Gepubliceerd: 8 september 2022
Indiener(s): Tunahan Kuzu (DENK)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36154-5.html
ID: 36154-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 8 september 2022

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

I.

Algemeen

1

 

1.

Inleiding

2

 

2.

Hoofdlijnen van het voorstel

3

 

3.

Gegevensbescherming

8

 

4.

Doenvermogentoets rapport Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

9

 

5.

Financiële gevolgen

9

 

6.

Regeldruk

9

 

7.

Evaluatie

9

 

8.

Internetconsultatie

10

 

9.

Toezicht- en uitvoeringstoetsen

10

       

II.

Artikelsgewijs

10

I. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel van de regering. Zij hebben daar enkele vragen over.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van het eerder aangenomen wetsvoorstel voor het bedrag ineens. Deze leden vinden het van groot belang dat de mogelijkheid voor de opname van het bedrag ineens per 1 juli 2023 echt mogelijk wordt gemaakt en danken de regering voor de aanpassingen die het bedrag ineens goed uitvoerbaar en uitlegbaar maken. De leden van de D66-fractie hebben nog een aantal vragen en opmerkingen bij het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in verband met de herziening van de mogelijkheid tot afkoop in de vorm van een bedrag ineens alsmede tot wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet herziening bedrag ineens). De eerdergenoemde leden maken graag van de gelegenheid gebruik tot het stellen van een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wet herziening bedrag ineens. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

Het lid Omtzigt heeft met verbazing kennisgenomen van het wetsvoorstel. Tijdens de wetsbehandeling van het wetsvoorstel zijn uitdrukkelijk twee problemen aan de orde gekomen. Voor het eerste probleem, namelijk de «geboortedatumproblematiek» wordt in dit wetsvoorstel een oplossing voorgesteld. Het tweede probleem, «hoeveel houdt iemand netto over van een bedrag ineens?», wordt in de hele memorie van toelichting niet eens benoemd. Dit is in de ogen van het lid Omtzigt kwalijk en dit lid zal daar hieronder op terugkomen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering voornemens is om de inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel te verschuiven naar 1 juli 2023. Kan de regering volledig inzichtelijk maken welke consequenties deze uitgestelde inwerkingtredingsdatum heeft voor deelnemers? Voorgenoemde leden vragen eveneens of de regering kan aangeven of de voorgenomen inwerkingtredingsdatum voldoende uitvoerbaar is voor pensioenuitvoerders. Is hierover met hen in contact getreden? Zo ja, kan de regering aangeven of de pensioenuitvoerders onderschrijven dat de voorgenomen inwerkingtredingsdatum voldoende gelegenheid biedt voor de noodzakelijke voorbereiding, indachtig de tijd die voor verdere parlementaire behandeling van het voorstel noodzakelijk zal zijn?

De leden van de VVD-fractie wijzen op het vereiste opgenomen in artikel 63 van de Grondwet op basis waarvan wijzigingen in de geldelijke voorzieningen van politiek ambtsdragers met tenminste twee derde van het aantal uitgebrachte stemmen aangenomen dienen te worden. Zij vragen of de regering inzichtelijk kan maken hoe dit vereiste zich verhoudt tot het onderliggende voorstel.

Omdat pensioen op vele verschillende manieren kan worden opgebouwd, horen de leden van de D66-fractie graag hoeveel mensen nog gebruik maken van een bevroren pensioen in eigen beheer, netto-pensioen en andere oudedagsvoorzieningen die zijn opgebouwd in de derde pijler en waarnaar wordt gerefereerd in paragraaf 1.1 (en ook in paragraaf 2.2.4) van de memorie van toelichting. Kan de regering reflecteren wat de impact is van deze additionele opties met het oog op de complexiteit en uitlegbaarheid van het pensioenstelsel, ook met het oog op de voorgenomen transitie met de Wet toekomst pensioenen (Wtp) (Kamerstuk 36 067)?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan reflecteren op de gevolgen voor de uitvoering van dit wetsvoorstel in het kader van de uitvoering van de Wtp, in het bijzonder het invaren.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering er in het wetsvoorstel voor heeft gekozen om tegemoet te komen aan de praktische bezwaren van pensioenuitvoerders de uitstelmogelijkheid te beperken tot deelnemers wier pensioeningangsdatum ligt in de maand waarin zij de Algemene Ouderdomswet (AOW)-gerechtigde leeftijd bereiken ofwel wier pensioeningangsdatum ligt op de eerste dag volgend op de maand waarin zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken. Met deze inperking van de doelgroep voor de uitstelmogelijkheid wordt weliswaar beantwoord aan deze praktische bezwaren, maar als gevolg van deze keuze wordt de doelgroep van de regeling wel verkleind. Kan de regering duidelijkheid scheppen over de omvang van de groep voor wie de regeling als gevolg van deze wijziging niet langer toegankelijk is? Hoe verhoudt deze inperking zich tot de eerder gewekte verwachtingen richting deze groep? Hoe verhoudt deze inperking zich tot de wens om met het voorstel maatwerk te kunnen bieden aan alle deelnemers? Deelt de regering de inschatting dat hierin de doelstelling van de wet en de uitwerking daarvan uiteenlopen?

