Gepubliceerd: 20 mei 2022
Indiener(s): Marnix van Rij (staatssecretaris financiƫn) (CDA)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36107-2.html
ID: 36107-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2023 en volgende jaren wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.126a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a, onder 4°, wordt na «bedraagt» ingevoegd «, verminderd met het aantal jaren dat de leeftijd van de belastingplichtige op het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn hoger is dan de leeftijd die 15 jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet».

b. Onder vernummering van onderdeel b, onder 2° tot en met 4°, tot onderdeel b, onder 3° tot en met 5°, wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:

  • 2°. dat, ingeval de termijnen toekomen aan een bloed- of aanverwant, niet zijnde de partner of gewezen partner, in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, de periode tussen de eerste termijn en de laatste termijn ten minste 20 jaar bedraagt, verminderd met het aantal jaren tussen het tijdstip waarop die bloed- of aanverwant de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt en het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn;.

c. In onderdeel b, onder 3° (nieuw), wordt na «ouder is dan 30 jaar» ingevoegd «maar niet de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt».

d. In onderdeel b, onder 5° (nieuw), wordt «onder 2° en 3°» vervangen door «onder 2°, 3° en 4°» en wordt na «bedraagt» ingevoegd «, verminderd met het aantal jaren dat de leeftijd van de belastingplichtige op het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn hoger is dan de leeftijd die 15 jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet».

2. In het negende lid wordt «onderdeel c» vervangen door «onderdeel d».

B

Artikel 9.2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «een natuurlijk persoon of rechtspersoon die» vervangen door «een natuurlijk persoon die of lichaam dat».

2. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. deze natuurlijk persoon of dat lichaam een positie in aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet op directe of indirecte wijze behoudt of verkrijgt die vergelijkbaar is met zijn positie in soortgelijke aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen of geldleningen voorafgaand aan het moment waarop het samenstel van transacties een aanvang heeft genomen.

C

Artikel 9.4a, vijfde lid, vervalt.

D

Artikel 9.6, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel en voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep ten aanzien van de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in het derde lid, wordt een voor bezwaar vatbare beschikking waarvan het bedrag op het aanslagbiljet van de belastingaanslag is vermeld of ingevolge het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift behoort te worden vermeld geacht onderdeel uit te maken van de belastingaanslag.

ARTIKEL II

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 13, vierde lid, vervalt, onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot vierde tot en met zesde lid.

B

Artikel 25, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduidingen «1°.», «2°.» en «3°.» worden vervangen door de aanduidingen «a.», «b.» en «c.».

2. Aan het slot van onderdeel a (nieuw) wordt de puntkomma vervangen door «; en».

3. Onderdeel b (nieuw) vervalt, onder vernummering van onderdeel c (nieuw) tot b.

4. In de tweede zin wordt «volzin» vervangen door «zin».

C

Artikel 28, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan de aanhef wordt toegevoegd «, waaronder regels inzake de wijze waarop».

2. Aan onderdeel d wordt toegevoegd «, waaronder gegevens ten behoeve van de doelen van de polisadministratie, bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdelen a, d en e, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen».

D

In artikel 31a, veertiende lid, wordt «zevende lid» vervangen door «zesde lid» en wordt «eerste tot en met zesde lid» vervangen door «eerste tot en met vijfde lid».

E

Aan artikel 39f wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking in zoverre van het eerste lid kunnen aanspraken als bedoeld in dat lid mede worden uitgevoerd door een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3.126a, tweede lid, onderdelen b en d, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

ARTIKEL III

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 25, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «een natuurlijk persoon of rechtspersoon die» vervangen door «een natuurlijk persoon die of lichaam dat».

2. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. deze natuurlijk persoon of dat lichaam een positie in aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, of geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, op directe of indirecte wijze behoudt of verkrijgt die vergelijkbaar is met zijn positie in soortgelijke aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen of geldleningen voorafgaand aan het moment waarop het samenstel van transacties een aanvang heeft genomen.

B

In artikel 27, vijfde lid, vervalt «de betalingskorting, bedoeld in artikel 27a van de Invorderingswet 1990, alsmede» en wordt «worden» vervangen door «wordt».

ARTIKEL IV

De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «en winstbewijzen van en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan» vervangen door «winstbewijzen van, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet aan».

2. In het tweede lid wordt «winstbewijzen van en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan» vervangen door «winstbewijzen van, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet aan».

B

In artikel 2 wordt na «winstbewijzen» ingevoegd «, kapitaalverstrekkingen».

C

In artikel 3, eerste lid, onderdeel g, vervalt «wordt als uitkering beschouwd,» en wordt «voorzover» vervangen door «voor zover».

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969» vervangen door «winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet».

b. In onderdeel a vervalt «tot de» en wordt na «winstbewijzen» ingevoegd «, kapitaalverstrekkingen».

c. In onderdeel b wordt na «winstbewijzen» ingevoegd «, kapitaalverstrekkingen».

2. In het tweede lid, aanhef, wordt «winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969» vervangen door «winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet».

3. In het vijfde lid, aanhef, wordt «winstbewijzen van en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan» vervangen door «winstbewijzen van, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet aan».

4. Het zevende lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanduiding van onderdeel a, onder 1, wordt vervangen door de aanduiding «1°.» Voorts wordt in onderdeel a, onder 1° (nieuw), «een natuurlijke persoon of een rechtspersoon ten aanzien van wie» vervangen door «een natuurlijk persoon ten aanzien van wie of een lichaam ten aanzien waarvan».

b. De aanduiding van onderdeel a, onder 2, wordt vervangen door de aanduiding «2°.» Voorts wordt in onderdeel a, onder 2° (nieuw), «een natuurlijke persoon of rechtspersoon die» vervangen door «een natuurlijk persoon die of een lichaam dat».

c. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. deze natuurlijk persoon of dit lichaam een positie in aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet op directe of indirecte wijze behoudt of verkrijgt die vergelijkbaar is met zijn positie in soortgelijke aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen of geldleningen voorafgaand aan het moment waarop het samenstel van transacties een aanvang heeft genomen.

5. In het negende lid wordt «winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969» vervangen door «winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet».

6. Het tiende lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste zin wordt «winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969» vervangen door «winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet».

b. In de tweede zin wordt «volzin» vervangen door «zin» en wordt «aandelen in, winstbewijzen van en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969» vervangen door «aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet».

E

In artikel 10a, eerste lid, wordt na «in een kalenderjaar» ingevoegd «, onderscheidenlijk boekjaar,».

F

In artikel 11a, tweede lid, wordt «en geldleningen» vervangen door «, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet».

G

In artikel 12, eerste lid, wordt «tweede lid» vervangen door «vijfde lid». Voorts wordt aan dat lid een zin toegevoegd, luidende: De ingevolge de eerste zin ingehouden belasting hoeft, in afwijking van artikel 7, vierde lid, niet op aangifte te worden afgedragen.

H

In artikel 13 wordt «een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een naamloze vennootschap» vervangen door «een vennootschap».

ARTIKEL V

In de Wet op het BTW-compensatiefonds wordt in artikel 9, vijfde lid, «30ha en 30hb» vervangen door «30ha, 30hb en 30ia».

ARTIKEL VI

In de Provinciewet wordt in artikel 232aa «vierde lid» vervangen door «eerste en vierde lid». Voorts wordt «tiende lid» vervangen door «elfde lid» en wordt «Onze minister van Financiën» vervangen door «Onze Minister van Financiën».

ARTIKEL VII

In de Gemeentewet wordt in artikel 251 «vierde lid» vervangen door «eerste en vierde lid». Voorts wordt «tiende lid» vervangen door «elfde lid» en wordt «Onze minister van Financiën» vervangen door «Onze Minister van Financiën».

ARTIKEL VIII

In de Waterschapswet wordt in artikel 140 «vierde lid» vervangen door «eerste en vierde lid». Voorts wordt «tiende lid» vervangen door «elfde lid» en wordt «Onze minister van Financiën» vervangen door «Onze Minister van Financiën».

ARTIKEL IX

In de Wet waardering onroerende zaken wordt in artikel 30, eerste lid, «22j tot en met 30» vervangen door «22j, 24a, eerste lid, 25 tot en met 30».

ARTIKEL X

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 24a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien de bedragen van een belastingaanslag en van een voor bezwaar vatbare beschikking op één aanslagbiljet zijn vermeld, wordt de voor bezwaar vatbare beschikking voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep geacht onderdeel uit te maken van de belastingaanslag.

2. Het derde en vierde lid vervallen, onder vernummering van het vijfde lid tot derde lid.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van hetgeen in andere wetten is bepaald, is het tweede lid niet van toepassing op andere belastingen dan rijksbelastingen.

B

In artikel 26b, tweede lid, wordt «tweede en vijfde lid» vervangen door «derde lid».

C

In artikel 27h, tweede lid, wordt «tweede en vijfde lid» vervangen door «derde lid».

D

In artikel 28, zesde lid, wordt «tweede en vijfde lid» vervangen door «derde lid».

E

Artikel 30h wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Ingeval een naheffingsaanslag ter zake van loonbelasting, dividendbelasting, bronbelasting, overdrachtsbelasting, belasting van personenauto’s en motorrijwielen, accijns, verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken of een in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belasting is vastgesteld overeenkomstig een verzoek, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend, in afwijking in zoverre van het tweede lid, uiterlijk 10 weken na de datum van ontvangst van het verzoek. Het verzoek wordt op een door de inspecteur aangegeven wijze ingediend.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt «een verbetering van een aangifte (suppletie), welke» vervangen door «een verzoek dat».

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Voor de toepassing van het derde en vierde lid wordt onder een verzoek onder meer verstaan een herziening van een aangifte (suppletie) en een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964.

F

Na artikel 30i wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 30ia

  • 1. Voor zover gedurende het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend het te betalen bedrag aan belasting reeds is geheven, dan wel op aangifte is voldaan of afgedragen, kan de inspecteur de belastingrente die over dat gedeelte van het tijdvak in rekening wordt gebracht verminderen naar evenredigheid van het reeds geheven, dan wel voldane of afgedragen bedrag.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de belastingrente die in rekening wordt gebracht over de periode vanaf de dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag ter zake waarvan de belastingrente wordt berekend.

  • 3. Het eerste lid is voorts niet van toepassing voor zover het te betalen bedrag aan belasting bestaat uit loonbelasting of omzetbelasting.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen:

    • a. situaties worden aangewezen waarin het te betalen bedrag aan belasting geacht wordt reeds te zijn geheven, dan wel op aangifte te zijn voldaan of afgedragen;

    • b. situaties worden aangewezen waarin het derde lid geen toepassing vindt;

    • c. nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het eerste lid;

    • d. regels worden gesteld op grond waarvan toepassing van het eerste lid om doelmatigheidsredenen achterwege blijft.

G

Artikel 30ia wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

2. In het derde lid (nieuw) vervalt onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c en d tot b en c.

H

Na artikel 39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 39a

Onze Minister neemt bij voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in hoofdstuk V een besluit tot afwijzing van een verzoek dat is gedaan ingevolge het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting in welk verzoek een onderneming of persoon als bedoeld in die verdragen die van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten voor haar, onderscheidenlijk hem, leiden of zullen leiden tot belastingheffing die niet in overeenstemming is met het betreffende verdrag Onze Minister verzoekt om in onderling overleg te treden met de bevoegde autoriteit van een andere staat.

ARTIKEL XI

In de Algemene wet inzake rijksbelastingen komt artikel 30h, derde lid, te luiden:

  • 3. Ingeval de naheffingsaanslag is vastgesteld overeenkomstig een verzoek, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend, in afwijking in zoverre van het tweede lid, uiterlijk 10 weken na de datum van ontvangst van het verzoek. Het verzoek wordt op een door de inspecteur aangegeven wijze ingediend.

ARTIKEL XII

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 19, negende lid, wordt «zeven dagen» vervangen door «vier weken».

B

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eenentwintigste lid tot tweeëntwintigste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 21. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten minste vijf jaar, voor zover het binnen de geldende betalingstermijn moeten betalen van een belastingaanslag die is opgelegd aan een natuurlijk persoon leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

2. Aan het tweeëntwintigste lid (nieuw) worden twee zinnen toegevoegd, luidende: Voor zover ingevolge het eenentwintigste lid uitstel van betaling is verleend, wordt voor de toepassing van dat lid de belastingrente gelijkgesteld met de belasting waarmee deze samenhangt. De vorige zin is van overeenkomstige toepassing op revisierente die samenhangt met een belastingaanslag.

C

In artikel 27a, eerste lid, eerste zin, wordt «een belastingaanslag als bedoeld in artikel 9, vijfde lid,» vervangen door «een voorlopige aanslag of voorlopige conserverende aanslag in de inkomstenbelasting waarvan het aanslagbiljet een dagtekening heeft die ligt in het jaar waarover deze is vastgesteld en».

D

In artikel 28, derde en vierde lid, wordt «achttiende of negentiende lid» vervangen door «achttiende, negentiende of eenentwintigste lid».

E

Artikel 49, eerste lid, tweede zin, komt te luiden: In afwijking van de eerste zin vindt aansprakelijkstelling van een bestuurder op de voet van artikel 36b niet plaats voor het tijdstip waarop het aansprakelijk gestelde lichaam in gebreke is met de betaling van zijn aansprakelijkheidsschuld.

ARTIKEL XIII

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de in artikel XII, onderdelen B en D, van deze wet opgenomen wijzigingen van de artikelen 25 en 28 van de Invorderingswet 1990 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van die wijzigingen in de praktijk.

ARTIKEL XIV

De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7.4, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. aan de staat of een openbaar lichaam, alsmede aan een naamloze vennootschap of besloten vennootschap waarvan alle aandelen al dan niet middellijk toebehoren aan de staat of een openbaar lichaam, mits het lichaam dat de onroerende zaak of het schip, direct dan wel indirect, verkrijgt, schriftelijk verklaart de onroerende zaak, onderscheidenlijk het schip, niet op een zodanige wijze te gaan gebruiken dat daarmee in concurrentie wordt getreden met belastingplichtigen die winst beogen, met dien verstande dat indien de onroerende zaak, onderscheidenlijk het schip, binnen vijf jaar na verkrijging alsnog op een zodanige wijze gebruikt gaat worden dat daarmee wel in concurrentie wordt getreden met belastingplichtigen die winst beogen, de belasting alsnog is verschuldigd zodra sprake is van het in concurrentie treden met belastingplichtigen die winst beogen;

B

In artikel 7.14 wordt «overdrachtsbelasting was verschuldigd» vervangen door «overdrachtsbelasting of algemene bestedingsbelasting was verschuldigd, voor zover de algemene bestedingsbelasting niet ingevolge artikel 6.3, aanhef en onderdeel a, in aftrek is of kan worden gebracht.»

ARTIKEL XV

De Fiscale vereenvoudigingswet 2017 wordt als volgt gewijzigd:

A

In het in artikel V, onderdeel B, opgenomen artikel 4a, eerste lid, aanhef, wordt «winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969» vervangen door «winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet».

B

Het in artikel XIII, onderdeel C, onder 2, opgenomen artikel 25, tweeëntwintigste lid, wordt vernummerd tot drieëntwintigste lid.

ARTIKEL XVI

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2023, met dien verstande dat:

    • a. artikel XII, onderdeel E, terugwerkt tot en met 1 juli 2009;

    • b. artikel I, onderdeel A, onder 2, en artikel II, onderdeel E, terugwerken tot en met 1 januari 2017;

    • c. de artikelen VI, tweede zin, VII, tweede zin, en VIII, tweede zin, terugwerken tot en met 1 juli 2021;

    • d. artikel X, onderdeel F, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot belastingaanslagen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet onherroepelijk vaststaan;

    • e. artikel X, onderdeel H, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot besluiten waarvan de datum van dagtekening is gelegen op of na 1 januari 2023;

    • f. artikel I, onderdelen C en D, en artikel X, onderdelen A, B, C en D, voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot aanslagbiljetten waarvan de datum van dagtekening is gelegen op of na 1 januari 2023;

    • g. artikel III, onderdeel A, en artikel IV, onderdeel E, voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2023;

    • h. artikel 27, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals dat luidde op 31 december 2022 van toepassing blijft op voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting die betrekking hebben op belastingschulden over een tijdvak dat vóór 1 januari 2023 is aangevangen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, treden artikel X, onderdeel G, en artikel XI in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL XVII

Deze wet wordt aangehaald als: Fiscale verzamelwet 2023.

Lasten en bevelen dat deze wet in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,