Gepubliceerd: 7 oktober 2021
Indiener(s): Judith Tielen (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35931-5.html
ID: 35931-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 7 oktober 2021

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid

De fungerend voorzitter van de vaste commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Lips

INLEIDING

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wet implementatie belastingplichtmaatregel uit de tweede Europese Unie (EU)-richtlijn antibelastingontduiking en hebben een aantal opmerkingen en vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wet implementatie belastingplichtmaatregel uit de tweede EU-richtlijn antibelastingontduiking. De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat er voortdurende aandacht is voor de aanpak van belastingontwijking. Deze leden juichen dit wetsvoorstel daarom ook toe.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel ter implementatie van de belastingplichtmaatregel uit de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking. Deze leden hebben hierover een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en zijn verheugd dat met het belastingplichtig maken van de commanditaire vennootschap in een commanditaire vennootschap (cv)/besloten vennootschap (bv)-structuur een einde komt aan het fenomeen van een onbelaste spaarpot op zee.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderstrepen de inzet om het misbruiken van kwalificatieverschillen tussen belastingstelsels tegen te gaan om zo belastingontwijking te bestrijden.

I. ALGEMEEN

1. Aanleiding

De leden van de VVD-fractie constateren dat al in 2019 de Wet implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking in werking is getreden en dat deze wet al voorzag in de belastingplicht van omgekeerde hybride lichamen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom de al geïmplementeerde tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking tweemaal moet worden geïmplementeerd. Kan de regering aangeven of de richtlijn in eerste instantie niet correct of volledig is geïmplementeerd? Kan de regering in deze zin aangeven of Nederland aan al haar verplichtingen op grond van de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking voldoet op dit moment en reflecteren op de noodzaak van dit wetsvoorstel?

De leden van de VVD-fractie constateren dat er niet is voorzien in een samenloopregeling voor lichamen die belastingplichtig zijn op grond van artikel 2, eerste lid Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en artikel 2, derde lid, van de Wet Vpb. Voorts constateren de leden van de VVD-fractie dat een dergelijke samenloop in de praktijk niet zou zijn voorgekomen, indien het fiscale kwalificatiebeleid ook per 1 januari 2022 zou zijn gewijzigd. Dit laatste omdat de open commanditaire vennootschap (open cv) dan niet meer zou bestaan.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bewust is van deze mogelijke samenloop tussen de open cv en het omgekeerde hybride lichaam. Deze leden geven hiertoe een voorbeeld:

De leden van de VVD-fractie constateren dat open cv twee vennoten heeft: beherend vennoot, die gerechtigd is tot 99% van de winst van open cv, en commanditair vennoot, die gerechtigd is tot 1% van de winst van open cv. Thans is open cv volledig subjectief belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Vpb. Voor wat betreft de objectieve belastingplicht, geldt dat de volledige winst van open cv in de heffing wordt betrokken, maar dat er een recht op aftrek bestaat voor, in dit geval, 99% (het gedeelte van de winst dat de beherend vennoot toekomt), op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb. In dit voorbeeld zijn beherend vennoot en commanditair vennoot beiden buiten Nederland gevestigd en beschouwt de vestigingsstaat van beherend vennoot en commanditair vennoot open cv als volledig non-transparant (dat wil zeggen, dat zij de winst die toekomt aan beherend vennoot, niet in aanmerking nemen voor vennootschapsbelastingdoeleinden, omdat deze winst, volgens de vestigingsstaat, thuishoort in Nederland). In dit voorbeeld is er sprake van een naar Nederlands recht aangegaan samenwerkingsverband, waarbij 99 procent van de winstrechten in dat samenwerkingsverband direct worden gehouden door één aan dat samenwerkingsverband gelieerd lichaam (beherend vennoot), die is gevestigd in een staat die dat samenwerkingsverband (open cv) als een belastingplichtige voor een naar de winst geheven belasting beschouwt. De winst van dat samenwerkingsverband is voor Nederlandse belastingdoeleinden zonder toepassing van deze bepaling toerekenbaar aan de houder van winstrechten in dat samenwerkingsverband (beherend vennoot).

Zou de regering dit voorbeeld kunnen uitwerken en kunnen ingaan op i) de vraag of open cv hier kwalificeert als een open cv én als een omgekeerd hybride lichaam; ii) of er een rangorde bestaat tussen artikel 2, eerste lid, en artikel 2, derde lid van de Wet Vpb; iii) zo ja, wat die rangorde dan is; en iv) wat de gevolgen zijn van die rangorde.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het met deze leden eens is dat de werking van het wetsvoorstel zou kunnen worden doorkruist door artikel 9, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb als de analyse zou leiden tot de conclusie dat er sprake is van samenloop tussen de twee categorieën belastingplicht, waarbij deze allebei van toepassing zouden zijn dan wel de open cv voorrang heeft op het omgekeerde hybride lichaam.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven of een nota van wijziging hiervoor gewenst is.

De leden van de VVD-fractie constateren dat Nederland de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking op zodanige wijze heeft geïmplementeerd dat er in bepaalde situaties sprake is van overkill. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking is hiervoor door meerdere fracties meermaals aandacht gevraagd. De regering heeft toen toegezegd om aan de Europese Commissie te vragen of er ruimte is om nationaal iets te doen aan dubbele belastingheffing. De uitkomsten van dit overleg zijn uiteindelijk pas na een ronde schriftelijke vragen van het Eerste Kamerlid Geerdink (VVD) in februari 2021 naar buiten gekomen.1 De regering heeft vervolgens de toezegging om te bezien wat de mogelijkheden zijn om dubbele belastingheffing te voorkomen als afgedaan aangemerkt (zonder daadwerkelijk iets te doen aan de dubbele belastingheffing). Het Eerste Kamerlid Geerdink heeft dit vervolgens teruggedraaid (bij de fiscale moties en toezeggingen in de Eerste Kamer). De brief van de Staatssecretaris aan de Eerste Kamer op Prinsjesdag lijkt echter te suggereren dat de regering niets met dit punt doet. Voorts is een beleidsbesluit in het voorjaar van 2021 toegezegd dat ook nog niet is verschenen. Kan de regering aangeven wanneer het toegezegde beleidsbesluit inzake de Wet implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking zal worden gepubliceerd?

De leden van de VVD-fractie wensen de bestaande overkill in de Wet implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking op te lossen. De oplossing is een regeling die bona fide belastingplichtigen ontziet doordat deze regeling de eis stelt dat er niet feitelijk sprake is van een hybridemismatch zonder dat een dergelijke regeling ruimte creëert voor belastingplichtigen die te kwader trouw zijn om belasting te ontwijken. Kan de regering aangeven of zij bereid is om te bezien of een nota van wijziging op dit punt is gewenst? Een oplossing kan in de visie van deze leden zijn gebaseerd op de Ierse regeling voor dergelijke situaties. Kan de regering aangeven of de regering op de hoogte is van enige infractieprocedure ingesteld door de Europese Commissie tegen Ierland met betrekking tot de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking en, indien er sprake is van een dergelijke infractieprocedure, wat de reden van die infractieprocedure is?

De leden van de VVD-fractie zijn nog steeds van mening – net als zij dit van mening waren bij de Wet implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking – dat de documentatieverplichting van artikel 12ag van de Wet Vpb niet noodzakelijk is voor handhaving en toezicht van de Belastingdienst op de Wet implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking. Kan de regering aangeven wat de belangrijkste verschillen zijn tussen de bevoegdheden van de inspecteur op basis van artikel 12ag van de Wet Vpb en hoofdstuk 7, afdeling 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)?

Klopt de constatering van de leden van de VVD-fractie dat het belangrijkste verschil is dat de inspecteur op basis van artikel 12ag van de Wet Vpb de bewijslast kan omkeren naar de belastingplichtige en de bewijslast kan verzwaren op basis van een vermoeden zonder dat er onmiddellijke rechtsbescherming openstaat tegen deze omkering en verzwaring van de bewijslast, terwijl dit op grond van hoofdstuk 7, afdeling 2 van de AWR slechts op basis van een informatiebeschikking kan, waartegen onmiddellijke rechtsbescherming open staat? Hoe kan een dergelijke inbreuk op de rechtsbescherming van belastingplichtigen worden gerechtvaardigd? Kan de regering aangeven of het niet efficiënter is om formele aangelegenheden zoals omkering en verzwaring van de bewijslast middels een aparte procedure te beslechten dan middels bezwaar, beroep, hoger beroep en/of cassatie tegen de aanslag vennootschapsbelasting? Kan de regering hierbij ook ingaan op de belastingrente en/of invorderingsrente?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader uiteen kan zetten waarom de Belastingdienst een slechtere informatiepositie heeft met betrekking tot de Wet implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking dan met betrekking tot overige onderdelen van de Wet Vpb voor zover het gaat om grensoverschrijdend ondernemen, bijvoorbeeld daar waar het gaat om de onderworpenheidstoets of de bezittingentoets in de deelnemingsvrijstelling? Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat de informatiepositie van de Belastingdienst dan ook geen rechtvaardiging kan zijn voor de invoering van artikel 12ag van de Wet Vpb?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of de regering kan aangeven of zij, mede in het licht van deze reflectie, voornemens is om middels een nota van wijziging artikel 12ag van de Wet Vpb te schrappen?

De leden van de D66-fractie vragen hoe vaak de regering verwacht dat de belastingplichtmaatregel wordt toegepast. Deze leden vragen tevens hoe andere landen deze maatregel hebben geïmplementeerd en of alle andere EU-landen dit hebben gedaan, hoe dat wordt gemonitord en of dit ook wordt geëvalueerd in de Europese Unie. Deze leden vragen tevens of complexiteit van wetgeving een gesprek is dat gaande is in de Europese Unie. De leden van de D66-fractie vragen voorts welke andere landen buiten de Europese Unie hybridemismatchmaatregelen kennen zoals opgenomen in het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project.

De leden van de D66-fractie vragen of transparante lichamen ook zelf kunnen kiezen om als volledig belastingplichtige aangemerkt te worden, ondanks dat er geen sprake is van een hybridemismatch. Deze leden vragen voorts wanneer sprake is van een gelieerd natuurlijk persoon. Zijn dat natuurlijke personen die op eenzelfde wijze als lichamen een aandelenbelang hebben in belastingplichtige?

De leden van de D66-fractie vragen hoe de samenloop plaatsvindt tussen de belastingplichtmaatregel en andere hybridemismatchmaatregelen. Deze leden vragen wanneer de belastingplicht van een omgekeerde hybride lichaam bij toepassing van de belastingplichtmaatregel aanvangt. Is dat op het moment dat de betaling die leidt tot een hybridemismatch wordt verricht, tot stand komt of een contract wordt afgesloten? Kan ook op die momenten een belastingplichtige op voorhand al kiezen voor belastingplicht? De leden van de D66-fractie vragen tevens wanneer de belastingplichtmaatregel voor een hybride lichaam eindigt en of een belastingplichtige ook dan kan kiezen voor continuering van de belastingplicht. Eindigt de belastingplicht bij de laatste rentebetaling die zou kunnen leiden tot een hybridemismatch of is dat op het moment dat er geen afwijkende kwalificatie is van andere landen waar de participanten zijn gevestigd?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot implementatie van de belastingplichtmaatregel uit de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD2). Naar deze leden begrijpen zijn dit de laatste puntjes op de i voor implementatie van de richtlijn, die per 2022 in zal gaan. De leden van de CDA-fractie constateren dat de belastingplichtmaatregel met deze wet nader wordt ingeregeld in de verschillende belastingwetten. Deze leden zijn benieuwd hoeveel structuren met een dergelijk samenwerkingsverband zijn opgeheven sinds de invoering van ATAD2 in 2020, en wat dus de impact van deze maatregel is geweest. Kan de regering hierop een toelichting geven?

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Per 1 januari 2022 treden eindelijk de maatregelen tegen hybride mismatches in werking. Inwerkingtreding werd uitgesteld om bedrijven de kans te geven te anticiperen op deze wetgeving, ondanks dat al lang duidelijk was dat deze structuren niet houdbaar zijn en een belastingontwijkend karakter kennen. Gegeven het uitstel van inwerkingtreding, hoeveel bedrijfsstructuren zijn daadwerkelijk aangepast? Is al zichtbaar, bijvoorbeeld door vooroverleg of horizontaal toezicht, dat de belastinggrondslag in Nederland of andere landen toeneemt door deze wetgeving?

De leden van de PvdA-fractie vragen of door de aanpak van hybride lichamen de behandeling van zogeheten trusts verandert, bijvoorbeeld trustachtige vennootschappen die gevestigd zijn of zijn opgericht naar het recht van de Britse Maagdeneilanden of Guernsey.

De leden van de SP-fractie vragen de regering uit te leggen waarom onder bepaalde voorwaarden een aftrekmogelijkheid wordt ingevoerd, wanneer de winst van het omgekeerde hybride lichaam rechtstreeks toekomt aan participanten in een staat die dat lichaam als transparant aanmerkt.

Deze leden lezen dat de maatregel niet van toepassing is op collectieve beleggingsinstellingen die onder financieel toezicht staan. Deze leden vragen de regering om deze uitzondering toe te lichten.

De leden van de SP-fractie vragen de regering of hiermee ieder fiscaal voordeel dat door de cv/bv-structuur werd behaald, tot het verleden behoort. Deze leden vragen de regering ook of wordt gemonitord of dergelijke constructies in de toekomst nog worden aangegaan.

De leden van de SP-fractie merken op dat ervaring leert dat multinationals die aan agressieve fiscale planning doen, vaak een nieuwe route voor belastingontwijking (proberen te) vinden. Deze leden vragen de regering of er reeds nieuwe routes voor belastingontwijking zijn gevonden voor bedrijven die tot nog toe de cv/bv-structuur gebruiken en of de Kamer hierover kan worden geïnformeerd.

De leden van de SP-fractie constateren dat omgekeerde hybride lichamen volledig belastingplichtig gemaakt worden middels het wetsvoorstel. Volgens de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) levert dit de nodige knelpunten op. De leden van de SP-fractie vragen welke dit zijn en vragen ook of deze knelpunten mogelijk tot rechtszaken zullen leiden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering meer informatie kan delen over het aantal cv/bv-structuren dat nog bestaat. Zijn de meeste structuren inmiddels opgedoekt? Zo nee, waarom niet?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben een vraag over de sfeerovergang per 1 januari 2022 van het zogenoemde omgekeerd hybride lichaam (in casu de commanditaire vennootschap in een cv/bv-structuur), waarbij het omgekeerde hybride lichaam voor Nederlandse fiscale doeleinden wordt omgezet van een fiscaal transparant lichaam naar een fiscaal niet-transparant lichaam. In de memorie van toelichting wordt hierover opgemerkt dat de aanvang van de belastingplicht van het omgekeerd hybride lichaam met betrekking tot het opstellen van een openingsbalans op dezelfde manier wordt behandeld als de aanvang van de belastingplicht van andere vennootschapsbelastingplichtige lichamen.2 Deze leden vragen of dit betekent dat de vermogensbestanddelen van het omgekeerd hybride lichaam, waaronder bijvoorbeeld intellectuele eigendomsrechten, op de fiscale openingsbalans per 1 januari 2022 in beginsel mogen worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer per 1 januari 2022.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of de voorgestelde maatregel tegen fiscale waarderingsmismatches van toepassing is (zie het voorgestelde artikel 8bd van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zoals voorgesteld bij wetsvoorstel met Kamernummer 35 933, Wetsvoorstel tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel), aangezien de overgang van een transparant naar een niet-transparant lichaam voor de heffing van de vennootschapsbelasting kan worden gezien als de ontbinding van het transparante lichaam gevolgd door de oprichting van en inbreng van het vermogen in het niet-transparante lichaam. Op 1 januari 2022, als het omgekeerd hybride lichaam zelfstandig belastingplichtig wordt, treedt namelijk óók het wetsvoorstel 35 933 in werking. Betekent dit, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie, dat bijvoorbeeld de intellectuele eigendomsrechten die tot het vermogen van het omgekeerde hybride lichaam behoren op de fiscale openingsbalans op nihil worden gewaardeerd als de waarde in het economische verkeer van die rechten niet elders in de heffing van een winstbelasting worden betrokken?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het eens is met hun mening dat het onwenselijk is dat het omgekeerde hybride lichaam per 1 januari 2022 in aanmerking komt voor een step-up naar de waarde in het economische verkeer als die waarde in het economische verkeer nergens in de heffing van een winstbelasting wordt betrokken. Er wordt dan toch anders een gat getrokken dat, mede gelet op wetsvoorstel 35 933, door de wetgever niet langer wenselijk is? Is de Staatssecretaris bereid, indien het voorgestelde artikel 8bd van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet van toepassing is op de sfeerovergang per 1 januari 2022 van het omgekeerd hybride lichaam, een vergelijkbaar activeringsverbod op te nemen in het ingediende wetsvoorstel?

2. Algemeen

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het klopt dat alleen participanten met een belang van meer dan 50 procent kwalificeren voor de belastingplichtmaatregel. Wat gebeurt er bijvoorbeeld in het geval waarin drie participanten elk 33 procent van het belang in een samenwerkingsverband in Nederland hebben en die participanten in drie verschillenden landen gevestigd zijn die elk de cv als niet-transparant beoordelen? Kan het dan nog steeds voorkomen dat de winst niet in Nederland wordt betrokken, maar ook niet in de desbetreffende andere landen? En als dat wel zo is, wat is dan het risico dat hiermee wordt gestructureerd door participaties van 49 procent te gaan houden?

3. Consultatie

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering integraal kan ingaan op de brieven met reacties (voor zover die er zijn) van Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO) en het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW), Midden- en Kleinbedrijf (MKB)-Nederland, de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en het Register Belastingadviseurs (RB).

De leden van de CDA-fractie lezen dat in de consultatie wordt aangegeven dat de NOB heeft gevraagd wat het overgangsrecht zal zijn voor open cv’s met het oog op de toekomstig beoogde afschaffing van deze rechtspersoon. De regering geeft aan dat dit met de desbetreffende toekomstige wet nader uiteen gezet zal worden. De Raad van State is echter van mening dat de regering al wel wat zou moeten kunnen zeggen over het overgangsrecht bij afschaffing van de belastingplicht voor open cv’s, gezien een conceptvoorstel dat reeds ter consultatie is voorgelegd. De leden van de CDA-fractie zijn hier ook benieuwd naar en vragen of de regering alsnog kan proberen de contouren van een overgangsregeling te schetsen.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts om integraal in te gaan op het commentaar van de NOB van 1 oktober 2021 op het voorstel. Deze leden vragen de regering in te gaan op alle vragen gesteld door de NOB en ook om afzonderlijk in te gaan op de vier casusposities beschreven door de NOB en de vragen en voorstellen van de NOB daarbij.

4. Budgettaire aspecten

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering verwacht dat er geen of nauwelijks budgettaire gevolgen zijn, omdat de te raken structuren meestal al zijn verdwenen. In de uitvoeringstoets lezen deze leden dat er naar verwachting hoogstens enkele tientallen van zulke structuren over zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen waarop de regering deze conclusie baseert. Ook zijn deze leden benieuwd of het geen budgettaire gevolgen heeft dat de hybride lichamen die er nog wel zijn volledig vennootschapsbelastingplichtig worden in plaats van gedeeltelijk en bijvoorbeeld ook gebruik kunnen maken van de deelnemingsvrijstelling. Kan de regering hierop een nadere toelichting geven?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het ingediende wetsvoorstel nauwelijks budgettair effect heeft. Hoe is dit mogelijk? Er wordt voor miljarden aan belasting ontweken per jaar. Dan zou een wetsvoorstel dat dit op Europees niveau aanpakt toch moeten leiden tot significante extra opbrengsten?

5. Uitvoeringsaspecten

De leden van de VVD-fractie lezen dat de uitvoeringstoets ingrijpende dan wel middelgrote gevolgen laat zien ten aanzien van complexiteit dan wel handhaafbaarheid en fraudebestendigheid. Deze leden ontvangen graag een uitgebreide reflectie van de regering ten aanzien van deze drie punten en verzoeken daarbij ook aandacht te hebben voor eventuele maatregelen om eventuele negatieve consequenties zoveel mogelijk te beperken of te voorkomen.

De leden van de CDA-fractie zien in de uitvoeringstoets een rode vlag bij de complexiteitsgevolgen van de maatregel. Hoewel deze leden schrikken van rode vlaggen, vragen deze leden de regering om nader toe te lichten in hoeverre dit voor problemen zal zorgen, gezien de beperkte groep die met de complexiteit te maken zal krijgen. Ook zijn deze leden benieuwd of deze maatregel tot de complexiteit leidt of dat de complexiteit een gevolg is van de opname van maatregelen in wetten die per definitie al te complex zijn.

De leden van de CDA-fractie lezen ook in de uitvoeringstoets dat de toepassing van de belastingplichtmaatregel uit ATAD2-richtlijn ertoe kan leiden dat een juridisch hybride mismatch wordt vervangen door een verrekenprijsmismatch. Kan de regering nader toelichten wat daarmee wordt bedoeld?

Ook vragen de leden van de CDA-fractie waarom 3,5 fulltime-equivalent (fte) structureel nodig is voor de naar verwachting enkele tientallen structuren. Hoe groot is de onzekerheid rondom dat aantal?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de uitvoeringstoets dat de risico’s op fraude toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Deze leden willen hierop graag een nadere toelichting, want het doel van het wetsvoorstel is toch juist om minder belastingontwijking en -ontduiking te krijgen?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de uitvoeringstoets dat belastingplichtigen die kwalificeren als omgekeerde hybride en die moedwillig geen aangifte doen bij de Belastingdienst buiten beeld blijven. Geldt dat dan niet in de huidige situatie (zonder het ingediende wetsvoorstel)?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering hoe de Belastingdienst gaat achterhalen welke cv’s onder deze maatregel vallen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of er geen regels zouden moeten worden gesteld voor de openingsbalans. Met name de waardering van royaltyrechten kan naar de mening van deze leden leiden tot veel discussie (en tot onterecht hoge aftrekposten).

6. Administratieve lasten / gevolgen voor bedrijfsleven en burger

De leden van de CDA-fractie lezen dat op de vraag van de Raad van State of de administratieve lasten echt zo beperkt zijn voor burgers en bedrijven, door de regering wordt geantwoord dat de verwachting is dat de structuren per 2022 zijn aangepast, en dus weinig meer voor zullen komen. Mocht de praktijk anders uitwijzen, dan zijn deze leden benieuwd of de regering wel de verwachting van de Raad van State deelt dat dit tot een hogere administratieve last kan leiden. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nog manieren ziet om de vinger aan de pols te houden bij de administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de onderbouwing over de gevolgen voor bedrijfsleven en burger gering is en sluiten zich aan bij de kritiek van de Raad van State, die in luidt dat «De toelichting volstaat bij de omschrijving van de administratieve lasten en gevolgen voor bedrijfsleven en burger met de conclusie dat de maatregelen in dit wetsvoorstel geen of slechts zeer beperkte gevolgen hebben voor de administratieve lasten. De Afdeling kan zich nauwelijks voorstellen dat dit correct is». Kan de regering reflecteren op deze kritiek en preciezer uiteenzetten wat de lasten en gevolgen van het ingediende wetsvoorstel zullen zijn?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het ingediende wetsvoorstel ook op enige wijze een versoepeling voor het bedrijfsleven kan betekenen.

7. EU-aspecten

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering wat de precieze reden was dat het in het wetsvoorstel voorgestelde onderdeel van ATAD2 een jaar later in kon gaan. Is hierdoor extra belasting ontweken ten opzichte van de situatie waarin het voorgestelde onderdeel wél eerder was ingevoerd? Zo ja, om hoeveel extra belasting gaat het naar schatting?

8. OVERIG

De leden van de GroenLinks-fractie maken van de gelegenheid gebruik om bij het ingediende wetsvoorstel over belastingontwijking de hierna volgende vragen te stellen over de internationale aanpak van belastingontwijking. Naar verwachting leidt pijler 1 van Base erosion and profit shifting action 2 (BEPS2) ertoe dat ieder jaar de heffingsrechten over meer dan 100 miljard dollar aan winst worden toegewezen aan marktlanden. Hoe wordt dat gemonitord, zowel de extra kosten als de verschuiving? Hoe wordt de grondslag gedefinieerd in pijler 2? Naar verwachting zou onder pijler 2 ieder jaar wereldwijd ongeveer 150 miljard dollar additionele belasting worden geheven van multinationals. Is dat nog steeds het geval? Hoe wordt dat gemonitord? Hoeveel bedrijven zullen worden geraakt door de afspraken pijler 1 met betrekking tot amount A. Hoeveel bedrijven met een wereldwijde omzet van meer dan 20 miljard euro hadden de afgelopen jaren een winstmarge (winst gedeeld door omzet) van meer dan 10 procent? Welke impact assessments zijn er inmiddels gedaan? Wie hebben er impact assessments gedaan? Maakt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) impact assessments voor individuele landen? Zijn er inschattingen bekend van de totale bedragen die gemoeid zijn met de substance carve out in pijler 2? Kan de regering reageren op de berekening van het EU tax observatory, waaruit zou blijken dat een 5 procent carve-out de opbrengst uit de vennootschapsbelasting met een kwart zou verminderen bij een minimum belasting van 15 procent? Op welke manier heeft Nederland oog gehouden voor de positie van ontwikkelingslanden bij de onderhandeling over BEPS2? Heeft Nederland zich verzet tegen afspraken om unilaterale maatregelen zoals een belasting op digitale diensten onmogelijk te maken?