Gepubliceerd: 29 september 2022
Indiener(s): Paul van Meenen (D66)
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36163-6.html
ID: 36163-6

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 29 september 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

1.

Inleiding

1

2.

De context en inhoud van het wetsvoorstel

2

3.

Consultatie, uitvoering, toezicht, handhaving, doenvermogen, regeldruk en financiële gevolgen voor de rijksbegroting

4

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorstel van wet tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de termijn van de omkering van de bewijslast voor consumentenkoop van levende dieren (hierna: het wetsvoorstel). Zij maken graag van de gelegenheid gebruik enkele opmerkingen te maken en vragen te stellen aan de regering.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Aanpassingswet bewijslasttermijn consumentenkoop levende dieren en hebben nog vragen en opmerkingen bij dit wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij benadrukken dat dit wetsvoorstel uitwerking geeft aan de door de Eerste Kamer aangenomen motie van het lid Meijer1. Deze leden merken op dat het Eerste Kamerlid Van Dijk van de SGP-fractie deze motie mede ondertekend heeft. voornoemde leden onderschrijven de uitvoering van de motie, welke een uitwerking is van het door deze leden gesteunde amendement van het lid Ellian (VVD) (Kamerstuk 35 734, nr. 10), en hebben geen behoefte aan het stellen van nadere vragen.

2. De context en inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat de tekst van het voorgestelde artikel 18a van Boek 7 BW van het wetsvoorstel geheel overeenkomt met de tekst zoals die was voorgesteld met het amendement van het lid Ellian (Kamerstuk 35 734, nr. 10). De motivering van het amendement van het lid Ellian geldt thans nog onverkort voor deze leden. De oorspronkelijke wettelijke regeling in het BW levert een goede balans op tussen de belangen van (consumenten)kopers en verkopers van levende dieren. Deze leden hebben voorts geconstateerd dat het wetsvoorstel voorziet in duidelijk overgangsrecht. Daar hebben zij begrip voor, omdat zij beseffen dat elke andere keuze voor overgangsrecht, of de keuze geen overgangsrecht op te nemen, ook evidente nadelen met zich zou meebrengen. Zijn de relevante partijen in de praktijk adequaat betrokken geweest bij de totstandkoming van de voorgestelde overgangsregeling? Zo ja, kan de regering bevestigen dat de sector deze overgangsregeling redelijk en wenselijk acht en is deze ook goed uitvoerbaar? Zo nee, waarom is er niet geconsulteerd?

De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat Frankrijk en Spanje levende dieren helemaal hebben uitgesloten van de werking van de richtlijn en daarvoor een apart regime hanteren. Oostenrijk en België willen ook voor deze route kiezen. In hoeverre sluit dit regime in de praktijk aan bij de Nederlandse, Duitse en Deense situatie?

De leden van de SP-fractie begrijpen uit de memorie van toelichting dat de regering terugkomt op haar eerdere keuze om de bewijslasttermijn voor levende dieren niet af te laten wijken van de generieke bewijslattermijn voor consumentenkopen. Bij de behandeling van de Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud hebben de Kamer en de regering ook hun standpunten gewisseld over het vraagstuk van de bewijslasttermijn van consumentenkopen van levende dieren. De regering was destijds nog overtuigd van het handhaven van één uniforme termijn van één jaar voor alle producten, maar kiest er nu voor dit los te laten. Toch wordt deze keuze niet uitgebreid toegelicht in de memorie van toelichting. De regering kiest er met name voor te verwijzen naar de discussies in de Staten-Generaal. Ook de Afdeling Advisering van de Raad van State geeft aan de zelfstandige argumentatie van de regering te missen. Kan de regering toelichten waarom zij vindt dat voor de handel in levende dieren een uitzonderlijke bewijslasttermijn van zes maanden moet gelden in plaats van twaalf maanden zoals voor alle andere goederen geldt? Waarom snijdt de regering in de rechtsbescherming van consumenten ten gunste van verkopers?

De leden van de SP-fractie lezen tevens in de memorie van toelichting dat de behandeling en huisvesting van levende dieren een groter effect hebben op de toestand van het dier dan het gebruik en de locatie hebben op de toestand van andere (niet-levende) producten. Deelt de regering de mening dat deze vergelijking niet voor alle producten op gaat? Kan de regering aangeven waarom zij dan op basis van die argumenten op de termijn van zes maanden uitkomt? Als laatst zijn de aan het woord zijnde leden benieuwd of de regering (in de toekomst) van plan is om nog meer producten uit te zonderen van de uniforme mate van consumentenbescherming.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de leden van de D66-fractie vinden het onbegrijpelijk dat bij de aanschaf van dieren wordt teruggegrepen naar de termijn van zes maanden in plaats van een jaar voor de omkering van de bewijslast ten aanzien van na de koop gebleken gebreken.

Deze leden zijn van mening dat de vergelijking tussen levende dieren en «andere goederen» niet opgaat. Artikel 1.3 van de Wet dieren erkent de intrinsieke, eigen waarde van dieren, zijnde wezens met gevoel. Voornoemde leden vragen de regering of zij de opvatting deelt dat levende dieren in dat opzicht verschillen van (levenloze) goederen.

Een termijn van een jaar, in plaats van zes maanden, voor de omkering van de bewijslast ten aanzien van na de koop gebleken gebreken doet volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de leden van de D66-fractie recht aan de intrinsieke waarde van het dier, beschermt de consument beter, en draagt bij aan het bestrijden van de malafide dierenfokkers. Het wordt namelijk voor handelaren minder interessant om doorgefokte dieren als honden en katten, met grote kans op genetische gebreken, te verkopen. Veel genetische aandoeningen van doorgefokte dieren zijn de eerste zes maanden niet zichtbaar. De eerste klachten van heupdysplasie bij honden zijn pas na vier tot tien maanden zichtbaar. Epilepsie als gevolg van ziekte of afwijkingen in de schedel van honden en katten doet zich vaak pas na een half jaar tot een jaar voor. De ernstige afwijking syringomyelie, waarbij kleine hersenen door het te grote achterhoofdsgat in de schedel worden gedrukt komt bij meer dan 50% van de Cavalier King Charles Spaniels voor. De honden lijden ondraaglijke pijn en gillen bij bewegingen. Deze ernstige en veel voorkomende afwijking openbaart zich doorgaans pas een half jaar tot een jaar na de geboorte. Deelt de regering de mening dat een verkorting van de termijn voor de omkering van de bewijslast van een jaar naar een half jaar in de praktijk zal betekenen dat veel gebreken zich pas zullen manifesteren nadat de termijn van een half jaar verstreken is? Door de termijn voor de omgekeerde bewijslasttermijn te verkorten van een jaar naar een half jaar zullen de meeste aangeboren afwijkingen van doorgefokte honden en katten pas zichtbaar worden nadat de termijn van de omgekeerde bewijslast verstreken is. Daarmee worden malafide dierenfokkers en dierenhandelaren in binnen- en buitenland bevoordeeld, en dat gebeurt ten koste van dierenwelzijn, dierengezondheid en de bescherming van de consument.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de leden van de D66-fractie vragen de regering of zij de opvatting deelt dat een omgekeerde bewijslasttermijn van een jaar beter kan helpen in de strijd tegen malafide puppyhandel, aangezien het voor de verkopende partij minder aantrekkelijk wordt om doorgefokte dieren uit zogeheten puppyschuren te verkopen.

Deelt de regering de mening dat dieren een groot belang hebben bij een goede gezondheid en een goed welzijn en dat dit niet geldt voor goederen? Zo ja, deelt de regering ook de mening dat de aankoop van een levend dier een extra verantwoordelijkheid met zich meebrengt, die niet geldt bij de aanschaf van goederen? En deelt de regering de mening dat dit impliceert dat de aanschaf van een levend dier niet één-op-één vergeleken kan worden met de aanschaf van goederen?

Deelt de regering de mening dat, als er een verschil is tussen het kopen van levende dieren of levenloze goederen, het in het nadeel van dieren is als de termijn van de bewijslastomkering bij de aanschaf van levende dieren korter wordt dan bij de aanschaf van (levenloze) goederen, waar de termijn één of twee jaar is?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de leden van de D66-fractie vragen de regering of zij van mening is dat het verkorten van de bewijslasttermijn voor de consumentenkoop van levende dieren positief of negatief uitpakt voor de gezondheid en het welzijn van dieren.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de leden van de D66-fractie vragen de regering voorts of zij van mening is dat het verkorten van de bewijslasttermijn voor de consumentenkoop levende dieren de rechtspositie van de koper van een huisdier verbetert of verslechtert, gegeven het feit dat veel erfelijke afwijkingen zich pas voordoen als het dier de leeftijd van zes maanden tot een jaar heeft bereikt.

3. Consultatie, uitvoering, toezicht, handhaving, doenvermogen, regeldruk en financiële gevolgen voor de rijksbegroting

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de leden van de D66-fractie lezen dat de regering geen consultatie heeft laten uitvoeren voor het wetsvoorstel om de bewijslasttermijn terug te draaien naar een half jaar. Zij vinden dat een groot gemis omdat het wetsvoorstel naar de mening van deze leden grote negatieve gevolgen kan hebben voor zowel de gezondheid en het welzijn van dieren als voor de bescherming van de consument, die bij de aanschaf van een dier met erfelijke afwijkingen de kans ontnomen wordt om de fokker of handelaar aansprakelijk te stellen binnen de termijn waarin veel erfelijke aandoeningen zichtbaar worden. Om deze reden steunde de Consumentenbond de verlegde omgekeerde bewijslasttermijn van één jaar (brief Consumentenbond d.d. 28 januari 2022).

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de leden van de D66-fractie vragen de regering waarom geen reactie gevraagd is van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) en van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), aangezien deze organisaties veel kennis hebben van de gezondheids- en welzijnsproblemen van doorgefokte huisdieren en van de termijn waarbinnen deze problemen zich kunnen manifesteren.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie, Burger