De leden van de VVD-fractie wijzen daarbij eveneens op de nadelige gevolgen van de voorgestelde inperking voor specifieke groepen deelnemers. Deelnemers die vóór de voorgenomen inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2023 de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken, ontbreekt het namelijk aan een wettelijke bepaling op basis waarvan zij om uitstel van betaling van het bedrag ineens tot 1 januari 2024 zouden kunnen vragen. Deelnemers die in de laatste maand van 2022 de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken, ontbreekt het op vergelijkbare wijze aan de mogelijkheid om per 2023 het keuzerecht op een bedrag ineens uit te oefenen. Deelt de regering de inschatting van de leden van de VVD-fractie dat deze groepen als gevolg van het voorstel onevenredig benadeeld lijken te worden? Zo ja, ziet de regering mogelijkheden om voor deze groepen door middel van een speciale voorziening in overleg met hun pensioenuitvoerder te waarborgen dat ook zij gebruik kunnen maken van het gewenste maatwerk? Hoe beoordeelt de regering de mogelijkheid om dit vacuüm bijvoorbeeld door middel van terugwerkende kracht te vullen? Voorgenoemde leden vragen of de regering, indien maatwerk voor deze groep niet mogelijk blijkt te zijn, bereid is om de consequenties van het voorstel voor deze groep nader toe te lichten.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de wijzigingen die zijn aangebracht in de uitkeringsstroom en delen de inschatting van de regering dat met deze wijziging de uitvoerbaarheid en uitlegbaarheid van het bedrag ineens verbeterd wordt.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering inzichtelijk kan maken hoe de uitstelmogelijkheid van het bedrag ineens en de in het voorstel vervatte wens om te voorkomen dat het bedrag ineens nadelige fiscale consequenties heeft voor deelnemers zich verhoudt tot het in de Wet Inkomstenbelasting 2001 opgenomen principe dat het genietingsmoment van inkomsten ligt op het moment van vorderbaar en inbaar worden. Kan de regering schetsen of dit principe voor een deelnemer die besluit om de uitstelmogelijkheid te benutten fiscale consequenties heeft en zo ja welke?

De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor het partnerpensioen voor een nabestaande indien de deelnemer vroegtijdig overlijdt en nog geen uitbetaling heeft ontvangen van bedrag ineens.

De leden van de D66-fractie krijgen graag bevestigd van de regering dat een bedrag ineens van 10% van het opgebouwde vermogen ook betekent dat er 90% van het vermogen overblijft in het persoonlijk pensioenvermogen uit de Wtp, omdat de periodieke uitkering direct vanaf de pensioeningangsdatum wordt verlaagd op basis van 90% van de waarde van de opgebouwde aanspraken. Daarbij vragen deze leden of het bedrag ineens in voldoende mate mogelijk blijft in een stelsel onder de Wtp, zodat beide voorstellen kunnen worden aangenomen zonder dat er een aanvullende wetswijziging nodig is om het bedrag ineens mogelijk te maken.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het verplaatsen van het uitbetalingsmoment van het bedrag ineens van de maand februari naar januari zich verhoudt tot de genoemde drukte bij pensioenuitvoerders in januari.

