Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 31 mei 2022

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

         

I

ALGEMEEN

2

 

1.

Algemeen

3

 

2.

Hoofdlijnen van het voorstel

3

   

2.1

Probleembeschrijving

3

   

2.2

Probleemaanpak en motivering instrumentkeuze

4

 

3.

Verhouding tot hoger recht

5

 

4.

Gevolgen

6

   

4.1

Advies ATR

7

 

5.

Consultatie

7

 

6.

Financiële gevolgen

8

 

7.

Overgangsrecht en beoogde inwerkingtreding & horizonbepaling

8

II

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

8

 

Artikelen 180d WPO, 118te WVO en artikel 9.8 WVO 2020 over het onderwijspersoneel

8

 

Artikel I, onderdeel C

8

I ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover op dit moment geen nadere vragen of opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel over tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden. Zij complimenteren het hele onderwijsveld voor hun snelle en goede optreden bij het opvangen van de instroom van Oekraïense vluchtelingen. Zij hebben naar aanleiding van het wetsvoorstel geen vragen die zij willen voorleggen aan de regering.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en zien het belang in om op korte termijn het onderwijs voor minderjarige Oekraïense kinderen te waarborgen. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden. Zij vinden het van belang dat elk kind in Nederland toegang heeft tot kwalitatief goed onderwijs. De leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgestelde wet. Deze leden benadrukken het belang van het bieden van een fijne, veilige klas aan kinderen die huis en haard hebben moeten verlaten vanwege oorlog en geweld. Deze leden stellen de urgentie waarmee het dossier is opgepakt en de voortvarendheid waarmee deze wet tot stand is gekomen op prijs. Wel hebben voorgenoemde leden nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief over het wetsvoorstel. Wat de voornoemde leden betreft heeft elk kind dat hier in Nederland komt recht op onderwijs en moet dit zo snel mogelijk geregeld worden. Waar wet- en regelgeving knelt om dit voor elkaar te krijgen, moet dit worden aangepast of versoepeld, zoals deze wet ook beoogt te doen. Ook zijn ze blij dat de regering naar het advies van de Raad van State, alsmede de inbreng van de PO-Raad, VO-raad en VNG1 heeft geluisterd, en toch heeft besloten om geen interventie-instrument op te nemen. De voornoemde leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vinden het positief dat de regering zowel met het oog op de ontheemden als op het reguliere onderwijs streeft naar een systeem dat grote instroom van ontheemden kan reguleren. Zij vragen of het voorstel voldoende flexibiliteit biedt om de uitdagingen te lijf te gaan en of de crisisbeheersing niet te veel in het keurslijf van het bestaande stelsel wordt geperst. Tot slot signaleren zij dat het wetsvoorstel veel onduidelijkheid creëert over de toepasbaarheid van de reguliere wetgeving.

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de Europese Commissie de lidstaten ondersteunt. Gaat dit enkel over inhoudelijke/procedurele ondersteuning of ook over financiële ondersteuning, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten wat de verschillen zijn qua onderwijs voor vluchtelingen en ontheemden in Nederland. Hoeveel ontheemde kinderen en jongeren zijn er op dit moment in Nederland die (nog) geen toegang hebben tot onderwijs?

De leden lezen voorts dat de Raad van de EU op 4 maart 2022 op voorstel van de Europese Commissie heeft besloten dat een bij raadsbesluit vastgestelde groep vluchtelingen uit Oekraïne en hun familieleden gedurende een bepaalde periode tijdelijke bescherming zal genieten (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Tot wanneer geldt dit Uitvoeringsbesluit? Hoe vaak kan dit verlengd worden en op welke wijze? Wat gebeurt er indien het Uitvoeringsbesluit niet verlengd wordt, maar er nog steeds sprake is van een oorlogssituatie of een situatie waardoor gevluchte Oekraïners nog altijd niet veilig terug naar Oekraïne kunnen? Wat betekent dit concreet voor hun rechten en plichten in Nederland? En meer specifiek voor het recht op onderwijs en dus ook het voorliggend wetsvoorstel, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een nadere toelichting kan bieden over de knelpunten in zowel de nieuwkomersvoorzieningen als de internationale schakelklassen. Voorziet zij daar problemen in de doorstroom de komende tijd en zo ja, welke preventieve maatregelen horen daarbij, zo vragen de leden.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1 Probleembeschrijving

De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd wat er gedaan wordt om docenten te werven om onderwijs te geven aan deze groep kinderen. Gezien het lerarentekort is het begrijpelijk dat de mogelijkheid wordt geboden om ook onbevoegden in te zetten, maar om wat voor mensen gaat het dan? Wie gaan er lesgeven? In hoeverre zijn er überhaupt bevoegde docenten beschikbaar voor deze groep vluchtelingen? In hoeverre hebben kinderen last van overplaatsingen en daardoor steeds veranderende scholen en onderwijsplekken? Wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk overplaatsingen zijn, zo vragen de leden.

De leden van de SGP-fractie lezen dat op scholen en gemeenten de verantwoordelijkheid rust om te voorzien in onderwijsplekken voor ontheemden. Tegen deze achtergrond is het deze leden niet duidelijk waarom het wetsvoorstel de mogelijkheid om een tijdelijke onderwijsvoorziening op te richten enkel toekent aan het bevoegd gezag. Deze leden constateren dat het bevoegd gezag in vrijwel alle situaties zal berusten bij de openbare stichting en niet bij de gemeente zelf, hoewel de regering in paragraaf 3 uiteenzet dat bij de gemeente een belangrijke grondwettelijke verantwoordelijkheid berust. Zij vragen waarom niet uitdrukkelijk de bevoegdheid van de gemeente is opgenomen om onderwijsvoorzieningen op te richten, mede in het licht van de beschreven werkdruk en problemen waar het reguliere onderwijs zelf al mee te kampen heeft.

2.2 Probleemaanpak en motivering instrumentkeuze

De leden van de CDA-fractie vragen wat de grondslag voor het volgen van afstandsonderwijs inhoudt en wat de aanleiding is om hier in dit wetsvoorstel een grondslag voor te bieden.

De leden vragen voorts in hoeverre kinderen uit Oekraïne mogelijk ook digitaal onderwijs volgen bij hun (oude) school in Oekraïne mede vanwege een mogelijke wens om binnen afzienbare tijd weer terug te gaan naar Oekraïne. Is het voor deze kinderen verplicht om ook onderwijs in Nederland te volgen?

De leden vragen tevens in hoeverre het met de tijdelijke onderwijsvoorziening die met dit wetsvoorstel mogelijk gemaakt wordt voor scholen ook mogelijk zou zijn om leerlingen gedeeltes van de dag/week al mee te laten draaien in de reguliere klassen.

De leden vragen voorts over welke bevoegdheid mensen dienen te beschikken die onderwijs aan een tijdelijke onderwijsvoorziening mogen geven.

De leden van de SP-fractie vragen of de tijdelijke onderwijsvoorzieningen enkel toegankelijk zijn voor ontheemde kinderen en jongeren. Tevens vragen de leden hoe het kan dat het onderwijsaanbod onder andere moet bestaan uit voldoende aandacht voor Nederlandse taal en kennismaking met de Nederlandse cultuur als onderwijs volledig aangeboden kan worden in de moedertaal. Of is er een minimum aantal uur dat deze leerlingen Nederlandse les moeten volgen? Hoe rijmt dit zich met de doelstelling om deze leerlingen zo snel als mogelijk door te geleiden naar een reguliere of speciale onderwijsvoorziening?

Voorts vragen de leden of de regering een overzicht kan geven van alle onderdelen die per ministeriële regeling bepaald zullen gaan worden en de inhoud hiervan.

De leden vragen de regering tevens wat er gebeurt met nieuw opgerichte scholen op basis van dit wetsvoorstel als de grondslag van de wet na twee schooljaren vervalt. Hoe gaat de oprichting van zo’n nieuwe school als tijdelijke onderwijsvoorziening in haar werk? Geldt hierbij ook de procedure zoals vastgelegd in de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen? Graag ontvangen zij een toelichting van de regering.

De leden van de PvdA-fractie hebben er begrip voor dat afstandsonderwijs een tijdelijke oplossing kan bieden wanneer er geen plek in een nabije klas gevonden kan worden. Kan de regering toelichten hoe er vinger aan de pols gehouden zal worden om te voorkomen dat deze tijdelijke oplossing langer dan gewenst voortduurt? In het verlengde hiervan vragen deze leden hoe deze leerlingen worden gevolgd wanneer zij geen bsn2-nummer hebben. Hoe wordt voorkomen dat er leerlingen van de radar verdwijnen, zo vragen de leden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering het oprichten van een zelfstandige onderwijsvoorziening slechts als laatste optie ziet, waarbij bovendien de geldende stichtingsprocedure zal moeten worden doorlopen. Deze leden vragen waarom niet gekozen is voor het bieden van meer flexibiliteit om onder regie van de gemeente, met benutting van expertise uit het onderwijs, snel te komen tot zelfstandige voorzieningen die zijn toegesneden op de behoefte van deze doelgroep. In deze situatie zou ook een afzonderlijke, laagdrempeliger stichtingsprocedure voor de hand liggen.

De leden vragen voorts waarop de verwachting gebaseerd is dat eventueel te stichten zelfstandige scholen in veruit de meeste gevallen openbare scholen zullen betreffen. Deze leden vragen de regering ook in te gaan op de figuur van de samenwerkingsschool in de context van dit wetsvoorstel. Is de regering van mening dat de samenwerkingsschool gelet op het inhoudelijke doel ervan niet past in het kader van deze tijdelijke wet? Zo nee, welke specifieke consequenties zijn nog weer verbonden aan dit bijzondere type school binnen de context van crisis?

De leden hebben de indruk dat de gekozen opzet van het wetsvoorstel tot onduidelijkheid en verwarring in de praktijk kan leiden. Naast het compacte kader van het wetsvoorstel stelt de regering namelijk dat in beginsel ook de geldende onderwijswetgeving van toepassing blijft op de tijdelijke voorzieningen. Daarbij tekent zij meteen aan dat veel bepalingen naar hun aard niet van toepassing zullen kunnen zijn op de tijdelijke voorzieningen. Deze leden hebben de indruk dat hierdoor een schemergebied ontstaat waarin voor het bevoegd gezag onvoldoende duidelijk is welke bepalingen in welke mate van toepassing zijn. Waarom kiest de regering er niet voor om in het wetsvoorstel te volstaan met een zo minimaal mogelijk kader van voorschriften voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen en daarnaast de reguliere wetgeving buiten toepassing te laten?

De leden vragen voorts als voorbeeld bij de vraag naar de toepasbaarheid van de geldende onderwijswetgeving welke kaders leidend zijn als het gaat om de voertaal in het onderwijs. Zij vragen dat tegen de achtergrond van de opmerking in de toelichting dat zich de situatie kan voordoen dat opeens veel meer geschoold personeel uit de Oekraïne beschikbaar is. Is het de bedoeling dat in het Nederlands gecommuniceerd wordt zodra dat enigszins mogelijk is of is het gelet op het tijdelijke karakter van de voorzieningen prima als enkel de Oekraïense taal leidend blijft? Is het niet wenselijk om hierover reeds in het wetsvoorstel duidelijkheid te scheppen, zo vragen de leden.

3. Verhouding tot hoger recht

De leden van de SGP-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op het uitgangspunt dat de regelgeving voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen in het kader van een crisis zo minimaal mogelijk moeten afwijken van de geldende kaders voor het reguliere onderwijs. Deze leden menen dat het meer voor de hand liggend zou kunnen zijn om voor crisissituaties als deze, mede met het oog op het belang van het kind, juist een eigenstandige regeling gewenst is die niet bij voorbaat afgeleid is van het bestaande stelsel. Is het niet een onnodige beperkende voorwaarde om het bestaande stelsel als uitgangspunt te nemen, terwijl dat niet ontwikkeld is voor grootschalige irreguliere situaties? Onderkent de regering bovendien dat voor een goede toeleiding naar het reguliere onderwijs niet vereist is dat de regelgeving voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen een afgeleide is van het bestaande stelsel?

De leden vernemen graag een uitleg van de criteria die gelden voor het in werking laten treden van de voorgestelde regeling. Deze leden constateren dat het opschrift spreekt van een massale toestroom, maar dat in de toelichting ook in minder ernstige zin gesproken wordt van veel asielzoekers. Op welk moment is sprake van een massale toestroom? En hoe wordt hierbij omgegaan met de mogelijkheden van regionale spreiding? Kan het wetsvoorstel slechts in werking treden indien de mogelijkheden voor het opvangen van ontheemden in het onderwijs in alle regio’s zijn uitgeput en hoe wordt dat vastgesteld?

De leden constateren dat de regering niet ingaat op de kritiek van de Afdeling advisering van de Raad van State dat betwijfeld kan worden of de vraag is of het realiseren van onderwijsaanbod aan ontheemden, zonder dat de veiligheid van Nederland in het geding is, onder de duiding van een noodsituatie in de zin van de Aanwijzingen voor de regelgeving geschaard kan worden. Deze leden vragen waarom een AMvB3 in deze situatie toch niet het meer geschikte niveau zou zijn. Zij wijzen erop dat een AMvB met spoed voor de zomer afgerond kan zijn, zodat de tijdwinst ten opzichte van de ministeriële regeling geen beslissend argument lijkt. In de tweede plaats vragen deze leden om ten aanzien van de delegatiegrondslag een vergelijkend overzicht te geven van het wetsvoorstel dat aan de Afdeling is aangeboden en de wijzigingen die naar aanleiding van het advies zijn doorgevoerd.

De leden vragen een toelichting op de toepassing van het toelatingsbeleid binnen de tijdelijke onderwijsvoorzieningen. Deze leden constateren dat de regering in het nader rapport wel de vrijheid van ouders benoemt om niet gedwongen te worden het onderwijs bij een bepaald bevoegd gezag te kiezen, maar dat de vrijheid van het bevoegd gezag onbenoemd blijft. Deelt de regering de opvatting dat er geen reden is om de reguliere wettelijke kaders inzake het toelatingsbeleid buiten toepassing te verklaren in het kader van de tijdelijke onderwijsvoorzieningen? Bovendien vragen deze leden een specifieke reactie op de opmerking van de regering in het nader rapport dat de meeste leerlingen zullen doorstromen naar een school van het bevoegd gezag dat ook de tijdelijke onderwijsvoorziening in stand houdt en dat dat bevoegd gezag op grond van dit wetsvoorstel de verplichting om voor doorgeleiding naar een reguliere onderwijsplek zorg te dragen. Kan de regering bevestigen dat het wetsvoorstel de vrijheid van het bevoegd gezag onverlet laat om voor afzonderlijke scholen uiteenlopend toelatingsbeleid te hanteren, waarvan het gevolg kan zijn dat doorstroom naar alle andere scholen van het bevoegd gezag niet op voorhand gegeven is?

Volgens de memorie van toelichting geeft artikel 23, vierde lid, van de Grondwet een uitwerking van de uit verdragen volgende algemene verplichting voor alle leerlingen die zich rechtmatig in Nederland bevinden een toegankelijk stelsel van onderwijsvoorzieningen van voldoende kwaliteit in stand te houden. De leden merken op dat deze stelling de nodige nuancering kan gebruiken, alleen al gelet op het feit dat de internationale normen van later datum zijn dan de bepaling uit de Grondwet. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten in hoeverre artikel 23, lid 4, van de Grondwet als basis voor de genoemde algemene verplichting én als basis voor dit wetsvoorstel kan dienen en in hoeverre dit wetsvoorstel een herwaardering van de rol van het openbaar onderwijs betekent.

De leden constateren dat de regering in het nader rapport volstaat met de opmerking dat dit wetsvoorstel bedoeld is voor de korte termijn en dat geen perspectief geboden wordt op voornemens voor de middellange termijn. Deze leden vragen wat de Kamer voor de langere termijn kan verwachten als het gaat om toegankelijkheid van het onderwijs aan vluchtelingen, mede in het licht van het advies van de Onderwijsraad uit 2017.

4. Gevolgen

De leden van de CDA-fractie vragen welke aspecten in de ministeriële regeling verder worden uitgewerkt. Wanneer is de verwachting dat het ontwerp van de ministeriële regeling naar de Kamer wordt gestuurd, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze ontheemden op dit moment worden verspreid over Nederland. Waar is deze verdeling op gebaseerd? Kan de regering tevens een overzicht geven van het aantal ontheemden uit Oekraïne per gemeente, zo vragen de leden. Is er volgens de regering op dit moment sprake van een eerlijke verdeling of zijn er steden/regio’s waar bovengemiddeld veel ontheemden verblijven? Zijn er steden en/of regio’s waar dit bovengemiddeld meer druk geeft op het onderwijs? Zo ja, welke steden en/of regio’s en hoe uit zich dat, zo vragen de leden.

4.1 Advies ATR4

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de passages onder «Advies ATR» waar staat dat de regering geen evaluatie uit wilt voeren vanwege de bijzonderheden van de huidige crisis, waardoor er weinig lering getrokken zou kunnen worden voor de toekomst zich verhouden ten opzicht van de passage onder «Overgangsrecht en beoogde inwerkingtreding & horzionbepaling» waarin staat dat op basis van de ervaringen met deze wet- en regelgeving de regering in 2023 zal verkennen of en zo ja, op welke wijze, in een wettelijk kader voor het onderwijs aan deze doelgroep kan worden voorzien.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het ATR adviseert om een evaluatiebepaling op te nemen met het doel nieuwe inzichten voor de onderwijspraktijk te signaleren. Het college is van mening dat de evaluatie nuttig kan zijn voor het bepalen of de geboden ruimte mogelijkheden biedt voor de onderwijspraktijk. Ook kan het kennis opleveren voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor andere nieuwkomers. De leden onderschrijven dit advies van het ATR voor een evaluatiebepaling en roepen de regering op om dit op te nemen. Dit is niet de eerste vluchtelingencrisis en het zal helaas ook niet de laatste zijn. Het is enorm zonde om kennis die nu wordt opgedaan met deze tijdelijke wet niet te evalueren en mee te nemen voor soortgelijke situaties in de toekomst. De voornoemde leden lezen dat de regering dit wetsvoorstel zo toegespitst acht op de huidige crisis dat zij niet verwacht ook voor de toekomst bruikbare inzichten uit een evaluatie te kunnen halen. De leden snappen deze redenatie niet. Hoe kan de regering dit nu al weten? Wat maakt deze vluchtelingencrisis zo anders dan andere, zeker op het gebied van onderwijs? Elk vluchtelingenkind heeft toch het recht op onderwijs? Graag ontvangen zij een uitgebreide reactie van de regering op dit punt.

5. Consultatie

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering heeft besloten geen interventie-instrumentarium in het wetsvoorstel op te nemen. De leden vragen naar aanleiding van dat besluit wie dan toezicht houdt op de aanwezigheid van voldoende toegankelijk onderwijs. Tevens vragen de leden wie er moet ingrijpen indien er geen sprake is van voldoende toegankelijk onderwijs voor ontheemde kinderen en jongeren. Kortom, wiens verantwoordelijkheid is het als scholen dit niet (kunnen) oppakken om welke reden dan ook, zo vragen zij.

Voorts vragen de leden de regering om een beknopt overzicht van de adviezen van de Raad van State en daarbij per advies of dit wel of niet overgenomen is. Tevens verzoeken zij om in dit overzicht op te nemen waar wel overgenomen adviezen in het wetsvoorstel staan en een toelichting over waarom bepaalde adviezen niet overgenomen werden.

De leden van de PvdA-fractie achten het positief dat het interventie-instrument in goed overleg met de relevante partijen uit het veld, alsook de Raad van State, achterwege is gelaten. Deze leden benadrukken het belang van samenwerken en het vinden van bestuurlijke oplossingen. Natuurlijk moet er tijdens crisissituaties ook daadkrachtige besluitvorming plaats kunnen vinden opdat geen kinderen onnodig (lang) zonder onderwijs blijven. Is de regering na gesprekken met het veld voldoende gerust dat men hiertoe in staat is gesteld, zo vragen zij.

6. Financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de financiële gevolgen voor zowel de scholen als gemeenten.

De leden van de SP-fractie vragen de regering vanaf wanneer een school voor voortgezet onderwijs bijzondere bekostiging kan aanvragen voor nieuwkomers. Is dit net als in het primair onderwijs vanaf vier of meer ontheemde leerlingen op een school? Daarnaast vragen de leden of de regering nader kan toelichten wat er met de maatwerkbekostiging wordt bedoeld. Hoe ziet deze regeling eruit en wanneer kan een school hier aanspraak op maken, zo vragen zij.

7. Overgangsrecht en beoogde inwerkingtreding & horizonbepaling

De leden van de SP-fractie vragen of het mogelijk is dat het Uitvoeringsbesluit eerder dan twee jaar wordt stopgezet. Wat zijn dan de gevolgen voor dit wetsvoorstel, zo vragen de leden.

II ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor het feit dat het met dit wetsvoorstel gaat om tijdelijke onderwijsvoorzieningen en een tijdelijke wet. Is het tegen die achtergrond niet duidelijker dat ook de tijdelijkheid van de wet helder uit de titel blijkt, zoals ook het gebruik was met de tijdelijke wetten in het kader van Corona, zo vragen de leden.

Artikelen 180d WPO, 118te WVO en artikel 9.8 WVO 2020 over het onderwijspersoneel

De leden van de SP-fractie vragen wat de vooruitzichten volgens de regering zijn als het gaat om de inzet van bevoegde leraren op de tijdelijke onderwijsvoorzieningen die gesticht gaan worden. Wat bedoelt de regering ermee dat mogelijkheden om onbevoegden voor de klas te zetten niet gelden voor onderwijs in Nederlandse taal, rekenen en wiskunde, (zintuigelijke en) lichamelijke opvoeding en actief burgerschap en sociale cohesie? Moeten voor deze vakken wel verplicht bevoegde leraren ingezet worden? Zo ja, hoe ziet de regering dat voor zich gezien het nog altijd enorme lerarentekort? Zo nee, wat betekent het dan wel, zo vragen de leden.

Artikel I, onderdeel C

De leden van de SGP-fractie constateren dat in de begripsbepalingen verwezen wordt naar de richtlijn uit 2001, terwijl het wetsvoorstel in belangrijke mate ook voortkomt uit het raadsbesluit inzake de status van Oekraïners. Deze leden vragen waarom de reikwijdte van dit raadsbesluit niet duidelijk uit het wetsvoorstel blijkt, bijvoorbeeld in de begripsbepalingen, door de specifieke doelgroep waarop het wetsvoorstel ziet in de wettekst te beschrijven

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic