Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 21 september 2021

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden achten het positief dat buitenlandse investeringen uit derde landen in de Nederlandse vitale sector gescreend gaan worden op risico’s voor onze nationale veiligheid gegeven enerzijds de geopolitieke ontwikkelingen en anderzijds de rappe veranderingen in technologie.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot bestaande sectorspecifieke toetsen zoals die reeds zijn ingebed in de elektriciteitssector, gassector en telecomsector. Hoe beoogt dit wetsvoorstel overlap te voorkomen en complementair te zijn op voornoemde bestaande toetsen? Daarnaast vragen deze leden op welke wijze hierbij rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen voor het Nederlandse investeringsklimaat. Nederland is een van de meest digitaal competitieve economieën van Europa, mede dankzij buitenlandse investeringen. Hoe apprecieert de regering dit voorstel vanuit die balans tussen veiligheid en openheid, tussen competitie en bescherming? In het verlengde hiervan zien de leden van de VVD-fractie ook enige inhoudelijke overlap met de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot de Wbni?

De leden van de VVD-fractie lezen dat dit wetsvoorstel gericht is op vitale aanbieders en ondernemingen die beschikken over sensitieve technologieën. Welke definitie van sensitieve technologie wordt gehanteerd in dit wetsvoorstel? Op basis van welke criteria wordt hier onderscheid gemaakt tussen sensitieve technologie en (niet-sensitieve) andere hightech technologie? Hoe beoogt dit wetsvoorstel rekening te houden met de snelle ontwikkeling van technologie bij het uitbreiden van de reikwijdte van de categorie sensitieve technologie?

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij benadrukken het belang van het beschermen van vitale bedrijven en sensitieve technologie. Deze leden hebben zich daar de afgelopen jaren op meerdere momenten over uitgesproken en zij daarom positief over het algemene doel van deze wet. Tegelijkertijd realiseren zij zich dat deze wet grote implicaties kan hebben voor individuele bedrijven en zien zij ruimte voor verdere verduidelijking ten behoeve van de rechtszekerheid. Daarom willen de leden D66-fractie de regering nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog verschillende vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel waarmee een toets wordt ingevoerd op activiteiten die leiden tot wijzigingen in de zeggenschap over of invloed op vitale aanbieders, bepaalde toeleveranciers van vitale aanbieders of ondernemingen die beschikken over sensitieve technologie, teneinde de nationale veiligheid te waarborgen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij erkennen dat verwervingsactiviteiten met betrekking tot vitale aanbieders of ondernemingen die over sensitieve technologie beschikken kunnen leiden tot risico’s voor de nationale veiligheid en verwelkomen het initiatief om deze risico’s te beheersen. Tegelijkertijd stellen zij vast dat het voorliggende wetsvoorstel verregaande bevoegdheden schept om in te grijpen in ondernemingsbesluiten. Zij verwelkomen de aanpassingen die zijn doorgevoerd naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, maar hebben alsnog verschillende verduidelijkende vragen bij de gehanteerde definities en voorwaarden waaronder de bevoegdheden kunnen worden ingezet.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden constateren dat dit wetsvoorstel tot doel heeft de regels waarmee risico’s voor de nationale veiligheid, als gevolg van bepaalde verwervingsactiviteiten zoals investeringen en fusies, beheerst kunnen worden. Zij onderschrijven het doel van dit wetsvoorstel. In deze fase van de behandeling hebben deze leden een enkele vraag.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat dit een wet is die meer economisch nationalisme bewerkstelligt. Nederland kent een open economie met veel import en nog meer export. Geopolitieke ontwikkelingen voelen we daarom in Nederland altijd net wat sterker. Eén van «onze» Nederlandse bedrijven is de bekende chipproducent ASML. Dit bedrijf is bij uitstek een voorbeeld van een bedrijf waar geopolitieke ontwikkelingen sterk merkbaar zijn. De leden vragen de regering hoe het voorliggende wetsvoorstel bijdraagt aan het voorkomen of verminderen van het verworden van ASML, maar ook andere Nederlandse bedrijven (zoals Urenco) met een internationale afzetmarkt die werken met sensitieve technologieën, tot een speelbal van geopolitieke ontwikkelingen tussen onder andere China en de Verenigde Staten.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1 Aanleiding

De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel verschillende risico’s noemt als reden voor het invoeren van de investeringstoets. Tevens noemt dit wetsvoorstel verschillende eisen en voorschriften die van toepassing kunnen zijn op meldingsplichtigen naar aanleiding van een toetsingsbesluit. Wordt bij het opstellen van deze eisen en voorschriften rekening gehouden met het feit of deze ook passend zijn bij de aard van het risico in kwestie?