De nu voorliggende wetswijziging heeft als ingangsdatum 1 juli 2023. Dat is volgens de leden van de CDA-fractie krap. Pensioenuitvoerders geven aan negen maanden tot één jaar implementatietijd nodig te hebben voor wijzigingen die effect hebben op IT-systemen en vooral de klantcommunicatie. Deelt de regering het standpunt van het CDA dat het wenselijker zou zijn om de inwerkingtredingsdatum op 1 januari 2024 te zetten? Dat biedt meer ruimte voor zorgvuldigheid in zowel de parlementaire behandeling als de implementatie.

Het huidige wijzigingsvoorstel maakt de uitkering van een bedrag ineens uitvoerbaar, maar uitvoerders kunnen niet voorkomen dat gebruik van deze optie nadelig kan uitpakken voor een deelnemer. Problemen in de samenloop van het bedrag ineens met toeslagen vallen te voorkomen door deze specifieke eenmalige uitkering (het bedrag ineens) geen onderdeel te laten uitmaken van het toetsingsinkomen voor toeslagen. Pensioenuitvoerders kunnen deelnemers voorlichting verschaffen over dit risico, maar meer dan waarschuwen in algemene zin kan niet. Pensioenuitvoerders zijn immers niet op de hoogte van de totale financiële situatie van een (gewezen) deelnemer, zoals het huidige totale inkomen, het bestaan van meerdere dienstverbanden, pensioenregelingen, de vermogenspositie, het (toetsings)inkomen van de partner, het vermogen van de partner of andere aspecten die van invloed zijn op toeslagen of iemand zijn financiële situatie.

Wat is het risico op naheffingen van de Belastingdienst voor deelnemers, juist voor mensen met de laagste inkomens?

Kan de regering enkele berekeningen delen wat dit betekent op basis van enkele maatmensen, de uitkering, de belastingnaheffing, toeslagen en consequenties voor het pensioen dat overblijft?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bereid is naar dit probleem te kijken en hiervoor naar oplossingen te zoeken. Zijn er bijvoorbeeld andere waarborgen die kunnen worden geïntroduceerd binnen de fiscale regelgeving (zoals de eenmalige uitkering niet meetellen in het toetsvermogen)? Zo nee, kan de regering dit beargumenteren?

De leden van de SP-fractie vragen het volgende. De leden van de SP-fractie zouden graag zien dat het bedrag ineens hoe dan ook overgemaakt wordt, ook wanneer een gepensioneerde voortijdig komt te overlijden. Na een leven lang hard werken zou iemand toch op zijn minst de mogelijkheid moeten hebben om de nabestaanden en geliefden iets achter te laten in het vreselijke geval dat iemand kort na pensionering komt te overlijden? Bovendien zijn het gemiddeld genomen mensen met zwaardere beroepen uit de werkende klasse die vroegtijdig overlijden. Het niet mogelijk maken bevoordeelt diegenen die toch al rijk en hoogopgeleid zijn omdat zij gemiddeld een hoger pensioen opbouwen, hun bedrag ineens vaker kunnen ontvangen en omdat zij later komen te overlijden en dus langer profiteren van hun pensioenuitkering. Is het de bedoeling om dit klassenonderscheid nog verder uit te vergroten? Wat gaat er gedaan worden om dit te voorkomen? Welke mogelijkheden zijn er om het bedrag ineens direct na pensionering en ook na overlijden uit te keren? Na overlijden zou het bedrag ineens bijvoorbeeld in de «boedel» van de overledene terecht kunnen komen en zo verdeeld kunnen worden over de erfgenamen. Welke mogelijkheden zijn hiertoe, wat zijn hiervan de voor- en nadelen? Welke mogelijkheden zijn er om het bedrag ineens uit te keren in de maand volgend op pensionering, maar uit te zonderen voor berekeningen betreffende zaken als toeslagen, heffingen en AOW-premie?

Voorts hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen. Wat gaat er gedaan worden om zorg te dragen voor uitvoerige, persoonlijke en correcte voorlichting en informatievoorziening aan mensen die overwegen het bedrag ineens op te nemen? Deze leden voorzien persoonlijke financiële risico’s die moeilijk te overzien zijn wanneer op lange termijn het pensioen verlaagd wordt voor een eenmalige uitkering.

Voorts lezen de leden van de SP-fractie dat «Daarbij zij opgemerkt dat de totale waarde van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen in omvang gelijk blijft aan de situatie met een uitkeringsstroom 100-10-90» en vragen zij op welke manier wordt voorkomen dat verlaging plaatsvindt. In een later rekenvoorbeeld in de memorie van toelichting wordt namelijk wel gesproken van misgelopen gelden, kan dit verduidelijkt worden? In het geval hier geen compensatie voor komt, zien deze leden dit als een korting op de pensioenuitkering tussen de periode van pensionering en de uitkering van bedrag ineens. Deze leden zijn het niet eens met deze keuze en vinden dat als het bedrag ineens er moet komen en als het dan op deze manier moet omdat het blijkbaar te verwarrend is allemaal, dat mensen hiervoor gecompenseerd moeten worden. Dit kan simpelweg gedaan worden door het bedrag dat in mindering wordt gebracht op de 100 in de 100-10-90 structuur toe te voegen aan het bedrag ineens. Hierdoor hoeft niemand significant in te leveren op zijn pensioen vanwege deze aanpassing, anders dan de mindering van bedrag ineens op de verdere looptijd van de pensioenuitkering. Hoe zou dit toegepast kunnen worden op de wet?

De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie lezen dat de uitstelregeling voor het bedrag ineens in het wetsvoorstel niet meer toegankelijk is voor deelnemers die hun pensioeningangsdatum hebben vervroegd naar een leeftijd vóór het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Deze leden merken op dat mensen die gebruik maken van de versoepeling van de Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU-)heffing, vaak wegens het langdurig uitoefenen van een zwaar lichamelijk beroep, met deze wetswijziging een aanzienlijk hogere belastingdruk hebben over hun eventuele bedrag ineens dan anderen, aangezien zij het betalen van AOW-premie niet kunnen voorkomen. Zij vragen of de regering deze ongelijke behandeling ook oneerlijk vindt. Is de regering het eens met deze leden dat mensen die hun hele leven een zwaar fysiek beroep hebben uitgeoefend juist beschermd in plaats van benadeeld moeten worden? Deze leden vragen of de regering een inschatting kan maken van de omvang van deze groep en daarbij ook in kan gaan op de verwachte samenstelling van deze groep in termen van opleiding, beroepsgroepen en/of inkomensgroepen. Welke mogelijkheden ziet de regering om financieel tegemoet te komen aan deze groep om ongelijke fiscale behandeling te voorkomen?

De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie vragen verder of dit wetsvoorstel gevolgen heeft voor de implementatie van de Wtp en de uitvoering van het invaren van bestaande pensioenrechten.

De leden van de SGP-fractie begrijpen de redenen om de doelgroep die gebruik kan maken van de uitgestelde uitbetaling te beperken. Deze leden lezen echter in de memorie van toelichting dat dit ervoor zorgt dat de doelgroep met ongeveer de helft ingeperkt wordt, omdat uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat ongeveer de helft van de werknemers rond de AOW-datum met pensioen gaat. Is dit correct? Wordt hierdoor het doel en de effectiviteit niet te ver ingeperkt? De inperking is mede ingegeven door het uitgangspunt van gelijke behandeling, maar de leden van de SGP-fractie vragen of de inperking zelf tot ongeveer de helft ook in overeenstemming is met het uitgangspunt van gelijke behandeling.

Ondanks eerdere bezwaren is de maand van betaling van de uitgestelde betaling alsnog verschoven van februari naar januari, zo constateren de leden van de SGP-fractie. Hoe is aan de eerdere bezwaren, zoals drukte in januari, tegemoetgekomen nu blijkt dat de uitbetaling wel in januari kan plaatsvinden?

De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de gevolgen van het bedrag ineens voor bijvoorbeeld toeslagen en belastingen, mede in het licht van informatievoorschriften. Het verkrijgen van een bedrag ineens kan ertoe leiden dat een deelnemer substantieel minder toeslagen krijgt. Daarbij kan het ook leiden tot een terugvordering van toeslagen. Daarnaast kan het grote fiscale gevolgen hebben. Mede door de veelheid aan belastingkortingen en de afbouw daarvan is de marginale druk in het belastingstelsel vaak enorm hoog. Bovenstaande kan ertoe leiden dat een deelnemer van het bedrag ineens vrijwel niets overhoudt, ook na de voorliggende herziening van de wet. Hoe wordt de deelnemer hierover geïnformeerd? Hoe wordt geborgd dat deelnemers dit meenemen in hun overwegingen? Wie is daarvoor verantwoordelijk? De leden van de SGP-fractie vragen of de regering het eens is met de stelling dat het verkrijgen van het bedrag ineens gemiddeld zal leiden tot een hogere belastingdruk, door met name de hoge marginale druk, en dat deelnemers die gebruik maken van de mogelijkheid van een bedrag ineens netto veelal meer belasting zullen afdragen en/of minder toeslagen zullen ontvangen dan deelnemers die hier niet voor kiezen. Waarom is er niet voor gekozen om de keuze voor het bedrag ineens minimaal zo aantrekkelijk te maken als de standaardoptie van gelijke periodieke uitkeringen?

Het lid Omtzigt merkt op dat het wetgevingsproces ronduit slordig is in dit dossier. De regering dient na afloop van het wetgevingsoverleg een tweede nota van wijziging in, waarin zij zegt dat het probleem is opgelost en dat er afstemming geweest is met de uitvoerders (pensioenfondsen, verzekeraars). Maar het probleem blijkt dus niet opgelost, blijkt een aantal weken later (na de stemmingen). Verder besluit de regering het nieuwe wetsvoorstel niet open te stellen voor internetconsultatie – terwijl er wel meer dan 1,5 jaar de tijd genomen wordt. Het excuus is natuurlijk dat er afstemming is met de uitvoerders. Maar dat is natuurlijk het halve verhaal.

Het lid Omtzigt constateert dat in de beslismemo voor de bewindspersoon heel helder wordt meegedeeld dat er bezwaren zijn van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud), Ortec en in de literatuur. Deze bezwaren zijn behoorlijk fundamenteel en het lid Omtzigt komt later op de inhoud terug. Dit lid merkt echter op dat een memorie van toelichting niet bedoeld is om een rooskleurig beeld te schetsen, maar bedoeld is om een evenwichtig beeld te schetsen van de voordelen en de nadelen van de gekozen oplossing. Specifiek stelt aanwijzing voor de regelgeving 4.43 onder c (deze aanwijzing gaat over de memorie van toelichting bij onder andere een wetsvoorstel):

«de uitvoerings- en handhavingsaspecten van de regeling, zoals de keuze van het handhavingsstelsel en de mate waarin te verwachten is dat de toepassing van de regeling aanleiding geeft tot conflicten;». Welnu: het is evident dat er conflicten gaan ontstaan omdat mensen geen idee hebben wat ze netto overhouden. Het negeren daarvan is echt een omissie. Het enkel verwijzen naar eerdere discussie ook.

Ook op het gebied van grondwettelijke toetsing (gelijke behandeling) schiet de memorie van toelichting ernstig tekort. Daarom verzoekt het lid Omtzigt de regering een nieuwe memorie van toelichting te schrijven, waarin gewoon een eerlijk beeld geschetst wordt van de gevolgen.

Het lid Omtzigt constateert dat de motie-Oomen-Ruijten c.s. de aanleiding was van deze wet. Deze motie vroeg zeer expliciet om het bedrag van de afkoop ineens niet te laten meetellen voor de huurtoeslag en meer in zijn algemeenheid een methode te vinden om ervoor te zorgen dat mensen weten wat ze overhouden. De motie merkt ook op dat verplicht afgekocht pensioen niet meetelt voor de huurtoeslag. En de eenmalige uitkering wel. Dat probleem is om een aantal redenen nog urgenter geworden: door de stijgende (energie)armoede zal het aantal mensen dat uit noodzaak een beroep zal doen op deze mogelijkheid toenemen. Dat zijn mensen die hun rekeningen niet kunnen betalen. Het Nibud heeft er in een publicatie ook op gewezen dat mensen met een laag inkomen meer dan 80% van de afkoopsom kwijt kunnen zijn aan belastingen en het (terug)betalen van toeslagen. Hier moet dus gedacht worden aan mensen met aanzienlijke financiële problemen en een laag inkomen die horen dat zij een keer in hun leven een keer 10.000 euro kunnen ontvangen en zich voorbereiden om dat te gebruiken om orde op zaken te stellen. Zij komen er dan achteraf achter dat zij netto minder dan 2.000 euro overhouden. Deze burgers zullen tot het einde van hun leven verbitterd zijn ten aanzien van de overheid. Het lid Omtzigt ontvangt graag een reactie op de conclusies van het Nibud-rapport.

