Gepubliceerd: 3 november 2022
Indiener(s): Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66)
Onderwerpen: economie ondernemen
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36085-6.html
ID: 36085-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 3 november 2022

I Algemeen deel

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het notarisambt in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1151 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht (PbEU 2019, L 186) (hierna: het wetsvoorstel). Zij stellen de regering nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Onderhavig wetsvoorstel betreft een implementatiewet naar aanleiding van een richtlijn. Het voorontwerp is op internetconsultatie geplaatst en is toegezonden voor advisering aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Kamer van Koophandel, de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Zowel de internetconsultatie als de advisering leverde positieve reacties op. De regering heeft hetgeen de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in haar advies als opmerkingen heeft meegegeven meegenomen en op juiste en consistente wijze verwerkt in het voorstel naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie, zo blijkt uit het nader rapport. Deze leden steunen om voornoemde redenen de wet, echter hebben zij naar aanleiding van voornoemde adviezen nog wel het volgende op te merken.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat strekt tot implementatie van de richtlijn die het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht in de EU regelt. Deze leden snappen de noodzaak voor een eenduidig kader inzake het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht. Zij hebben evenwel nog enkele vragen over dit wetsvoorstel.

De regering dankt de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid voor het verslag dat zij heeft uitgebracht naar aanleiding van het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het notarisambt in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1151 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht (PbEU 2019, L 186). De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66 en de SP. Hieronder volgt de beantwoording van de gestelde vragen, waarbij zoveel mogelijk de volgorde en indeling van het verslag is aangehouden.

1. Aanleiding

De leden van de VVD-fractie stellen voorstander te zijn van het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht. Echter, voornoemde leden constateren ook dat het gebruik van digitale instrumenten in het kader van het vennootschapsrecht, zoals het digitaal verlijden van een notariële akte inherente risico’s met zich mee kan brengen als het gaat om het voorkomen van het ongewenst faciliteren van criminaliteit. Voordat deze leden specifieke vragen stellen over het wetsvoorstel, vragen zij of de regering de gevolgen van het wetsvoorstel (inclusief de digitale instrumenten van de huidige praktijk) voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit in kaart kan brengen. Kan de regering uiteenzetten welke specifieke waarborgen zijn getroffen om te garanderen dat het gebruik van digitale instrumenten en processen in het vennootschapsrecht niet wordt ingezet ten behoeve van criminele organisaties? Welke maatregelen treft de regering om misbruik van digitale instrumenten en processen in het vennootschapsrecht te voorkomen? Is de regering voornemens in gesprek te gaan hierover met andere EU-lidstaten? Meer specifiek vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor de risico’s van toepassingen van deepfake technologie bij het verlijden van notariële aktes. Voornoemde leden ontvangen graag een reactie van de regering hierop.

Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om een notariële akte ten behoeve van de oprichting van een BV op elektronische wijze te verlijden. Daarbij is in het passeerproces en de eisen die daaraan worden gesteld zo nauw mogelijk aangesloten bij de de wijze van passeren van een notariële akte op papier ten overstaan van de notaris, met dien verstande dat er ten opzichte van de fysieke verschijning bij de notaris aanvullende waarborgen zijn opgenomen. Het wetsvoorstel voorziet in het voorgestelde artikel 53d, vijfde lid, van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) in een aantal eisen aan het systeem voor gegevensverwerking dat wordt gebruikt voor het online passeren van een notariële akte, waaronder de beveiliging van het systeem van gegevensverwerking. Ter invulling van deze eisen wordt met de inwerkingtreding van bijgaand voorstel bij verordening van de KNB onder meer voorzien in passende actuele beveiligingsmaatregelen zoals het versleutelen van data, minimaal opslaan van data en opslag van data alleen bij Nederlandse of Europese bedrijven.

Voor wat betreft de vaststelling van de identiteit van personen geldt onder de huidige Wna dat de notaris de identiteit van personen die voor de eerste maal voor hem verschijnen vaststelt aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (artikel 39, eerste lid, van de Wna). Met het wetsvoorstel geldt voor de online oprichting van een BV dat de identiteit van personen bij iedere verschijning die plaats vindt via een een beeld- en geluidverbinding in de beveiligde omgeving wordt vastgesteld aan de hand van een elektronisch identificatiemiddel met betrouwbaarheidsniveau hoog (voorgesteld nieuw artikel 53g, eerste lid, van de Wna). Daarnaast wordt voorzien in een extra stap in het proces voor de verificatie van de identiteit, doordat de notaris de digitale pasfoto afkomstig van de chip van een traditioneel, geldig identificatiemiddel kan verifiëren. Dit is in het leven geroepen om de notaris zeker te laten zijn dat de persoon die verschijnt ook de persoon is die betrokkene zegt te zijn. Daarnaast dient er getekend te worden met een persoonlijke, gekwalificeerde digitale handtekening. De notaris kan het passeerproces te allen tijde afbreken en het fysiek verschijnen van personen vereisen als de notaris bijvoorbeeld het vermoeden heeft dat er sprake is van identiteitsfraude. Dat geldt uiteraard ook bij vermoedens van het gebruik van deepfake-technologie. Daarnaast geldt dat de risico’s ten aanzien van het gebruik van deepfake-technologie beperkt worden doordat die technologie inbreuk moet kunnen maken op het beveiligde systeem voor gegevensverwerking. Ook zou de fraudeur die deze technologie in wil zetten in het bezit moeten zijn van alle persoonsgebonden middelen (eID middel, fysiek identiteitsbewijs voor de extra verificatiestap en een gekwalificeerd digitaal handtekeningmiddel), hetgeen een forse drempel vormt. Daarnaast geldt dat de beeld- en geluidverbinding waarmee partijen verschijnen aan de notaris een natuurgetrouwe weergave moet bieden van wat zich op dat moment afspeelt in de ruimtes waarin personen zich bevinden. De kans dat hiermee deepfake technologie succesvol toegepast kan worden met het passeren van de digitale akte wordt door deze samenstelling van verplichtingen en inrichtingen geminimaliseerd. Dat wil niet zeggen dat online fraude volstrekt uitgesloten is, maar het risico is vergelijkbaar met identiteitsfraude in de huidige fysieke praktijk. Techniek en toepassing daarvan ontwikkelt zich door, en om die reden investeert de KNB met de doorontwikkeling van het systeem van gegevensverwerking in innovatietrajecten op dit gebied, om aldus tijdig in te spelen op de steeds sneller gaande technieken rondom deepfake en digitale fraude.

Het passeerproces en de rol van de notaris bij de aanpak van georganiseerde criminaliteit zijn verder niet gewijzigd ten opzichte van de huidige fysieke verschijning in persoon bij de notaris voor een notariële akte op papier. Regelgeving zoals de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) is onverkort van toepassing. Voor wat betreft de vraag of de gevolgen van het wetsvoorstel voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit in kaart kunnen worden gebracht geldt dan ook dat er met dit wetsvoorstel geen wijzigingen worden aangebracht die daar gevolgen voor heeft. Het voorstel ziet op de implementatie van een EU-richtlijn die dient om het online oprichten van een BV mogelijk te maken en gaat dan ook niet verder dan dat.

Wat ten slotte de kennisdeling met andere lidstaten betreft, geldt dat de KNB op diverse momenten in het jaar binnen de koepel van notariaten in Europa (CNUE) ook over dit soort zaken overlegt. Hier vindt afstemming plaats rondom digitalisering en specifiek op het vlak van de digitale akte en online fraude. De KNB onderhoudt nauwe contacten met beroepsorganisaties in het notariaat in diverse lidstaten om kennis te delen.

De aan het woord zijnde leden lezen dat het voor personen uit het niet-Europese deel van Nederland mogelijk wordt in het Europese deel van Nederland online een BV op te richten. Is er contact geweest met de BES-eilanden en kan de regering ingaan op de reactie van de BES-eilanden op dit voorgenomen besluit? Kan worden gegarandeerd dat alle waarborgen die voortvloeien uit de huidige wet- en regelgeving en onderhavig wetsvoorstel wat betreft de identificatie van personen op gelijke wijze zijn veilig gesteld in zowel het Europese deel van Nederland als op de BES-eilanden? Kan de regering de reacties van de bestuurscolleges op onderhavig wetsvoorstel met de Kamer delen? De leden van de VVD-fractie vragen de regering ook in te gaan op de gevolgen van deze richtlijn voor de Caribische landen van het Koninkrijk. Klopt het dat deze richtlijn niet van toepassing is op hen, en dat daar wat betreft het oprichten van online BV’s straks minder wettelijke waarborgen zijn dan in Nederland? Aansluitend hierop vragen deze leden of andere EU-lidstaten op eenzelfde wijze onderhavige richtlijn interpreteren als de Nederlandse regering wat betreft hun overzeese gebiedsdelen. Klopt het dat bijvoorbeeld alle waarborgen die voortvloeien uit de richtlijn onverkort van toepassing zijn op het oprichten van BV’s op bijvoorbeeld Saint-Martin?

Op grond van artikel 198 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) in samenhang met bijlage II bij dat verdrag, zijn Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius landen en gebieden die worden geassocieerd met de EU, zogenoemde LGO (landen en gebieden overzee). Op deze gebieden is het Unierecht niet, of in slechts beperkte mate van toepassing. Op basis van het vierde deel van het VWEU en het LGO-besluit is een beperkt aantal regelingen van toepassing op LGO. De onderhavige richtlijn valt daar echter niet onder. Dit betekent dat het onderhavige wetsvoorstel het niet mogelijk maakt online een BV op te richten naar, bijvoorbeeld, het recht van Curaçao. Noch inwoners van Curaçao, noch inwoners van het Europese deel van Nederland kunnen op grond van het onderhavige wetsvoorstel online een BV naar het recht van Curaçao oprichten. Het wordt voor inwoners van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius echter wel mogelijk om in het Europese deel van Nederland online een BV op te richten naar Nederlands recht, mits zij de Nederlandse nationaliteit of de nationaliteit van een andere lidstaat van de EU bezitten. Aangezien het wetsvoorstel regelt dat Unieburgers in het Europese deel van Nederland online een BV kunnen oprichten, geldt dat dus ook voor inwoners van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius die de Nederlandse nationaliteit of de nationaliteit van een andere lidstaat van de EU bezitten. Voor online oprichting van een BV is een in de Europese Unie erkend elektronisch identificatiemiddel vereist. Die eis geldt voor iedereen die online een BV wil oprichten, dus ook voor inwoners van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius. De identificatie van personen is dus op gelijke wijze veiliggesteld voor inwoners van het Europese deel van Nederland en inwoners van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius.

Over dit onderwerp is geen overleg gevoerd met Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius.

Voor de vraag hoe dit in andere lidstaten met overzeese gebieden wordt geregeld, geldt bijvoorbeeld in Denemarken dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen burgers van de EU en personen uit derde landen. Het oprichten van een vennootschap gebeurt daar verplicht online. Het onderhavige vraagstuk speelt daarom niet in (de overzeese gebieden van) Denemarken.

Kan worden ingegaan op de zorg van de leden van de SP-fractie dat een verdere digitalisering van het notariaat mogelijk criminelen in de kaart kan spelen? Zij hoeven zich namelijk niet meer in persoon ergens te melden en kunnen zich dus in theorie beter verschuilen. Ziet de regering dit gevaar? Hoe denkt zij dit gevaar te kunnen ondervangen? De leden van de SP-fractie ontvangen graag een zo uitgebreid mogelijke reactie op dit punt. Deelt de regering de mening dat het niet zo mag zijn dat een fraudeur in de ene lidstaat vanaf een tablet of smartphone volledig online een BV kan oprichten in een andere lidstaat, waarmee hij vervolgens in een of meerdere lidstaten een spoor van financieel-economische criminaliteit achterlaat? Hoe worden dergelijke praktijken met dit wetsvoorstel voorkomen?

Ik deel de mening van de leden van de SP-fractie dat financieel-economische fraude met de online oprichting van een BV onwenselijk is en dat voorkomen moet worden dat iemand met een bestuursverbod met gebruikmaking van de interne markt zijn bedenkelijke activiteiten gewoon over de grens voort kan zetten. Het wetsvoorstel voorziet daarom in extra waarborgen bij het online oprichten van een BV. De betrokkenheid van de notaris bij de oprichting van een BV blijft gehandheeft – in geval van on line oprichting via beeldverbinding. Ook wordt van natuurlijke personen en rechtspersonen die zich bij de online oprichting van een BV willen laten benoemen als bestuurder of commissaris, gevraagd te verklaren of aan hen een bestuursverbod is opgelegd in een andere lidstaat op een of meer van de gronden genoemd in het voorgestelde artikel 2:175a lid 5 BW. Zoals in reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie is opgemerkt zijn daarnaast aanvullende waarborgen opgenomen in verband met het digitale passeerproces.

Alvorens er digitaal een akte gepasseerd wordt doet de notaris vanuit de poortwachtersrol al diverse onderzoeken (recherches) naar de betreffende cliënt(en) om vast te stellen dat de persoon die de BV wil oprichten ook de persoon is die zegt dat die is en ook een BV mag oprichten. Denk hierbij aan onderzoeken naar bestuursverboden, raadplegen van diverse registers (o.a. Basisregistratie persoonsgegevens en handelsregister), die in feite gelijk zijn en blijven aan de huidige, analoge praktijk. De notaris is tevens getraind (en moet zich daar ook voortdurend op laten bijscholen) op het herkennen van (online) fraude en oplichting. Deze trainingen worden uitgebreid gedurende de steeds verdergaande digitalisering en bijbehorende bedreigingen. Jaarlijks moeten notarissen voldoen aan een bepaalde hoeveelheid opleidingspunten, gelijk aan bijvoorbeeld de advocatuur, waaronder zeker ook fraudepreventie in het kader van de wettelijke poortwachtersrol. In die fase heeft de notaris alle reeds beschikbare middelen, waarborgen en processen om tijdig criminele intenties en activiteiten te herkennen.

Begrijpen de leden van de SP-fractie het wetsvoorstel goed dat de hoofdregel bij identificatie van personen is dat dit via een elektronische identificatiemethode zal verlopen en slechts in geval van twijfel een notaris onderzoek zal doen naar de identiteit van een persoon? Zo ja, kan worden aangegeven in welke gevallen mogelijk sprake van twijfel zal zijn? Kan de regering de garantie geven dat met de elektronische identificatiemethode niet gefraudeerd kan worden? Zo ja, kan de regering dit verduidelijken? Zo nee, waarom niet en welke andere waarborgen zijn er dan om het risico op fraude te minimaliseren? Hoe zal, bij een digitale oprichting van een vennootschap, in de praktijk gecontroleerd worden of iemand handelingsbekwaam dan wel vertegenwoordigingsbevoegd is? In welk(e) opzicht(en) verschilt dit van hoe dit bij een fysieke oprichting gebeurt?

Met het wetsvoorstel wordt juist vereist dat de notaris niet alleen de eerste keer dat een persoon bij hem komt («verschijnt») zich identificeert, zoals nu bij het papieren proces het geval is, maar bij ieder gebruik van het door de KNB beheerde systeem van gegevensverwerking voor het ondertekenen van de elektronische notariële akte. Dit in afwijking van het papieren proces en als extra waarborg bij het digitaal passeren in verband met het waarborgen van de beveiliging van het systeem voor gegevensverwerking en het voorkomen van identiteitsfraude. Daarbij is vereist dat de betreffende personen beschikken over een elektronisch identificatiemiddel met betrouwbaarheidsniveau hoog, aangevuld met een extra verificatiestap tijdens het passeren van de akte. Het verkrijgen van een dergelijk elektronsich identificatiemiddel is aan hoge eisen gebonden, zoals gewaarborgd door middel van de eidas-verordening. Op de notaris rust een zorgplicht en de verplichting tot het vaststellen van de identiteit die met bijgaand voorstel niet worden aangetast. Net zoals bij het identificeren aan de hand van een papieren paspoort, geldt bij de elektronische identificatie dat de notaris alert zal moeten zijn op signalen van fraude. Hetzelfde geldt voor de controle of iemand handelingsbekwaam dan wel vertegenwoordigingsbevoegd is (bijvoorbeeld via het identiteitsbewijs of het curateleregister). Dergelijke controles moeten zowel in de fysieke als in de online omgeving plaatsvinden. Notarissen zijn en worden hier actief op getraind en zijn in staat om nu en met de komst van de digitale akte deze constructies te herkennen en te stoppen. Tevens heeft met dit wetsvoorstel de notaris de mogelijkheid om, in geval van twijfel, digitaal passeren van de akte af te breken en om fysieke verschijning alsnog te eisen. Ook in die situatie kan de digitale akte digitaal gepasseerd worden, maar dan op het kantoor van de notaris. De notaris is wettelijk verplicht om zijn diensten te weigeren indien volgens zijn redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheid die van hem verlangd wordt leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen voor weigering heeft. Dit wetsvoorstel houdt deze kernverplichting in stand.

2. Hoofdlijnen van de verplichtingen van de richtlijn

Online oprichting van vennootschappen

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat op grond van het bestaande art. 2:234 lid 1 BW een akte tot statutenwijziging in het Nederlands wordt verleden. De richtlijn biedt niet de mogelijkheid een dergelijke akte, na oprichting van de BV, in het Engels te verlijden. Vanwege de keuze voor implementatie van de bepalingen uit de richtlijn zonder aanvullende nationale (beleids)regels, wordt in dit wetsvoorstel geen uitzondering voorgesteld op art. 2:234 lid 1 BW, maar wordt wel bezien bij komende trajecten voor aanpassing van het vennootschapsrecht of zo’n uitzondering noodzakelijk is. Voornoemde leden hebben kennisgenomen van het advies van de gecombineerde commissie vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de KNB van 8 juni 2022 ten aanzien van dit punt. Wat is de reactie van de regering op dit advies? De gecombineerde commissie stelt «dat het ontbreken van een dergelijke uitzondering in de praktijk gemakkelijk tot ongelukken kan leiden, bijvoorbeeld omdat de notaris die wordt gevraagd de statuten te wijzigen (in het Nederlands) niet altijd de notaris zal zijn die de oprichtingsakte (in het Engels) heeft gepasseerd. Hij zal een Nederlandse vertaling van die oprichtingsakte moeten (laten) verzorgen, wat niet alleen kostbaar is, maar waardoor ook inhoudelijke nuances in de statuten verloren kunnen gaan. Ondernemers die gebruik maken van de BV als rechtsvorm, zijn daarmee niet gediend,» zo lezen de leden van de VVD-fractie in het advies van de gecombineerde commissie. Kan de regering motiveren waarom is gekozen deze uitvoeringsproblemen die de richtlijn met zich meebrengt, niet te adresseren in het voorliggende wetsvoorstel? Indien de regering vasthoudt aan haar standpunt dit onderdeel niet mee te nemen in onderhavig wetstraject, kan de regering aangeven op welke termijn de Kamer het wetsvoorstel tegemoet kan zien waar dit probleem wordt geadresseerd?

Ik beantwoord deze vraag graag samen met de vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie in paragraaf 4 hierna.

Nederland hanteert als uitgangspunt dat richtlijnen worden geïmplementeerd zonder aanvullende nationale (beleids)regels. Daarom is in eerste instantie niet gekozen voor wijziging van artikel 2:234 BW waarmee een Engelse statutenwijziging mogelijk wordt gemaakt. Tegelijk begrijp ik ook het argument van de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht dat het voor de praktijk problemen kan opleveren als het niet mogelijk wordt gemaakt statuten die in het Engels zijn opgesteld (als onderdeel van een Engelstalige oprichtingsakte) te wijzigen met een Engelstalige akte van statutenwijziging. Het moeten opstellen van vertalingen zal extra tijd en kosten meebrengen, terwijl bovendien de uitleg van de tekst wordt bemoeilijkt. Een aanvullende bepaling die zulke problemen voorkomt, past binnen een zorgvuldige implementatie van de richtlijn.

Ik dien om die reden met deze nota naar aanleiding van het verslag een nota van wijziging in. De nota van wijziging voegt een vierde lid toe aan artikel 2:234 BW, waarin wordt geregeld dat een akte tot wijziging van statuten onder voorwaarden in het Engels kan worden verleden. Die voorwaarden zijn dat het moet gaan om de wijziging van statuten van een vennootschap die bij elektronische notariële akte is opgericht (conform het voorgestelde art. 2:175a lid 1 BW), dat de oprichtingsakte eveneens in het Engels is verleden (conform het voorgestelde art. 2:176 lid 2 BW) en dat de taal van de statuten nadien niet is gewijzigd. Het wordt dus niet mogelijk om de statuten van een vennootschap die met een Nederlandstalige elektronische notariële akte is opgericht te wijzigen via een Engelstalige akte van statutenwijziging. Dat zou ook niet voor de hand liggen omdat dan een vertaalslag de andere kant op moet worden gemaakt: van het Nederlands naar het Engels. Dat zou weer leiden tot de eerder genoemde extra kosten en tijd, alsmede het risico van verschillen in uitleg van de statuten als gevolg van de vertaling. Ook wordt een Engelse statutenwijziging niet mogelijk voor een vennootschap die – online – via een Engelse akte is opgericht, maar die later de taal van de statuten heeft gewijzigd naar het Nederlands.

Bestuursverboden

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat ter implementatie van artikel 13 decies, tweede lid, van de richtlijn straks wordt verlangd van natuurlijke personen en rechtspersonen die zich bij de online oprichting van een BV willen laten benoemen als bestuurder of commissaris, te verklaren of aan hen een bestuursverbod is opgelegd in een andere lidstaat. Hiermee wil de regering enerzijds invulling geven aan de wens te voorkomen dat personen die in andere lidstaten een bestuursverbod opgelegd hebben gekregen in Nederland eenvoudig alsnog bestuurder kunnen worden van een BV. Anderzijds schrijft de regering dat het onwenselijk is als alle bestuursverboden uit andere lidstaten in Nederland per definitie erkend worden, in het belang van het gelijke speelveld binnen de EU. Dit zou dan ook wat de regering betreft op Europees niveau geregeld moeten worden. Welke stappen heeft Nederland tot nu toe gezet om het Europees regelen van erkenning van bestuursverboden te bewerkstelligen? Kan de regering concretiseren in welke overleggen op Europees niveau dit standpunt van Nederland naar voren is gebracht? Kan de regering tevens een paar voorbeelden geven van gevallen waarin in bepaalde EU-lidstaten bestuursverboden zijn opgelegd, maar waarvan redenen die daaraan ten grondslag liggen naar Nederlands recht onvoldoende grond zouden zijn voor het opleggen van een bestuursverbod?

Tijdens de onderhandelingen over de EU Insolventieverordening heeft Nederland gepleit voor een Europese koppeling van de nationale registers waarin bestuursverboden worden geregistreerd. Hoewel het belang daarvan werd onderkend, leverde onder andere het feit dat nog niet alle lidstaten een systeem van bestuursverboden hebben, een belemmering op om te komen tot zo’n koppeling. Ook tijdens de onderhandelingen over de richtlijn (2019/1151) die met dit wetsvoorstel wordt geïmplementeerd, heeft Nederland opgemerkt dat het vergroten van de kenbaarheid van bestuursverboden met name zinvol lijkt in een Europees, wederkerig en gesloten stelsel. Nederland heeft zich dus altijd constructief opgesteld in de discussies, maar er ook op gewezen dat niet alle bestuursverboden uit andere lidstaten in Nederland per definitie erkend worden. Dat zal afhangen van de inhoudelijke gronden van het bestuursverbod, de rechtsgevolgen en (processuele) waarborgen.

Voordat daadwerkelijk stappen worden gezet om tot harmonisatie te komen, lijkt het mij van belang zicht te krijgen op de systemen rondom bestuursverboden in de verschillende lidstaten. De Europese Commissie zal bij de evaluatie van de richtlijn expliciet aandacht besteden aan de «regels inzake het opleggen van een bestuursverbod aan bestuurders», zo bepaalt artikel 3, tweede lid, onder c van de richtlijn. Bij het verder harmoniseren van de systemen van bestuursverboden zal met de bestaande verschillen tussen lidstaten rekening gehouden moeten worden. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het feit dat bestuursverboden in Nederland worden uitgesproken door de rechter, terwijl dat in andere lidstaten aan een andere autoriteit kan worden gelaten of, zoals in Duitsland, quasi van rechtswege intreedt. Ik herhaal dat de KNB op diverse momenten in het jaar binnen de koepel van notariaten in Europa (CNUE) ook over dit soort zaken overlegt. Hier vindt afstemming plaats rondom digitalisering en specifiek op het vlak van de digitale akte en online fraude. De KNB onderhoudt nauwe contacten met beroepsorganisaties in het notariaat in diverse lidstaten om kennis te delen.

3. Het nationale kader

De Handelsregisterwet 2007 en het Handelsregisterbesluit 2008

In de memorie van toelichting lezen de leden van de VVD-fractie dat de aanpassing van het Handelsregisterbesluit die de grondslag regelt voor publicatie van het register met bestuursverboden, in voorbereiding is en dat de inwerkingtreding van deze algemene maatregel van bestuur wordt verwacht in de loop van 2021. Voornoemde leden wijzen erop dat onderhavig wetsvoorstel is ingediend op 22 april 2022. Kan de regering een actuele stand van zaken geven ten aanzien van de inwerkingtreding van dit register?

Een voorontwerp van wet dat onder andere de invoering regelt van een openbaar register van bestuursverboden bij de Kamer van Koophandel is eind februari 2022 het advies van de Autoriteit persoonsgegevens ontvangen. Dit advies geeft aanleiding tot aanpassingen, in ieder geval in de memorie van toelichting bij dat voorontwerp. Daarnaast is het voorontwerp op onderdelen ingehaald door beleidsontwikkelingen die ook inhoudelijke aanpassing noodzakelijk maken. Een aangepast voorontwerp zal later dit jaar worden voorgelegd aan de Raad van State voor advies. Er wordt gestreefd naar zo spoedig mogelijke inwerkingtreding, waarbij het evenwel niet aannemelijk is dat dit voor 2023 zal zijn.

Wet op het notarisambt

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat in de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 35 434) in artikel 26 de mogelijkheid is opgenomen tot verlijden van een akte ten overstaan van een notaris met behulp van audiovisuele middelen. De regering stelt terecht dat deze mogelijkheid slechts is bedoeld als tijdelijke crisismaatregel en niet als permanente voorziening. Welke waarborgen die in paragraaf 5 van de memorie van toelichting zijn beschreven, gelden op dit moment niet onder artikel 26 van de Tijdelijke wet, en straks wel indien het wetsvoorstel in werking is getreden? Hebben de regering of uitvoeringsorganisaties, adviesraden of beroepsorganisaties enige signalen ontvangen van het gebrek aan waarborgen onder de tijdelijke wet? Zo ja, wat is hiermee gedaan?

De leden van de VVD-fractie merken op dat artikel 26 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid (in beginsel) geldt tot 1 september 2023. Mocht onderhavig wetsvoorstel eerder in werking treden, kan de regering toezeggen dat de waarborgen die voortvloeien uit onderhavig wetsvoorstel onverkort van toepassing zijn? Is de regering in geval van inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel voornemens om artikel 26 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid eerder buiten werking te stellen?

Met de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid is het mogelijk om in verband met de coronapandemie een notariële akte te verlijden ten overstaan van de notaris met behulp van audiovisuele communicatiemiddelen. Ten aanzien van de identificatie geldt het vereiste dat de audiovisuele communicatiemiddelen de notaris in staat moeten stellen de identiteit van personen vast te stellen. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die in de huidige Wet op de notarisambt is opgenomen dat een persoon verklaart de akte niet te kunnen ondertekenen, waarvan vermelding wordt gedaan op de akte (artikel 43, vierde lid). Deze regeling is bedoeld voor een uitzonderlijke situatie waarin fysiek verschijnen wettelijk verplicht is, maar door de pandemie niet verantwoord is. Met onderhavig wetsvoorstel wordt een zwaardere eis gesteld aan het vaststellen van de identiteit. Hier geldt namelijk de verplichting tot identificatie aan de hand van een elektronisch identificatiemiddel met betrouwbaarheidsniveau hoog, naast het verschijnen met gebruik van een beeld- en geluidverbinding waar kwaliteitseisen aan worden gesteld. Daarnaast geldt dat er sprake is van een elektronische notariële akte die wél door de cliënt wordt ondertekend.

Dit wetsvoorstel ziet echter op de implementatie van een EU-richtlijn die alleen van toepassing is op één type akte, namelijk de online oprichting van een BV. De voorziening in de Tijdelijke wet geldt voor aktes waarvoor een onderhandse volmacht wettelijk niet mogelijk is (bij testament en de hypotheekakte) en is bedoeld voor een uitzonderlijke situatie waarbij de notaris een eigen afweging maakt of hij het verantwoord vindt om de akte te passeren. Daar komt bij dat het wetsvoorstel alleen ziet op Unieburgers. De Tijdelijke wet kent deze beperking niet. Vanwege deze verschillen in toepassing ligt het niet voor de hand om artikel 26 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid buiten werking te stellen als dit wetsvoorstel in werking treedt.

4. Voorgestelde wijzigingen in nationale regelgeving

4.1 BW

De leden van de CDA-fractie lezen dat door middel van artikel I onder B van het wetsvoorstel artikel 2:176 BW wordt aangepast. Met die aanpassing wordt het mogelijk gemaakt de akte van oprichting, voor zover die als elektronische notariële akte wordt gepasseerd, in het Engels op te maken. In het kader van de aansluiting met de hedendaagse praktijk is deze ontwikkeling buitengewoon waardevol.

Het valt deze leden evenwel op dat artikel 2:234 lid 1 BW niet wordt aangepast. Een statutenwijziging zal dus bij een in het Nederlands gestelde notariële akte moeten plaatsvinden. Dat geldt ook voor de Engelstalige statuten van een bij elektronische notariële akte opgerichte BV. Als gevolg hiervan kunnen Engelstalige statuten van een bij elektronische notariële akte opgerichte BV slechts in de Nederlandse taal worden gewijzigd.

Naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie zal dit voor de praktijk met zich brengen dat de Engelstalige statuten steeds geheel zullen moeten worden gewijzigd, aangezien het niet goed werkbaar is in een Engelse tekst partiële aanpassingen in de Nederlandse taal door te voeren. Bij die gehele wijziging van de statuten zal dan dezelfde vertalingsproblematiek opkomen als nu veelal in de internationale praktijk speelt, doordat een (vaak na onderhandeling) vastgestelde, Engelstalige oprichtingsakte voor het passeren ervan moet worden vertaald naar het Nederlands. Dit kan gemakkelijk tot «ongelukken» leiden, bijvoorbeeld omdat de notaris die wordt gevraagd de statuten te wijzigen (in het Nederlands) niet altijd de notaris zal zijn die de oprichtingsakte (in het Engels) heeft gepasseerd. Hij zal een Nederlandse vertaling van die oprichtingsakte moeten (laten) verzorgen, wat niet alleen kostbaar is, maar waardoor ook inhoudelijke nuances in de statuten verloren kunnen gaan. Ondernemers die gebruik maken van de BV als rechtsvorm, zijn daarmee niet gediend. Een en ander overziend, verwachten voornoemde leden dat van de nu in het wetsvoorstel geboden mogelijkheid tot het passeren van de oprichtingsakte in de Engelse taal in de praktijk geen of heel weinig gebruik zal worden gemaakt.

Het gesignaleerde probleem kan volgens de aan het woord zijnde leden worden opgelost door in het kader van de implementatie van de richtlijn aan artikel I van het Wetsvoorstel een onderdeel D toe te voegen, luidende als volgt:

Artikel 234 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. In de tweede zin van het eerste lid wordt «.» vervangen door «,».

  • 2. Vervolgens wordt aan de tweede zin van het eerste lid, na «,», de volgende zin toegevoegd:

behoudens ingeval de statuten met gebruikmaking van het bepaalde in het tweede lid van artikel 176 in de Engelse taal zijn gesteld, dan wel daarna overeenkomstig het bepaalde in dit lid in de Engelste taal zijn gewijzigd, in welk geval de akte kan worden verleden in de Engelse taal.

Het argument in de memorie van toelichting om een statutenwijziging niet in het Engels toe te laten, is dat is gekozen voor implementatie van de bepalingen uit de richtlijn zonder aanvullende nationale (beleids)regels. Hoewel de leden van de CDA-fractie dit argument begrijpen, vragen zij of de regering het noodzakelijk acht deze aanvulling mee te nemen in het ontwerp om zo te voorkomen dat het leidt tot een slecht uitvoerbare wettelijke regeling voor het notariaat waarmee ondernemers niet zijn gediend.

Ik dank de leden van de CDA-fractie voor deze waardevolle suggestie, die zal worden overgenomen. Voor de uitgebreidere beantwoording van deze vraag verwijs ik graag naar het antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie in paragraaf 2 hiervoor.

5. Privacyaspecten

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering stelt dat onderhavig wetsvoorstel het betrouwbaarheidsniveau van het elektronisch identificatiemiddel bepaalt dat wordt gebruikt bij de online oprichting van een BV. Kan de regering toelichten hoe artikel 26 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid het betrouwbaarheidsniveau van het elektronisch identificatiemiddel bepaalt?

In artikel 26 van de Tijdelijke wet is de eis gesteld dat het verlijden van de notariële akte plaastvindt met behulp van een tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel dat de notaris in staat stelt de identiteit van personen vast te stellen. Onder de Tijdelijke wet is echter geen regeling getroffen ten aanzien van de inzet van elektronische identificatiemiddelen. Op welke wijze deze identificatie dient plaats te vinden is dan ook niet geregeld. De KNB heeft de notariële praktijk hiervoor handvatten gegeven. Hierbij is ook aandacht besteed aan mogelijk misbruik en fraude. De KNB heeft bijvoorbeeld voorlichting gegeven over veilig en betrouwbaar gebruik van audiovisuele communicatiemiddelen en over betrouwbare wijzen van identificatie van personen. Te denken valt verder aan het tonen van een paspoort via het tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel.

De leden van de D66-fractie stellen dat op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel d van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is vereist dat persoonsgegevens juist zijn, waarbij de nauwkeurigheid en volledigheid van persoonsgegevens wordt beoordeeld aan de hand van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld. Ondanks dat de verwerkingsverantwoordelijkheid in het geval van een wettelijke verplichting bij de normadressaat ligt, heeft de wetgever wel een belangrijke rol bij het bewaken van de rechtmatigheid en behoorlijkheid van verwerkingen. Daarnaast is de wetgever, op grond van artikel 13 octies van de richtlijn, verplicht te voorzien in voorschriften waarlangs de identiteit en bevoegdheid van de aanvrager kan worden geverifieerd. De aan het woord zijnde leden wijzen in dit kader op het advies van de AP, waarin wordt gewezen op het feit dat tekortkomingen in technische en organisatorische procedures waarlangs de identiteit van de aanvrager wordt geverifieerd des te riskanter zijn wanneer het ondernemingen buiten Nederland of zelfs buiten de Europese Unie betreft, nu het lastiger kan zijn voor het notariaat en het bedrijfsleven fraude, oplichting of witwaspraktijken te herkennen. Kan de regering toelichten waarom middels de implementatiewet geen afbreuk wordt gedaan aan de verplichting van de notaris een dienst te weigeren wanneer artikel 21, tweede lid Wna van toepassing is? Kan de regering toelichten waarom zij het nodig acht, met het oog op het voorgaande, aanvullende waarborgen te bieden om de juistheid van persoonsgegevens te waarborgen? Acht de regering de methoden ter verificatie van de identiteit en bevoegdheid van de aanvrager toereikend om de juistheid van de verstrekte gegevens te beoordelen?

Artikel 21, tweede lid, van de Wna is onverkort van toepassing op de online oprichting van een BV. Net als bij het fysiek passeren van een papieren akte, geldt voor het op digitale wijze passeren van een elektronische notariële akte dat de notaris verplicht is zijn diensten te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheid die van hem verlangd wordt leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen voor weigering heeft. Ten aanzien van de identificatie geldt dat aanvragers dienen te beschikken over een elektronisch identificatiemiddel op betrouwbaarheidsniveau hoog en daarmee dus ook aan de eisen die worden gesteld om een dergelijk middel te verkrijgen, zoals vastgesteld onder de eidas-verordening. Dit geldt onverkort voor aanvragers van buiten Nederland of de Europese Unie. In het passeerproces is zoveel mogelijk aangesloten bij de wijze waarop momenteel op fysieke wijze een papieren akte wordt verleden. Dat neemt niet weg dat een papieren akte iets anders vergt dan een elektronische akte en een fysieke kantoorruimtie verschilt van een digitale omgeving. Ten aanzien van de identificatie geldt dan ook dat in plaats van het tonen van een paspoort of ander wettelijk toegestaan identificatiemiddel, een elektronisch identificatiemiddel met betrouwbaarheidsniveau hoog wordt gebruikt. De regering acht de methoden voor verificatie van de identiteit en bevoegdheid van aanvrager toereikend om de juistheid van de verstrekte gegevens te boordelen.

6. Gevolgen en uitvoering

6.1 Gevolgen voor de regeldruk

De leden van de VVD-fractie vragen of de impactanalyse waarnaar wordt verwezen als het gaat om de inschatting van de gevolgen voor de regeldruk, ook met de Kamer kan worden gedeeld.

De impactanalyse van de Europese Commissie bij Richtlijn 2019/1151 is te raadplegen via https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=SWD:2018:141:FIN. Voor online oprichting van vennootschappen staat de analyse in paragraaf 1.13.

6.2 Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering in overleg met de KNB een digitale beleidsagenda zal opstellen. Wanneer is deze digitale beleidsagenda gereed en is de regering bereid deze beleidsagenda naar de Kamer sturen?

De KNB is in samenspraak met mijn ministerie in augustus 2021 het Programma Digitaal Passeren gestart, dat moet zorgen voor een verdere uitrol van de digitale akte binnen het notariaat. Dit programma noopt tot wetgeving, beleidsontwikkeling en digitale functionaliteit. In gezamenlijk overleg heeft het programma de doorlooptijd gekregen van de huidige kabinetsperiode. Dit programma is onderdeel van de uitvoering van een digitale roadmap van het notariaat 2020–2025, en heeft een looptijdvan 1 augustus 2021 tot en met 31 december 2025. Zoals gezegd is de huidige ontwikkeling van de digitale BV-akte als implementatie van de richtlijn een eerste stap, maar biedt het digitale passeerplatform een goede kans om een grotere ambitie te verwezenlijken. Om de digitale notariële akte en digitale notariële dienstverlening voor een grotere groep burgers toegankelijk te maken, is als volgende gezamenlijke speerpunt in dit programma geformuleerd de implementatie van de digitale hypotheek- en leveringsakte voor 2023. Ik zal uw Kamer over de voortgang informeren. Andere rechtsgebieden en typen notariële akten zullen in nauwgezet overleg bepaald worden voor de jaren 2024 en 2025.

7. Advies en consultatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de KNB de gemaakte keuze de rol van de notaris bij de oprichting van de BV te handhaven en een centraal passeersysteem te introduceren ondersteunt, waarmee het belang van rechtszekerheid, rechtsbescherming en het voorkomen van fraude en criminaliteit wordt onderstreept. Kan de regering beschrijven op basis waarvan de stelling wordt onderbouwd dat onderhavig wetsvoorstel het belang van het voorkomen van fraude en criminaliteit onderstreept? In hoeverre worden fraude en criminaliteit juist niet beter gefaciliteerd door onderhavig wetsvoorstel, omdat kwaadwillenden voortaan ook digitaal een BV kunnen oprichten en daarvoor niet fysiek meer langs de notaris hoeven te gaan?

Het belang van het voorkomen van fraude en criminaliteit wordt onderstreept doordat voor de oprichting van een BV de tussenkomst van een notaris behouden blijft en daarmee ook de rol die de notaris daarin speelt. Daarnaast is bij de vormgeving niet gekozen voor een lager betrouwbaarheidsniveau door bijvoorbeeld minder eisen te stellen aan het elektronisch passeren van een elektronische notariële akte dan bij het fysiek passeren van een akte gesteld op papier. De oprichter bevindt zich niet fysiek in het kantoor van de notaris. Via de digitale beeld- en geluidverbinding in de beveiligde omgeving vindt het verlijden van de akte evenwel op gelijke wijze plaats en kan de notaris invulling geven aan zijn zorgplicht.

De leden van de VVD-fractie verwijzen in dit verband ook naar het Coalitieakkoord, waarin ondubbelzinnig is opgenomen dat bedrijven en hun bestuurders die ondermijnende criminaliteit faciliteren steviger worden aangepakt. Op welke manier verhoudt onderhavig wetsvoorstel zich tot de uitvoering van deze passsage in het coalitieakkoord? Kan de regering garanderen dat onderhavig wetsvoorstel op geen enkele wijze afbreuk doet aan de aanpak van georganiseerde criminaliteit en meer in het bijzonder de aanpak van facilitatoren van georganiseerde criminaliteit, zoals helaas in dit geval ook de rotte appels binnen het notariaat? Kan de regering dit antwoord uitgebreid toelichten?

Poortwachters zoals banken, accountants, notarissen en trustkantoren, hebben een internationaal erkende belangrijke positie in het beschermen en schoon houden van het financieel stelsel. Zo dragen de poortwachters eraan bij dat het financiële stelsel zo veel mogelijk geschoond blijft van misbruik door criminelen. De informatie die poortwachters genereren in hun taak het financiële stelsel schoon te houden, kan ook door opsporingsdiensten worden gebruikt voor opsporing en vervolging. Tegelijkertijd is het kabinet niet blind voor de gevaren van de georganiseerde criminaliteit en de rol die facilitators daarin spelen. Het kabinet kijkt breed naar maatregelen die het moeilijker maken dat bewuste en onbewuste dienstverlening aan criminele netwerken wordt verleend. De aanpak van facilitators maakt onderdeel uit van de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Facilitators van misdaad kunnen op verschillende manieren worden aangepakt: strafrechtelijk, bestuursrechtelijk, fiscaal-rechtelijk en/of tuchtrechtelijk. Dat is mede afhankelijk van het type facilitator en de aard en ernst van de individuele feiten en omstandigheden van de vermeende overtredingen. Welke manier het meest opportuun is, vergt samenwerking en afstemming tussen de betrokken toezichthouders, opsporingsdiensten en het OM. Het kabinet ziet in onderhavig wetsvoorstel geen bedreiging van de aanpak van ondermijning.

Voornoemde leden lezen tot slot nergens in de memorie van toelichting dat het Bureau Financieel Toezicht (BFT) is geconsulteerd over dit wetsvoorstel. Klopt het dat het BFT niet geconsulteerd is over het wetsvoorstel? Indien BFT niet is geconsulteerd, is de regering voornemens dit alsnog te doen en de reactie van BFT te delen met de Tweede Kamer?

Het klopt dat naast de openbare internetconsultatie die heeft plaatsgevonden het BFT niet expliciet is aangeschreven voor het uitbrengen van advies. Het wetsvoorstel ziet primair op de vraag aan welke eisen een elektronische akte moet voldoen en op welke wijze een notariële akte elektronisch kan worden verleden. De eisen die worden gesteld zijn met name gericht op het door de KNB te beheren systeem voor gegevensverwerking waarbinnen de akte wordt gepasseerd. Daarnaast betreft het hier implementatie van Europese regelgeving en geen nationaal beleid. Om die reden is niet expliciet het BFT aangeschreven en is de regering niet voornemens dit alsnog te doen.

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast aandacht voor het advies van de AP. De AP vraagt in haar advies aandacht voor de zorgen die peer-reviewers hebben geuit over de wijze waarop bij gebruik van DigiD Hoog de pincode kan worden hersteld. Kan de regering hier op reageren?

Naar verwachting wordt met de verplichting om in te loggen op niveau hoog een pin reset proces ingericht waarbij aan de burger in eerste instantie via een koerier met id check, een nieuwe pincode wordt verstrekt. De optie van het verkrijgen van een pincode via de gemeentebalie (logische weg voor de burger) is op korte termijn niet haalbaar, maar wordt parallel verkend.

De AP stelt ook dat er vragen kunnen worden gesteld bij de betrouwbaarheid van een elektronische beeld- en geluidsverbinding. Voornoemde leden voegen hieraan toe dat uit onderzoek van de Tilburg University uit november 2021 is gebleken dat de verwachting van experts is dat over vijf jaar meer dan 90% van alle online content geheel of gedeeltelijk gemanipuleerd zal zijn. Kan de regering nader toelichten hoe de resultaten van het onderzoek van de onderzoekers van Tilburg University zijn meegenomen bij de voorbereiding van onderhavig wetsvoorstel. Is de regering bereid het probleem van deep-fakes in relatie tot onderhavig wetsvoorstel te bespreken met gelijkgestemde EU-lidstaten, en zo ja op welke termijn kan de Kamer meer informatie daarover verwachten?

In reactie op het advies van de AP beschrijft de regering dat een processtap wordt ingebouwd in het systeem voor gegevensverwerking en het aldus mogelijk wordt in het kader van onderhavig wetsvoorstel de gegevens die in de chip van een identiteitsdocument zijn opgenomen uit te lezen en bijvoorbeeld de foto te vergelijken met de verschijnende partij. De notaris kan deze aanvullende waarborg ten behoeve van de verificatie van de identiteit overslaan indien het een bekende klant betreft, maar kan deze aanvullende verificatie volgens de regering bijvoorbeeld inzetten indien hij twijfels heeft over de identiteit. Heeft de regering overleg gevoerd met de KNB over de criteria die notarissen zouden moeten hanteren bij het bepalen of deze waarborg kan worden gevergd van klanten? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit overleg?

Ten aanzien van het mogelijk maken van een elektronische notariële akte is het belang van rechtszekerheid en een hoge mate van betrouwbaarheid naast de uitvoering van de richtlijn leidend geweest. Online content kan niet zonder meer gelijk worden gesteld met een zorgvuldig ingericht digitaal passeerproces bij de notaris waarbij in een beschermde omgeving meerdere waarborgen zijn ingebouwd. De notaris wordt geadviseerd de extra verificatiestap in te zetten in gevallen waarin hij de cliënt niet kent en twijfels heeft over diens identiteit. Hij kan dan de gegevens die in de chip van het identiteitsdocument van de cliënt zijn opgenomen uitlezen en bijvoorbeeld de foto vergelijken met de verschijnende persoon. Het cliëntonderzoek heeft dan al plaatsgevonden, de zogenoemde recherches. Deze vinden met dit wetsvoorstel op dezelfde wijze plaats als voorheen, met dezelfde waarborgen en controles. De extra verificatiestap kan tijdens het passeren (tekenen) van de definitieve akte worden ingezet om de persoon die verwacht wordt te verschijnen te kunnen identificeren dat die daadwerkelijk verschenen is. Een controle die nu in de fysieke praktijk plaatsvindt door het controleren van het fysieke identiteitsbewijs met de persoon die voor de notaris verschijnt.

Dat neemt niet weg dat er binnen de beroepsgroep veel aandacht is voor ontwikkelingen in de digitalisering van het notariaat, de maatschappij en de ketenpartners van de notaris (Kadaster, Belastingdienst, KvK etc.). Naast digitaal passeren op afstand, maakt het huidige wetsvoorstel het ook mogelijk om straks in praktijk digitaal te passeren op kantoor bij de notaris. Hierbij is fysieke verschijning nog steeds de norm, maar wordt met de voordelen van digitale mogelijkheden de akte gepasseerd. Hiermee is het bijvoorbeeld in de toekomst mogelijk om afschriften van akten digitaal direct beschikbaar te stellen met de juiste waarborgen aan de klant van de notaris en hoeft een akte niet meer fysiek in een kluis opgeslagen te worden maar kan dat digitaal. Tevens is de beroepsgroep in gesprek met diverse ketenpartners hoe met deze digitaliseringsstap betrouwbare gegevens direct vanuit de notariële bron beschikbaar en verifieerbaar gesteld kunnen worden. Uiteraard volgt de beroepsgroep de ontwikkelingen rondom informatiebeveiliging, (online) fraude, duurzaam bewaren en verstrekken van gegevens, en Europese ontwikkelingen rondom de regie op gegevens.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de suggestie van een van de respondenten op de internetconsultatie om inschrijving in het handelsregister en het UBO-register op te nemen in artikel 2:175a lid 4 BW, als «voor de oprichting noodzakelijk». De regering stelt in de memorie van toelichting dat hier niet voor wordt gekozen omdat de richtlijn daartoe niet verplicht. De aan het woord zijnde leden onderschrijven de conclusie dat inschrijving in het UBO-register op dit moment geen constitutief vereiste is voor oprichting van een BV, maar zien met het oog op de problematiek rondom het UBO-register hier de meerwaarde wel van in. Kan de regering toelichten welke inhoudelijke bezwaren zij heeft tegen het verplicht stellen van een inschrijving in het UBO-register voor oprichting van een BV?

Het kabinet is van mening dat het verplicht stellen van inschrijving in het UBO-register voor oprichting van een BV niet passend is bij het doel waarvoor het register is opgericht, namelijk bevordering van transparantie, en bovendien al in voldoende effectieve sancties is voorzien. Autoriteiten, poortwachters, journalisten en maatschappelijke organisaties kunnen onderzoek doen omdat ze door het register weten wie achter juridische entiteiten zit. Daarnaast kunnen personen en organisaties beter geïnformeerd besluiten met wie zij zaken willen doen. Ook verbetert het UBO-register onderzoek naar bijvoorbeeld fraude. Tot slot heeft transparantie ook een preventief gevolg: criminele activiteiten verbergen achter juridische entiteiten wordt lastiger. De Wwft verplicht meldingsplichtige instellingen zoals banken en financiële instellingen tot het raadplegen van het UBO-register bij het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie met een juridische entiteit. Daarbij dient de meldingsplichtige instelling vast te stellen dat de UBO’s zijn geregistreerd. Dit betekent dat indien een juridische entiteit in weerwil van de wettelijke plicht de UBO’s niet heeft geregistreerd, dit het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie met een meldingsplichtige instelling belemmert. De juridische entiteit zal dan eerst de UBO’s moeten opgeven. De juridische entiteit zou hier snel toe in staat moeten zijn, omdat sinds juli 2020 de wettelijke plicht bestaat om de gegevens over de UBO’s in de eigen administratie vast te leggen.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind