Nr. 7 VERSLAG

Vastgesteld 24 maart 2022

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Algemeen deel

1

 

Inleiding

1

 

Vijfde verlenging van de werkingsduur van bepalingen van de Twm

3

     

II.

Artikelsgewijs

9

I. Algemeen deel

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Goedkeuringswet vijfde verlenging geldingsduur Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Zij hebben hierbij nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat vrijwel alle coronaregels in Nederland niet meer van toepassing zijn. Dit is naast ontzettend fijn, ook goed voor de economie en voor de mentale gezondheid van Nederlanders. Zij constateren echter ook dat corona nog niet endemisch is en dat bijvoorbeeld nog steeds veel mensen besmet raken, waardoor zij alsnog in isolatie moeten. Daarbij kunnen mensen, en vooral de tien- tot honderdduizenden patiënten met een niet goed werkend immuunsysteem, nog altijd ernstig ziek worden van corona. Tot slot bestaat de blijvende dreiging van een nieuwe variant die met name richting het najaar kan opspelen. Zij steunen daarom de verlenging van deze wet. Zij merken op dat de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) momenteel, op enkele artikelen na, slapend is omdat de noodzaak van maatregelen niet meer aanwezig is. Dit is ook in lijn met de Twm, waarbij maatregelen niet mogelijk zijn in het geval deze disproportioneel zouden zijn en dat te allen tijde beide Kamers worden geïnformeerd. Genoemde leden pleiten er echter wel voor dat snel duidelijkheid komt over de lange termijn en daarmee een eventuele vaste verankering in de Wet publieke gezondheid (Wpg). Zij hebben om die reden nog een enkele vraag.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de Goedkeuring van het Besluit houdende de vijfde verlenging van de geldingsduur van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen. Genoemde leden zijn niet voor verlenging van deze «tijdelijke» wet en betwijfelen inmiddels de tijdelijkheid van deze wet die sinds 1 december 2020 in werking is getreden en voor de vijfde keer verlengd zal gaan worden.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Goedkeuringswet vijfde verlenging geldingsduur Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Deze leden delen de opvatting van de Afdeling advies van de Raad van State dat het op dit moment te begrijpen is dat de Twm nogmaals verlengd wordt, maar dat het moment dat deze tijdelijke wet niet meer verlengd kan worden, steeds dichterbij komt. Op 7 juli 2021 hebben genoemde leden in het debat met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit al aangegeven. Zij vragen daarom wanneer de Kamer geïnformeerd wordt over de reikwijdte, de inhoud en de planning van een permanent wettelijk kader.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit houdende de vijfde verlenging van de geldingsduur van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en hebben hierover nog een aantal kritische vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag spoedig debatteren over deze vijfde verlenging van de Twm. De wet is al ingegaan per 1 maart 2022, nog niet behandeld en tegelijk zijn de meeste maatregelen al opgeheven. Dat maakt spoedige behandeling van deze wet zeer wenselijk.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Goedkeuring van het Besluit houdende de vijfde verlenging van de geldingsduur van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Deze leden maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen en enkele opmerkingen te plaatsen.

De leden van de JA21-fractie constateren dat de inbreng voor het verslag over alweer de vijfde verlenging van de geldingsduur van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 plaatsvindt na het afschaffen van de coronamaatregelen. Nog afgezien van de inhoudelijke inbreng over het wetsvoorstel zelf, doet de voorgenomen verlenging van de crisiswet Twm in een situatie waarin de crisis merkbaar voorbij is, absurd en vervreemdend aan. De inbreng genoemde leden is dan ook gericht op het arbitrair verlengen van de mogelijkheid om in een noodsituatie bevoegdheden uit te oefenen en maatregelen op te leggen zonder dat er enig uitzicht is op het ooit afschaffen van een wet die al afgeschaft had moeten zijn zodra de noodsituatie voorbij is.

Deze leden moet het daarbij van het hart dat het wenselijk is dat de regering meer dan gebruikelijk de moeite gaat nemen om inbreng van fracties afzonderlijk te beoordelen. Deze oproep wordt gedaan omdat op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de neiging bestaat om vragen te bundelen waar dat maar enigszins mogelijk is om deze van standaard antwoorden te voorzien. Dat is efficiënt. In voorkomende gevallen hoeft daarmee niets mis te zijn, maar het doet niet altijd recht aan de specifieke insteek van een fractie.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het besluit van de regering om de Twm voor de vijfde keer te verlengen. Zij vinden het periodiek verlengen van deze vergaande wetgeving ongewenst. Zij hebben hierover daarom enkele vragen.

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het bovengenoemde besluit.

Het lid van de BIJ1-fractie heeft met gemengde gevoelens kennisgenomen van de intentie om de Twm voor een vijfde maal te verlengen. Het lid is van mening dat, kijkende naar de epidemiologische situatie, de middelen om in te kunnen grijpen absoluut nog noodzakelijk zijn. Het lid constateert echter ook dat deze middelen bij deze regering in onverantwoordelijke – en dus de verkeerde – handen zijn.

Het lid Omtzigt is verbaasd over het voorstel van de regering om deze wet wederom te verlengen. De titel van de wet is duidelijk: het is een tijdelijke wet en het is een noodmaatregel. Het lid nodigt de regering uit om een nieuwe wet te maken waarin democratie en mensenrechten beter geborgd zijn en alleen de zeer noodzakelijke mogelijkheden tot ingrijpen geborgd zijn.

De wet gaat nog steeds uit van de A-status van corona. Dat verbaast het lid Omtzigt. Immers, er is niet eens een isolatieplicht bij een besmetting. Hoe rijmt het feit dat iemand die corona heeft en besmettelijk is en gewoon mag rondlopen en anderen mag besmetten, zich met de A-status van corona, zo vraagt het lid. Ook vraagt hij wanneer de herevaluatie van de A-status die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de Kamer heeft toegezegd, wordt uitgevoerd.

Vijfde verlenging van de werkingsduur van bepalingen van de Twm

De leden van de VVD-fractie stellen dat het toenemend aantal besmettingen, in combinatie met de uitval van zorgmedewerkers en mantelzorgers, maken dat de situatie in de zorg nog steeds onzeker is. Zij ontvangen graag een nadere duiding van de situatie gehele zorgketen. Waar bevinden zich op dit moment de grootste knelpunten? Met welke signaalwaarden wordt beoordeeld of de geconstateerde onzekerheid of zorgwekkendheid van bepaalde situaties om maatregelen vragen?

Genoemde leden danken de regering voor het toesturen van alle maatregelen die gestoeld zijn op de Twm. Zij hebben gelezen dat er nog een aantal verplichtingen van kracht is, waaronder de ventilatienorm in de horeca. Hoe wordt ervoor gezorgd dat zowel de betrokken ondernemers als ook de gasten en klanten op de hoogte zijn dat deze maatregel van kracht blijft? Hoe wordt de handhaving vormgegeven?

Met betrekking tot de handhaving vragen deze leden ook of zicht is op de besteding van de extra middelen die gemeenten hebben gekregen om de handhaving van het coronatoegangsbewijs te ondersteunen. Hoe wordt de doelmatigheid van deze middelen in kaart gebracht, ook met het oog op eventuele toekomstige noodzaak van maatregelen en de bijbehorende handhaving?

Voorts zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd of de regering voornemens is de Twm van kracht te laten zijn, tot dat de aangekondigde aanpassing van de Wet publieke gezondheid van kracht is. Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag? Hoe ziet de tijdslijn eruit als het gaat om zowel de Tijdelijke wet als de aanpassingen in de Wet publieke gezondheid?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de hernieuwde strategie van de regering waarbij sociaalmaatschappelijke gevolgen van corona meer naar de voorgrond zijn getreden. Wat voor een invloed heeft deze strategieverandering op de juridische basis van deze wet?

Deze leden vragen de regering wat op dit moment, na de gedane versoepelingen, de argumenten zijn om de Twm nog in stand te houden. Zij vragen daarbij wat de opties zijn om de wet vroegtijdig te beëindigen, te weten voor 1 juni. Heeft de regering dit ook overwogen en de Twm opnieuw naar de Kamers te sturen, in het geval dat maatregelen toch weer nodig zijn?

Deze leden willen nogmaals benadrukken dat een dreiging van een nieuwe variant op dit moment nog altijd actueel is. Zij vragen de regering of zij het hiermee eens is en of iets gezegd kan worden over de kans dat op Nederlands grondgebied een nieuwe variant opduikt. Deze leden zien dat in China significante uitbraken zijn met de omikron-variant. Alhoewel deze variant momenteel in Nederland al dominant is, vragen genoemde leden de regering wel om kort te reflecteren op de situatie in China en in welke mate dit van impact kan zijn voor Nederland (bijvoorbeeld omdat daar er een reservoir kan komen van nieuwe varianten).

De leden van de D66-fractie vragen wanneer de regering verwacht dat de lange termijn strategie naar de Kamer wordt gestuurd en hoe concreet hierin, eventueel artikelsgewijs, de toekomst van de Twm wordt meegenomen. Zij stellen deze vraag in lijn met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State die stelde: hoe kijkt de regering daar nu naar?

Genoemde leden vragen wat de laatste stand van zaken is van de coronapandemie in Caribisch Nederland en in welke mate deze wet aldaar nog noodzakelijk is. Kan de regering bij de lange termijn strategie ook rekeninghouden met Caribisch Nederland en in welke mate de Twm alhier nog nodig is en of dit verschilt met Europees Nederland?

De leden van de PVV-fractie merken op dat de laatste (nationale) maatregelen op 23 maart jl. opgeheven zijn en zij willen weten wanneer verlenging van deze wet niet meer nodig zal zijn.

De regering geeft aan dat veel geleerd is over het virus en het virus daardoor minder onvoorspelbaar is dan twee jaar geleden, maar dat een dreiging blijft bestaan waardoor maatregelen noodzakelijk kunnen zijn ter afwending van die dreiging. Heeft de regering ook veel geleerd over de maatregelen uit deze tijdelijke wet? Kan de regering de effectiviteit per maatregel aangeven, zo nee, waarom niet? Geleerd over het virus is onder andere de aerogene transmissie. Op welke manier is deze aerogene transmissie van invloed op de inzet van de maatregelen? Op welke manier wordt aerogene transmissie meegenomen in de langetermijnstrategie voor covid-19? Ook is geleerd dat transmissie ondanks vaccinatie nog steeds plaatsvindt, op welke manier is dit van invloed op de inzet van de maatregelen? Op welke manier wordt transmissie na vaccinatie meegenomen in de langetermijnstrategie voor covid-19?

Het Outbreak Management Team (OMT) geeft aan dat een stijging in het aantal ziekenhuis en Intensive Care (IC)-opnames voornamelijk verwacht wordt voor patiënten ouder dan 60 jaar. Kan de regering aangeven of dit van invloed is op de vaccinatiestrategie?

Kan de regering aangeven bij welke epidemiologisch situatie zij welke maatregelen noodzakelijk acht?

De leden van de SP-fractie hebben er reeds bij de invoering van de Twm voor gepleit om niet te werken met een dergelijke noodwet, maar om de Wpg te verbeteren. Daartoe is destijds ook de motie-Hijink1 aangenomen. Hoe staat het inmiddels met de uitvoering van deze motie? Hoe lang is de regering nog van plan om te blijven werken met de Twm?

Genoemde leden constateren dat de Eerste Kamer de gewijzigde motie-De Boer c.s.2 heeft aangenomen, waarin wordt uitgesproken dat «de vijfde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, die de periode 1 maart 2022 tot 1 juni 2022 betreft, door deze Kamer slechts dan kan worden goedgekeurd mits, in het licht van een ongewijzigd gunstig beloop van de pandemie, de verlenging zich beperkt tot basismaatregelen zoals afstand, mondkapjes en hygiëne en daarnaast de hoofdlijnen van een definitieve wetgeving bekend zijn, en roept de regering op hier rekening mee te houden». Tegelijkertijd constateren zij dat het voorliggende besluit tot verlenging meer zaken omvat dan in de motie staan beschreven, zoals de mogelijkheid tot het verplichten van coronatoegangsbewijzen (CTB’s) en de hoofdlijnen van de voorgenomen wijziging van de Wpg nog niet bekend zijn. Dat betekent dat de motie dus niet is uitgevoerd. Waarom heeft de regering dit niet gedaan?

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom zij de bepalingen over het CTB ook verlengen. Is zij het ermee eens dat dit middel niet proportioneel is, gezien de geringe maximale impact van het CTB, die beschreven is in het rapport van de TU Delft?

Deze leden vragen daarnaast onder welke omstandigheden de regering het CTB eventueel nog zou willen gebruiken. Ook vragen zij hoe lang zij van plan zijn de bepalingen over het CTB nog te verlengen. Zullen deze bij de volgende verlenging weer worden meegenomen?

De leden van de GroenLinks-fractie willen graag weten of, en zo ja, hoe bij het opstellen van deze vijfde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 rekening is gehouden met de aangenomen motie De Boer3 c.s. van 22 februari 2022. Op welke manier is uitvoering gegeven aan de beide onderdelen die in deze motie benoemd worden (beperken tot basismaatregelen en het bekend zijn van de hoofdlijnen van een definitieve wetgeving)?

Genoemde leden vragen wat de gevolgen zouden zijn van het niet instemmen met deze vijfde verlenging. Kan de regering schetsen of hier schadelijke gevolgen bij zullen optreden? Zijn er specifieke juridische of financiële gevolgen? Wat betekent dit voor de wettelijke basis van de maatregelen die vanaf 1 maart hebben gegolden? Vanaf wanneer vervallen de bepalingen als niet wordt ingestemd met de wet? Hoe kijkt de regering naar een vijfde verlenging van deze wet tot 1 juni 2022, nu de meeste maatregelen inmiddels zijn opgeheven? Is een vijfde verlenging tot 1 juni nog nodig? Zo ja, waarom?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn ook benieuwd hoe het staat met de lange termijn aanpak covid-19. Er zou een brief hierover aan de Kamer worden gestuurd in maart, wanneer komt deze brief? Wordt in die brief ook ingegaan op de plannen van de regering met de wet Tijdelijke maatregelen covid-19? Wil de regering deze wet handhaven of hebben zij definitievere wetgeving in gedachten? Wanneer wordt de brief over pandemische paraatheid naar de Kamer gestuurd?

De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de opmerking van de Raad van State dat door de huidige ontwikkelingen, en gezien de strikte clausulering in de Twm («directe dreiging»), het moment waarop (een groot deel van) deze wet redelijkerwijs niet meer verlengd kan worden, geleidelijk dichterbij komt. Zij hebben begrip voor het feit dat een juridisch kader nodig is zolang covid-19 niet endemisch is en hebben meermaals gevraagd om ten aanzien van de endemische fase waar nodig de Wpg aan te passen. Genoemde leden blijven ook bij een verlenging hechten aan een afzonderlijke weging van de effectiviteit, proportionaliteit en subsidiariteit van de verschillende maatregelen die nog in stand worden gehouden. Zij vragen dit in het bijzonder ten aanzien van art. 58ra en de reikwijdte van deze bepaling (aangaande het coronatoegangsbewijs). Dit mede in het licht van de hiervoor geciteerde opmerking van de Raad van State. Deze leden merken op dat de inzet van een coronatoegangsbewijs op dit moment alleen voor grensoverschrijdend reizen wordt gevraagd. Dat schuurt steeds meer met het mogelijk laten zijn van een veel bredere inzet zoals vastgelegd in art 58ra Wpg en verder. Genoemde leden vragen naar de voornemens van de regering ten aanzien van deze bepalingen, zowel in reikwijdte over de verschillende domeinen van het maatschappelijke leven, als in de tijd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien uit naar de plannen van de regering ter bevordering van de pandemische paraatheid juist nu in de verschillende scenario’s verwacht wordt dat voorjaar en zomer een rustiger tijd zullen zijn dan het najaar en de winter. Zij wijzen op de meerwaarde van brede maatschappelijke betrokkenheid bij de bestrijding van een pandemie, zodat voorkomen wordt dat steviger maatregelen noodzakelijk worden geacht. Zij vragen hoe de regering dat wil blijven bevorderen.

Genoemde leden hebben met instemming kennisgenomen van de toezegging van de regering dat ook het voorgenomen verlengingsbesluit aan de Raad van State wordt overlegd ter advisering. Daarmee is de Afdeling in de gelegenheid zich ook uit te spreken over de noodzaak en evenredigheid van een voorgenomen verlenging.

De leden van de JA21-fractie stellen dat er volgens de regering aanleiding is om te constateren dat er in ieder geval nog sprake is van een «directe dreiging van de covid-19-epidemie», waardoor maatregelen noodzakelijk kunnen zijn. Zij vragen hoe serieus een «directe dreiging» nog kan worden genomen als naar realistische én verantwoorde inzichten, dus niet op basis van doemscenario’s in theoretische modellen, in ieder geval volstrekt duidelijk is dat deze directe dreiging voorbij is. Genoemde leden betwijfelen of de regering zich realiseert hoezeer schermen met een directe dreiging om een noodwet in de lucht te kunnen houden terwijl die directe dreiging afwezig is, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de motivering van de regering. Deze leden vragen of het eerlijker en transparanter is om ronduit te erkennen dat de crisis voorbij is, dat er geen directe dreiging is, maar dat de verlenging van de Twm alleen dient om de periode te overbruggen tot het moment waarop de tijdelijkheid van de noodbevoegdheden een blijvende basis heeft gekregen in wat een «permanent wettelijk kader ten behoeve van de bestrijding van een grootschalige pandemie» wordt genoemd. Ook de opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State die begrip kan opbrengen voor verlenging van de Twm «bij gebreke van een alternatieve wettelijke grondslag voor mogelijke maatregelen» wijst in deze richting.

Volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is het op dit moment te vroeg om covid-19 als een griep en daarmee als endemisch te beschouwen. De leden van de JA21-fractie wijzen erop dat de regering de kwalificatie endemisch ten onrechte met de kwalificatie griep verbindt. Verder redeneert de regering dat de verdere ontwikkeling van de pandemie onzeker is. Volgens normaal Nederlands taalgebruik is de epidemie voorbij, gelet op het klinisch zeer milde verloop, de mate dus van «ziek» zijn, ondanks de hoge besmettelijkheid. Het afschalen van de maatregelen vormt daarvan een praktische bevestiging. Genoemde leden vragen waarom de overgang naar de endemische fase ten onrechte aan onzekerheid over de toekomst (wanneer komt er een nieuwe variant en wat betekent dat) wordt gekoppeld in plaats van dat de huidige situatie als uitgangspunt wordt genomen. Als onzekerheid over de toekomst de regering ervan weerhoudt om te kunnen vaststellen dat de epidemie voorbij is, zijn zelfs de pestepidemieën van de veertiende tot en met de negentiende eeuw in Europa nog niet over. Deze leden vragen de regering dan ook om heldere, harde criteria om te kunnen vaststellen wanneer sprake is van het einde van de epidemie. Dat zijn criteria voor het hier en nu, om te voorkomen dat historici pas na verloop van jaren officieel kunnen verklaren wanneer de epidemische fase precies in de endemische fase overging. Onzekerheid over de toekomst kan nooit een criterium zijn om in alle redelijkheid te kunnen bepalen of een epidemie voorbij is. Waarbij genoemde leden beseffen dat onzekerheid altijd een rol zal spelen bij de afweging. Maar niet in die mate dat deze factor, zoals de regering nu motiveert, in feite allesbepalend is. Met dank voor de aanstaande beantwoording is dit de inbreng van de leden van de JA21-fractie op onderhavig wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de Raad van State adviseert om meer duidelijkheid te geven over de reikwijdte, de inhoud en de planning van een permanent wettelijk kader ten behoeve van de bestrijding van een grootschalige pandemie, nu het moment waarop (een groot deel van) de tijdelijke wet (de Twm) redelijkerwijs niet meer verlengd kan worden, geleidelijk dichterbij komt. Zij hebben hierover verschillende vragen. Allereerst vragen zij de regering om duidelijkheid te verschaffen over de reikwijdte, de inhoud en de planning van een permanent wettelijk kader. Vervolgens vragen deze leden of de regering de conclusie van de Raad van State deelt dat het moment waarop (een groot deel van) de Twm redelijkerwijs niet meer verlengd kan worden, geleidelijk dichterbij komt. Zij vragen de regering om aan te geven of de Twm (bedoeld als tijdelijke wet!) redelijkerwijs voor een zesde keer verlengd zou kunnen worden. Wanneer is volgens de regering het moment dat de Twm redelijkerwijs niet meer verlengd kan worden? Tot slot vragen genoemde leden of de regering nogmaals heel kritisch wil kijken of, indien het overweegt om de Twm opnieuw te verlengen, dan wel onderdelen van de Twm kunnen worden geschrapt.

De leden van de SGP-fractie zien dat de Raad van State erop wijst dat verlenging van de Twm uitsluitend heeft betrekking op de bestrijding van de epidemie of een directe dreiging daarvan. De Raad van State werpt de vraag op wanneer nog sprake is van een «directe dreiging» en op welk moment de huidige crisis overgaat in een (min of meer) normale situatie. Genoemde leden vinden het onbevredigend dat in de hele wetsgeschiedenis van de Twm hier nooit een duidelijk antwoord op is geformuleerd. Zij menen dat de regering hierover in deze fase van de pandemie echt meer duidelijkheid over zou moeten verschaffen en verzoeken de regering om dit dan ook te doen. Wanneer is er nog sprake van een «directe dreiging» en wanneer niet meer? Kan de regering bevestigen dat «directe dreiging» niet kan worden opgevat als een «mogelijke» dreiging in bijvoorbeeld de komende winterperiode, maar dat het moet gaan over een directe dreiging op dit moment of binnen het tijdsbestek van drie maanden waarop verlenging van de wet ziet?

Deze leden vragen de regering om nader in te gaan op de in de Eerste Kamer aangenomen motie-De Boer c.s. over de vijfde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-194. Deze motie verzocht de regering om de hoofdlijnen van een definitieve wetgeving bekend te maken voordat het parlement een eventuele vijfde verlenging aanvaardt. Kan de regering deze hoofdlijnen reeds bekend maken? Waar bestaat dit uit?

Het lid van de BBB-fractie is blij dat dit de laatste keer is dat de verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen via een nahangprocedure plaatsvindt. De huidige staat van de pandemie vraagt om een einde aan tijdelijke wetgeving. Helaas is er nog steeds geen zicht op inwerkingtreding van structurele wetgeving.

Het lid maakt zich zorgen over de manier waarop dit verloopt in relatie tot het verloop van de pandemie. Gelukkig zijn alle maatregelen afgeschaft, maar het is duidelijk dat de regering alle maatregelen als gereedschap in de gereedschapskist wil houden. Volgens het genoemde lid is het dringend nodig dat er een reflectie plaatsvindt op de voorliggende periode. Nu er nog geen plan ligt voor een lange termijn aanpak, blijft de toekomst in het ongewisse. Dit betekent dat instrumenten als een lockdown in feite elk moment weer kunnen worden ingezet. Het lid van de BBB-fractie vindt dit zeer onwenselijk.

Het lid vraagt om harde criteria die bepalen wanneer de pandemie endemisch is geworden en de rigoureuze maatregelen uit de gereedschapskist verdwijnen. Zij vindt dat de Kamer zo spoedig mogelijk in debat moet over de lange termijn en vraagt de regering dan ook hoe het tijdspad eruit ziet en wanneer de Kamer de lange termijn visie kan verwachten. Het steeds maar verlengen van de tijdelijke wet, of dit nu met voorhang of nahang is, is geen wenselijke situatie.

Het lid van de BIJ1-fractie is op de hoogte van de duidelijke taal die terugkomt in het 142e (OMT)-advies, over de concrete en directe dreiging die de covid-19-pandemie nog altijd met zich meebrengt. Het lid is het dan ook volmondig eens met de constatering dat de noodzaak van maatregelen ook nu nog absoluut relevant en nodig zijn. Het lid vindt het daarom des te meer pijnlijk dat de regering via deze route – begrijpelijkerwijs – vraagt om dit mandaat langer te handhaven, om deze vervolgens op geen enkele manier in te (willen) zetten ter bescherming van de volksgezondheid.

Is de regering voornemens deze koers te wijzigen? Is de regering voornemens op basis van het in dit voorstel aangevraagde mandaat verantwoordelijkheid te nemen, mede op basis van het OMT-advies, door bijvoorbeeld enkele basismaatregelen, zoals de mondkapjesplicht in het OV, nog wel degelijk te handhaven, om op deze manier mensen niet volledig af te sluiten van een samenleving waarin het virus door bewust overheidsbeleid rijkelijk om zich heen slaat?

Het genoemde lid leest de bewering dat de ziekmakendheid van de omikron-variant zou meevallen en verzet zich hier ten zeerste tegen. Dergelijke validistische beweringen, die uitgaan van een bepaalde gezondheidsnorm, zijn ontzettend schadelijk en verspreiden ten onrechte het idee dat er geen reden is tot zorg. Het lid houdt de regering verantwoordelijk voor het creëren van dit valse frame, en de schrijnende gevolgen die dit voor veel mensen heeft, bijvoorbeeld door het oplopen van long-covid, of hart- en vaatklachten naar aanleiding van een al dan niet «milde» besmetting.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt tevens of de regering eindelijk tot een vorm van erkenning kan komen voor het feit dat een zogenaamd «mild» ziekteverloop dat leidt tot long-covid, niet daadwerkelijk als dusdanig bestempeld zou moeten worden. Het lid wijst hierbij op het feit dat long-covid-patiënten, ook als zij in deze situatie terecht zijn gekomen op basis van een besmetting van wat volgens de regering een «milde» variant is, zich dankzij dit feit direct en indirect in een risicogroep (kunnen) bevinden. Dit maakt dat de omikron-variant niet alleen nog altijd een direct gevaar vormt voor mensen uit risicogroepen, maar actief mensen in risicogroepen plaatst, óók na een milde besmetting.

Kan de regering aangeven of deze aspecten zullen worden meegenomen in de afweging om het mandaat dat via deze route opnieuw van de Kamer wordt gevraagd, ook daadwerkelijk in werking te laten treden ter bescherming van de volksgezondheid, en ter preventie van het bovenstaande?

Tevens wil genoemd lid aan de regering vragen om te onderzoeken en concreet te maken hoe de belangen van mensen uit risicogroepen in het vervolg concreet worden gewaarborgd bij te nemen besluiten, alsmede de preventie van patiënten die dankzij de door overheidsbeleid gecreëerde hoge besmettingsgraad in de risicogroep belanden door de effecten van een covid-besmetting.

Het lid van de BIJ1-fractie leest dat de regering binnen de gemaakte afwegingen vrede heeft met een stabiel, al dan niet hoger aantal ziekenhuisopnames, inclusief (IC)-bezetting. Is de regering niet van mening dat, om recht te doen aan de verantwoordelijkheid richting de volksgezondheid, het streven altijd moet zijn om dit aantal te doen dalen, en de hiervoor tot haar beschikking gestelde middelen ook daadwerkelijk in te zetten?

Het lid concludeert dat de enige verantwoordelijke stap gezet kan worden door het verlengen van de mogelijkheid tot maatregelen en benadrukt hierbij dat dit mandaat ook daadwerkelijk door de regering moet worden ingezet om de volksgezondheid in bescherming te nemen voor iedereen, in plaats van een kwetsbare groep volledig in de steek te laten ten behoeve van de rest zoals op dit moment het geval is.

Het lid van de BIJ1-fractie roept nogmaals op om te beginnen met het inzetten op het beschermen van de volksgezondheid, en hierbij te breken met de ingezette strategie om alle maatregelen volledig los te laten, hele groepen van de bevolking aan hun lot over te laten, en op een verantwoordelijke en solidaire manier in te zetten op het handhaven van een veilige omgeving in publieke ruimten door middel van de basismaatregelen waartoe deze wet de regering het mandaat geeft.

II. Artikelsgewijs

De leden van de D66-fractie vragen de regering of het klopt dat artikel 58j, eerste lid, onder e inderdaad nu uit de Twm is gehaald omdat de regering in de memorie van toelichting aangeeft dat dit nodig is en omdat ook het 139e OMT-advies dit aangaf. Zo ja, hoe wordt dit artikel vervolgens beëindigd of is dit al het geval?

De voorzitter van de commissie, Smals

De adjunct-griffier van de commissie, Bakker