De leden van de CDA-fractie merken op dat als voorbeelden van landen die bedrijven «gebruiken» voor geopolitieke doelen China en de Verenigde Staten worden genoemd. Zijn dat de landen waar voor Nederland de meeste dreiging vanuit gaat? Is hier actuele informatie over bekend die de regering kan delen?

De leden van de SP-fractie vragen wat de concrete aanleiding is voor dit wetsvoorstel. De overname van KPN is namelijk iets waar vaak over wordt gesproken en het voorstel lijkt te zijn toegespitst op telecommunicatie. Deze leden vragen waarom de totstandkoming van dit voorstel zo lang heeft geduurd. Het voorkomen van een verwerving van een meerderheidsbelang hoeft niet heel ingewikkeld te zijn? Welke invloed hebben vitale aanbieders waarop de wet van toepassing zal zijn gehad op de totstandkoming van de wet?

Voorts vragen deze leden hoe de aangekondigde overname van T-Mobile door Warburg Pincus en Apax wordt getoetst onder deze wet.

2.2 Samenvatting inhoud wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie merken op dat investeringen in vitale aanbieders en sensitieve technologie toegang kunnen geven tot persoonlijk identificeerbare informatie, genetische informatie of andere gevoelige gegevens van Nederlandse burgers die, indien misbruikt, een bedreiging kunnen vormen voor de nationale veiligheid. Welke waarborgen biedt het wetsvoorstel tegen dit risico? Op welke wijze kunnen investeringen en overnames worden geblokkeerd op basis van dit risico?

Daarnaast kunnen investeringen worden aangewend om kwetsbaarheden in de cyberbeveiliging te creëren of te vergroten. Deze kwetsbaarheden kunnen leiden tot cyberaanvallen die ontwrichtend zijn voor de samenleving, ook wanneer deze plaatsvinden in niet-vitale sectoren. Welke waarborgen biedt het wetsvoorstel tegen dit risico? Op welke wijze kunnen investeringen en overnames worden geblokkeerd op basis van dit risico?

De leden van de VVD-fractie vinden wederkerigheid een belangrijk principe in de economische relaties met derde landen. Indien een derde land geen buitenlandse investeringen in een bepaalde sector toestaat, biedt deze wet dan ook de mogelijkheid om investeringen en overnames in dezelfde sector in Nederland te blokkeren voor verwervers uit het desbetreffende derde land? Op welke manieren komt het principe van wederkerigheid terug in dit wetsvoorstel?

De leden van de VVD-fractie constateren dat diverse landen een strategie voeren om investeringen in vitale sectoren geleidelijk uit te breiden. In dergelijke gevallen vormt iedere losstaande investering geen risico voor de nationale veiligheid, maar de accumulatie van deze stapsgewijze investeringen wel. Op deze manier worden geleidelijk strategische afhankelijkheden en drukmiddelen gecreëerd. Biedt de wet de mogelijkheid om kleinschalige investeringen te blokkeren, wanneer deze bijdragen aan een ongewenste accumulatie van strategische posities in vitale sectoren? Zo ja, op welke manier biedt deze wet de mogelijkheid om deze kleinschalige investeringen te blokkeren?

De leden van de VVD-fractie merken op dat het risico bestaat dat een toegestane investering toch schadelijk blijkt voor de nationale veiligheid. Biedt de wet de mogelijkheid om in de investering of overname in een dergelijk geval ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot op welke termijn is dit mogelijk en hoe zit dit proces eruit?

De leden van de D66-fractie vragen de regering of de verwachting is dat dit wetsvoorstel gaat leiden tot tegenmaatregelen van derde landen. Deze leden vragen hoe dit risico wordt ingeschat, welke tegenmaatregelen er verwacht worden en wat de potentiële impact kan zijn om het Nederlands bedrijfsleven die opereert op markten van derde landen.

De leden van de SP-fractie constateren dat de definitie van economische, fysieke of sociaalmaatschappelijke schade in het wetsvoorstel zich beperkt tot nationale veiligheid. Deze leden zijn echter van mening dat sociaalmaatschappelijke schade niet enkel wordt veroorzaakt door het verliezen van zeggenschap in aanbieders van vitale processen waartoe dit wetsvoorstel zich beperkt. Zij denken bijvoorbeeld aan de investeerders die kolencentrales hebben opgekocht in een tijd dat allang bekend was dat fossiele brandstoffen in de ban zouden worden gedaan, maar nu toch recht hebben op een riante compensatievergoeding vanwege het verbod op kolen. Deelt de regering de mening dat het wanneer er honderden miljoenen aan belastinggeld aan buitenlandse investeerders moet worden betaald, er eveneens sprake is van sociaalmaatschappelijke schade? Waarom wel of niet? Daarnaast denken deze leden bijvoorbeeld aan de vercommercialisering en markwerking in de gezondheidszorg. Deelt de regering de mening dat wanneer de toegankelijkheid van de gezondheidszorg voor grote groepen mensen wordt beperkt, er eveneens sprake is sociaalmaatschappelijke schade? Waarom wel of niet?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat bovenstaande voorbeelden aantonen dat economische, fysieke of sociaalmaatschappelijke schade niet enkel kan worden beperkt tot nationale veiligheid.

3. Reikwijdte van het wetsvoorstel

De leden van D66-fractie delen de zorgen van de Afdeling advisering van de Raad van State over de rechtsonzekerheid. Het wetsvoorstel richt zich op een veelheid aan uiteenlopende risico’s, maar voorziet ook in een veelheid aan uiteenlopende maatregelen. Deze leden begrijpen dat een mogelijkheid tot het maken van maatwerk bij individuele gevallen nodig is voor de effectiviteit van deze wet. Tegelijkertijd vinden zij dat het belangrijk is om bedrijven vooraf zoveel mogelijk verduidelijking en daarmee rechtszekerheid te geven. Ook om te voorkomen dat het investeringen, fusies en overnames onnodig vertraagd of afschrikt. Daarom deze leden de regering op om te onderzoeken waar dit voorstel verder verduidelijkt kan worden, vooral op het gebied van welke maatregelen bij welke risico’s horen. Is het naast het onderzoeken van aanpassingen van de wettekst en memorie van toelichting zelf mogelijk om een aantal voorbeeld casussen uit te werken waaruit de implicaties van deze wet in voorbeeldgevallen duidelijk wordt zodat de Kamer dit mee kan nemen in de verdere behandeling van dit voorstel?

3.1 Vitale aanbieders en vitale processen

De leden van de VVD-fractie lezen dat niet alle vitale aanbieders onder dit wetsvoorstel vallen, louter vitale aanbieders waarbij er naar de aard van het vitale proces dat zij uitvoeren een risico voor de nationale veiligheid kan ontstaan door een verwervingsactiviteit. Om welke vitale aanbieders gaat het hier? Welke vitale aanbieders vallen niet onder dit wetsvoorstel en welke wel? Kan een toelichting worden gegeven op de analyse die ten grondslag ligt aan dit onderscheid?

Deze leden vragen hoe de regering kijkt naar de positie van ketenpartners die niet zijn aangemerkt als vitaal, maar wel betrokken zijn bedrijfskernprocessen en/of waar een bedrijfsmatige afhankelijkheid is?

De leden van de CDA-fractie merken op dat voor de actuele lijst met vitale processen wordt verwezen naar de website van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), waarop achtentwintig processen zijn benoemd als «vitaal».1

Het valt deze leden op dat de drinkwatervoorziening wel, maar de voedselproductieketen, waaronder landbouwgronden, of (onderdelen van de) gezondheidszorg niet op deze lijst voorkomen en blijkbaar niet als vitaal worden beschouwd. Dit terwijl naar de mening van deze leden te veel (landbouw)grond in buitenlandse handen en/of ongewenste (buitenlandse) invloed in, overnames van of kennis over spelers in de voedselketen, zoals bedrijven met vitale technologie en kennisinstituten, ertoe kan leiden dat risico's ontstaan van strategische afhankelijkheden of aantasting van de continuïteit van dienstverlening van vitale processen. Kan worden beargumenteerd waarom deze sectoren/processen niet vitaal zijn? Welke beoordeling is hier gemaakt? Wat was de uitkomst van de gewijzigde motie-Van den Berg over in kaart brengen van technologieën die aan de nationale veiligheid raken (Kamerstuk 30 821, nr. 110) en de gewijzigde motie-Van den Berg c.s. over bezien welke onderdelen van de gezondheidszorg risico’s lopen en als vitale infrastructuur moeten worden aangemerkt (Kamerstuk 30 821, nr. 111)?

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of de regering wil reflecteren op ontwikkelingen rondom het verwerven van grond in Nederland. In hoeverre gaat ook hier een risico vanuit, is Nederland kwetsbaar voor ongewenste invloed? Op welke schaal komt dit voor?

De leden van de SP-fractie vragen welke vitale processen buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel zijn gelaten en wat hier de reden voor is. Zou bepaalde cruciale maakindustrie niet ook onder de wet moeten vallen, zoals we nu zien met de Hoogovens die zijn verkocht aan Tata. Hierdoor komen kwesties rondom de locatie in IJmuiden, waarover hier veel te doen is, op het lijstje van de aandeelhouder in Mumbai geheel onderaan te staan.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering naar de exacte definitie van vitale aanbieders in de context van deze wet, omdat dit hen nog niet volledig duidelijk is. Zo lijkt de gehanteerde definitie van vitale aanbieders af te wijken van de definitie van dezelfde term in de wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (wbni). Ook lijken vitale aanbieders die al onder andere sectorale wetgeving vallen, zoals in de elektriciteits- of telecomsectoren, niet onder het begrip vitale aanbieders in deze wet te vallen. Klopt dit? Is het niet onnodig verwarrend dat een bedrijf als vitale aanbieder wordt aangemerkt in sommige wetten, en niet in andere, zo vragen deze leden? Waarom is hiervoor gekozen? En is er geen duidelijkere oplossing mogelijk?

De leden van de GroenLinksfractie vragen wie en op basis waarvan bepaalt welke actoren in de vitale processen, zoals te vinden op de website van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), worden aangemerkt als vitale aanbieder. Wanneer verwacht de regering de afweging te maken of aanbieders rond het wegennet en de spoorinfrastructuur worden aangemerkt als vitale aanbieders?

Deze leden van de GroenLinks-fractie vragen ook naar de verhouding tussen dit wetsvoorstel en sectorale wetgeving. De Afdeling advisering Raad van State geeft aan dat de sectorspecifieke toetsen voor de energiesector en de telecommunicatiesector weliswaar op veel punten overlap vertonen met de investeringstoets in dit wetsvoorstel, maar ook dat deze beperkter zijn van opzet en dat niet alle aspecten van dit wetsvoorstel bij die sectorspecifieke toetsen kunnen worden betrokken. Kan de regering nauwkeurig uiteenzetten waar de verschillen precies zitten? En in hoeverre is dit wenselijk?

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat toeleveranciers van vitale aanbieders niet langer per definitie onder dit wetsvoorstel vallen, omdat dit de reikwijdte enorm zou oprekken, zonder heldere begrenzing. Tegelijkertijd vragen zij of essentiële functies binnen vitale processen zo alsnog zonder voorwaarden in ongewenste handen kunnen vallen, met risico’s op strategische afhankelijkheden of sabotage. Kan de regering hierbij ook ingaan op het rapport «Digitale Ontwrichting» van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid, waarin wordt benadrukt dat ketens van afhankelijkheden, in de toeleveringsketen, kunnen leiden tot grote veiligheidsrisico’s? Wat zouden de voor- en nadelen zijn van het scheppen van de mogelijkheid om bepaalde cruciale toeleveranciers alsnog te kunnen toevoegen aan de reikwijdte van deze wet als de situatie daar om vraagt?

3.2 Sensitieve technologie

De leden van de D66-fractie benadrukken dat sensitieve technologie ook ontwikkeld wordt door start- en scale-ups, welke van groot belang is om in een vroeg stadium reeds te beschermen tegen ongewenste investeringen, fusies en overnames zoals beschreven in het wetsvoorstel. Daarom vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre dit wetsvoorstel ook bescherming biedt voor de waardevolle start- en scale-ups en voor de (potentiële) sensitieve technologie die zij ontwikkelen?

De leden van de CDA-fractie constateren dat artikel 8, derde lid, regelt dat bij algemene maatregel van bestuur andere technologieën kunnen worden aangewezen als sensitieve technologie. Hiertoe wordt een structureel ingebed expertoverleg opgezet waarin bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid vertegenwoordigd zijn (pag. 31/32 van de memorie van toelichting) en wordt een grondig en zorgvuldig proces ingericht (pag. 107 van de memorie van toelichting). Hoe wordt dit structurele expertoverleg samengesteld en vormgegeven? Hoe vindt besluitvorming plaats? Geldt ook een voorhangprocedure?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Afdeling advisering van Raad van State adviseert om ook sensitieve technologieën in de wet op te nemen en niet via algemene maatregel van bestuur (amvb) uit te werken. Kan de regering aangeven waarom zij dit advies naast zich neerlegt? Waarom is hier niet een vergelijkbare constructie mogelijk waarvoor is gekozen met betrekking tot vitale aanbieders, waarbij deze in de wet zelf worden gedefinieerd, maar met de mogelijkheid om, in urgente gevallen, via amvb andere categorieën vitale aanbieders aan te wijzen, om dit vervolgens zo spoedig mogelijk aan te passen in de wet?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook welke reeds bestaande sensitieve technologieën de regering als zodanig zou willen aanmerken op basis van artikel 8, derde lid.

3.3 Zeggenschap en invloed

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering aan de hand van artikel 4 nader kan toelichten wanneer sprake is van «significante invloed». In artikel 4 worden namelijk situaties beschreven waarin telkens wordt gesproken van «kan uitbrengen»? Kan aan het enkele feit van het kunnen (laten) uitbrengen van ten minste een tiende van de stemmen in de algemene vergadering van de doelonderneming, de gevolgtrekking worden verbonden dat sprake is van significante invloed? Kunnen is immers nog niet daadwerkelijk doen. Wat betekent dit voor de rechtszekerheid?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om heel nauwkeurig aan te geven wanneer er sprake is van zeggenschap of significante invloed, en een investeerder dus onder de reikwijdte van deze wet zou vallen. Wat is de reactie van de regering op kritiek dat dit op basis van de huidige wettekst niet duidelijk is en ziet de regering mogelijkheid om dit verder te verduidelijken?

4. Inhoud van het wetsvoorstel

4.1 Meldplicht

De leden van de VVD-fractie lezen dat voorafgaand aan het afronden van een verwervingsactiviteit een melding moet worden gedaan bij de Minister die een risicoanalyse laat uitvoeren naar aanleiding hiervan. Welke beslistermijn geldt bij dit instrument? Op basis van welke analyse en factoren is deze beslistermijn tot stand gekomen?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel beoogt risico’s op de nationale veiligheid te voorkomen indien na afronding pas melding wordt gemaakt van de verwervingsactiviteit en een ongewenste verwerver mogelijk al toegang heeft kunnen krijgen tot bepaalde vitale processen of informatie en kennis. Hoe voorziet dit wetsvoorstel in de tijdige nakoming van de meldplicht om veiligheidsrisico’s te voorkomen?

4.2 Beoordelingscriteria

De leden van de D66-fractie begrijpen dat het beoordelen van dit soort investeringen, fusies en overnames veel inzicht en expertise vergt. Vaak ook in ondoorzichtige interne bedrijfsstructuren met onverwachte belanghebbenden. Welke middelen heeft de regering om inzicht te krijgen in complexe en/of ondoorzichtige bedrijfsstructuren? Is de regering van mening dat er voldoende expertise is om de beschreven criteria voldoende te controleren?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het hebben begaan van strafbare feiten door een verwerver een van de criteria is waarop beoordeeld wordt. Deze strafbare feiten moeten bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Hoe wordt bepaald welke strafbare feiten in de regeling worden opgenomen? Hoe komt deze regeling tot stand, wie worden daarbij betrokken of geraadpleegd? Om welke strafbare feiten gaat het precies en kan deze lijst gaandeweg veranderen? Vallen alleen misdrijven of ook overtredingen ook onder de regeling? Hoe wordt omgegaan met strafbare feiten waarvoor een verdachte nog niet onherroepelijk is veroordeeld of met strafbare feiten die verjaard zijn?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de beoordelingscriteria zich uitsluitend richten op eigenschappen van de verwervende partij en niet op eigenschappen van de doelonderneming. Klopt het dat eigenschappen van de doelonderneming bepalen of een verwervingsactiviteit onder de reikwijdte van deze wet valt, maar dat, als dat eenmaal is vastgesteld, de specifieke details van de doelonderneming slechts een beperkte rol spelen bij de uiteindelijke toetsing? In de memorie van toelichting geeft de regering een aantal voorbeelden waar juist de specifieke activiteiten van de doelonderneming van belang lijken. Zo beschrijft men de overname van Fox-IT door de Britse NCC Group, waarmee staatsgeheimen in buitenlandse handen zouden vallen. Klopt het dat deze overname onder het huidige wetsvoorstel wel een toetsingsbesluit zou vereisen, maar dat de uitkomst van de toetsing, zolang NCC Group een betrouwbare partij is uit een betrouwbare staat (het Verenigd Koninkrijk), in overeenstemming met de beoordelingscriteria, zou zijn dat geen verdere eisen en voorschriften benodigd zijn? Klopt het ook dat een hypothetische overname van een Nederlands bedrijf met sensitieve technologie door een betrouwbare partij uit Zuid-Korea of Japan onder de huidige beoordelingscriteria niet tot eisen of voorschriften zou leiden?

4.3 Risicoanalyse en toetsingsbesluit

De leden van de D66-fractie benadrukken dat een snel besluit cruciaal is om investeringen, fusies en overnames zo min mogelijk te vertragen. Deze leden vragen regering of er reeds inzicht is in hoelang een risicoanalyse zou duren. Daarnaast vragen deze leden de regering of er een inschatting bekend is over hoeveel risicoanalyses jaarlijks uitgevoerd moeten worden.

De leden van de CDA-fractie constateren dat opgemerkt wordt dat bij de Minister een ruime beoordelingsbevoegdheid blijft berusten tot de vaststelling van een toetsingsbesluit, waarmee de relatie tussen de geconstateerde risico’s en passende maatregelen ter beheersing daarvan ter beoordeling aan de Minister zijn. Hoe wordt verantwoording afgelegd? Komt er bijvoorbeeld een jaarverslag van het op te richten Bureau Toetsing Investeringen?

Deze leden merken op dat artikel 12 de termijnen en doorlooptijden bepaalt. De initiële termijn waarbinnen de Minister moet mededelen dat een toetsingsbesluit vereist is, is acht weken (eerste lid). Deze termijn kan worden verlengd met zes maanden, wanneer nader onderzoek nodig is (derde lid). Vanwaar de keuze voor deze verlengingstermijn, die driemaal de initiële termijn bedraagt in plaats van verlenging met diezelfde initiële termijn (nog eens acht weken)? Hoe wordt gewaarborgd dat zoveel mogelijk onderzoek in de initiële termijn plaatsvindt, teneinde bedrijven zo snel mogelijk duidelijkheid en zekerheid te geven?

4.4 Verbod, eisen en voorschriften

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de verschillende individuele maatregelen in artikelen 23 en 24 zich verhouden tot de specifieke beoordelingscriteria in artikelen 19 tot en met 21. Kan de regering aangeven bij welke van de mogelijke risico’s welke specifieke maatregelen het meest voor de hand zouden liggen?

4.6 Ontheffing

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister een of meerdere personen kan aanwijzen die opdrachten kunnen verstrekken aan zowel de doelonderneming als aan de verwerver. Artikel 14, negende lid, bepaalt dat «onverminderd de aansprakelijkheid van de staat, een aangewezen persoon niet aansprakelijk is voor schade ten gevolge van door hem verstrekte opdrachten». Waarom is er niet voor gekozen de aansprakelijkheid bij de aangewezen persoon te beleggen?

5. Verhouding tot internationaal recht

5.1 Europees recht

De leden van de D66-fractie begrijpen de aanleiding van dit voorstel. Tegelijkertijd hebben zij de regering meerdere malen verzocht (o.a. in relatie tot het Witboek Buitenlandse subsidies op de interne markt) deze kwestie van buitenlandse investeringen ook op Europees niveau aan te kaarten. Hierin heeft Europa ook stappen gezet met de inwerkingtreding van verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PbEU 2019, L 79) (FDI-screeningsverordening). Deze leden vragen de regering of er op de korte termijn aanvullende regelgeving vanuit Europa verwacht wordt op dit gebied. Zo ja, in welke opzichten is deze wet aanvullend op Europese regelgeving?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om heel nauwkeurig uiteen te zetten in hoeverre het wetsvoorstel in overeenstemming is met Europese regels inzake het vrij verkeer. Kan de regering hierbij specifiek ingaan op sensitieve technologieën die als zodanig worden aangewezen vanwege hun economisch belang?

5.2 Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

De leden van de SP-fractie vragen onder welke voorwaarden het recht op het ongestoord genot van eigendom kan worden gereguleerd.

6. Uitvoering

De leden van de CDA-fractie merken op dat ter uitvoering van het wetsvoorstel een Bureau Toetsing Investeringen (BTI) wordt ingericht, waar de meldingen van voorgenomen verwervingsactiviteiten zullen worden ontvangen en in behandeling genomen. Deze leden zijn benieuwd of dit BTI reeds operationeel en op volle sterkte is.

7. Toezicht, handhaving en sanctionering

7.1 Toezicht

De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke instantie toezicht houdt op de toetsingsbesluiten van de regering onder deze wet. In hoeverre is dit toezicht onafhankelijk? Welke instantie houdt toezicht op de naleving van opgelegde eisen en voorschriften en wie bepaalt of die naleving voldoende of onvoldoende is? Bij welke instantie kunnen belanghebbenden bezwaar aantekenen tegen toetsingsbesluiten of andere besluiten die de regering neemt onder verwijzing naar dit wetsvoorstel?

7.2 Handhaving en sanctionering

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan ingaan op de afdwingbaarheid van de verplichtingen onder deze wet, met name met betrekking tot buitenlandse partijen? In hoeverre voorziet men mogelijke problemen rond extraterritoriale werking.

8. Financiële gevolgen

8.1 Regeldruk

De leden van de CDA-fractie lezen dat «nog niet met zekerheid is vast te stellen hoeveel bedrijven binnen de reikwijdte van de toets zullen vallen omdat de reikwijdte van het wetsvoorstel voor een deel bij algemene maatregel van bestuur nader uitgewerkt wordt». wanneer is deze algemene maatregel van bestuur naar verwachting gereed?

Er wordt onderscheid gemaakt tussen simpele verwervingsactiviteiten (meldingskosten gemiddeld 9.136 euro) en complexe verwervingsactiviteiten (meldingskosten gemiddeld 83.268 euro) en er wordt uitgegaan van 30 zaken per jaar waaronder 5 complexe. Kan de regering aangeven waarop het verwachte aantal van 30 zaken per jaar gebaseerd is?

8.2 Markteffecten en concurrentiepositie

De leden van de CDA-fractie merken op dat erkend wordt dat het wetsvoorstel gevolgen heeft voor het investeringsklimaat en het Nederlandse bedrijfsleven. Kan gesteld worden dat dit effect enigszins wordt opgeheven, omdat andere EU-lidstaten net als Nederland óók investeringsscreeningsmechanismen invoeren? Gaat de regering de gevolgen voor het investeringsklimaat monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren? Is flankerend beleid denkbaar, bijvoorbeeld op het terrein van onderzoek en innovatie of vanuit het acquisitiebeleid?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen een nadere toelichting op hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot vergelijkbare wetgeving in andere EU-lidstaten, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. In hoeverre zijn de reikwijdte, beoordelingscriteria en mogelijke maatregelen vergelijkbaar?

9. Advies en consultatie

De leden van de CDA-fractie lezen dat een digitale mkb-toets heeft plaatsgevonden, maar uiteindelijk geen enkele mkb’er deelgenomen heeft aan de paneldiscussie, waardoor de input van individuele mkb’ers niet is meegenomen in de bedrijfseffectentoets. Zij vinden dit spijtig en een punt van aandacht. Kan worden nagegaan waarom mkb’ers niet hebben meegedaan? Komt dit vaker voor bij mkb-toetsen? Is hierover contact met mkb-organisaties als MKB-Nederland en Ondernemend Nederland (ONL)?

10. Peildatum

De oorspronkelijke peildatum van 2 juni 2020 is veranderd naar 8 september 2020, de datum waarop de internetconsultatie startte. Hebben de leden van de CDA-fractie het goed begrepen dat deze terugwerkende kracht noodzakelijk is om, conform de oproep van de Europese Commissie, te anticiperen op de economische omstandigheden als gevolg van de Covid-19-crisis met een toenemend risico op ongewenste verwervingsactiviteiten voor ondernemingen? Is bekend of er in Nederland en/of andere EU-lidstaten met dit doel verwervingspogingen zijn gedaan, en of deze zijn geslaagd?

De fungerend voorzitter van de commissie, Azarkan

De griffier van de commissie, Nava