Gepubliceerd: 15 juli 2021
Indiener(s): Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA)
Onderwerpen: bestuur organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35890-3.html
ID: 35890-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Op 8 juni 2018 is de evaluatie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: Kaderwet zbo’s) over de periode 2012–2016 naar de Tweede Kamer gezonden.1 Het kabinet heeft naar aanleiding van die evaluatie enige maatregelen aangekondigd waarvoor een wijziging van de Kaderwet zbo’s nodig is.2 Met het onderhavige wetsvoorstel geeft het kabinet daaraan uitvoering. Dit betreft de volgende onderwerpen:

  • de openbaarmaking van de nevenfuncties van (bestuurs)leden van zelfstandige bestuursorganen (hierna: zbo’s);

  • het tijdstip van verzending van het jaarverslag door zbo’s; en

  • de doelmatigheidsbeoordeling van zbo’s.

Ook wordt voorgesteld om de evaluatiebepaling van individuele zbo’s aan te passen. Daarnaast wordt voorgesteld in de Kaderwet adviescolleges een bepaling op te nemen over de overdracht van archiefbescheiden van tijdelijke en eenmalige adviescolleges na hun opheffing. In paragraaf 2 wordt nader ingegaan op de inhoud van deze voorgestelde wijzigingen.

Tot slot dienen artikelen in de Wet langdurige zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg, de Wet op de organisatie ZorgOnderzoek Nederland en de Zorgverzekeringswet te worden aangepast in verband met het vervallen van artikel 35, vierde lid, van de Kaderwet zbo’s en de Wet luchtvaart in verband met de voorgestelde wijziging van artikel 18 van de Kaderwet zbo’s. Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting van deze memorie van toelichting.

Daar waar in deze toelichting «Minister» staat wordt gedoeld op de (vak)Minister die verantwoordelijk is voor het zbo, in de wet aangeduid als «Onze Minister».

2. Inhoud van het voorstel

2.1 Wijziging van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen

De rijksoverheid kent veel verschillende typen taken en daardoor veel verschijningsvormen. Het uitgangspunt hierbij is dat taken onder ministeriële verantwoordelijkheid worden uitgevoerd en daarmee volledig onder parlementaire controle vallen. Soms zijn er redenen om de ministeriële verantwoordelijkheid te beperken bijvoorbeeld met het oog op een van de politiek onafhankelijke taakuitvoering. In dat geval zijn de controlemogelijkheden van het parlement eveneens ingeperkt.

De Kaderwet zbo’s is in 2007 in werking getreden om ordening aan te brengen in de organisatieregelingen voor zbo’s, om een heldere regeling te creëren van de ministeriële verantwoordelijkheid voor zbo’s, helderheid te scheppen met betrekking tot de financiële controle op zbo’s en het publieke inzicht te vergroten in zowel het vóórkomen als het functioneren van zbo’s.

Tevens heeft de Kaderwet zbo’s een deregulerend effect doordat deze een scala aan bijzondere regels overbodig maakt. In de wet worden immers naast enkele meer fundamentele principes enige vaste of veelvoorkomende elementen voor zbo’s op gelijke wijze geregeld. Hierbij kan gedacht worden aan de wijze waarop leden worden benoemd of hoe de organisatie publiekelijk verantwoording aflegt over de taakvervulling.

Overigens biedt het organisatiebeleid daar waar dat om bijzondere redenen nodig is ruimte voor maatwerk. Afwijking van het kader is mogelijk indien dit goed kan worden beargumenteerd. Een dergelijke uitzondering wordt veelal in de instellingswet vastgelegd en behoeft daarmee de instemming van het parlement.

De Kaderwet zbo’s is in 2018 voor de tweede keer geëvalueerd. De conclusie was dat de onderzochte wettelijke voorschriften en de toepassing ervan in zijn algemeenheid bijdragen aan de beoogde ordening, verheldering van de bevoegdheidsverdeling tussen de Minister en het zbo en de transparantie voor de burger. Er kwamen enige aandachtspunten uit de evaluatie naar voren. Het kabinet heeft daarop een aantal maatregelen aangekondigd, waaronder een aantal wijzigingen in de Kaderwet zbo’s. Hieronder worden deze wijzigingen besproken. Ook de drie andere wijzigingen die met dit wetsvoorstel worden meegenomen komen aan bod.

Voor de volledigheid zij nog opgemerkt dat waar de evaluatie uit 2018 enkel kijkt naar het kader voor zbo’s binnen het bestaande verzelfstandigingsbeleid, de in 2020 gestarte «brede evaluatie van de organisatiekaders voor rijksorganisaties op afstand» een ruimer perspectief heeft. Aanleiding is de groeiende behoefte aan meer robuuste en meer effectieve kaderstelling rond rijksorganisaties op afstand in combinatie met de aanbeveling van de staatscommissie Parlementair Stelsel om randvoorwaarden met betrekking tot verzelfstandigingen en privatiseringen in een wet te codificeren. Op basis van de uitkomsten van de «brede evaluatie» kan in de toekomst worden besloten of nieuwe keuzes in beleid en wetgeving wenselijk zijn. In de «brede evaluatie» worden naast de Kaderwet zbo’s ook de Kaderwet adviescolleges, de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties, de Regeling agentschappen, het stichtingenkader en de Aanwijzingen voor de Planbureaus, de circulaire «Governance ten aanzien van zbo’s» en het gemeenschappelijk normenkader voor financieel beheer betrokken.

2.1.1 Modernisering openbaarmaking nevenfuncties

Artikel 13, derde lid, van de Kaderwet zbo’s kent een dubbele verplichting tot openbaarmaking van nevenfuncties van (bestuurs)leden van publiekrechtelijk vormgegeven zbo’s, namelijk zowel bij het zbo, als bij de Minister. Openbaarmaking dient te geschieden door terinzagelegging. In de kabinetsbrief over de tweede evaluatie van de Kaderwet zbo’s is geconcludeerd dat deze bepaling modernisering behoeft vanwege de digitalisering.3 Daarbij is voorgesteld nevenfuncties voortaan uitsluitend door het zbo te laten publiceren op de openbaar toegankelijke website van het desbetreffende zbo. Dit sluit aan bij de huidige praktijk waar veelal wordt volstaan met openbaarmaking bij het zbo. Het kabinet geeft met dit wetsvoorstel uitvoering aan dit voornemen.

Overigens blijft de in artikel 13, tweede lid, neergelegde meldplicht van het voornemen tot aanvaarden van nevenfuncties aan de Minister voor leden van publiekrechtelijk vormgegeven zbo’s gewoon bestaan. Zo kan de Minister indien nodig voorafgaand aan het aanvaarden van een dergelijke functie het gesprek aangaan met het betreffende lid van het zbo. Die aanleiding is er als de beoogde nevenfunctie ongewenst is met het oog op een goede vervulling van de functie van lid van het zbo, of de handhaving van de onafhankelijkheid van het lid van het zbo of van het vertrouwen in de onafhankelijkheid van het lid van het zbo (artikel 13, eerste lid, Kaderwet zbo’s).

2.1.2 Regels omtrent het jaarverslag

Ieder zbo dat valt onder de werking van de Kaderwet zbo’s moet op grond van artikel 18 van de Kaderwet zbo’s het jaarverslag zenden aan de Minister en aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Uit het evaluatieonderzoek naar de Kaderwet zbo’s blijkt dat de jaarverslagen bij het overgrote deel van de zbo’s tijdig, dat wil zeggen voor 15 maart, naar de Minister worden gezonden.4 Daarbij hebben zbo’s aangegeven dat de Kaderwet zbo’s niet duidelijk is over het moment waarop het jaarverslag aan de beide Kamers der Staten-Generaal moet worden gezonden. In de praktijk vindt het toezenden aan de beide Kamers der Staten-Generaal meestal pas plaats nadat het besluit tot vaststelling van de jaarrekening van het zbo is goedgekeurd door de Minister die het aangaat. De Kaderwet schrijft voor dat de jaarrekening tegelijkertijd met het jaarverslag bij de Minister moet worden ingediend en dat het door het zbo genomen besluit tot vaststelling van de jaarrekening, dus niet het besluit tot vaststelling van het jaarverslag, de goedkeuring behoeft van de Minister (artikel 34 Kaderwet zbo’s).

In de kabinetsbrief over de tweede evaluatie van de Kaderwet zbo’s is aangekondigd dat artikel 18 van de Kaderwet zbo’s wordt aangepast op het punt van het verzenden van het jaarverslag aan de beide Kamers der Staten-Generaal door te bepalen dat het jaarverslag in elk geval vóór de derde woensdag in mei aan de beide Kamers moet worden gezonden.5 Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de formulering zodanig aan te passen dat expliciet wordt dat het zbo zorgdraagt voor verzending.

Het kabinet wil wel een kanttekening plaatsen bij deze verplichting voor het zbo. Het zbo is geen (rechtstreekse) verantwoording verschuldigd aan het parlement. Het zbo legt verantwoording af aan de Minister en de Minister legt daarover op zijn beurt verantwoording af aan het parlement. De zelfstandigheid van het zbo brengt met zich dat die verantwoording beperkt is, in lijn met de bevoegdheden van de Minister jegens het zbo. Vanuit dat oogpunt bezien is het verzenden van het jaarverslag van het zbo aan de beide Kamers der Staten-Generaal een «service» die nog stamt uit de tijd dat dergelijke jaarverslagen niet eenvoudig voor eenieder inzichtelijk waren. Dit blijkt ook uit de motivering van het amendement dat heeft geleid tot artikel 18, tweede lid, van de Kaderwet zbo’s.6 Deze luidde dat bij zbo’s de overheidstaken en publieke middelen op afstand van de Minister en daarmee op afstand van de parlementaire controle zijn geplaatst. Teneinde de volksvertegenwoordiging zo goed mogelijk geïnformeerd te doen zijn werd het gewenst geacht dat de jaarverslagen niet alleen op verzoek konden worden verkregen, maar dat zij rechtstreeks aan de volksvertegenwoordiging zouden worden toegezonden. Anno 2021 publiceert echter (bijna) elk zbo het jaarverslag op internet, waardoor het merendeel van de jaarverslagen goed toegankelijk is voor de volksvertegenwoordiging, zonder dat daarvoor een separaat verzoek ingediend hoeft te worden.

In het beleidsontwikkelingstraject dat zal volgen op de brede evaluatie van de organisatiekaders voor rijksorganisaties op afstand wordt bovengenoemde notie meegenomen.7 Het is ook in dat beleidstraject dat meer fundamenteel wordt bezien of de eerder gemaakte beleidskeuzes die ten grondslag liggen aan de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van zbo’s, zoals neergelegd in de Kaderwet zbo’s, nog passen bij hoe we heden ten dage aankijken tegen het afleggen van publieke verantwoording. Nieuwe keuzes daarin zijn aan het nieuwe kabinet. Hierbij zij overigens aangetekend dat het ontbreken van rechtstreekse bevoegdheden van het parlement jegens een zbo niet betekent dat er op dit moment geen rechtstreekse contacten kunnen zijn tussen parlement en zbo. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit de toelichting op Aanwijzing 1 van de Aanwijzingen inzake externe contacten rijksambtenaren waarin wordt gemeld dat wanneer de Kamer een bestuurder of een medewerker van een zbo wil horen, tussenkomst van de betrokken Minister niet is vereist.8 Wel wordt gesteld dat het wenselijk is dat de betrokken Minister door de Kamer tegelijk met de uitgenodigde persoon in kennis wordt gesteld van het verzoek van de Kamer.

Het onderhavige wetsvoorstel is in die zin beperkt dat het slechts de uitwerking van eerder aangekondigde wetsaanpassingen bevat. Zij moeten dan ook gezien worden als verbeteringen binnen het raamwerk van het huidige verzelfstandigingsbeleid; verbeteringen die in elk geval gewenst zijn en niet dienen te worden uitgesteld tot de brede evaluatie.

2.1.3 Doelmatigheidsbeoordeling

De Kaderwet zbo’s bepaalt in artikel 35, vierde lid, dat de jaarrekening vergezeld gaat van een (doelmatigheids)verslag van bevindingen van de externe accountant over de vraag of het beheer en de organisatie van het zbo voldoen aan eisen van doelmatigheid. Deze bepaling ziet op publiekrechtelijke zbo’s met eigen rechtspersoonlijkheid en – via de schakelbepaling in artikel 37 van de Kaderwet zbo’s – op privaatrechtelijke zbo’s met alleen wettelijke taken. Uit de evaluatie van de Kaderwet zbo’s blijkt dat het verslag in veel gevallen niet aanwezig is. Uit vervolgonderzoek naar aanleiding van de evaluatie blijkt dat waar het verslag wel aanwezig is, het verslag vooral informatie geeft over de vraag of de kernprestatie-indicatoren juist tot stand zijn gekomen of dat het zich beperkt tot de constatering dat er geen aanwijzingen zijn voor ondoelmatigheid.9 Het kabinet hecht eraan dat wordt toegezien op een doelmatige besteding van publieke gelden. Nu uit de evaluatie naar voren is gekomen dat het verplichte doelmatigheidsverslag van de accountant niet het juiste instrument is om dat te bereiken, heeft het kabinet in de Kamerbrief naar aanleiding van dit vervolgonderzoek aangekondigd dat die verplichting wordt geschrapt en dat wordt ingezet op andere instrumenten.10 Daarin is onder meer het onderstaande naar voren gebracht.

«Toezicht en verantwoording bij zbo’s vindt plaats binnen de driehoek (eigenaar, opdrachtgever, opdrachtnemer) en bij de periodieke evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het zbo zoals die eens in de vijf jaar door de vakminister wordt uitgevoerd en aan beide kamers der Staten-Generaal moet worden toegezonden (artikel 39, eerste lid, Kaderwet). Vanuit de stelselverantwoordelijkheid voor zbo’s zal ik samen met mijn ambtsgenoot van Financiën (hierna: FIN), in lijn met de operatie Inzicht in Kwaliteit, inzetten op een solide beoordeling van de doelmatigheid van het functioneren van zbo’s en de verantwoording hierover. Daartoe zal aan de hand van onder meer de ervaring met de Comptabiliteitswet, de Regeling agentschappen, onderzoeksbevindingen en best practices, een ordentelijke toetsing en verslaglegging worden gestimuleerd als basis voor de gesprekken in de driehoek, de jaarverslaglegging en voor een aparte paragraaf in de door de vakminister op te stellen (vijfjaarlijkse) periodieke beoordeling.»

In vervolg op bovenstaande is aangekondigd dat de inzet van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) en van Financiën zich in ieder geval zal richten op enerzijds het stimuleren en faciliteren (bijvoorbeeld met handreikingen en intervisies) en anderzijds het periodiek monitoren van de solide beoordeling van de doelmatigheid van het functioneren van een zbo. Met deze maatregelen verwacht het kabinet de doelmatigheid van zbo’s beter te borgen dan met het verplichte doelmatigheidsverslag.

Aanvullend stelt het kabinet voor een wijziging van de bepaling over de evaluaties van individuele zbo’s door te voeren die het mogelijk maakt bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over de inhoud en inrichting van die evaluaties. Indien nodig kunnen dan via wettelijke voorschriften (kwaliteits)eisen aan de evaluaties worden gesteld. In het bijzonder wordt daarbij gedacht aan eisen met betrekking tot het monitoren van de doelmatigheid. Vooralsnog is echter de insteek dat de gewenste kwaliteitsimpuls wordt bereikt door een handleiding voor het evalueren van zbo’s. Deze handleiding is in interdepartementaal verband opgesteld, onder regie van de ministeries van BZK en FIN. Sinds medio 2020 wordt met de handleiding gewerkt. Uiteraard kunnen vakdepartementen bij het toepassen van de handleiding rekenen op de hulp van de ministeries van BZK en FIN. De handleiding beoogt houvast te bieden voor de evaluatie, met speciale aandacht voor het aspect doelmatigheid. Daarnaast is de bedoeling dat meer gelijkvormigheid van de evaluaties bijdraagt aan een gezamenlijk leer- en ontwikkelproces van de geëvalueerde organisaties. Bij de volgende evaluatie van de Kaderwet zbo’s zal aandacht worden besteed aan de kwaliteit van de evaluaties van individuele zbo’s en de rol van de handleiding daarbij.

2.2 Wijziging van de Kaderwet adviescolleges

In artikel 4, tweede lid, van de Archiefwet 1995 is voorgeschreven dat een regeling, waarbij een tijdelijk overheidsorgaan wordt ingesteld, een voorziening inhoudt omtrent de bewaring van de archiefbescheiden na zijn opheffing. Deze bepaling noopt ertoe dat in ieder instellingsbesluit of iedere instellingsregeling van een tijdelijk of eenmalig adviescollege hiervoor een voorziening moet worden getroffen. Uit oogpunt van vereenvoudiging van regelgeving en het scheppen van duidelijkheid voor de praktijk wordt voorgesteld hiervoor een bepaling in de Kaderwet adviescolleges op te nemen die in beginsel voor alle tijdelijke of eenmalige adviescolleges geldt. Hun archiefbescheiden worden na opheffing of, zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder overgebracht naar het archief van de betreffende vakminister.

3. Gevolgen

Dit wetsvoorstel betreft het interne organisatierecht van de rijksoverheid en heeft met name gevolgen voor zbo’s en ministeries. Zij zullen hun interne werkwijze en onderlinge afspraken moeten aanpassen aan de nieuwe situatie. Voor wat betreft de aanpassingen omtrent het jaarverslag en de openbaarmaking van nevenfuncties wordt de regelgeving versimpeld en aangesloten bij reeds bestaande praktijken (bijvoorbeeld de publicatie van nevenfuncties op de website van een zbo).

Door het moderniseren van publicatie- en verantwoordingsverplichtingen wordt de informatie over het functioneren van het zbo kwalitatief beter en gemakkelijker vindbaar, ook voor burgers.

De financiële gevolgen van onderhavig wetsvoorstel voor de zbo’s zijn beperkt. De kosten voor het publiceren op internet van de nevenfuncties van de leden van het zbo zullen beperkt zijn. Bovendien is het voor menig zbo al bestaande praktijk. Daar staat tegenover dat de kosten gemoeid met de terinzagelegging van die nevenfuncties en het doelmatigheidsverslag wegvallen.

Voor de ministeries vervalt de verplichting de nevenfuncties van zbo-bestuurders ter inzage te leggen. De daarmee gemoeide kosten vervallen ook.

4. Uitvoering, toezicht en handhaving

De Kaderwet zbo’s gaat over de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen Minister en zbo. De dagelijkse werkrelatie tussen Minister en zbo wordt in beginsel vormgegeven langs de lijnen van de Circulaire governance ten aanzien van zbo’s.11 Met de voorgestelde wijzigingen wordt een aantal punten in de relatie tussen Minister en zbo gewijzigd die worden verwerkt in de circulaire. Beoogd wordt daarmee zaken te vereenvoudigen, bijvoorbeeld als het gaat om het ontsluiten van (verantwoordings-)informatie via internet, en te verduidelijken of meer handvatten te bieden, bijvoorbeeld als het gaat om de beoordeling van de doelmatigheid.

5. Advies en consultatie

Dit wetsvoorstel is van 13 november 2020 tot en met 13 december 2020 in internetconsultatie geweest. Op de internetconsultatie zijn twee reacties binnengekomen. De Kamer van Koophandel heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de voorgestelde wijzigingen van de Kaderwet zbo’s12. Daarbij geeft zij aan op de hoogte gehouden te willen worden van de uitwerking van andere manieren van toezicht op het doelmatigheidsbeginsel. Zoals in paragraaf 2.1.3 is aangegeven wordt beoogd met de daar genoemde handleiding het doelmatigheidsonderzoek een kwaliteitsimpuls te geven. Door het gezamenlijk gebruik van de handleiding kan er bij zbo’s en ministeries een leer- en ontwikkelproces plaatsvinden als het gaat om het komen tot doelmatigheidseisen en de evaluatie daarvan.

De andere reactie op de internetconsultatie is afkomstig van een particulier. Deze reactie richt zich op de openbaarmaking van nevenfuncties. Voor artikel 13 van de Kaderwet zbo’s worden twee suggesties voor de formulering gegeven en voor de Kaderwet adviescolleges wordt voorgesteld eveneens een plicht tot openbaarmaking van nevenfuncties op te nemen. Dit alles zou volgens de indiener er toe moeten leiden dat er meer inzicht komt in de andere functies die leden van een zbo of adviescollege bekleden. Ook geeft de indiener BZK in overweging om zelf een openbaar register van nevenfuncties (in elk geval van zbo’s) in te richten.

Het kabinet heeft met de voorgestelde wetswijziging gekozen voor een beperkte aanpassing. Dit met het oog op de lopende brede evaluatie van de organisatiekaders voor rijksorganisaties op afstand. In deze evaluatie worden ook de beide Kaderwetten betrokken. Hoewel de suggesties van de indiener zeker het overwegen waard zijn, acht het kabinet het nu niet het moment om grotere ingrepen in het stelsel van organisatiekaders voor rijksorganisaties op afstand te doen. De gedane voorstellen zullen wel worden meegewogen in een volgende – meer beleidsrijke – wetswijziging. De reactie is in de kern een oproep om meer aandacht te geven aan de openbaarmaking van andere functies van leden van zbo’s en adviescolleges. Het kabinet neemt die oproep ter harte en zal hier ook in de contacten met zbo’s en adviescolleges aandacht voor vragen.

Dit wetsvoorstel is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Het college heeft besloten om geen formeel advies uit te brengen. De gevolgen voor de regeldruk zijn niet substantieel.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

De aanpassingen in de in dit onderdeel genoemde artikelen zijn een gevolg van de huidige portefeuilleverdeling. Niet langer is de Minister voor Wonen en Rijksdienst verantwoordelijk voor deze wet, maar de Minister van BZK.

Artikel I, onderdeel B

Met de wijziging van artikel 13, derde lid, wordt gevolg gegeven aan de wens om de nevenfuncties van (bestuurs)leden van zbo’s voortaan door de zbo bekend te laten maken op de eigen website. Verwezen wordt naar paragraaf 2.1.1 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Artikel I, onderdeel C

Met de wijziging van artikel 18, tweede lid, wordt bepaald dat de zbo’s zelf verantwoordelijk zijn voor het verzenden van hun jaarverslag aan beide Kamers der Staten-Generaal vóór de derde woensdag in mei. Verwezen wordt naar paragraaf 2.1.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Artikel I, onderdeel D

De Kaderwet zbo’s bepaalt in artikel 35, vierde lid, dat de jaarrekening vergezeld gaat van een (doelmatigheids)verslag van bevindingen van de externe accountant over de vraag of het beheer en de organisatie van het zbo voldoen aan eisen van doelmatigheid. Deze bepaling, en daarmee de verplichting tot het opnemen van een doelmatigheidsverslag bij de jaarrekening op grond van de Kaderwet zbo’s, wordt geschrapt. Dat neemt niet weg dat deze verplichting op grond van andere wetgeving kan blijven bestaan. Verwezen wordt naar paragraaf 2.1.3 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Artikel I, onderdeel E

Met de invoeging van een nieuw tweede lid in artikel 39 wordt het mogelijk gemaakt bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over de inhoud en inrichting van evaluaties van individuele zbo’s. Verwezen wordt naar paragraaf 2.1.3 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Artikel II

In het nieuwe artikel 16a in de Kaderwet adviescolleges is de verplichting opgenomen om alle archiefbescheiden te bewaren na opheffing van een adviescollege. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Artikelen III tot en met VI

In de betreffende artikelen van de Wet langdurige zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg, de Wet op de organisatie ZorgOnderzoek Nederland en de Zorgverzekeringswet wordt geregeld dat onverminderd artikel 35, vierde lid, van de Kaderwet zbo’s door de accountant verslag moet worden gedaan over de vraag of het beheer en de organisatie van de in die wetten genoemde instanties voldoen aan de eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid en controleerbaarheid. Met het vervallen van artikel 35, vierde lid (zie Artikel I, onderdeel D), dient in die artikelen de zinsnede «onverminderd artikel 35, vierde lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen» te komen te vervallen.

Artikel VII

Luchtverkeersleiding Nederland (hierna: LVNL) en Airport Coordination Netherlands (hierna: ACNL) kunnen niet voldoen aan de voorgestelde wijziging van artikel 18 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen waar het gaat om de data van vaststelling en toezending van het jaarverslag.

Voor LVNL hangt dit samen met het Nederlandse lidmaatschap van Eurocontrol. Ingevolge het Eurocontrolverdrag geschieden de facturering, inning en afdracht van de heffingen voor luchtverkeersbegeleiding in de «en route heffingenzone» van de aangesloten lidstaten door het Central Route Charging Office (hierna: CRCO), een van de onderdelen van de Eurocontrolorganisatie. Het CRCO levert de LVNL de gegevens over de opbrengsten van het gebruik van het Nederlandse luchtruim die van belang zijn voor de jaarrekening van de LVNL. Deze CRCO statements zijn pas eind maart beschikbaar. Op basis van deze CRCO statements kan de accountant van de LVNL medio april de controle van de jaarrekening afronden.

Voor ACNL geldt dat, als gevolg van internationale seizoenindeling bij de luchtvaartmaatschappijen, ACNL werkt met een gebroken boekjaar van 1 april van elk jaar tot en met 31 maart van het volgende jaar.

Voor LVNL wordt een uiterlijke datum van toezending aan de Minister gehanteerd van 1 mei, voor ACNL van 1 juni. Gelet op de samenhang tussen de vaststelling van het jaarverslag en de indiening bij en goedkeuring van de jaarrekening door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal het jaarverslag van beide organisaties zes weken na toezending aan de Minister aan de Staten-Generaal worden gezonden.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops