Gepubliceerd: 21 juni 2022
Indiener(s): Paul van Meenen (D66)
Onderwerpen: economie ondernemen
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36085-5.html
ID: 36085-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 21 juni 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

         

I.

ALGEMEEN DEEL

2

 

Inleiding

2

 

1.

Aanleiding

2

 

2.

Hoofdlijnen van de verplichtingen van de richtlijn

3

   

Online oprichting van vennootschappen

3

   

Bestuursverboden

4

 

3.

Het nationale kader

4

   

De Handelsregisterwet 2007 en het Handelsregisterbesluit 2008

4

   

Wet op het notarisambt

5

 

4.

Voorgestelde wijzigingen in nationale regelgeving

5

   

4.1

BW

5

 

5.

Privacyaspecten

6

 

6.

Gevolgen en uitvoering

7

   

6.1

Gevolgen voor de regeldruk

7

   

6.2

Financiële gevolgen

7

 

7.

Advies en consultatie

7

I. ALGEMEEN DEEL

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het notarisambt in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1151 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht (PbEU 2019, L 186) (hierna: het wetsvoorstel). Zij stellen de regering nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Onderhavig wetsvoorstel betreft een implementatiewet naar aanleiding van een richtlijn. Het voorontwerp is op internetconsultatie geplaatst en is toegezonden voor advisering aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Kamer van Koophandel, de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Zowel de internetconsultatie als de advisering leverde positieve reacties op. De regering heeft hetgeen de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in haar advies als opmerkingen heeft meegegeven meegenomen en op juiste en consistente wijze verwerkt in het voorstel naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie, zo blijkt uit het nader rapport. Deze leden steunen om voornoemde redenen de wet, echter hebben zij naar aanleiding van voornoemde adviezen nog wel het volgende op te merken.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat strekt tot implementatie van de richtlijn die het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht in de EU regelt. Deze leden snappen de noodzaak voor een eenduidig kader inzake het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht. Zij hebben evenwel nog enkele vragen over dit wetsvoorstel.

1. Aanleiding

De leden van de VVD-fractie stellen voorstander te zijn van het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht. Echter, voornoemde leden constateren ook dat het gebruik van digitale instrumenten in het kader van het vennootschapsrecht, zoals het digitaal verlijden van een notariële akte inherente risico’s met zich mee kan brengen als het gaat om het voorkomen van het ongewenst faciliteren van criminaliteit. Voordat deze leden specifieke vragen stellen over het wetsvoorstel, vragen zij of de regering de gevolgen van het wetsvoorstel (inclusief de digitale instrumenten van de huidige praktijk) voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit in kaart kan brengen. Kan de regering uiteenzetten welke specifieke waarborgen zijn getroffen om te garanderen dat het gebruik van digitale instrumenten en processen in het vennootschapsrecht niet wordt ingezet ten behoeve van criminele organisaties? Welke maatregelen treft de regering om misbruik van digitale instrumenten en processen in het vennootschapsrecht te voorkomen? Is de regering voornemens in gesprek te gaan hierover met andere EU-lidstaten? Meer specifiek vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor de risico’s van toepassingen van deepfake technologie bij het verlijden van notariële aktes. Voornoemde leden ontvangen graag een reactie van de regering hierop.

De aan het woord zijnde leden lezen dat het voor personen uit het niet-Europese deel van Nederland mogelijk wordt in het Europese deel van Nederland online een BV op te richten. Is er contact geweest met de BES-eilanden en kan de regering ingaan op de reactie van de BES-eilanden op dit voorgenomen besluit? Kan worden gegarandeerd dat alle waarborgen die voortvloeien uit de huidige wet- en regelgeving en onderhavig wetsvoorstel wat betreft de identificatie van personen op gelijke wijze zijn veilig gesteld in zowel het Europese deel van Nederland als op de BES-eilanden? Kan de regering de reacties van de bestuurscolleges op onderhavig wetsvoorstel met de Kamer delen? De leden van de VVD-fractie vragen de regering ook in te gaan op de gevolgen van deze richtlijn voor de Caribische landen van het Koninkrijk. Klopt het dat deze richtlijn niet van toepassing is op hen, en dat daar wat betreft het oprichten van online BV’s straks minder wettelijke waarborgen zijn dan in Nederland? Aansluitend hierop vragen deze leden of andere EU-lidstaten op eenzelfde wijze onderhavige richtlijn interpreteren als de Nederlandse regering wat betreft hun overzeese gebiedsdelen. Klopt het dat bijvoorbeeld alle waarborgen die voortvloeien uit de richtlijn onverkort van toepassing zijn op het oprichten van BV’s op bijvoorbeeld Saint-Martin?

Kan worden ingegaan op de zorg van de leden van de SP-fractie dat een verdere digitalisering van het notariaat mogelijk criminelen in de kaart kan spelen? Zij hoeven zich namelijk niet meer in persoon ergens te melden en kunnen zich dus in theorie beter verschuilen. Ziet de regering dit gevaar? Hoe denkt zij dit gevaar te kunnen ondervangen? De leden van de SP-fractie ontvangen graag een zo uitgebreid mogelijke reactie op dit punt. Deelt de regering de mening dat het niet zo mag zijn dat een fraudeur in de ene lidstaat vanaf een tablet of smartphone volledig online een BV kan oprichten in een andere lidstaat, waarmee hij vervolgens in een of meerdere lidstaten een spoor van financieel-economische criminaliteit achterlaat? Hoe worden dergelijke praktijken met dit wetsvoorstel voorkomen?

Begrijpen de leden van de SP-fractie het wetsvoorstel goed dat de hoofdregel bij identificatie van personen is dat dit via een elektronische identificatiemethode zal verlopen en slechts in geval van twijfel een notaris onderzoek zal doen naar de identiteit van een persoon? Zo ja, kan worden aangegeven in welke gevallen mogelijk sprake van twijfel zal zijn? Kan de regering de garantie geven dat met de elektronische identificatiemethode niet gefraudeerd kan worden? Zo ja, kan de regering dit verduidelijken? Zo nee, waarom niet en welke andere waarborgen zijn er dan om het risico op fraude te minimaliseren? Hoe zal, bij een digitale oprichting van een vennootschap, in de praktijk gecontroleerd worden of iemand handelingsbekwaam dan wel vertegenwoordigingsbevoegd is? In welk(e) opzicht(en) verschilt dit van hoe dit bij een fysieke oprichting gebeurt?

2. Hoofdlijnen van de verplichtingen van de richtlijn

Online oprichting van vennootschappen

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat op grond van het bestaande art. 2:234 lid 1 BW een akte tot statutenwijziging in het Nederlands wordt verleden. De richtlijn biedt niet de mogelijkheid een dergelijke akte, na oprichting van de BV, in het Engels te verlijden. Vanwege de keuze voor implementatie van de bepalingen uit de richtlijn zonder aanvullende nationale (beleids)regels, wordt in dit wetsvoorstel geen uitzondering voorgesteld op art. 2:234 lid 1 BW, maar wordt wel bezien bij komende trajecten voor aanpassing van het vennootschapsrecht of zo’n uitzondering noodzakelijk is. Voornoemde leden hebben kennisgenomen van het advies van de gecombineerde commissie vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de KNB van 8 juni 2022 ten aanzien van dit punt. Wat is de reactie van de regering op dit advies? De gecombineerde commissie stelt «dat het ontbreken van een dergelijke uitzondering in de praktijk gemakkelijk tot ongelukken kan leiden, bijvoorbeeld omdat de notaris die wordt gevraagd de statuten te wijzigen (in het Nederlands) niet altijd de notaris zal zijn die de oprichtingsakte (in het Engels) heeft gepasseerd. Hij zal een Nederlandse vertaling van die oprichtingsakte moeten (laten) verzorgen, wat niet alleen kostbaar is, maar waardoor ook inhoudelijke nuances in de statuten verloren kunnen gaan. Ondernemers die gebruik maken van de BV als rechtsvorm, zijn daarmee niet gediend,» zo lezen de leden van de VVD-fractie in het advies van de gecombineerde commissie. Kan de regering motiveren waarom is gekozen deze uitvoeringsproblemen die de richtlijn met zich meebrengt, niet te adresseren in het voorliggende wetsvoorstel? Indien de regering vasthoudt aan haar standpunt dit onderdeel niet mee te nemen in onderhavig wetstraject, kan de regering aangeven op welke termijn de Kamer het wetsvoorstel tegemoet kan zien waar dit probleem wordt geadresseerd?

Bestuursverboden

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat ter implementatie van artikel 13 decies, tweede lid, van de richtlijn straks wordt verlangd van natuurlijke personen en rechtspersonen die zich bij de online oprichting van een BV willen laten benoemen als bestuurder of commissaris, te verklaren of aan hen een bestuursverbod is opgelegd in een andere lidstaat. Hiermee wil de regering enerzijds invulling geven aan de wens te voorkomen dat personen die in andere lidstaten een bestuursverbod opgelegd hebben gekregen in Nederland eenvoudig alsnog bestuurder kunnen worden van een BV. Anderzijds schrijft de regering dat het onwenselijk is als alle bestuursverboden uit andere lidstaten in Nederland per definitie erkend worden, in het belang van het gelijke speelveld binnen de EU. Dit zou dan ook wat de regering betreft op Europees niveau geregeld moeten worden. Welke stappen heeft Nederland tot nu toe gezet om het Europees regelen van erkenning van bestuursverboden te bewerkstelligen? Kan de regering concretiseren in welke overleggen op Europees niveau dit standpunt van Nederland naar voren is gebracht? Kan de regering tevens een paar voorbeelden geven van gevallen waarin in bepaalde EU-lidstaten bestuursverboden zijn opgelegd, maar waarvan redenen die daaraan ten grondslag liggen naar Nederlands recht onvoldoende grond zouden zijn voor het opleggen van een bestuursverbod?

3. Het nationale kader

De Handelsregisterwet 2007 en het Handelsregisterbesluit 2008

In de memorie van toelichting lezen de leden van de VVD-fractie dat de aanpassing van het Handelsregisterbesluit die de grondslag regelt voor publicatie van het register met bestuursverboden, in voorbereiding is en dat de inwerkingtreding van deze algemene maatregel van bestuur wordt verwacht in de loop van 2021. Voornoemde leden wijzen erop dat onderhavig wetsvoorstel is ingediend op 22 april 2022. Kan de regering een actuele stand van zaken geven ten aanzien van de inwerkingtreding van dit register?

Wet op het notarisambt

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat in de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 35 434) in artikel 26 de mogelijkheid is opgenomen tot verlijden van een akte ten overstaan van een notaris met behulp van audiovisuele middelen. De regering stelt terecht dat deze mogelijkheid slechts is bedoeld als tijdelijke crisismaatregel en niet als permanente voorziening. Welke waarborgen die in paragraaf 5 van de memorie van toelichting zijn beschreven, gelden op dit moment niet onder artikel 26 van de Tijdelijke wet, en straks wel indien het wetsvoorstel in werking is getreden? Hebben de regering of uitvoeringsorganisaties, adviesraden of beroepsorganisaties enige signalen ontvangen van het gebrek aan waarborgen onder de tijdelijke wet? Zo ja, wat is hiermee gedaan?

De leden van de VVD-fractie merken op dat artikel 26 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid (in beginsel) geldt tot 1 september 2023. Mocht onderhavig wetsvoorstel eerder in werking treden, kan de regering toezeggen dat de waarborgen die voortvloeien uit onderhavig wetsvoorstel onverkort van toepassing zijn? Is de regering in geval van inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel voornemens om artikel 26 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid eerder buiten werking te stellen?

4. Voorgestelde wijzigingen in nationale regelgeving

4.1 BW

De leden van de CDA-fractie lezen dat door middel van artikel I onder B van het wetsvoorstel artikel 2:176 BW wordt aangepast. Met die aanpassing wordt het mogelijk gemaakt de akte van oprichting, voor zover die als elektronische notariële akte wordt gepasseerd, in het Engels op te maken. In het kader van de aansluiting met de hedendaagse praktijk is deze ontwikkeling buitengewoon waardevol.

Het valt deze leden evenwel op dat artikel 2:234 lid 1 BW niet wordt aangepast. Een statutenwijziging zal dus bij een in het Nederlands gestelde notariële akte moeten plaatsvinden. Dat geldt ook voor de Engelstalige statuten van een bij elektronische notariële akte opgerichte BV. Als gevolg hiervan kunnen Engelstalige statuten van een bij elektronische notariële akte opgerichte BV slechts in de Nederlandse taal worden gewijzigd.

Naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie zal dit voor de praktijk met zich brengen dat de Engelstalige statuten steeds geheel zullen moeten worden gewijzigd, aangezien het niet goed werkbaar is in een Engelse tekst partiële aanpassingen in de Nederlandse taal door te voeren. Bij die gehele wijziging van de statuten zal dan dezelfde vertalingsproblematiek opkomen als nu veelal in de internationale praktijk speelt, doordat een (vaak na onderhandeling) vastgestelde, Engelstalige oprichtingsakte voor het passeren ervan moet worden vertaald naar het Nederlands. Dit kan gemakkelijk tot «ongelukken» leiden, bijvoorbeeld omdat de notaris die wordt gevraagd de statuten te wijzigen (in het Nederlands) niet altijd de notaris zal zijn die de oprichtingsakte (in het Engels) heeft gepasseerd. Hij zal een Nederlandse vertaling van die oprichtingsakte moeten (laten) verzorgen, wat niet alleen kostbaar is, maar waardoor ook inhoudelijke nuances in de statuten verloren kunnen gaan. Ondernemers die gebruik maken van de BV als rechtsvorm, zijn daarmee niet gediend. Een en ander overziend, verwachten voornoemde leden dat van de nu in het wetsvoorstel geboden mogelijkheid tot het passeren van de oprichtingsakte in de Engelse taal in de praktijk geen of heel weinig gebruik zal worden gemaakt.

Het gesignaleerde probleem kan volgens de aan het woord zijnde leden worden opgelost door in het kader van de implementatie van de richtlijn aan artikel I van het Wetsvoorstel een onderdeel D toe te voegen, luidende als volgt:

Artikel 234 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tweede zin van het eerste lid wordt «.» vervangen door «,».

2. Vervolgens wordt aan de tweede zin van het eerste lid, na «,», de volgende zin toegevoegd:

behoudens ingeval de statuten met gebruikmaking van het bepaalde in het tweede lid van artikel 176 in de Engelse taal zijn gesteld, dan wel daarna overeenkomstig het bepaalde in dit lid in de Engelste taal zijn gewijzigd, in welk geval de akte kan worden verleden in de Engelse taal.

Het argument in de memorie van toelichting om een statutenwijziging niet in het Engels toe te laten, is dat is gekozen voor implementatie van de bepalingen uit de richtlijn zonder aanvullende nationale (beleids)regels. Hoewel de leden van de CDA-fractie dit argument begrijpen, vragen zij of de regering het noodzakelijk acht deze aanvulling mee te nemen in het ontwerp om zo te voorkomen dat het leidt tot een slecht uitvoerbare wettelijke regeling voor het notariaat waarmee ondernemers niet zijn gediend.

5. Privacyaspecten

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering stelt dat onderhavig wetsvoorstel het betrouwbaarheidsniveau van het elektronisch identificatiemiddel bepaalt dat wordt gebruikt bij de online oprichting van een BV. Kan de regering toelichten hoe artikel 26 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid het betrouwbaarheidsniveau van het elektronisch identificatiemiddel bepaalt?

De leden van de D66-fractie stellen dat op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel d van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is vereist dat persoonsgegevens juist zijn, waarbij de nauwkeurigheid en volledigheid van persoonsgegevens wordt beoordeeld aan de hand van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld. Ondanks dat de verwerkingsverantwoordelijkheid in het geval van een wettelijke verplichting bij de normadressaat ligt, heeft de wetgever wel een belangrijke rol bij het bewaken van de rechtmatigheid en behoorlijkheid van verwerkingen. Daarnaast is de wetgever, op grond van artikel 13 octies van de richtlijn, verplicht te voorzien in voorschriften waarlangs de identiteit en bevoegdheid van de aanvrager kan worden geverifieerd. De aan het woord zijnde leden wijzen in dit kader op het advies van de AP, waarin wordt gewezen op het feit dat tekortkomingen in technische en organisatorische procedures waarlangs de identiteit van de aanvrager wordt geverifieerd des te riskanter zijn wanneer het ondernemingen buiten Nederland of zelfs buiten de Europese Unie betreft, nu het lastiger kan zijn voor het notariaat en het bedrijfsleven fraude, oplichting of witwaspraktijken te herkennen. Kan de regering toelichten waarom middels de implementatiewet geen afbreuk wordt gedaan aan de verplichting van de notaris een dienst te weigeren wanneer artikel 21, tweede lid Wna van toepassing is? Kan de regering toelichten waarom zij het nodig acht, met het oog op het voorgaande, aanvullende waarborgen te bieden om de juistheid van persoonsgegevens te waarborgen? Acht de regering de methoden ter verificatie van de identiteit en bevoegdheid van de aanvrager toereikend om de juistheid van de verstrekte gegevens te beoordelen?

6. Gevolgen en uitvoering

6.1 Gevolgen voor de regeldruk

De leden van de VVD-fractie vragen of de impactanalyse waarnaar wordt verwezen als het gaat om de inschatting van de gevolgen voor de regeldruk, ook met de Kamer kan worden gedeeld.

6.2 Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering in overleg met de KNB een digitale beleidsagenda zal opstellen. Wanneer is deze digitale beleidsagenda gereed en is de regering bereid deze beleidsagenda naar de Kamer sturen?

7. Advies en consultatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de KNB de gemaakte keuze de rol van de notaris bij de oprichting van de BV te handhaven en een centraal passeersysteem te introduceren ondersteunt, waarmee het belang van rechtszekerheid, rechtsbescherming en het voorkomen van fraude en criminaliteit wordt onderstreept. Kan de regering beschrijven op basis waarvan de stelling wordt onderbouwd dat onderhavig wetsvoorstel het belang van het voorkomen van fraude en criminaliteit onderstreept? In hoeverre worden fraude en criminaliteit juist niet beter gefaciliteerd door onderhavig wetsvoorstel, omdat kwaadwillenden voortaan ook digitaal een BV kunnen oprichten en daarvoor niet fysiek meer langs de notaris hoeven te gaan?

De leden van de VVD-fractie verwijzen in dit verband ook naar het Coalitieakkoord, waarin ondubbelzinnig is opgenomen dat bedrijven en hun bestuurders die ondermijnende criminaliteit faciliteren steviger worden aangepakt. Op welke manier verhoudt onderhavig wetsvoorstel zich tot de uitvoering van deze passsage in het coalitieakkoord? Kan de regering garanderen dat onderhavig wetsvoorstel op geen enkele wijze afbreuk doet aan de aanpak van georganiseerde criminaliteit en meer in het bijzonder de aanpak van facilitatoren van georganiseerde criminaliteit, zoals helaas in dit geval ook de rotte appels binnen het notariaat? Kan de regering dit antwoord uitgebreid toelichten?

Voornoemde leden lezen tot slot nergens in de memorie van toelichting dat het Bureau Financieel Toezicht (BFT) is geconsulteerd over dit wetsvoorstel. Klopt het dat het BFT niet geconsulteerd is over het wetsvoorstel? Indien BFT niet is geconsulteerd, is de regering voornemens dit alsnog te doen en de reactie van BFT te delen met de Tweede Kamer?

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast aandacht voor het advies van de AP. De AP vraagt in haar advies aandacht voor de zorgen die peer-reviewers hebben geuit over de wijze waarop bij gebruik van DigiD Hoog de pincode kan worden hersteld. Kan de regering hier op reageren?

De AP stelt ook dat er vragen kunnen worden gesteld bij de betrouwbaarheid van een elektronische beeld- en geluidsverbinding. Voornoemde leden voegen hieraan toe dat uit onderzoek van de Tilburg University uit november 2021 is gebleken dat de verwachting van experts is dat over vijf jaar meer dan 90% van alle online content geheel of gedeeltelijk gemanipuleerd zal zijn. Kan de regering nader toelichten hoe de resultaten van het onderzoek van de onderzoekers van Tilburg University zijn meegenomen bij de voorbereiding van onderhavig wetsvoorstel. Is de regering bereid het probleem van deep-fakes in relatie tot onderhavig wetsvoorstel te bespreken met gelijkgestemde EU-lidstaten, en zo ja op welke termijn kan de Kamer meer informatie daarover verwachten?

In reactie op het advies van de AP beschrijft de regering dat een processtap wordt ingebouwd in het systeem voor gegevensverwerking en het aldus mogelijk wordt in het kader van onderhavig wetsvoorstel de gegevens die in de chip van een identiteitsdocument zijn opgenomen uit te lezen en bijvoorbeeld de foto te vergelijken met de verschijnende partij. De notaris kan deze aanvullende waarborg ten behoeve van de verificatie van de identiteit overslaan indien het een bekende klant betreft, maar kan deze aanvullende verificatie volgens de regering bijvoorbeeld inzetten indien hij twijfels heeft over de identiteit. Heeft de regering overleg gevoerd met de KNB over de criteria die notarissen zouden moeten hanteren bij het bepalen of deze waarborg kan worden gevergd van klanten? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit overleg?

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de suggestie van een van de respondenten op de internetconsultatie om inschrijving in het handelsregister en het UBO-register op te nemen in artikel 2:175a lid 4 BW, als «voor de oprichting noodzakelijk». De regering stelt in de memorie van toelichting dat hier niet voor wordt gekozen omdat de richtlijn daartoe niet verplicht. De aan het woord zijnde leden onderschrijven de conclusie dat inschrijving in het UBO-register op dit moment geen constitutief vereiste is voor oprichting van een BV, maar zien met het oog op de problematiek rondom het UBO-register hier de meerwaarde wel van in. Kan de regering toelichten welke inhoudelijke bezwaren zij heeft tegen het verplicht stellen van een inschrijving in het UBO-register voor oprichting van een BV?

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Burger