Het lid Omtzigt verzoekt de regering ten minste twee zaken te heroverwegen. Ten eerste om de eenmalige afkoop vrij te stellen als inkomen voor de huurtoeslag. Ten tweede om de mogelijkheid te geven om de afkoop te behandelen als eindheffing (zoals bijvoorbeeld bij de zorgbonus ook gedaan is). Graag ontvangt dit lid een nota van wijziging die een van beide opties implementeert.

Het lid Omtzigt heeft een aantal concrete vragen over het voorstel. Blijft het zo dat men kan kiezen tussen hoog/laag en bedrag ineens? Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen? Verwacht de regering dat er zaken zullen mislopen door de samenloop? Wie moet de deelnemer (en de partner van de deelnemer) de informatie verschaffen over de financiële gevolgen van afkoop, zoals het verlies van het recht op toeslagen? Is de partij die dat moet doen ook in staat dat te doen en welke straf is van toepassing indien dat niet gebeurt?

Het lid Omtzigt is ontevreden over de inperking van de groep en verzoekt de regering terug te gaan naar de oorspronkelijke regeling, die voor iedereen openstond.

Het lid Omtzigt is niet te spreken over de keuze om het bedrag ineens niet langer uit te betalen als daartoe wel besloten is, maar wanneer de persoon dus om fiscale redenen moet kiezen om een jaar te wachten en hij/zij in de tussentijd overlijdt. Deze oplossing zal tot grote teleurstellingen leiden en de gekozen oplossing, betere voorlichting, gaat dit natuurlijk niet oplossen. Is de regering bereid om terug te gaan naar het originele voorstel om het bedrag ineens dan alsnog uit te keren aan de erfgenamen?

Het valt het lid Omtzigt op dat in de tweede nota van wijziging, die het tweede keuzemoment introduceerde, de volgende toelichting gegeven werd. Deze toelichting zegt dat de oplossing, die nu alsnog gekozen wordt (met een kleine afwijking), juridisch niet houdbaar is.

In het voorliggende voorstel wordt niet beoordeeld waarom deze variant nu ineens wel juridisch houdbaar zou zijn. Het lid Omtzigt nodigt de regering uit aan te geven waarom onderstaande problematiek niet van toepassing zou zijn op de gekozen oplossing: «Alternatief 2: De doelgroep beperken tot één kalenderjaar. Als optie is onderzocht om een uitzonderingsregel te creëren voor de deelnemers die in het jaar waarin zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken met pensioen gaan. Concreet is gekeken naar de mogelijkheid om, als een deelnemer uit deze groep kiest voor een bedrag ineens, het bedrag ineens als default uit te keren in de maand januari in het daarop volgende jaar. Voor pensioeningangsdatum maakt de deelnemer de keuze voor het bedrag ineens en vanaf pensioeningangsdatum ontvangt hij de «verlaagde» maandelijkse pensioenuitkering. Fiscaal wordt het bedrag ineens belast op het moment dat de afkoop op basis van de wettelijke bepalingen plaatsvindt en wordt uitgekeerd, dus in januari na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Omdat het bedrag ineens pas in het jaar na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt afgekocht en uitgekeerd, is geen AOW-premie verschuldigd over het bedrag ineens. De uitzonderingsregel is getoetst op uitvoerbaarheid. Alhoewel de uitzonderingsregel leidt tot extra administratieve handelingen en daarmee leidt tot een toename van de uitvoeringskosten voor pensioenuitvoerders, wordt deze uitzonderingsregel uitvoerbaar geacht voor de pensioenuitvoerders. Deze optie wordt echter beleidsmatig als onwenselijk beoordeeld en juridisch kwetsbaar geacht. De onwenselijkheid en juridische kwetsbaarheid zijn gelegen in de positie van deelnemers die net buiten deze groep vallen. Dit zijn deelnemers van wie het pensioen ingaat in een jaar voorafgaand aan het jaar waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt. Om uiteenlopende redenen kan de pensioeningangsdatum liggen in een jaar voorafgaand aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Vaststaat dat niet iedere deelnemer de mogelijkheid heeft om de pensioeningangsdatum zodanig te verplaatsen dat deze datum en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in hetzelfde jaar vallen (of een pensioeningangsdatum heeft die ligt in het jaar ná het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd). Dat is bijvoorbeeld het geval als het pensioenreglement niet de mogelijkheid biedt om de pensioeningangsdatum uit te stellen. Door het beperken van de uitzondering tot deelnemers die in het jaar waarin zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken met pensioen gaan, wordt op voorhand een groep deelnemers uitgesloten van de uitzonderingsregel zonder dat daar goede argumenten voor zijn te geven. Tussen deze (groepen) mensen bestaan namelijk geen relevante verschillen, zodat niet gerechtvaardigd zal kunnen worden dat deze groepen ongelijk behandeld worden. Immers, zowel deelnemers van wie de pensioeningangsdatum ligt in een jaar vóór het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd als deelnemers van wie de pensioeningangsdatum ligt in het jaar van het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, zijn AOW-premie verschuldigd over een bedrag ineens als die op de pensioeningangsdatum tot uitkering komt. Derhalve kunnen beide groepen profijt hebben bij uitbetaling van het bedrag ineens in het jaar na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, omdat dan geen AOW-premie over het bedrag ineens is verschuldigd. Dat is in strijd met de gelijke behandelingswetgeving op grond van leeftijd bij de arbeid. Het is niet objectief te rechtvaardigen waarom voor de ene groep wel een tweede uitbetalingsmoment in de Pensioenwet zou worden gecreëerd, maar voor de andere groep (pensioengerechtigde leeftijd in een jaar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd) niet. Het oplossen van een verschillende uitwerking van fiscale wetgeving leidt hiermee tot een civielrechtelijke ongelijkheid.»1

3. Gegevensbescherming

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het mogelijk is om gegevensdeling tussen pensioenfondsen, Mijnpensioenoverzicht en instanties als Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)/Sociale Verzekeringsbank (SVB) mogelijk te maken binnen deze wet.

4. Doenvermogentoets rapport Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de communicatie inzake de samenloop met andere overheidsregelingen op inkomensgebied richting deelnemers die overwegen gebruik te maken van het bedrag ineens. Deze leden wijzen op de discussie die hieromtrent tijdens de parlementaire behandeling van de Wet bedrag ineens en vragen de regering of zij kan toelichten hoe zij de rol van pensioenuitvoerders rondom het informeren van deelnemers over eventuele risico’s verbonden aan de samenloop met andere overheidsregelingen ziet, indachtig het feit dat zij niet op de hoogte (kunnen) zijn van de volledige financiële situatie van een deelnemer. Is de regering bereid om bij de inwerkingtreding van de wet aandacht te besteden aan deze risico’s en de communicatie hierover richting deelnemers? Zo ja, op welke wijze is zij voornemens dit in te richten zodat deelnemers in staat worden gesteld zich op toereikende wijze te informeren over de effecten van het gebruikmaken van het bedrag ineens op hun bredere inkomenssituatie?

Omdat het risico op fouten in de (her)berekening van het bedrag ineens zo klein mogelijk is gemaakt door voorliggende wijziging, hopen de leden van de D66-fractie dat pensioendeelnemers weinig aanleiding zullen hebben om een klacht in te dienen. Met het oog op de introductie van een klachten- en geschilleninstituut in de Wtp, naast de Ombudsman Pensioenen die al bestaat, vragen deze leden waar deelnemers naartoe moeten gaan als zij het oneens zijn met (de berekening van) het bedrag ineens.

5. Financiële gevolgen

Het stemt de leden van de D66-fractie tevreden dat de financiële gevolgen van het opnemen van een bedrag ineens voor de deelnemer niet verslechteren als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel. Omdat de gevolgen, zoals voor de inkomstenbelasting en toeslagen, lastig te doorgronden kunnen zijn voor een deelnemer, vragen deze leden of deelnemers door ieder pensioenfonds worden geholpen om inzicht te krijgen in de financiële gevolgen die het opnemen van het bedrag ineens voor hen heeft, ook als er bij verschillende fondsen gebruikt wordt gemaakt van de mogelijkheid om een bedrag ineens op te nemen. Hoe wordt geborgd dat pensioenfondsen over de juiste gegevens beschikken als een deelnemer tegelijkertijd bij meerdere pensioenfondsen een bedrag ineens wil opnemen en op welke manier wordt daarbij verzekerd dat er voldoende aandacht is voor zowel de directe als de indirecte gevolgen van het opnemen van het bedrag ineens bij meerdere pensioenfondsen tegelijkertijd, zo vragen de leden van de D66-fractie. Hoe kijkt de regering naar een constructie waarbij één pensioenfonds de financiële gevolgen voor de deelnemer communiceert, ook van eventuele kleinere fondsen waarvan de deelnemer een bedrag ineens wil opnemen, zo vragen deze leden.

6. Regeldruk

7. Evaluatie

Met het oog op de evaluatiebepaling uit de originele wet (de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen) vragen de leden van de D66-fractie naar de samenhang van het bedrag ineens met vervroegde uittreding, als iemand nog geen recht heeft op een AOW-uitkering maar een deel van het pensioen eerder wil opnemen om toch eerder te kunnen stoppen met werken. Wanneer kunnen de leden van de D66-fractie de eerste tussentijdse evaluatie van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen verwachten en is daarbij aandacht voor de samenhang tussen het gebruik van RVU en een leven lang ontwikkelen door andere werknemers, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering daarnaast inzicht kan geven in de mate waarin in de pensioenregeling, die wordt afgesproken door de sociale partners, rekening wordt gehouden met de rol van het bedrag ineens en de mogelijk hogere gewenste pensioenopbouw die hiervan het gevolg is. Daarnaast vragen deze leden of er in de evaluatie ook inzicht wordt gegeven in enerzijds het gebruik van het bedrag ineens maar anderzijds ook in de rol van het bedrag ineens bij de pensioenopbouw. Kunnen de effecten van het onderliggende voorstel en de Wtp daarbij worden onderscheiden, zo vragen deze leden.

Voorts vragen de leden van de D66-fractie naar het beeld van de regering bij vervroegde uittreding in een tijd van personeelstekorten. Op welke manier kunnen mensen die vervroegd willen uittreden vanwege een zwaar beroep met een opleiding worden geholpen om in het kader van een leven lang ontwikkelen zich om te scholen naar een ander beroep dat beter bij hen past, zo vragen deze leden. Ook vragen deze leden naar de mogelijke inzet van het bedrag ineens voor een sabbatical, waarna een deelnemer weer aan het werk gaat.

8. Internetconsultatie

De leden van de D66-fractie danken de regering voor het raadplegen van pensioenuitvoerders om de aanpassing van het bedrag ineens op een zo uitvoerbaar mogelijke manier vorm te geven. Hoewel deze leden daarom verwachten dat de inhoud van het voorstel goed is afgestemd met de pensioenuitvoerders die uiteindelijk met de wet aan de slag moeten, hebben deze leden een vraag over de inwerkingtreding. Deze leden vragen of de regering kan bevestigen dat het bedrag ineens vanaf 1 juli 2023 mogelijk is bij alle pensioenfondsen en voor wanneer beide Kamers dan met dit wetsvoorstel moeten hebben ingestemd.

9. Toezicht- en uitvoeringstoetsen

Ook de leden van de D66-fractie zien, met de Autoriteit Financiële Markten (AFM), het belang van correcte, duidelijke, evenwichtige en tijdelijke informatieverstrekking aan deelnemers. Voorts vragen deze leden naar de mogelijkheden voor de AFM om toezicht te houden op de communicatie van pensioenfondsen over het bedrag ineens op een manier die zij goed achten.

Ook onderschrijven de leden van de D66-fractie de uitgangspunten zoals de AFM die formuleert, onder meer rond keuzevrijheid. Omdat deelnemers geen keuzevrijheid hebben wat betreft het pensioenfonds waar zij hun pensioen opbouwen, vragen deze leden of alle pensioengerechtigden in gelijke mate een keuze kunnen maken voor een bedrag ineens of dat pensioenfondsen verschillende niveaus van keuzevrijheid kunnen gaan aanbieden.

II. Artikelsgewijs

De voorzitter van de commissie, Kuzu

De adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap