Kamerstuk 35925-XVII-54

Reactie op de motie van de leden Alkaya en Weverling (Kamerstuk 35570-XVII-26), de motie van het lid Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 35663-15) en de motie van het lid Brekelmans (Kamerstuk 21501-02-2383) inzake strategische afhankelijkheden

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2022

Gepubliceerd: 22 november 2021
Indiener(s): de Th. Bruijn
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35925-XVII-54.html
ID: 35925-XVII-54

Nr. 54 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2021

De Tweede Kamer heeft de regering in de motie van de leden Alkaya en Weverling (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 26) verzocht «een onderzoek in te stellen naar strategische afhankelijkheden en kwetsbaarheden in Nederland, en daarbij te kijken hoe die in nationaal of Europees verband gemitigeerd kunnen worden, en de Kamer hierover te informeren.»

Door middel van de motie van het lid Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 35 663, nr. 15) verzocht de Tweede Kamer de regering om «de Europese Commissie te verzoeken een lijst op te stellen van de risico’s omtrent de leveringszekerheid van essentiële goederen en voorstellen te doen hoe deze risico’s ondervangen kunnen worden, waaronder de optie om deze op het Europese continent te produceren of op te slaan om onze veiligheid en onafhankelijkheid te garanderen» en verzoekt de regering «om dit onderwerp te agenderen in de daarvoor verantwoordelijke Raden, en daar met de lidstaten af te stemmen hoe oplossingen voor de leveringszekerheid van deze goederen in Europa gerealiseerd kan worden».

Met de motie van het lid Brekelmans (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2383) heeft de Tweede Kamer de regering verzocht «te inventariseren welke opties er zijn om de afname in strategische afhankelijkheden van China te versnellen, en de Kamer kort na het zomerreces over deze versnellingsopties te informeren».

In deze brief ga ik, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, in op dit drietal moties.

Inleiding/Samenvatting

Het kabinet deelt in algemene zin de groeiende zorgen van de Kamer over ongewenste strategische afhankelijkheden en ziet de urgentie van het thema. Strategische afhankelijkheden kunnen risico’s vormen voor de adequate borging van Nederlandse en Europese publieke belangen. De onderbrekingen in aanvoer van bijvoorbeeld medische hulpmiddelen tijdens de COVID-19 crisis en de logistieke problemen die recentelijk zijn ontstaan door sterk gestegen vervoersprijzen zijn hier voorbeelden van. Maar ook de geopolitieke ontwikkelingen in de wereld, waarbij handelsspanningen en politieke spanningen gevolgen kunnen hebben voor internationale waardeketens, en de weerbaarheid van onze economie, hebben dit vraagstuk nadrukkelijk op de agenda gezet. Het kabinet is dan ook van mening dat een nadere bezinning op deze afhankelijkheden, en de wijze waarop Nederland hiermee om moet gaan, geboden is.

Uitgangspunt voor het kabinet blijft dat open markten diversificatie faciliteren en daarmee in veel gevallen ongewenste strategische afhankelijkheden kunnen voorkomen. De markt zal echter niet altijd uit zichzelf ongewenste strategische afhankelijkheden (kunnen) tegengaan. Dat geldt zeker in de huidige, snel veranderende geopolitieke context. Waar de markt faalt in het borgen van maatschappelijke belangen moet de overheid zijn verantwoordelijkheid nemen; maatschappelijke belangen worden dan publieke belangen. Het kabinet onderkent dat en zal daar naar handelen (hoofdstuk 1).

Onderzoek laat zien dat er voor sommige categorieën producten die worden ingevoerd in Nederland sprake is van hoog geconcentreerde markten (hoofdstukken 2 en 3). Het gaat daarbij wel om een beperkt aantal productcategorieën (135; 4% van het totaal). Hierbinnen komt bijna de helft uit China. Aanvullend, meer diepgaand onderzoek is nodig, om te bepalen waar precies risico’s zitten op ongewenste strategische afhankelijkheden1.

Deze brief gaat ook in op het beleid: de uitgangspunten van het beleid (hoofdstuk 4) en de beleidsinstrumenten die in uitvoering en ontwikkeling zijn om de risico’s van ongewenste strategische afhankelijkheden te mitigeren (hoofdstuk 5).

Met de brief zijn de drie moties afgehandeld. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de motie van de leden Alkaya en Weverling. In de Raad Concurrentievermogen van 29 september jl. is geïntervenieerd langs de lijnen van de motie van het lid Sjoerdsma c.s. In reactie op de motie van het lid Brekelmans stelt het kabinet dat zorgvuldigheid geboden is en dat een versnelde vermindering van strategische afhankelijkheden (nog) niet aan de orde is (hoofdstuk 5).

1. De voor-en nadelen van afhankelijkheden

Nederland en de Europese Unie (EU) zijn met andere landen verbonden via mondiale waardeketens. Deze verbondenheid verhoogt ontegenzeggelijk de Nederlandse en Europese welvaart. Een groot deel van onze welvaart hebben we te danken aan ons gunstige vestigingsklimaat, grensoverschrijdende kapitaalstromen, de Europese interne markt en handel met derde landen. Ongeveer een derde van ons bruto binnenlands product wordt verdiend met de uitvoer van goederen en diensten. Door internationale handel hebben Nederlandse bedrijven toegang tot benodigde grondstoffen en halffabricaten. Daarbij dragen wereldwijde verwevenheid en wederzijdse afhankelijkheden bij aan stabiliteit en veiligheid, omdat landen die elkaar nodig hebben gestimuleerd worden om goede relaties te onderhouden.

Het is daarom belangrijk dat Nederland en de EU blijven inzetten op internationale samenwerking en handel, om ook in de toekomst tot de meest succesvolle economieën van de wereld te blijven behoren, zoals onder meer uiteengezet in de kabinetspositie Europese Concurrentiekracht2.

Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat er ook sprake kan zijn van ongewenste strategische afhankelijkheden. Recentelijk zien we dat landen in toenemende mate bereid zijn handel in te zetten voor geopolitieke doeleinden. Afhankelijkheden worden dan een drukmiddel, of zelfs chantagemiddel, richting andere landen. Ze krijgen een strategische dimensie en worden ongewenst. Ze kunnen een potentieel risico vormen voor onze maatschappelijke belangen. Het kan ertoe leiden dat de markt en de samenleving niet meer op bevredigende wijze zelf kunnen voorzien in deze maatschappelijke belangen. Maatschappelijke belangen worden dan publieke belangen, waarbij de overheid de eindverantwoordelijkheid draagt3.

Misbruik van afhankelijkheden kan dus impact hebben op het vermogen van Nederland en de EU om de eigen publieke belangen te borgen in een wereld waarin landen onderling sterk verbonden zijn. Het is daarom belangrijk om strategische afhankelijkheden ten opzichte van landen buiten de EU in kaart te brengen. Met derde landen zijn de diplomatieke betrekkingen soms complexer, zijn de EU-regels omtrent het vrij verkeer van goederen en diensten niet van toepassing, kan er sprake zijn van een verhoogd risico op digitale dreigingen via onveilige producten of diensten, en is de lengte van aanvoerlijnen een complicerende factor. Op basis van de informatie over strategische afhankelijkheden kan het kabinet bepalen wanneer het noodzakelijk is om (in Europees verband) stappen te zetten om de risico’s voor onze publieke belangen te mitigeren.

2. Complexiteit van in kaart brengen afhankelijkheden

Het in kaart brengen van strategische afhankelijkheden is ingewikkeld. Op productniveau kan er op het eerste oog sprake zijn van een eenzijdige afhankelijkheid, terwijl als men naar de waardeketen als geheel kijkt er juist wederzijdse afhankelijkheden zijn. Deze complexiteit werd ook reeds gesignaleerd in de brief over de kwetsbaarheden van het Nederlandse bedrijfsleven voor verstoringen binnen mondiale waardeketens4. De overheid heeft bedrijven nodig om inzicht te krijgen in internationale waardeketens.

Een afhankelijkheid kan ook lastig zichtbaar te maken zijn doordat deze via andere landen loopt. Als Nederland bijvoorbeeld een bepaald product uit diverse andere landen invoert, dan wekt dit de indruk dat er geen sprake is van een afhankelijkheid van één land. Als deze handelspartners echter enkel als doorvoerland fungeren en het product voornamelijk invoeren uit hetzelfde bronland, dan kan er toch sprake zijn van een afhankelijkheid. Dit valt deels te ondervangen door op EU-niveau afhankelijkheden te analyseren, aangezien de voor Nederlandse belangrijkste doorvoerlanden zich in de EU bevinden5.

3. Resultaten analyse goederen- en diensteninvoer

In het kader van de motie van de leden Alkaya en Weverling, worden in bijlage 1 de resultaten gepresenteerd van de analyse van de Nederlandse goederen- en diensteninvoer en worden andere, bestaande onderzoeken kort genoemd6. Het onderhavige onderzoek laat zien dat er voor een beperkt aantal productcategorieën sprake is van hoog geconcentreerde markten: 135 van de 3.449 geanalyseerde productcategorieën. Dat wil zeggen 4% van het totaal. Voor 45% van deze gevallen gaat het om geconcentreerde invoer uit China. Het blijkt dat concentraties in het geval van China vooral een aanzienlijke waarde aannemen in de sectoren computers en elektronica, elektrische apparaten en farmaceutica. Hierbij gaat het onder meer om laptops, vitamines, en geneesmiddelen.

Lang niet alle invoer van «geconcentreerde goederen» vormt een mogelijke strategische afhankelijkheid. Productcategorieën waarvan de Nederlandse invoer hoog geconcentreerd is, maar waar geen directe strategische component zichtbaar is, zijn bijvoorbeeld pennen, nootmuskaat en stofzuigers.

Aanvullend, gedetailleerder onderzoek is nodig. Het CBS heeft producten geanalyseerd op hoog detailniveau, maar de productcategorieën zijn nog te breed om individuele leveranciers of onderdelen te achterhalen. Bij aanvullend onderzoek spelen verschillende vakdepartementen een rol. Zo werkt VWS aan de structurele weerbaarheid en leveringszekerheid van medische producten7 en de aanpak van geneesmiddelentekorten. Daarnaast is er in opdracht van het recent gelanceerde China Kennisnetwerk onderzoek uitgevoerd door HCSS naar de implicaties van de dominante positie van China in zeldzame aardmetalen8.

Naast het CBS onderzoek naar de goederinvoer, is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook gekeken naar diensteninvoer. Helaas zijn er voor de diensteninvoer veel minder gedetailleerde data beschikbaar. In het geval van de diensteninvoer is de Verenigde Staten verreweg de belangrijkste partner en is China van minder belang.

4. De uitgangspunten van het beleid

Als duidelijk is dat er sprake is van een strategische afhankelijkheid ten opzichte van een derde land, moet besloten worden of ingrijpen noodzakelijk is. Het kabinet hanteert daarbij de volgende uitgangspunten: overheidsingrijpen dient proportioneel te zijn, zo weinig mogelijk marktverstorend, op basis van een case-by-case benadering met een zorgvuldige afweging tussen de gesignaleerde risico’s, de verwachte zekerheden en de verwachte kosten.

Op basis van deze uitgangspunten ligt overheidsingrijpen in de rede als het risico op het schaden van publieke belangen groot is én als de verwachte baten (zekerheden) van overheidsingrijpen groter zijn dan de verwachte kosten. De risico’s zijn groter als er sprake is van een eenzijdige strategische afhankelijkheid. Bij een gebalanceerde wederzijdse afhankelijkheid tussen landen hebben beide landen elkaar nodig, wat misbruik van de afhankelijkheid onwaarschijnlijker maakt. De risico’s zijn het grootst bij eenzijdige afhankelijkheid van vitale goederen en diensten die niet makkelijk substitueerbaar zijn.

Tegenwoordig zijn marktpartijen zich steeds meer bewust van afhankelijkheden in de keten (een verschuiving van «just in time» management, naar «just in case» management). Dit bewustzijn leidt tot diversificatie en risicospreiding. Zo kunnen ongewenste afhankelijkheden worden gemitigeerd. Maar belangen van bedrijven en strategische belangen lopen niet altijd parallel.

De omvang van het risico in relatie tot het publieke belang dient richtinggevend te zijn voor het type maatregelen en voor de instrumenten die aangewend worden om dit risico te ondervangen. Bij de inzet van een beleidsinstrument om risico’s te reduceren op één beleidsterrein dienen de consequenties op andere beleidsterreinen meegenomen te worden.

Het beleid ten aanzien van ongewenste strategische afhankelijkheden is onderdeel van de Nederlandse en EU inzet op «open strategische autonomie». Voor het kabinet staat open strategische autonomie van de EU voor haar vermogen om als mondiale speler, in samenwerking met internationale partners, op basis van eigen inzichten en keuzes haar publieke belangen te borgen en weerbaar te zijn in een onderling verbonden wereld waarin geopolitieke concurrentie zich steeds sterker manifesteert. Economisch- en veiligheidsbeleid gaan hierbij hand in hand. Open strategische autonomie is geen doel op zich, maar een middel om op een proportionele wijze de weerbaarheid van de EU te verhogen en onze publieke belangen te borgen. Het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden is hier onderdeel van.

Nederland speelt een actieve rol in het Europese debat over open strategische autonomie. Het is een breed en complex vraagstuk dat invloed heeft op vrijwel de gehele Europese agenda, en binnen Nederland raakt aan de beleidsterreinen van diverse ministeries. De betrokken ministeries brengen momenteel de relevante Europese dossiers in kaart die van belang zijn voor het vormgeven van Europese open strategische autonomie. Onderdeel hiervan is een nadere analyse van ongewenste strategische afhankelijkheden die dienen te worden geadresseerd op Europees niveau. De ambitie is om de huidige Kabinetsinzet op open strategische autonomie, inclusief het tegenaan van ongewenste strategische afhankelijkheden, de komende periode te concretiseren voor de verschillende beleidsterreinen.

5. De beleidsinstrumenten

Ter beantwoording van de motie van het lid Brekelmans en de motie van de leden Alkaya en Weverling volgt een overzicht van maatregelen op Europees en nationaal niveau die helpen bij het adresseren van ongewenste strategische afhankelijkheden en het mitigeren van risico’s die voortkomen uit afhankelijkheden. In reactie op de motie van het lid Brekelmans stelt het kabinet: het is lastig maatregelen en initiatieven te «versnellen» aangezien het monitoren van afhankelijkheden en het mitigeren van risico’s een doorlopend proces is. Er zijn al veel bestaande beleidsinstrumenten en er is een aantal belangrijke nieuwe instrumenten in ontwikkeling, zoals hieronder wordt toegelicht. Zorgvuldigheid is geboden en een versnelde vermindering van strategische afhankelijkheden is nog niet aan de orde, zolang de noodzaak daartoe niet is aangetoond. Versterkte internationale samenwerking gericht op het voorkomen van verstoring van waardeketens zal in veel gevallen de minst marktverstorende en meest efficiënte oplossing zijn. In dit verband is de doorlopende inzet van Nederland voor een open, eerlijk en duurzaam op regels gebaseerd handelssysteem van belang9.

In lijn met de motie van het lid Sjoerdsma c.s. benadrukte het Kabinet tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 29 september jl., in het kader van de implementatie van geüpdatete Europese industriestrategie, het belang van 1) het vergroten van de weerbaarheid van de interne markt en versterking daarvan met het oog op economisch herstel, 2) de proportionele omgang met ongewenste strategische afhankelijkheden en 3) versnelling van de groene- en digitale transities. Zie ook de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen van 29 september jl.10. De Europese Commissie heeft al bij de publicatie van de geüpdatete Industriestrategie11 aangekondigd met verder onderzoek te komen om strategische afhankelijkheden in ecosystemen in kaart te brengen. Het kabinet heeft tevens in bilaterale contacten en ontmoetingen met de Europese Commissie het belang van verder onderzoek op EU-niveau onderstreept.

Europese beleidsinstrumenten

Het is, vanwege de interne markt en het belang ervan voor het Nederlandse bedrijfsleven, belangrijk om primair op EU-niveau beleid te voeren voor de aanpak van ongewenste strategische afhankelijkheden. Nederland is wat dat betreft in hoge mate afhankelijk van de snelheid waarmee de EU dit adresseert.

Het versterken van de interne markt en een gelijk speelveld zijn essentieel voor de economische kracht van de EU en haar lidstaten. De marktmacht van de EU kan een belangrijke rol spelen bij het adresseren en mitigeren van de risico’s van ongewenste strategische afhankelijkheden.

In oktober 2020 presenteerde de Commissie het Critical Raw Materials Action Plan. Daarin staat hoe de Europese Unie haar open strategische autonomie gaat vergroten met betrekking tot «kritieke grondstoffen». Dit zijn grondstoffen die economisch gezien het belangrijkst zijn en waarvan de aanvoer in het gedrang kan komen. Hiervan zijn er op dit moment 30 geïdentificeerd12. Het Actieplan kent vier hoofdlijnen: 1) veerkrachtige waardeketens voor industriële ecosystemen in de EU ontwikkelen, 2) de afhankelijkheid van primaire kritieke grondstoffen verminderen door circulariteit te bevorderen, 3) verantwoorde en duurzame grondstoffenwinning in de EU versterken en 4) de toelevering van kritieke grondstoffen uit derde landen diversifiëren. In het BNC-fiche over deze mededeling is aangegeven dat het kabinet de aanpak van de EU hierin steunt13.

In februari 2021 publiceerde de Europese Commissie de mededeling over de herziening van het Europese handelsbeleid14, met aandacht voor weerbaarheid en open strategische autonomie. Diversificatie van handelsstromen met derde landen kan ongewenste strategische afhankelijkheden verminderen. Handelsakkoorden kunnen bijdragen aan die diversificatie, doordat ze toegang tot derde markten faciliteren, handelsbelemmeringen wegnemen en zo nieuwe kansen voor Nederlandse ondernemers creëren. Importeurs kunnen hierdoor kiezen uit meer leveranciers voor de invoer van grondstoffen en halffabricaten en hun risico’s spreiden, zodat verstoringen in waardeketens beter kunnen worden opgevangen. Daarmee fungeert het EU-handelsbeleid als ondersteunend instrument om de weerbaarheid van de EU te vergroten.

De EU werkt ook aan verschillende wetgevende instrumenten die tot doel hebben om een mondiaal gelijker speelveld te realiseren en oneerlijke concurrentie te adresseren. Voorbeelden hiervan zijn: de reeds in werking getreden Trade Enforcement Regulation 15, het beoogde International Procurement Instrument 16 en het wetsvoorstel Verordening buitenlandse subsidies 17. De Europese Commissie werkt op dit moment ook aan een voorstel voor een zogenaamd anti-coercion instrument om tegenmaatregelen te kunnen nemen wanneer de EU geconfronteerd wordt met economische dwang. Tevens is de Europese Commissie bezig met een voorstel om due diligence voor het Europese bedrijfsleven verplicht te stellen. Het doel hiervan is niet alleen om misstanden in de keten op het gebied van mens en milieu aan te pakken, maar ook om een gelijker speelveld voor het Europese bedrijfsleven te bevorderen.

Een belangrijk aanvullende instrument is het IPCEI-instrument (Important Project of Common European Interest), waarmee beyond state of the art innovatie gestimuleerd kan worden om de Europese weerbaarheid en het toekomstig concurrentie- en verdienvermogen te verhogen. Het IPCEI-instrument betreft een uitzondering op de reguliere staatssteun en mededingingsregels waardoor overheidsfinanciering van grotere projecten mogelijk is. Zoals aangekondigd heeft het kabinet 300 miljoen euro gereserveerd voor deelname aan de IPCEI Micro-elektronica 2 en de IPCEI Cloud. Ook voor de IPCEI Waterstof zijn middelen gereserveerd. Hierbij wil het kabinet echter wel dat het instrument selectief wordt ingezet voor strategische projecten, omdat het een uitzondering op reguliere regels betreft. Nederland is daarom samen met andere lidstaten van mening dat het IPCEI instrument alleen ingezet moet worden waar grondige analyse heeft aangetoond dat marktwerking als zodanig niet in voldoende mate de gemoeide maatschappelijke belangen kan borgen en dat overheidsinterventie geboden is18.

Het is helder dat open strategische autonomie en het adresseren van ongewenste strategische afhankelijkheden hoog op de Europese agenda staat en blijft staan. De voorzitter van de Europese Commissie Von der Leyen heeft tijdens haar speech over de Staat van de Europese Unie op 15 september jl. andere belangrijke elementen onder de aandacht gebracht, zoals het aanpakken van de afhankelijkheid van Azië voor geavanceerde chips (European Chips Act). Ook de aangekondigde connectiviteitsstrategie is onderdeel van de Europese benadering ten aanzien van banden met en afhankelijkheden van derde landen.

Nationale instrumenten

Er zijn ook nationaal al bepaalde waarborgen geïntroduceerd. Zo wordt bij aardolie, het belangrijkste invoerproduct gemeten naar waarde19, afhankelijkheid onder meer geadresseerd door in te zetten op verdere diversificatie van leveranciers en het aanhouden van een strategische olievoorraad om onverhoopte extreme aanbodverstoringen op te kunnen vangen. Wat betreft de afhankelijkheid van andere (fossiele) energiedragers zoals gas, zet het kabinet in op het bevorderen van het gebruik van groen gas en waterstof. Het importvolume zal als gevolg van de energietransitie dalen.20 Ook de defensie-industrie vergt een specifieke benadering. Hiervoor wil Nederland blijven beschikken over een eigen technologische en industriële basis21.

Eind 2020 werd de Uitvoeringswet screeningsverordening buitenlandse directe investeringen van kracht22. Tevens biedt het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames handvatten om in te grijpen bij risico’s op ongewenste strategische afhankelijkheden die de nationale veiligheid kunnen raken. Dit wetsvoorstel ziet specifiek toe op het ontstaan van ongewenste strategische afhankelijkheden bij verwervingsactiviteiten als overnames, investeringen en fusies. Het wetsvoorstel is op 30 juni 2021 aangeboden aan uw Kamer23.

6. Conclusie

Het bovenstaande laat zien dat het Kabinet de risico’s die uitgaan van ongewenste strategische afhankelijkheden serieus neemt en dat er beleidsmaatregelen ter mitigatie van deze risico’s bestaan en worden ontwikkeld. Het kabinet blijft de ontwikkelingen rond strategische afhankelijkheden monitoren en zijn inzicht verdiepen, in samenwerking met de Europese Commissie en andere partners.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Th.J.A.M. de Bruijn