooralsnog «lastig zijn in te schatten». In hoeverre heeft de regering niet gekozen voor een heffing – al dan niet in combinatie met een investeringsverplichting of een quotum – vanuit politiek ideologische overwegingen? Vindt de regering dat het voordeel van een heffing is dat een door de overheid aangewezen orgaan ook zeggenschap krijgt over de besteding van de opgehaalde middelen? Deze leden wijzen erop dat de keuze van een investeringsverplichting de concurrentiepositie van (buitenlandse) mediadiensten op aanvraag niet verslechtert, terwijl deze mediadiensten een enorm concurrentievoordeel hebben ten opzichte van kleinere en traditionele Nederlandse media-aanbieders. Anders gezegd: deze leden vrezen dat op den duur het media-aanbod verder verschraalt ten faveure van grote internationale mediadiensten op aanvraag. Een investeringsverplichting voor deze grote internationale spelers zal die trend niet keren. In hoeverre is de keuze voor een investeringsverplichting in lijn met de regeringswijze op het gebied van mediabeleid, zo vragen zij. Voornoemde leden lezen verder dat de regering erkent dat grote mediadiensten op aanvraag vaak een «overwegend internationaal aanbod» in de catalogus aanbieden. Dit aanbod komt de Nederlandse maaksector volgens deze leden niet ten goede. Hoe verhoudt het jarenlange gebrek aan wetgeving hieromtrent zich met de wettelijke quotabepalingen voor Nederlandse publieke én commerciële televisieprogrammakanalen in de Mediawet 2008, die oplopen tot een quotum van 50% Nederlands- en Friestalige producties3, zo vragen zij.

De leden als voornoemd merken op dat de lobby vanuit mediadiensten op aanvraag er bij de Kamer op aandringen dat ook nasynchronisatie valt onder de investeringsverplichting. Dat lijkt deze leden totaal voorbij te gaan aan de essentie en noodzaak van onderhavig wetsvoorstel. Kan de regering duidelijk maken dat het nasynchroniseren van buitenlandse content niet valt onder de gestelde voorwaarden van de investeringsverplichting, zo vragen zij.

Voornoemde leden vragen ten slotte hoe de regering ervoor denkt te zorgen dat de investeringsverplichting ten goede komt aan de productie van zowel series als films als documentaires. Kan de regering na de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel jaarlijks per categorie de Kamer inzicht geven in welke producties is in geïnvesteerd, zo vragen zij.

2. De investeringsverplichting

2.1. Nederlands cultureel audiovisueel product

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de categorieën media-aanbod die in aanmerking komen voor de investeringsplicht, maar vragen wat de reden is dat bijvoorbeeld komedie of satire niet in aanmerking komt, nu ook deze genres cultureel waardevol zijn. Deze leden vragen hoe de regering tot deze categorieën is gekomen. Welke categorieën worden in andere landen in de Europese Unie gebruikt, zo vragen zij.

Voornoemde leden willen weten hoe het percentage van de investering, dat naar onafhankelijke makers gaat, bepaald gaat worden. Waar hangt dit van af? Zij lezen dat onderzoek volgt naar wat een redelijk percentage is. Kan de regering uitleggen wat het in deze context bedoelt met ‘redelijk’ en hoe de regering tot dit percentage is gekomen, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie lezen dat in het Mediabesluit 2008 vastgelegd zal worden welk percentage van de investeringsverplichting ten goede moet komen van onafhankelijke producties. Deze leden achten het van groot belang dat de bijdrage aan de sector van onafhankelijke producenten goed geborgd wordt en zij vragen de regering dan ook welk percentage precies vastgelegd zal worden in het Mediabesluit 2008. Kan de regering hier nadere toelichting op geven? Waarom is ervoor gekozen om dit niet in de wet te regelen, maar in een besluit vast te leggen? De sector vraagt nadrukkelijk dat de gehele investeringsverplichting naar onafhankelijke producenten moet gaan, terwijl de VOD-diensten een wens uitspreken voor meer flexibiliteit. Ziet de regering mogelijkheden voor een compromis tussen deze twee partijen, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie merken op dat het wetsvoorstel voorstelt dat alleen genres als film, series en documentaires aangemerkt kunnen worden als Nederlandse culturele content. Daarmee worden volgens deze leden andere genres die eveneens een aanzienlijke impact kunnen hebben, zoals amusement, sport, komedie of reality uitgesloten. Het publieke belang van het Nederlands cultureel audiovisueel product is wat de leden betreft breed: het vertegenwoordigt onze identiteit, het verbindt ons en geeft ons kennis over onszelf, over anderen en over de samenleving. Graag willen zij weten waarom amusement, nieuws, informatieve programma’s, sport, komedie of reality niet bij kunnen dragen aan het vertegenwoordigen van de Nederlandse identiteit en het verbinden en kennis krijgen over onszelf, anderen en de samenleving. De regering geeft aan dat alleen investeringen in films, series en documentaires kwalificeren voor de investeringsverplichting, omdat deze onder druk staan. Uit welk recent onderzoek blijkt dat deze genres onder druk staan, zo vragen zij.

Voornoemde leden constateren bovendien dat de regering voorstelt dat producties tenminste aan twee van de vier taal- en cultuurcriteria moeten voldoen. Hoe gaat het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) beoordelen of de voornaamste taal van de hoofdpersonages in een productie Nederlands of Fries is? Wordt hierbij een percentage gehanteerd? Er wordt bovendien voorgesteld dat een van de criteria is «een origineel Nederlands- of Friestalig literair werk». Waarom is gekozen voor enkel literair werk, aangezien de investeringsmaatregel bedoeld is om Nederlands aanbod te stimuleren waarin de kijker zichzelf en zijn leefwereld kan herkennen? Kan de regering voorbeelden noemen van niet-literaire werken waarin de kijken wel zichzelf en zijn leefwereld kan herkennen, zo vragen zij.

Voornoemde leden vragen voorts of aanbieders van VOD-diensten bij het Commissariaat terecht kunnen voor een toetsing aan de voorkant, mochten de aanbieders deze wens hebben.

Ten slotte vragen voornoemde leden wat de reden is dat is gekozen om het aandeel onafhankelijke producties in het kader van de investeringsverplichting te regelen in het Mediabesluit 2008 en niet in dit wetsvoorstel. Aan welk percentage denkt de regering, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat dit wetsvoorstel beoogt het creatieve en innovatieve potentieel van onafhankelijke producenten te stimuleren en de leden juichen dit toe. De regering stelt echter dat slechts een deel van de investeringen ten goede zal komen van de onafhankelijke producenten. Wat is de reden hiervan? Vindt de regering dat onafhankelijke producenten een integraal deel vormen van een levendig en pluriform aanbod en daarom met zekerheid moeten profiteren van deze investeringsverplichting? Hoe kijkt de regering naar het instellen van een minimumpercentage voor investeringen in een onafhankelijk geproduceerd audiovisueel product, zo vragen zij.

2.2. Commerciële mediadiensten op aanvraag

De leden van de VVD-fractie lezen dat de omroepdiensten van commerciële media-instellingen niet vallen onder de investeringsplicht, omdat hun bijdrage aan de Nederlandse audiovisuele sector al zeer groot is. Welk deel van de omroepdiensten zou niet voldoen aan de investeringsplicht, mochten zij daar wel onder vallen, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie geven aan dat de Raad van Cultuur in 2018 adviseerde om een stimuleringsmaatregel te implementeren, zodat ook de opbrengsten van buitenlandse tech-bedrijven, zoals Google, Facebook en YouTube, terechtkomen bij Nederlandse producties. In het huidige wetsvoorstel vallen deze bedrijven niet onder de investeringsplicht en deze leden vragen wat de reden is dat hiervoor is gekozen. Deze platforms bieden immers content aan in Nederland en zij zouden het eerlijk vinden als deze platforms ook onder de reikwijdte van het wetsvoorstel zouden vallen. Daarnaast lezen zij dat de bijdrage van de commerciële omroepen «zodanig groot» is, dat omroepdiensten van commerciële media-instellingen in dit wetsvoorstel worden uitgesloten. Zij vragen wat «zodanig groot» inhoudt en wat de reden is dat omroepdiensten van commerciële media-instellingen worden uitgesloten van de investeringsverplichting. Als hun bijdrage toch zodanig groot is, kunnen ze er best onder vallen, zo menen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de investeringsverplichting niet gaat gelden voor zogenoemde pakketaanbieders. Veel naburige landen kiezen hier echter wél voor. Zo moeten Vlaamse kabel- en telecomdistributeurs per abonnee 1,30 euro investeren in een Vlaamse coproductie van audiovisuele werken óf een gelijkwaardige financiële bijdrage leveren aan het Vlaams Audiovisueel Fonds. Op basis van welke inhoudelijke argumentatie ontspringen de zogenoemde pakketaanbieders de spreekwoordelijke dans? Heeft de regering overwogen om de investeringsverplichting wel aan hen op te leggen? Wat is het afwegingskader geweest en kan de regering dit afwegingskader alsnog de Kamer doen laten toekomen? Tevens merken deze leden op dat aanbieders van videoplatforms buiten de investeringsverplichting vallen. Zij vragen waarom deze grote industriespelers ontbreken. De regering merkt op dat de herziene richtlijn audiovisuele mediadiensten het onmogelijk zou maken om een investeringsverplichting op te leggen aan videoplatforms. Kan de regering dit nader onderbouwen? Op welke bepaling in de richtlijn is dit gebaseerd, zo vragen zij.

2.3. Investeringsvormen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat de investeringsverplichting per boekjaar wordt berekend en uiterlijk binnen twee boekjaren moet worden uitgevoerd. Waarom is gekozen voor een periode van maximaal twee jaar en niet drie of vier jaar? De leden kunnen zich voorstellen dat wanneer aanbieders zelf zouden kunnen indelen in welke jaren ze een forse investering doen van bijvoorbeeld 16% en de vrijheid hebben om de twee jaren daarna niets te investeren, dit kan bijdragen aan de kwaliteit van de gemaakte producten. Wat is de reactie van de regering hierop, zo vragen zij.

Voornoemde leden hebben kennisgenomen van de drempelomzet van 30 miljoen euro per jaar en willen weten waarom voor dit bedrag is gekozen, en niet voor een lager bedrag of juist een hoger bedrag. Wat is de verwachting van de regering hoeveel diensten boven de drempelomzet gaan uitkomen? Om hoeveel diensten zou het zijn gegaan bij bijvoorbeeld een drempelomzet van 1 miljoen euro per jaar of 100 miljoen euro per jaar? Hoe gaat het Commissariaat controleren of alle relevante aanbieders van commerciële mediadiensten het Commissariaat informeren, nu kleinere aanbieders niet met een accountantsverklaring hoeven te bevestigen aan het Commissariaat dat hun omzet lager is dan de omzetdrempel, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat deze wetswijziging over het opnemen van een investeringsverplichting ten behoeve van de stimulering van Nederlandse culturele audiovisuele producties wordt ingevoerd in 2023. De leden onderschrijven daarom de noodzaak om dit wetsvoorstel spoedig te behandelen. Zij zijn positief gestemd over mogelijk 30 miljoen euro per jaar extra die via deze investeringsplicht aan de sector ten goede komt. Zij zijn van mening dat de investeringsverplichting een essentiële wijziging in de Mediawet is om de Nederlandse audiovisuele sector te ondersteunen. Kan de regering toelichten waarom is gekozen voor een investeringsplicht in plaats van een heffing? Wat zijn volgens de regering de voordelen van een investeringsplicht? Wat maakt de investeringsplicht een doeltreffende regeling voor de stimulering van een Nederlands cultureel audiovisueel product? Gaat de regering tussentijds monitoren hoe effectief deze wetswijziging is, al voorafgaand aan de evaluatie die vier jaar na implementatie is voorzien? Op welke wijzen zal dit gemonitord worden, zo vragen zij.

Volgens voornoemde leden beoogt de wet de diversiteit en pluriformiteit van het Nederlands cultureel aanbod te bevorderen. Zij vragen wat de reden is dat is gekozen voor een vrijstelling van de investeringsverplichting voor VOD-diensten met een omzet lager dan 30 miljoen euro per boekjaar. Kan de regering toelichten waarom is gekozen voor deze grens? Hoeveel VOD-diensten vallen binnen het wetsvoorstel zoals dit bij de Kamer voorligt? De leden menen dat het wetsvoorstel tevens bedoeld is om een gelijk speelveld met het buitenland tot stand te brengen. Is de regering zich ervan bewust dat de eerdergenoemde grens van 30 miljoen euro in andere Europese landen veel lager ligt? Moet Nederland niet dezelfde lijn volgen als andere EU-lidstaten wat betreft de vrijstelling van de investeringsverplichting? Is de regering van mening dat het wetsvoorstel nog wel doeltreffend is met zo’n hoge drempel? Waarom is gekozen om af te wijken van één miljoen euro, zoals het oorspronkelijke voorstel beoogde? Kan de regering uitzoeken welke landen een hogere omzetdrempel dan één miljoen euro hanteren en welk percentage de VOD-diensten in deze landen moeten investeren, zo vragen zij.

Daarnaast hebben voornoemde leden een vraag over de mogelijkheid die het wetsvoorstel biedt om hogere investeringen in een boekjaar te verrekenen met het eerstvolgende boekjaar. Bestaat er volgens de regering een risico dat dit instabiliteit in de investeringen in de sector kan veroorzaken? Zo ja, waarom heeft de regering hier dan alsnog voor gekozen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het Commissariaat beoordeelt of commerciële mediadiensten de goede informatie verstrekken met betrekking tot de samenstelling en de hoogte van de relevante omzet. Zouden niet alle media-instellingen een accountantsverklaring aan moeten aanleveren? Deze leden vragen bovendien wat de reden is dat aanvankelijk gekozen is voor een vrijstelling van de investeringsverplichting, indien de relevante omzet van een VOD-dienst lager is dan één miljoen euro per boekjaar, en dat dit in dit wetsvoorstel is aangepast naar 30 miljoen euro per boekjaar. Kan de regering uiteenzetten waarom er niet voor een lagere drempel gekozen is van bijvoorbeeld 10 miljoen euro per boekjaar? Welke grens hanteren andere landen die werken met een investeringsverplichting? Kan de regering ook aangeven, als gekeken wordt naar het huidige medialandschap, hoeveel aanbieders er nu onder de vrijstellingsdrempel van 30 miljoen euro per boekjaar vallen, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie vinden het niet duidelijk wat er wel of niet valt onder de definitie van de investeringsverplichting. Nasynchronisatie is bijvoorbeeld iets dat veel tijd en middelen kost en het zorgt ervoor dat veel programma’s toegankelijk worden voor Nederlandse kijkers. Valt dit ook onder de definitie van de investeringsverplichting, zo vragen zij.

Daarnaast zien de leden als voornoemd dat de sector kampt met grote personeelstekorten. Sinds de coronapandemie zien zij dat personeel de sector heeft verlaten. Zij kunnen zich daarom goed voorstellen dat talentontwikkeling in den brede mogelijk gaat vallen onder de investeringsverplichting. De VOD-diensten dragen op die manier hun steentje bij aan het opleiden van vakmensen en de ontwikkeling van nieuw talent, zo stellen zij.

Voornoemde leden constateren dat in het wetsvoorstel is opgenomen dat de investeringsverplichting niet geldt, indien een VOD-dienst een omzet heeft van 30 miljoen euro per boekjaar of minder. Deze leden vragen waarop deze grens is gebaseerd en waarom is gekozen om deze grens fors te verhogen. In het wetsvoorstel dat ter consultatie is voorgelegd, was deze grens nog één miljoen euro. Zij vinden dit een forse stijging en zouden graag wat meer onderbouwing hiervoor zien. Daarnaast is deze drempel volgens de leden ontzettend hoog als gekeken wordt naar investeringsverplichtingen in andere landen. Zij vragen de regering waarom zij niet aansluit bij landen zoals Frankrijk en Spanje, waar de grens respectievelijk vijf en 10 miljoen euro is. Heeft de regering een overzicht van welke landen een hogere omzetdrempel dan één miljoen euro hanteren en welk percentage de partijen in deze landen verplicht moeten investeren, zo vragen zij.

Verder constateren voornoemde leden dat het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt om hogere investeringen dan de verplichte 4,5% te verrekenen met het jaar daarop. Zij vragen wat de gevolgen hiervan zijn. Zij zijn bang dat dit mogelijk gaat leiden tot schommelingen of discontinuïteit in de verplichte investeringen. Juist nu heeft de sector behoefte aan continuïteit en zekerheid. Heeft de regering deze zorgen ook en is de regering van plan een jaarlijkse ondergrens qua investeringen in te stellen, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering audiovisueel aanbieders met een omzet hoger dan 30 miljoen euro per boekjaar wil verplichten tot een investering. Deze leden merken op dat het voorstel, dat in 2020 ter consultatie is voorgelegd, een omzetdrempel van één miljoen euro hanteerde. Waarom is gekozen voor een verdertigvoudiging van het originele voorstel? Tevens vragen zij welke landen een hogere omzetdrempel dan één miljoen euro hanteren en hoe dit zich verhoudt met het gelijke speelveld waar de regering waarde aan hecht. Kan de regering uiteenzetten wat de reden is dat is gekozen voor deze substantieel hogere omzetdrempel dan omliggende landen? Kan er een overzicht worden geboden van welke audiovisuele aanbieders specifiek hierover contact hebben opgenomen met de Staatssecretaris en/of het ministerie en wat de inhoud van die communicatie was met betrekking tot de omzetdrempel? Is de regering bereid om deze omzetdrempel te verlagen, zo vragen zij.

Voornoemde leden hebben nog enkele vragen met betrekking tot de mogelijkheid om investeringen over twee jaar uit te smeren. Kan de regering nogmaals ingaan op waarom investeringen, die de 4,5% overschrijden, alvast naar volgend boekjaar kunnen worden overgeheveld? Kan de regering reflecteren op de negatieve effecten hiervan op de bekostigingszekerheid van de sector? Is de regering bereid deze regeling te schrappen? Is de regering bereid om hier een ondergrens aan te stellen om te voorkomen dat het ene jaar wel wordt geïnvesteerd en het jaar erop niet, hetgeen negatief is voor de continuïteit van de sector, zo vragen zij.

De leden als voornoemd hechten waarde aan dat de investeringen op zo’n kort mogelijke termijn ten goede komen van de productie van Nederlands cultureel audiovisueel aanbod. Kan de regering een licht werpen op wanneer deze investeringsverplichting daadwerkelijk in werking zal treden? Is de regering bereid vast te leggen dat dit uiterlijk in het eerstvolgende jaar na implementatie van de wet zal gebeuren, zo vragen zij.

Ten slotte vragen voorgenoemde leden om te reflecteren op de inclusie van internationale aanbieders van audiovisueel aanbod, terwijl andere grote tech-giganten geheel of gedeeltelijk ook spelers zijn in de audiovisuele markt, maar niet onder deze investeringsverplichting vallen. Welke plannen heeft de regering om ook andere internationale aanbieders te betrekken ten gunste van de productie van Nederlands audiovisueel aanbod, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat er een mogelijkheid bestaat voor mediadiensten op aanvraag om de investeringen over twee jaar te verrekenen. Dit vinden de voornoemde leden een zorgwekkend signaal. Deze bepaling wekt de suggestie dat mediadiensten op aanvraag de investeringsverplichting als een moetje zien, aldus de leden. Anders gezegd: dat mediadiensten op aanvraag niet voornemens zijn om méér te investeren dan het absolute minimum. Wat is het huidige aandeel van Nederlands audiovisueel cultureel aanbod bij de desbetreffende mediadiensten op aanvraag? Kan de regering toezeggen dat bij de inwerkingtreding van de wet ieder jaar gemonitord wordt welk aandeel van mediadiensten op aanvraag bestaat uit Nederlands audiovisueel cultureel aanbod? Tevens zorgt deze bepaling ervoor dat de bedrijfszekerheid en continuïteit van de audiovisuele sector in het geding komt. Veldpartijen maken zich ernstig zorgen over deze verrekening en wat dit potentieel voor impact heeft op de sector. Waarom wegen de belangen van grote, winstgevende, vaak beursgenoteerde, mediadiensten op aanvraag zwaarder dan die van kleine, nationale, culturele en creatieve makers, zo vragen zij.

2.4. Ontheffingsmogelijkheid

De leden van de VVD-fractie zien dat een ontheffing van de investeringsplicht mogelijk is, bijvoorbeeld bij een startende aanbieder. Deze leden vragen waarom ervoor is gekozen om een startende aanbieder een ontheffing te laten verkrijgen. Zorgt de omzetdrempel van 30 miljoen euro niet voor voldoende bescherming bij startende aanbieders? Heeft het Commissariaat daarnaast, met de huidige toelichting, voldoende handvatten om over de ontheffingsmogelijkheid te kunnen oordelen, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering voornemens is om de Kamer middels een jaarlijkse rapportage te informeren over hoe vaak er gebruikgemaakt is van de ontheffingsmogelijkheden.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat onderhavig wetsvoorstel een ontheffingsmogelijkheid bevat. Waar is dit goed voor, zo vragen zij.

2.5. Percentages

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe het percentage van 4,5% tot stand is gekomen. Kan de regering hierbij tevens aangeven welke percentages andere landen gekozen hebben? Deze leden willen graag een toelichting op hoeveel van de geschatte 29,8 miljoen euro uit extra investeringen bestaat. Hoeveel bestaat bovendien uit reeds bestaande investeringen in Nederlandse culturele audiovisuele producties, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie maken bezwaar tegen het verlagen van de investeringsverplichting van 6% naar 4,5%. De omzet van mediadiensten op aanvraag in Nederland bedroeg circa 822 miljoen euro in 2021. Deze grote aanbieders zijn in financiële omvang vijf keer groter dan de gehele kaartjesverkoop uit de bioscoop. Wat bewoog de regering ertoe om de investeringsverplichting te verlagen van 6% naar 4,5%? Welke afwegingen hebben meegespeeld in dit proces? Welke ministeries waren betrokken bij het vaststellen van het definitieve percentage? Wanneer is het besluit genomen om de investeringsverplichting te verlagen? Op basis van welke inhoudelijke gronden is de beslissing gevallen op 4,5%? Waarom ontbreekt een motivering over de toekenning van dit precieze percentage? Is consultatie gepleegd met de Raad voor Cultuur over de verlaging van de investeringsverplichting van 6% naar 4,5%, zo vragen zij.

Voornoemde leden merken op dat de Raad voor Cultuur in 2018 pleitte voor een extra impuls van 50 miljoen euro per jaar. Deze impuls was gebaseerd op de marktomstandigheden uit 2017. Het huidige voorstel zou mediadiensten op aanvraag verplichten tot niet eens 30 miljoen euro aan nationale content. Op welk bedrag zou de 50 miljoen euro uitkomen als deze sinds 2018 zou zijn geïndexeerd op inflatie? Wat is het productiebudget van een stevige speelfilm en dramaserie? In hoeverre is dit wetsvoorstel afgestemd met andere ministeries, zo vragen zij.

2.6. Vrijstelling

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat voor een merkwaardig hoge vrijstelling is gekozen. Het oorspronkelijke wetsvoorstel sprak van een omzetdrempel van één miljoen euro. De richtsnoer van de Europese Commissie noemt een vrijstelling van twee miljoen euro. Welke belangen hebben meegespeeld bij de verhoging van deze vrijstelling tot maar liefst 30 miljoen euro omzet? Volgens deze leden loopt deze gigantische omzetdrempel volledig uit de pas, wederom, met onze naburige landen. Kan de regering een overzicht geven van de omzetdrempels in andere Europese landen? Ziet de regering überhaupt de noodzaak wel in om te bouwen aan een toekomstbestendig cultureel audiovisueel media-aanbod en een toekomstbestendig mediabestel, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in de oorspronkelijke versie van het wetsvoorstel een omzetdrempel van twee miljoen euro wordt aangehouden, maar dat deze in de voorliggende versie is gewijzigd naar 30 miljoen euro per boekjaar. De leden lezen in de beslisnota4 dat bij een omzetdrempel van 20 miljoen euro alle kleine en startende bedrijven vrijgesteld zijn van de investeringsverplichting. Uit de beslisnota’s lijkt dat die voorwaarde leidend is geweest in de discussie over de hoogte van de omzetdrempel. Deze leden vragen de regering daarom waarom er toch is gekozen voor een omzetdrempel van 30 miljoen euro. De leden lezen in de memorie van toelichting dat er enkele ontheffingsmogelijkheden zijn voor individuele aanbieders, waaronder specifieke economische omstandigheden, zoals bij een opstartende mediadienst. De leden vragen de regering of deze mogelijkheden niet voldoende borging kunnen bieden voor kleine en startende bedrijven, ook bij een lagere omzetdrempel.

De leden constateren dat andere Europese landen veel lagere omzetdrempels hanteren. Spanje hanteert bijvoorbeeld een omzetdrempel van 10 miljoen euro en Frankrijk een van vijf miljoen euro. Duitsland, België en Portugal hanteren zelfs een omzetdrempel onder de één miljoen euro. Kan de regering nader toelichten waarom zij op een drempel van 30 miljoen is gekomen, welke argumenten daarvoor leidend waren en waarom er niet gekozen is voor vijf, 10, 15, 20 of 25 miljoen euro, zo vragen zij.

2.7. Grensoverschrijdende werking

De leden van de VVD-fractie lezen dat aan de hand van indicatoren, die zullen worden opgenomen in het Mediabesluit 2008, wordt bepaald of een mediadienst zich richt op publiek in Nederland en daarmee onder de investeringsverplichting zal vallen. Wat zijn deze indicatoren? Kan hiervan een korte schets worden gegeven, zo vragen zij.

2.8. Recht op eigendom

De leden van de VVD-fractie lezen dat de investeringsverplichting wordt berekend over een deel van de omzet. Deze omzet moet zijn behaald in Nederland en relevant zijn. Wanneer wordt de omzet als relevant gezien? Kan daaraan een nadere uitwerking worden gegeven, zo vragen zij.

3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De leden van de VVD-fractie lezen dat het toezicht en de handhaving van deze investeringsverplichting is belegd bij het Commissie. Hoeveel extra fte wordt verwacht nodig te zijn om deze verplichting effectief te controleren en uit te voeren, zo vragen zij.

4. Consultatie van betrokken partijen

4.1. Gerichte consultatie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de gerichte consultatie en vragen waarom, na consultatie met commerciële omroepdiensten, die omroepdiensten volledig zijn uitgezonderd van de investeringsplicht. Wat is bovendien de reden dat na consultatie de omzetdrempel van één miljoen euro per boekjaar naar 30 miljoen euro per boekjaar is opgehoogd, zo vragen zij.

Voornoemde leden ontvangen graag een toelichting op het verlengen van de grens voor recente producties van één naar vier jaar. Waarom is voor vier jaar gekozen en niet, bijvoorbeeld, twee, drie of vijf jaar, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de leeftijd van producties is opgeschroefd van één jaar naar vier jaar. Dat betekent dat na inwerkingtreding van de wet het tot vier jaar kan duren voordat de investeringsverplichting effect sorteert. Waarom is ook hier weer gekozen voor een dergelijke oprekking, zo vragen zij.

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

De adjunct-griffier van de commissie, Huls