Gepubliceerd: 24 juni 2022
Indiener(s): Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), de Th. Graaf
Onderwerpen: burgerlijk recht recht rechtspraak
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36153-4.html
ID: 36153-4

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 20 april 2022 en het nader rapport d.d. 21 juni 2022, aangeboden aan de Koning door de Minister voor Rechtsbescherming. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 februari 2022, no. 2022000474, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 april 2022, nr. W16.22.0027/II, bied ik U hierbij aan.

De tekst van het advies treft u hieronder aan, met tussengevoegd de reactie daarop.

Ik bied U dit nader rapport aan in samenhang met het nader rapport inzake het voorstel van wet tot uitvoering van de Verordening (EU) nr. 2020/1784 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken) (PbEU 2020, L 405/40) (Uitvoeringswet Betekeningsverordening), naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, gedateerd 20 april 2022, nr. W16.22.0028/II.

Bij Kabinetsmissive van 25 februari 2022, no.2022000474, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot uitvoering van de Verordening (EU) van het Europees Parlement en de Raad nr. 2020/1783 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (bewijsverkrijging) (PbEU 2020, L 405/1) (Uitvoeringswet Bewijsverkrijgingsverordening), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan verordening (EU) 2020/1783 betreffende de samenwerking tussen gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (hierna: de bewijsverkrijgingsverordening).2 Daartoe bevat het voorstel onder andere de door de bewijsverkrijgingsverordening vereiste juridische grondslagen.

De Afdeling wijst erop dat het wetsvoorstel bij een deel van de bepalingen geen toelichting bevat en adviseert de toelichting aan te vullen zodat deze zelfstandig leesbaar is.

Toelichting aanvullen

De toelichting bij het wetsvoorstel bevat voor zeven van de negentien voorgestelde bepalingen een artikelsgewijze toelichting. Uit de transponeringstabel blijkt dat voor een aanzienlijk deel van de voorgestelde artikelen de toelichting bij de huidige Uitvoeringswet EG-bewijsverordening dient te worden geraadpleegd.

Voor de parlementaire behandeling maar in het bijzonder ook voor de rechtspraktijk, is het van belang dat de toelichting zelfstandig leesbaar is.3 De toelichting dient inzicht te bieden in hetgeen met een bepaling wordt beoogd en welke overwegingen ten grondslag liggen aan een bepaalde keuze door de wetgever.

De Afdeling merkt in dit verband op dat de toelichting bij de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening een aantal passages bevat die (ook na inwerkingtreding van het voorstel) van toegevoegde waarde kunnen zijn. Bij wijze van voorbeeld wordt gewezen op:

  • i) de regeling wie zorg dient te dragen voor een oproeping,

  • ii) de mogelijkheid van beroep en

  • iii) de regeling inzake de vergoeding van kosten door het aangezochte gerecht.4

In de toelichting bij het wetsvoorstel ontbreekt deze toelichting, of er wordt in enkele zinnen slechts aandacht geschonken aan onderdelen die veranderd zijn.5

In het licht van het voorgaande adviseert de Afdeling de toelichting aan te vullen zodat zij zelfstandig leesbaar is.

Ik ben de Afdeling erkentelijk voor de opmerking over de toelichting bij het wetsvoorstel. Het is juist dat in de versie van de toelichting die naar de Afdeling is gezonden voor advies, niet voor alle artikelen van het wetsvoorstel een artikelsgewijze toelichting was geschreven. Dat heeft ermee te maken dat het wetsvoorstel, ter uitvoering van de herschikte bewijsverkrijgingsverordening, om praktische redenen een nieuwe uitvoeringswet vaststelde in plaats van de bestaande Uitvoeringswet EG-bewijsverordening te wijzigen. Daardoor werden ook artikelen die inhoudelijk niet wijzigden, opnieuw vastgesteld. Om onnodige herhaling te voorkomen werd ervoor gekozen deze ongewijzigde artikelen niet opnieuw van een (gelijkluidende) toelichting te voorzien. Met de Afdeling ben ik echter van mening dat in beginsel ieder voorgesteld artikel van een artikelsgewijze toelichting moet worden voorzien. Daarom is naar aanleiding van het advies van de Afdeling in het aangepaste wetsvoorstel gekozen voor de aanpassing van alleen die bepalingen van de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening waartoe de implementatie van de verordening noopt, in plaats van het vaststellen van een heel nieuwe uitvoeringswet. Iedere inhoudelijke wijziging zal worden voorzien van een artikelsgewijze toelichting.

Het wetsvoorstel en de toelichting zijn op dit punt aangepast. De Afdeling heeft dezelfde opmerking gemaakt in het advies bij het wetsvoorstel tot uitvoering van de herschikte betekeningsverordening, gedateerd 20 april 2022, nr. W16.22.0028/II. Ook dat wetsvoorstel en de bijbehorende toelichting zijn op dit punt aangepast.

De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

Ik dank de Afdeling voor de redactionele suggesties. Deze zijn overgenomen in de toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

De vice-president van de Raad van State,

Th.C. de Graaf

Ik moge U hierbij verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind