Gepubliceerd: 14 juli 2021
Indiener(s): Stef Blok (minister economische zaken) (VVD)
Onderwerpen: economie natuur en milieu organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35889-3.html
ID: 35889-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Aanleiding

Dit wetsvoorstel strekt tot aanpassing van diverse wetten op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het gaat daarbij om het herstel van verschrijvingen, onjuiste verwijzingen en andere technische gebreken en leemten, en om andere wijzigingen van onderschikte aard in de volgende wetten:

  • 1. Aanbestedingswet 2012

  • 2. Algemene wet bestuursrecht

  • 3. Gaswet

  • 4. Handelsregisterwet 2007

  • 5. Handelsregisterwet 2009 BES

  • 6. Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

  • 7. Klimaatwet

  • 8. Machtigingswet oprichting Invest-NL

  • 9. Vorderingswet

  • 10. Waarborgwet 2019

  • 11. Warmtewet

  • 12. Wet handhaving consumentenbescherming

  • 13. Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken

  • 14. Wet marktordening gezondheidszorg

  • 15. Wet milieubeheer

  • 16. Wet op de economische delicten

  • 17. Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek

  • 18. Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 in verband met de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere aan het handelsregister gerelateerde onderwerpen in het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en de Wet op de Kamer van Koophandel (Stb. 2019, 280)

Het onderhavige wetsvoorstel heeft het karakter van een verzamelwet. De artikelen in het onderhavige wetsvoorstel repareren wetstechnische leemten, gebreken of verschrijvingen. Dit zijn wijzigingen die niet van een omvang of complexiteit zijn dat zij een afzonderlijk wetsvoorstel rechtvaardigen en die daarom zijn opgenomen in deze verzamelwet. De reden voor de voorgestelde wijziging is in veel gevallen zo vanzelfsprekend dat met een summiere toelichting kan worden volstaan. Waar dit niet het geval is, is een meer uitgebreide toelichting opgenomen in het artikelsgewijze deel van deze memorie van toelichting.

2. Regeldruk

Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de regeldruk, met uitzondering van artikel X (Waarborgwet 2019). De Waarborgwet 2019 is op 1 juli 2020 inwerking getreden en had geen substantiële gevolgen voor de regeldruk (Kamerstukken II 2018/19, 35 075, nr. 3, §5.2). Er zijn twee kennelijke leemtes met het risico op (consumenten)misleiding aangetroffen na de invoering. Het gaat hierbij vooral om samengestelde edelmetalen voorwerpen met een edelmetalen opperlaag. Hoewel de omvang van het (toekomstige) probleem niet compleet helder is, zijn de voorgestelde wijzigingen noodzakelijk om het Agentschap Telecom in staat te stellen volledig uitvoering te geven aan het toezicht van de Waarborgwet 2019, in overeenstemming met de doelen van de wet. Het voorstel brengt twee wijzigingen aan met een beperkte invloed op de regeldruk.

In de eerste plaats introduceert het wetsvoorstel een expliciet verbod voor ondernemers om samengestelde voorwerpen met een edelmetalen opperlaag in de handel of onder de aandacht van het publiek te brengen als platina, gouden of zilveren voorwerp, als het voorwerp is voorzien van een opperlaag van dat edelmetaal die niet overeenkomstig de bij de Waarborgregeling 2019 gestelde eisen gewaarborgd is. Het is al staande praktijk dat een ondernemer een voorwerp met bijvoorbeeld een dunne gouden opperlaag alleen als verguld mag verkopen. Na de invoering de Waarborgwet 2019 bleek een leemte het risico op misleiding bij dergelijke voorwerpen te vergroten. Het effect op de regeldruk is beperkt omdat het voorstel aansluit op de praktijk.

In de tweede plaats verbiedt het wetsvoorstel expliciet de verkoop van samengestelde edelmetalen voorwerpen zonder dat duidelijk kenbaar is dat het zulke voorwerpen betreft. De Waarborgwet 2019 treft ongeveer 2.000 ondernemers, bijvoorbeeld edelsmeden, juweliers en groothandels. Sommige ondernemers werken niet met samengestelde voorwerpen. Het verbod is beperkt tot samengestelde voorwerpen waarbij niet duidelijk kenbaar is dat het een samengesteld voorwerp betreft. Dit beperkt de regeldruk op ondernemers. Een beperkt deel van de ondernemers zal eenmalig moeten controleren welke van de door hen aangeboden voorwerpen uit samengestelde edelmetalen is gemaakt en indien nodig, dit kenbaar maken. Het huidige toezicht van het Agentschap Telecom richt zich veel op naamsvermelding online en offline. Het gaat bijvoorbeeld om een naamkaartje in een vitrine. Het ligt voor de hand dat ondernemers met een naamkaartje werken en daarmee invulling geven aan de kenbaarheid van samengestelde edelmetalen voorwerp. De inschatting is dat het om ongeveer 300 tot 600 bedrijven gaat en dat de controle van de eigen voorwerpen ongeveer een half uur kost. Bij een standaard uurtarief van 54 euro (conform het Handboek Meting Regeldrukkosten) gaat het om ongeveer 8.100 tot 16.200 euro aan eenmalige kosten. Het kost naar schatting niet meer dan 2 minuten per voorwerp of per vitrine. In deze branche zullen ondernemers waarschijnlijk niet snel per voorwerp etiketteren. Dat straalt geen luxe uit en is niet praktisch. Veel voorwerpen zijn klein en wellicht kwetsbaar. Indien een juwelier werkt per vitrine, komen de kosten uit op 1,80 euro per vitrine. Het toezicht op het voorgestelde verbod wordt integraal onderdeel van het bestaande toezicht. Het Agentschap Telecom controleert tijdens een inspectie, naast de bestaande verboden, het voorgestelde verbod door te kijken naar de naamsaanduiding (bijvoorbeeld via kaartjes). Het gaat om een kleine handeling van een inspecteur, die weinig gevolgen heeft voor de duur van een inspectie of de inspanningen van de ondernemer tijdens (of voorafgaand aan) de inspectie.

II. Artikelsgewijs

Artikel I (Aanbestedingswet 2012)

Met de voorgestelde wijziging wordt een kennelijke verschrijving hersteld.

Artikel II (Algemene wet bestuursrecht)

Onderdeel A

Artikel 2 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt op een aantal punten gewijzigd.

Het gaat hierbij allereerst om de toevoeging van twee verordeningen: Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2019, L 59) (Hierna: Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten) en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 van de Commissie van 31 oktober 2019 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de verdere regelingen voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing van emissierechten als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau betreft (PbEU 2019, L 282), beide ter uitvoering van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten (2003/87/EG).

Op grond van artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) treden besluiten op grond van de Wm waarvoor rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak kan worden ingesteld, in werking met ingang van de dag na de dag waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift afloopt (afwijking van de algemene regeling in de Awb dat een besluit na de bekendmaking in werking treedt). Het rechtstreekse beroep is geregeld in artikel 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, die in bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen. Voor de Nederlandse emissieautoriteit (NEa) zijn in dat artikel relevant: de Wet milieubeheer, Verordening (EU) 600/2012 (Verordening accreditatie en verificatie emissiehandel) en Verordening (EU) 601/2012 (Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). Dit betekent dat de besluiten van de NEa (zoals emissievergunningen en besluiten over wijzigingen van monitoringsplannen) pas na zes weken in werking treden, tenzij wordt besloten dat ze onmiddellijk in werking treden, én dat er na een bezwaarprocedure rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State openstaat. De Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 waren nog niet opgenomen in de bevoegdheidsregeling. Dat betekent dat besluiten die de NEa op grond van deze verordeningen neemt meteen in werking treden en dat er beroep bij de rechtbank openstaat. De afwijking van de route voor andere NEa-besluiten die daarmee zou gelden is niet logisch. Het gaat bijvoorbeeld om besluiten tot goedkeuring van het monitoringmethodiekplan op grond van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten en over de ambtshalve vaststelling van het activiteitenniveau op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842. Om die reden worden deze verordeningen nu ook toegevoegd aan artikel 2 van bijlage 2.

Daarnaast wordt Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (PbEU 2018, L 334) toegevoegd aan artikel 2. Deze verordening vervangt met ingang van 1 januari 2021 de eerder genoemde Verordening monitoring en rapportage emissiehandel. De oude Verordening monitoring en rapportage emissiehandel (601/2012) blijft staan in artikel 2 in verband met lopende bezwaarzaken.

Tot slot wordt ook de eerder genoemde Verordening accreditatie en verificatie emissiehandel vervangen door de herziene versie: Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de verificatie van gegevens en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2018, L 334). De oude Verordening accreditatie en verificatie emissiehandel (600/2012) komt te vervallen nu de nieuwe verordening met ingang van 2019 van kracht is en er geen lopende bezwaarzaken zijn.

Onderdeel B, onder 1

Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (hierna: Bevoegdheidsregeling) dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift. Op grond van artikel 4 van de Bevoegdheidsregeling kan tegen een besluit van de Sociaal-Economische Raad of de Kamer van Koophandel beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Hierna: College), met uitzondering van besluiten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en besluiten ten aanzien van een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 bedoelde hoedanigheid. Naar de letter van de wet brengt deze bepaling met zich dat tegen een besluit van de Kamer van Koophandel op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) beroep zou kunnen worden ingesteld bij het College.

Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: Uitvoeringswet) kan echter worden afgeleid dat dit niet de bedoeling van de wetgever is geweest1. De wetgever heeft voor besluiten op grond van de AVG gekozen voor het algemene stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming, waarin het beroep wordt ingesteld bij de rechtbank met de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Abusievelijk is bij de Uitvoeringswet verzuimd artikel 4 van de Bevoegdheidsregeling aan te passen in die zin dat ook besluiten van de Sociaal-Economische Raad of de Kamer van Koophandel op grond van de AVG van de rechtsmacht (in eerste en enige aanleg) van het College worden uitgezonderd. Het College heeft recentelijk op deze omissie in twee uitspraken gewezen2.

Deze omissie wordt thans hersteld. Artikel 4 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt aangevuld in die zin dat ook besluiten van de Sociaal-Economische Raad of de Kamer van Koophandel uitgezonderd worden van een beroep bij het College, indien die besluiten op grond van de AVG worden genomen.

Onderdeel B, onder 2, en onderdeel C

De voorgestelde wijzigingen voorzien in de correcte weergaven van de naam van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies.

Artikel III (Gaswet)

Artikel III herstelt een foutieve verwijzing in artikel 10, dertiende lid, van de Gaswet.

Artikel IV (Handelsregisterwet 2007)

Onderdelen A en B

De Kamer van Koophandel fungeert op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank als uitgiftestation (Local Operating Unit) voor het uitgeven van de Legal Entity Identifier (hierna: LEI) voor juridische entiteiten die ingeschreven staan in het handelsregister. De LEI is een wereldwijd uniek 20-cijferig identificerend nummer voor rechtspersonen en ondernemingen die bepaalde financiële producten bezitten of verhandelen. De Kamer van Koophandel neemt de LEI in het handelsregister op die door de KvK of door een andere tot uitgifte van de LEI geaccrediteerde instantie is uitgegeven. De wettelijke basis hiervoor is opgenomen in de artikelen 9, onderdeel f, en 12, onderdeel e van de Handelsregisterwet 2007. In mei 2012 werd de LEI gepubliceerd als norm (NEN) 17442:2012 van de Internationale Organisatie voor Standaardisatie. Sindsdien is deze norm enkele keren geactualiseerd. De verwachting is dat deze ook in de toekomst regelmatig zal wijzigen. Om die reden is ervoor gekozen om hier niet meer statisch naar te verwijzen, maar te bepalen dat de LEI-norm voortaan door Onze Minister wordt aangewezen.

Onderdeel C

Bij de Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 in verband met de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere aan het handelsregister gerelateerde onderwerpen in het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en de Wet op de Kamer van Koophandel is in artikel 32, derde en vierde lid, van de Handelsregisterwet 2007 de mogelijkheid geïntroduceerd van het terugmelden door bestuursorganen van onjuistheden in een niet-authentiek gegeven dan wel het onterecht ontbreken van zo’n gegeven. Daarbij geldt dezelfde procedure als voor de terugmelding met betrekking tot authentieke gegevens. Bij gerede twijfel aan de juistheid moet ook het niet-authentieke gegeven onderzocht worden.

Per abuis is artikel 16, tweede lid, niet aangepast waarin de terugmelding op niet-authentieke gegevens doorwerkt. In dit lid is thans bepaald dat indien een authentiek gegeven in onderzoek is, een aantekening wordt opgenomen in het handelsregister dat het gegeven in onderzoek is. De aantekening dat een gegeven in onderzoek is, dient echter ook in het handelsregister te worden opgenomen bij terugmelding op niet-authentieke gegevens. Het tweede lid van artikel 16 wordt in die zin aangepast. Als gevolg van deze wijziging kan voortaan op grond van artikel 21, eerste lid, ook de aantekening dat een niet-authentiek gegeven in onderzoek is, door een ieder worden ingezien.

Artikel V (Handelsregisterwet 2009 BES)

Met deze wijziging wordt een tekstuele verbetering aangebracht in de Handelsregisterwet 2009 BES. Deze wijziging heeft geen inhoudelijke consequenties.

Artikel VI (Instellingswet Autoriteit Consument en Markt)

Zie de toelichting bij artikel XIV.

Artikel VII (Klimaatwet)

Dit artikel wijzigt de Klimaatwet. In de Klimaatwet wordt verwezen naar Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PbEU 2013, L 165) (hierna: de monitoringsmechanisme-verordening). De monitoringsmechanisme-verordening wordt met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken en vervangen door verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PbEU 20198, L 328) (hierna: verordening governance van de energie-unie), die naast regels over monitoring voorziet in een bredere Europese regulering van de governance van de energie-unie. Omdat de monitoringsmechanisme-verordening wordt ingetrokken, dient de Klimaatwet te worden gewijzigd.

Met de wijziging wordt voor de begripsbepaling van «broeikasgassen» verwezen naar de broeikasgassen die in deel 2 van bijlage V van de verordening governance van de energie-unie staan vermeld. Dit betreffen dezelfde broeikasgassen als de broeikasgassen die in bijlage 1 bij de monitoringsmechanisme-verordening zijn opgenomen. Dit brengt derhalve geen inhoudelijke veranderingen met zich mee.

In artikel 2, derde lid, van de Klimaatwet wordt voor de toepassing van de Klimaatwet verwezen naar de emissies binnen Nederland van broeikasgassen als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de monitoringsmechanisme-verordening. In dit artikel 2, onderdeel b, is bepaald dat de monitoringsmechanisme-verordening van toepassing is op emissies van broeikasgassen afkomstig van sectoren en bronnen en de verwijdering per put die in de nationale broeikasgasinventarissen overeenkomstig artikel 4, eerste lid, onder a, van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering zijn opgenomen en binnen het grondgebied van de lidstaten worden uitgestoten.

Omdat de monitoringsmechanisme-verordening met ingang van 1 januari 2021 wordt ingetrokken, wordt voorgesteld te verwijzen naar de inventarissen die overeenkomstig artikel 4, eerste lid, onder a, van het Verdrag dienen te worden opgesteld. Dit brengt geen inhoudelijke veranderingen met zich mee.

Artikel VIII (Machtigingswet oprichting Invest-NL)

De voorgestelde wijzigingen voorzien in de juiste aanduiding van het publicatieblad van de Europese Unie en herstellen enkele verschrijvingen.

Artikel IX (Vorderingswet)

De voorgestelde wijziging voorziet in de correcte weergaven van de naam van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

Artikel X (Waarborgwet 2019)

Onderdelen A en B

De Waarborgwet 2019 heeft met ingang van 1 juli 2020 nieuwe regels voor samengestelde voorwerpen geïntroduceerd. Samengestelde voorwerpen zijn een combinatie van verschillende edelmetalen of een combinatie van edelmetaal en een andere stof. Het gaat bijvoorbeeld om een schakelketting met gouden en zilveren schakels of een metalen ring met een gouden opperlaag. De hoofdregel hierbij is om de edelmetalen onder voorwaarden afzonderlijk te waarborgen. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in de Waarborgregeling 2019. De regels over samengestelde voorwerpen bevatten echter twee leemtes. Het gaat hierbij vooral om samengestelde voorwerpen met een (uiterst dunne) edelmetalen opperlaag. Het wetsvoorstel herstelt deze twee kennelijke leemtes in de Waarborgwet 2019 middels de onderdelen A en B.

Het huidige artikel 31 van de Waarborgwet 2019 verbiedt een ondernemer om een voorwerp dat niet hoeft te worden gewaarborgd, in de handel te brengen als zilveren, gouden of platina voorwerp, indien het niet voldoet aan het wettelijk minimumgehalte voor het desbetreffende edelmetaal. Het huidige artikel 33 verbiedt een ondernemer om een voorwerp dat niet voldoet aan het voor het desbetreffende edelmetaal geldende minimumgehalte onder de aandacht te brengen van het publiek als een edelmetalen voorwerp. Het minimumgehalte voor een gouden voorwerp is bijvoorbeeld 585 duizendste (14 karaat). Een ondernemer mag dus niet een gouden oorbel van 375 duizendste (9 karaat) in de handel brengen als een gouden voorwerp dan wel aanprijzen als een gouden voorwerp. Voorwerpen die niet gewaarborgd hoeven te worden overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de Waarborgwet 2019, maar wel voldoen aan het minimumgehalte voor het desbetreffende edelmetaal, mogen overeenkomstig artikel 31 en 33 wel verkocht worden als edelmetaal. Het Waarborgbesluit 2019 stelt vast beneden welke massa aan platina, goud of zilver een voorwerp niet hoeft te worden gewaarborgd. Het gaat, met name bij platina en goud, om een dermate lage massagrens, dat de massa van de meeste edelmetalen voorwerpen daarboven uitstijgt. Dit ligt anders voor samengestelde voorwerpen met een opperlaag van edelmetaal. Een opperlaag ligt vaak onder de massagrens. Door een leemte in de artikelen 31 en 33 is de regelgeving met betrekking tot samengestelde voorwerpen hierover onvoldoende duidelijk, waardoor een ondernemer bijvoorbeeld een ring met een niet-gewaarborgde gouden opperlaag kan verkopen als gouden voorwerp, zolang de gouden opperlaag voldoet aan het minimumgehalte van 585 duizendsten (14 karaat) en de opperlaag onder de massagrens blijft. Dit kan er toe leiden dat een ring met een zo dun mogelijke gouden opperlaag verkocht zou worden als goud. Deze onwenselijke situatie is niet in overeenstemming met het doel van de wet. De Waarborgwet 2019 zorgt voor een eerlijke handel in edelmetalen voorwerpen en biedt consumentenbescherming. De voorgestelde artikelen 31, tweede lid, en 33, eerste lid, onderdeel b, stellen daarom een aanvullende eis om een voorwerp in de handel te mogen brengen respectievelijk onder de aandacht van het publiek te mogen brengen als edelmetalen voorwerp van het edelmetaal van de opperlaag, namelijk dat deze opperlaag gewaarborgd is in overeenstemming met de eisen van de Waarborgregeling 2019. Deze ministeriële regeling stelt bijvoorbeeld een eis aan de minimale dikte van de opperlaag (thans ten minste 50 micrometer).

Daarnaast verbieden de voorgestelde artikelen 31, derde lid, en 33, tweede lid, van de Waarborgwet 2019 de ondernemer om een samengesteld voorwerp in de handel te brengen respectievelijk onder de aandacht van het publiek te brengen indien niet duidelijk kenbaar is dat het voorwerp een samengesteld voorwerp is. Op het product zelf is dit niet altijd met het blote oog goed te zien. Dit kan de onjuiste verwachting wekken dat bijvoorbeeld een ring met een gewaarborgde gouden opperlaag, geheel van goud is. Dit voorstel geldt voor alle samengestelde voorwerpen, dus niet alleen voor samengestelde voorwerpen met een opperlaag van edelmetaal. Voor de eerlijke handel in edelmetalen voorwerpen en ten behoeve van consumentenbescherming is het namelijk van belang dat het bij de verkoop van edelmetalen voorwerpen altijd duidelijk is of het gaat om een voorwerp dat geheel van één edelmetaal is gemaakt, dan wel om een samengesteld voorwerp. Indien het voor de potentiële koper op het blote oog niet duidelijk kenbaar is dat een voorwerp een samengesteld voorwerp is, dient de ondernemer dit kenbaar te maken ter voorkoming misleiding en bedrog. Als het al duidelijk kenbaar is, heeft de ondernemer deze verplichting niet.

Het Agentschap Telecom heeft een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets met positief resultaat uitgevoerd. Er zijn geen opmerkingen ten aanzien van het voorstel3.

Onderdeel C

Dit onderdeel herstelt een kennelijke verschrijving.

Onderdeel D

Dit onderdeel voegt in artikel 45, onderdeel e, van de Waarborgwet een witregel in. Dit maakt artikel 45 van deze wet beter leesbaar.

Artikel XI (Warmtewet)

In artikel 1a, tweede lid, van de Warmtewet is abusievelijk geen verwijzing opgenomen naar artikel 8b van die wet. Artikel 1a is recentelijk opgenomen zodat blokverwarming grotendeels wordt uitgezonderd van de reikwijdte van de Warmtewet (Stb. 2019, 134). De artikelen 8 en 8a van de Warmtewet ten aanzien van de meetverplichting zijn wel van toepassing gebleven op blokverwarming omdat dit verplicht is op grond van artikel 9 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315) (hierna: EED richtlijn). Per abuis is geen verwijzing naar artikel 8b van de Warmtewet opgenomen. Dit artikel is de wettelijke grondslag voor het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie. Artikel 8b is in de Warmtewet opgenomen ter implementatie van de verplichtingen uit de artikelen 10 en 11 van de EED richtlijn. Ook deze verplichtingen van de EED richtlijn ten aanzien van informatieverstrekking en facturering gelden voor blokverwarming. Door de onderhavige wijziging sluit de Warmtewet weer aan bij de EED richtlijn en bij de bestaande praktijk.

Artikel XII (Wet handhaving consumentenbescherming)

Per abuis ontbreekt in onderdeel e van de bijlage bij de Wet handhaving consumentenbescherming een deel van de titel van verordening 261/2004. Met de voorgestelde wijziging wordt dit hersteld.

Artikel XIII (Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken)

De in artikel XIII opgenomen wijziging van artikel 11, eerste lid, van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (hierna: Wibon) hangt samen met een kennelijke verschrijving. Zoals uit de toelichting op het desbetreffende artikel blijkt (zie Kamerstukken II 2016/17, 34 739, nr.3, blz. 11 en 44), is met de invoering van de Wibon per 31 maart 2018 geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de bij die wet ingetrokken Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (hierna: Wion). Bij het overhevelen van de bepalingen van de Wion naar de Wibon is evenwel in het met artikel 10 van de Wion corresponderende artikel 11 van de Wibon in het eerste lid abusievelijk alleen verwezen naar de oriëntatiepolygoon in plaats van naar de oriëntatiepolygoon en de graafpolygoon. Met het voorgestelde artikel XV wordt deze omissie rechtgezet. De wijziging zal terugwerkende kracht krijgen tot en met 31 maart 2018, zijnde de datum waarop de Wibon van kracht werd en de Wion werd ingetrokken.

Artikel XIV (Wet marktordening gezondheidszorg) & Artikel VI (Instellingswet Autoriteit Consument en Markt)

Met deze artikelen worden de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (hierna: Instellingswet ACM) en de Wet marktordening gezondheidszorg (hierna: Wmg) gewijzigd met betrekking tot de verstrekking en verwerking van medische persoonsgegevens. Met deze voorgestelde wijzigingen wordt geborgd dat de Wmg en de Instellingswet ACM voldoen aan de eisen die de Algemene Verordening Gegevensbescherming4 (hierna: AVG) stelt aan de verstrekking en verwerking van medische gegevens. In de Wmg wordt voorzien in een thans ontbrekende grondslag voor de rechtstreekse verstrekking van medische persoonsgegevens door zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars aan de ACM, zonder tussenkomst van de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: NZa), ten behoeve van haar taken in de zorgsector. Daarnaast wordt voorzien in eenzelfde grondslag voor het zorgspecifieke markttoezicht dat de ACM ingevolge het bij koninklijke boodschap van 8 april 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met aanpassingen van de tarief- en prestatieregulering en het markttoezicht op het terrein van de gezondheidszorg (Kamerstukken 34 445) (hierna: wetsvoorstel tot wijziging van de Wmg) zal gaan uitoefenen, en welk wetsvoorstel per abuis niet in een dergelijke grondslag voorziet. Tot slot wordt in de Instellingswet ACM voorzien in een expliciete grondslag voor de verwerking van de ontvangen medische persoonsgegevens.

Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanwege de verantwoordelijkheid voor de Wet marktordening gezondheidszorg.

Gegevensbeschermingseffectbeoordeling en advies Autoriteit persoonsgegevens

Hoewel met dit wijzigingsvoorstel sprake is van reparatie van wetgeving, is desalniettemin een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) opgesteld. De DPIA heeft niet geleid tot risico’s die niet door gepaste maatregelen voorkomen of beperkt kunnen worden. Ook is advies gevraagd aan de functionaris voor gegevensbescherming en aan de Autoriteit persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben bij de voorgestelde wijziging5.

Artikel XIV Wet marktordening gezondheidszorg

Voor de uitvoering van de huidige wettelijke taken van de ACM ten aanzien van de zorgsector, te weten het toezicht op grond van de Mededingingswet (hierna: Mw) en het doen van marktonderzoeken en maken van rapportages op grond van de Instellingswet ACM kan de NZa desgevraagd aan de ACM medische persoonsgegevens verstrekken (artikel 70 jo. artikel 65 en 60 van de Wmg en de onderliggende Regeling categorieën persoonsgegevens WMG). Met betrekking tot het mededingingstoezicht in de zorg gaat het hierbij onder andere om onderzoek naar verboden mededingingsafspraken, onderzoek naar misbruik van economische machtsposities, de beoordeling van fusies, het controleren of de bij het concentratietoezicht opgelegde voorwaarden worden nageleefd, en de uitoefening van bevoegdheden op grond van Europese mededingingsregels. Met de voorgestelde wijziging van de Wmg wordt een grondslag voor rechtstreekse gegevensverstrekking door zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars aan de ACM gerealiseerd. In de praktijk gaat het hierbij met name om declaratiegegevens in verband met zorgconsumptie, die nodig zijn voor het mededingingstoezicht in de zorg en het opstellen van marktonderzoeken en rapportages in de zorgsector.

Met behulp van de medische persoonsgegevens, die door de ACM overigens niet direct herleidbaar zijn tot identificeerbare personen, wordt vastgesteld voor welke zorg betrokkenen naar verschillende zorgaanbieders gaan. Hierdoor ontstaat inzicht in (markt)structuur en (markt)gedrag, zodat bijvoorbeeld de concurrentiedruk inzichtelijk kan worden gemaakt. Tevens kan het werkgebied van zorgverleners hiermee in kaart worden gebracht. Middels een nieuw vierde lid dat wordt toegevoegd aan artikel 66 Wmg wordt in deze thans ontbrekende grondslag voor rechtstreekse gegevensverstrekking voorzien (artikel XIV, onderdeel 1). Ten aanzien van zorgaanbieders betekent dit overigens dat de verplichting om deze gegevens te verstrekken het beroepsgeheim van artikel 7:457, eerste lid, BW, doorbreekt, net zoals reeds het geval was ten aanzien van de verplichting tot verstrekking van gegevens door zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars aan de NZa. Aangezien alleen gegevens worden gedeeld met de ACM die niet direct herleidbaar zijn tot identificeerbare personen, is de impact van deze doorbreking van het beroepsgeheim beperkt.

Daarnaast wordt deze verplichting aangevuld ten aanzien van de nieuwe taken van de ACM betreffende het zorgspecifieke markttoezicht. In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wmg en enkele andere wetten in verband met aanpassingen van de tarief- en prestatieregulering en het markttoezicht op het terrein van de gezondheidszorg (Kamerstukken 34 445) (hierna: wetsvoorstel markttoezicht gezondheidszorg) wordt namelijk geregeld dat het zorgspecifieke markttoezicht (aanmerkelijke marktmacht en zorgspecifiek concentratietoezicht) wordt overgeheveld van de NZa naar de ACM. De ACM moet ook voor deze over te hevelen sectorspecifieke markttoezichtstaken de noodzakelijke medische persoonsgegevens desgevraagd direct kunnen ontvangen van de zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars. In het wetsvoorstel markttoezicht gezondheidszorg was hiervoor per abuis geen grondslag opgenomen. Met de voorgestelde wijziging van de Wmg wordt dit alsnog geregeld (artikel XIV, onderdeel 2). Voor het geval dat het onderhavige wetsvoorstel eerder in werking treedt dan het wetsvoorstel markttoezicht gezondheidszorg, zijn de wijzigingen van de Wet marktordening gezondheidszorg die betrekking hebben op artikelen uit dat laatst genoemde wetsvoorstel losgekoppeld van wijzigingen die reeds eerder in werking kunnen treden.

Artikel VI Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

Met de expliciete grondslag voor gegevensverstrekking van de NZa aan de ACM, in combinatie met de wettelijke taken van de ACM, was impliciet in wederkerigheid ook de ontvangst en verwerking van deze gegevens door ACM geregeld. Met de komst van de AVG is het echter vereist dat elke verwerkingsverantwoordelijke een directe en zelfstandige wettelijke grondslag heeft om gegevens te kunnen verwerken, en is van wederkerigheid geen sprake meer. Met de voorgestelde wijziging wordt voorzien in een dergelijke grondslag. Met artikel VI, onderdeel 1, worden vier leden toegevoegd aan artikel 7 van de Instellingswet ACM, waarmee een specifieke grondslag voor het verwerken van gegevens over gezondheid wordt gecreëerd die in overeenstemming is met de eisen die de AVG stelt. Ten eerste wordt in het nieuwe vijfde lid bepaald ten behoeve van welke taken de ACM deze gegevens over gezondheid mag verwerken. Dit betreft de taken waarvoor de ACM deze gegevens thans ook al verwerkt, te weten het toezicht op grond van de hoofdstukken 2, 3, 4, 5, 8 en 10 van de Mededingingswet, voor zover het de zorgsector betreft, en de taken bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Instellingswet ACM, voor zover het marktonderzoeken en rapportages in de zorgsector betreft. Verwerking van de eerder genoemde gegevens is mogelijk op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel, van de AVG. Dit artikel bepaalt dat gegevens over gezondheid mogen worden verwerkt indien de verwerking noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen belang, op grond van het Unierecht of lidstatelijk recht, waarbij de evenredigheid met het nagestreefde doel wordt gewaarborgd, de wezenlijke inhoud van het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd en passende en specifieke maatregelen worden getroffen ter bescherming van de grondrechten en de fundamentele belangen van de betrokkene. Door het toegevoegde zesde lid wordt gewaarborgd dat de ACM de gegevens slechts verwerkt indien daarop pseudonimisering is toegepast en vervolgens onafgebroken is gecontinueerd.

Artikel 21, eerste lid, tweede volzin, van de AVG blijft ingevolge het toegevoegde zevende lid buiten toepassing bij de verwerking door de ACM. Het buiten toepassing verklaren van artikel 21, eerste lid, tweede volzin, van de AVG is mogelijk op grond van artikel 23, eerste lid, onderdeel e, van de AVG en betekent dat de ACM als verwerkingsverantwoordelijke de verwerking van persoonsgegevens niet hoeft te staken wanneer door een betrokkene bezwaar wordt gemaakt. Deze beperking is noodzakelijk aangezien het staken van de verwerking van deze geaggregeerde en gepseudonimiseerde gegevens over de gezondheid een goede werking van het toezicht op de zorg in het kader van de wettelijke taken van de ACM zou ondermijnen. Zonder de verwerking van deze gegevens, waarbij het vooral gaat om declaratiegegevens in verband met zorgconsumptie, zou de ACM haar wettelijke taken niet adequaat kunnen uitvoeren.

De beperking dient daarmee ter waarborging van een belangrijke doelstelling van algemeen belang. De formele wetgever heeft de afweging gemaakt dat die doelstelling van algemeen belang prevaleert boven het belang van betrokkene. Omdat alleen die gegevens worden gebruikt die strikt noodzakelijk zijn, kunnen aan de hand van de geaggregeerde en gepseudonimiseerde gegevens individuele personen niet worden geïdentificeerd. Hiermee is de evenredigheid gewaarborgd. Verder geldt dat omdat individuele personen niet geïdentificeerd kunnen worden, de ACM eventuele bezwaren niet kan beoordelen, en daar ook niet op individueel niveau op acteren. Het wel per direct moeten staken van de verwerking tot de afdoening van het bezwaar zou in deze dan ook onevenredig zijn. De wetgever volgt hierin dezelfde redenering als die bij andere zorgwetgeving is gemaakt, zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2018/19, 35 044, nr. 3, p, 37.

Tot slot wordt door middel van het achtste lid gewaarborgd dat de gegevens alleen verwerkt worden door personen die uit hoofde van een wettelijk voorschrift dan wel krachtens een overeenkomst tot geheimhouding zijn verplicht. Uit artikel 7, eerste lid, van de Instellingswet ACM volgt reeds dat op de verwerking van persoonsgegevens door de ACM de geheimhoudingsplicht van toepassing is (Kamerstukken II 2011/2012, 33 186, nr. 3). Het nieuwe achtste lid is toegevoegd om deze geheimhoudingsplicht voor medische persoonsgegevens te expliciteren, vanwege de bijzondere aard van deze gegevens en voor het geval de ACM derden zal inschakelen om gegevens over gezondheid in opdracht van de ACM te verwerken. Deze toevoeging is bovendien noodzakelijk aangezien de bepaling met betrekking tot geheimhouding uit artikel 9, derde lid, van de AVG niet rechtstreeks van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens door de ACM, omdat deze verwerking plaatsvindt op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de AVG.

Artikel VI, onderdeel 2, waarborgt vervolgens dat op het moment dat het wetsvoorstel tot wijziging van de Wmg in werking treedt en het zorgspecifieke markttoezicht wordt overgedragen aan de ACM, de paragrafen 4.3 (aanmerkelijke marktmacht) en 4.3a (zorgspecifiek concentratietoezicht) van de Wmg worden toegevoegd aan de opsomming van taken van artikel 7, vijfde lid, van de Instellingswet ACM. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat de ACM, vanaf het moment dat zij verantwoordelijk wordt voor het zorgspecifieke markttoezicht, de medische persoonsgegevens die noodzakelijk zijn ter uitvoering van die taken, mag verwerken onder de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 7 van de Instellingswet ACM. Voor het geval dat het onderhavige wetsvoorstel eerder in werking treedt dan het wetsvoorstelmarkttoezicht gezondheidszorg, zijn de wijzigingen van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt die betrekking hebben op artikelen van uit het wetsvoorstel markttoezicht gezondheidszorg losgekoppeld van wijzigingen die reeds eerder in werking treden.

Artikel XV (Wet milieubeheer)

Onderdeel A

In de artikelen 16.16, 16.17 en 16.20a van de Wet milieubeheer staan verwijzingen opgenomen naar het artikel van de oude Verordening monitoring en rapportage emissiehandel (Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad). Deze verwijzingen worden in overeenstemming gebracht met de vernieuwde Verordening monitoring en rapportage emissiehandel (Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (PbEU 2018, L 334)). Deze nieuwe verordening is in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer reeds gedefinieerd, maar de verwijzing in bovengenoemde artikelen was abusievelijk nog niet aangepast.

Onderdeel B

Met de Invoeringswet Omgevingswet is beoogd artikel 15.51 van de Wet milieubeheer te modelleren op de omschrijving van glastuinbouwbedrijven zoals opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Artikel 3.205, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving zoals dat lid is komen te luiden, wijkt echter af van de formulering van dat lid in de consultatieversie van het Besluit activiteiten leefomgeving, waaraan de formulering van artikel 15.51, tweede lid, van de Wet milieubeheer in de Invoeringswet Omgevingswet is ontleend. Hierdoor is de beoogde koppeling van de formulering van de wet aan die in het Besluit activiteiten leefomgeving niet bereikt.

Zonder de hier bedoelde wijziging zou de reikwijdte van de betreffende regeling in de Wet milieubeheer ruimer zijn dan de reikwijdte daarvan in het Besluit activiteiten leefomgeving.

Onderdelen C en D

Bij de kabinetswisseling in 2017 heeft herverdeling van enkele aangelegenheden op het terrein van het omgevingsrecht ertoe geleid dat de taken en bevoegdheden op het terrein van het klimaat zijn toegedeeld aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Omgevingswet wordt Titel 15.13 Kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw van de Wet Milieubeheer gewijzigd. In deze wijziging is verzuimd de juiste bevoegde Minister in deze titel op te nemen, hetgeen met onderhavige wijziging wordt hersteld.

Onderdeel E

In artikel 15.53 wordt abusievelijk niet tevens verwezen naar artikel 15.51b; deze omissie wordt met deze wijziging hersteld.

Onderdelen F, G, en I

In de artikelen 16.37, 16.43 en 18.6a staan verwijzingen opgenomen naar de Verordening EU-register handel in emissierechten (registerverordening als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten). Vanaf 1 januari 2021 wordt deze verordening vervangen door Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1122 van de Commissie van 12 maart 2019 tot aanvulling van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werking van het EU-register (PbEU 2019, L 117). De verwijzingen naar de Verordening EU-register handel in emissierechten die in bovengenoemde artikelen staan opgenomen moeten daarop worden aangepast.

Onderdeel H

Artikel 18.6 bevat een opsomming van kernbepalingen van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel tegen de overtreding waarvan handhavend kan worden opgetreden. In de praktijk blijkt artikel 31, eerste lid, van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel niet altijd te worden nageleefd. Dat lid regelt de mogelijkheid dat wordt afgezien van een locatiebezoek van de verificateur in het kader van de verificatie van het jaarlijkse emissieverslag van de exploitant van een broeikasgasinstallatie. De bepaling richt zich deels tot de verificateur en deels tot de exploitant. De verificateur kan besluiten geen bezoek ter plaatse af te leggen. Hij kan dit doen op basis van een risicoanalyse, de vaststelling dat alle relevante gegevens voor hem op afstand toegankelijk zijn en de constatering dat aan alle voorwaarden is voldaan. Hij meldt dit dan aan de exploitant. De exploitant moet vervolgens de bevoegde autoriteit (de Nederlandse Emissieautoriteit) om goedkeuring vragen. Op de verplichtingen van de verificateur in artikel 31 houdt de Raad voor Accreditatie toezicht. De verplichting van de exploitant is tot nu toe echter niet handhaafbaar geweest krachtens de Wet milieubeheer. Daaraan is echter wel behoefte, gezien het feit dat de exploitant een eigen (financieel) belang heeft bij de vraag of de verificateur een locatiebezoek zal afleggen. Daarom wordt overtreding van artikel 31, eerste lid, van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel opgenomen in de opsomming van verboden in artikel 18.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Aan strafrechtelijke handhaving middels de Wet economische delicten is geen behoefte, zodat opneming in het tweede lid meer aangewezen is dan in het eerste lid.

Artikel XVI (Wet op de economische delicten)

Met deze wijziging in de Wet economische delicten wordt een omissie hersteld. Op grond van artikel 25a van de Metrologiewet is het de marktdeelnemer verboden te handelen in strijd met de regels bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot onder meer de conformiteitsbeoordeling van meetinstrumenten en in strijd met de verplichtingen van marktdeelnemers. Dit artikel is bij nota van wijziging toegevoegd aan het wetsvoorstel tot Wijziging van de Metrologiewet (implementatie richtlijnen), Kamerstukken II, 2014–2015, 34 143, nr. 4. Daarmee werd duidelijk gemaakt dat het de marktdeelnemer verboden is te handelen in strijd met de verplichting passende maatregelen te nemen, en tevens in strijd te handelen met andere verplichtingen van de nieuwe richtlijnen. Met die verbodsbepaling werd een effectieve handhaving van de verplichtingen verzekerd. Bij die wijziging van de Metrologiewet is in de sanctiebepalingen van die wet de bestuursrechtelijke handhaving van deze verplichtingen van artikel 25a toen wel meegenomen (mogelijkheid last onder dwangsom op te leggen), maar per abuis is niet meegenomen de opname van artikel 25a in de Wet economische delicten. In artikel 1 van de Wet op de economische delicten zijn de bepalingen van de Metrologiewet strafrechtelijk gesanctioneerd. In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten is bepaald dat overtredingen van voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens de artikelen 22, eerste lid, 23, eerste en tweede lid en vijfde lid, tweede volzin, 24, eerste, tweede en derde lid, en vierde lid, tweede volzin, 25, 26 en 36 van de Metrologiewet economische delicten zijn. De verbodsbepalingen in hoofdstuk 5 van de Metrologiewet worden altijd opgenomen in de Wet op de economische delicten en zo naast bestuursrechtelijk ook strafrechtelijk handhaafbaar gesteld, omdat ingeval van hardnekkige overtredingen ook een punitieve sanctie opgelegd moet kunnen worden aan de overtreder. Daarom wordt met deze wijziging overtreding van artikel 25a van de Metrologiewet alsnog aangemerkt als economisch delict.

Artikel XVII (Wet op het Centraal bureau voor de statistiek)

In de artikelen 38 a, 38b, 38c en 38d staan verwijzingen opgenomen naar Verordening (EG) 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 3330/91 van de Raad (PbEG L102), hierna: verordening 638/2004. Vanaf 1 januari 2022 wordt deze verordening vervangen door Verordening (EU) 2019/2152 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende Europese bedrijfsstatistieken en tot intrekking van tien rechtshandelingen op het gebied van bedrijfsstatistieken (PbEU 2019 L 327/1), hierna: verordening 2019/2152, en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1197 van de Commissie van 30 juli 2020 tot vaststelling van technische specificaties en regelingen overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2152 van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese bedrijfsstatistieken en tot intrekking van tien rechtshandelingen op het gebied van bedrijfsstatistieken (PbEU 2020 L 127/1), hierna: verordening 2020/1197. Van laatstgenoemde verordening is met name Bijlage V van belang. De verwijzingen naar de Verordening 638/2004 die in bovengenoemde artikelen staan opgenomen, moeten daarop worden aangepast.

Zo wordt ook artikel 38c gewijzigd. Onderdeel a vervalt omdat er in de nieuwe verordeningen geen sprake meer is van facultatieve gegevens die lidstaten kunnen verzamelen (als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van verordening 638/2004). Onderdeel b (oud, nieuw onderdeel a), waarin naar onderdeel a werd verwezen wordt daarop aangepast. Daarin wordt nu alleen verwezen naar de verplichte gegevens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening 2019/2152. In onderdeel c (oud) stond dat bij ministeriële regeling de hoogte van de statistische drempels wordt vastgesteld conform artikel 10 van verordening 638/2004: dat bepaalt dat lidstaten jaarlijks drempels kunnen vaststellen waaronder een vrijstelling geldt van informatieverplichtingen. In het tweede lid van artikel 38c was bepaald dat in de regeling de aard en hoogte van andersoortige drempels (hoeveelheid goederen en aard transactie) kan worden vastgesteld. De statistische drempelwaarden zijn vervangen door vereenvoudigingsmethoden in Bijlage V, afdeling 31, van verordening 2020/1197: lidstaten kunnen voorzien in de vereenvoudiging van de in deze afdeling gespecificeerde bestanddelen van statistische gegevens (eerste lid), kunnen rapportage-eenheden vrijstellen van het verstrekken van informatie over de hoeveelheid goederen (tweede lid) en andere specifiekere vereenvoudigingen toestaan. Het doel hiervan blijft het zelfde: het verlichten van de lasten voor kleinere partijen. Niet 100% van de totale uitvoerwaarde hoeft te worden achterhaald, dit was in verordening 638/2004 geregeld met een drempelwaarde, in verordening 2020/1197 is dit geregeld via een limitatieve lijst van vereenvoudigingsmethoden. Artikel 38c is hierop aangepast: in de ministeriële regeling moet worden bepaald welke van die methoden in een bepaald kalenderjaar van toepassing zijn en de wijze waarop die worden toegepast (nieuw onderdeel b).

Artikel XVIII (Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 in verband met de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere aan het handelsregister gerelateerde onderwerpen in het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en de Wet op de Kamer van Koophandel (Stb. 2019, 280))

Dit artikel repareert een omissie die is ontstaan bij de totstandkoming van twee wijzigingswetten van de Handelsregisterwet 2007. Op 27 september 2020 is de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten in werking getreden. Deze wet brengt onder andere wijzigingen aan in de artikelen 1 en 28 van de Handelsregisterwet 2007. Bij het ontstaan van de wet is per abuis geen aandacht besteed aan de samenloop van die wet met reeds in het Staatsblad gepubliceerde, maar nog niet in werking getreden wijzigingen van de artikelen 1 en 28 via de Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 in verband met de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere aan het handelsregister gerelateerde onderwerpen in het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en de Wet op de Kamer van Koophandel (Stb. 2019, 280). De nu voorgestelde wijzigingen in deze laatstgenoemde wet zorgen ervoor dat de betreffende artikelen van die wet naar de juiste artikelleden en onderdelen van de Handelsregisterwet 2007 verwijzen.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok