Gepubliceerd: 23 juni 2021
Indiener(s): Agnes Mulder (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35850-A-3.html
ID: 35850-A-3

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 30 juni 2021

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 10 juni 2021 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Bij brief van 23 juni 2021 zijn ze door de Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp

Vraag 1

Waaraan gaat u de toegevoegde middelen van € 197,3 miljoen op artikel 13.03 precies uitgeven?

Antwoord vraag 1

In de artikelsgewijze toelichting (paragraaf 3, blz. 14/15) zijn alle mutatieclusters die optellen tot de 197,3 mln. op het niveau van het artikelonderdeel zichtbaar gemaakt en toegelicht.

Meer in detail zijn in de verdiepingsbijlage (paragraaf 4.2, blz. 57–61) van het wetsvoorstel de MIRT-projecttabellen van artikel 13.03 met de realisatieprojecten en de verkenningen en planuitwerking programma’s opgenomen waarin de begrotingsmutaties op projectniveau zichtbaar zijn gemaakt en toegelicht.

Vraag 2

Waaraan worden de hogere uitgaven op artikel 17 voor het European Rail Traffic Management System (ERTMS) en het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) in 2021 uitgegeven?

Antwoord vraag 2

De programmering en aanwending van de middelen is in lijn met de voortgang op deze programma’s zoals u ook via de voortgangsrapportages bent geïnformeerd. Bij de MIRT tabellen op blz. 65/66 kan worden afgelezen dat de verhoging van het begrotingsbedrag voor 2021 vooral nodig is om de (te hoge) overprogrammering voor het uitvoeringsjaar op een meer realistisch niveau te brengen om volledige uitputting mogelijk te maken. Dit is voor het uitvoeringsjaar dus vooral een begrotingstechnische mutatie die los staat van de voortgang van de beide projecten.

Vraag 3

Waarom zijn deze middelen voor ERTMS en PHS eerder nodig dan geraamd, terwijl uit de voortgangsrapportages blijkt dat er juist vertragingen dreigen?

Antwoord vraag 3

Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 Infrastructuurfonds.

Vraag 4

Waarom wordt niet gespecificeerd aan welke projecten de intensiveringen als gevolg van kasschuiven worden uitgegeven, maar wordt verwezen naar het terugbrengen van de overprogrammering in 2021 tot een beheersbaar niveau van € 442 miljoen?

Antwoord vraag 4

  • De kasschuif is gebaseerd op de actualisatie van de gehele programmering. Omdat deze een groot aantal projecten omvat is de kasschuif niet direct te herleiden naar specifieke projecten.

  • Met de kasschuif staat het in 2021 beschikbare budget weer in verhouding met de programmering na actualisatie en verwerking van de uitvoeringsplanning, mijlpaalbetalingen en tegenvallers.

Vraag 5

Wat is de reden dat in deze 1e suppletoire begroting 2021 middelen en uitgaven vanuit 2023–2026 naar voren worden gehaald naar 2021 (768 miljoen euro) en 2022 (284 miljoen euro) terwijl bij de vorige Voorjaarsnota 2020 de middelen voor 2021 en 2022 juist met respectievelijk 546 miljoen euro en 526 miljoen euro werden verlaagd? En hoe staat dit in verhouding met elkaar?

Antwoord vraag 5

Bij voorjaarsnota 2020 zijn de middelen voor het Infrastructuurfonds naar achteren geschoven om meer spanning op de budgetten te zetten. Deze spanning is nodig om tot volledige uitputting van de budgetten te komen. Dit mede naar aanleiding van het plan voor overprogrammering dat naar uw Kamer is gestuurd. De actuele inzichten laten zien dat er meer uitputting wordt verwacht bij voorjaarsnota 2021 op het totale programma in 2021 en 2022. Derhalve is hiervoor budget naar voren geschoven. Dit komt onder andere door versnellingen op beheer en onderhoud, intensiveringen BO MIRT 2020 en tegenvallers op aanlegprojecten.

Vraag 6

Welk niveau van overprogrammering voor het Infrastructuurfonds wordt beschouwd als beheersbaar?

Antwoord vraag 6

Voor de huidige begrotingen wordt als uitgangspunt een overprogrammering van 15% van het aanlegprogramma in het uitvoeringsjaar en over de gehele meerjarenperiode als beheersbaar beschouwd. Dit is in lijn met de opgetreden vertragingen in de afgelopen jaren. Bij het bepalen van de maximale hoogte van de overprogrammering wordt echter, naast de hoogte van het aanlegprogramma, ook gekeken worden naar de samenstelling van de projectenportefeuille/het programma.

Vraag 7

Waaraan worden de toegevoegde middelen van 197,3 miljoen euro op artikel 13.03 precies uitgeven?

Antwoord vraag 7

Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 Infrastructuurfonds.

Vraag 8

Waarom wordt niet toegelicht waaraan de toegevoegde middelen op artikel 13.03 worden uitgeven?

Antwoord vraag 8

Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 Infrastructuurfonds.

Vraag 9

Hoe verhoudt de toelichting op de actualisatie van het programma aanleg op artikel 13, dat optelt tot – 51,2 miljoen euro, zich tot de toegevoegde middelen van 197,3 miljoen euro?

Antwoord vraag 9

De verhoging van dit artikelonderdeel in 2021 met per saldo € 197,3 miljoen wordt voornamelijk veroorzaakt door de kasschuif met het rijksbrede budgettaire beeld (€ 324,6 miljoen). Daarnaast wordt het verschil veroorzaakt door de verwerking van de overige op blz. 14/15 genoemde mutatieclusters, waaronder de actualisatie van het programma aanleg (– € 51,2 miljoen), maar bijvoorbeeld ook de technische verwerking van het saldo over 2020 (– € 147,8 miljoen). Het totaal van € 197,3 miljoen bestaat dus uit meerdere mutatieclusters waarvan de actualisatie van het programma aanleg er één is.

Vraag 10

In hoeverre zijn de hogere kosten van beheer en onderhoud op de agentschapsbegroting van Rijkswaterstaat (+ 238,1 miljoen euro) een invulling van de 700 miljoen euro die extra beschikbaar zou komen voor beheer en onderhoud? Hoe is dit verwerkt op de begroting van het Infrastructuurfonds?

Antwoord vraag 10

De in de voorjaarsnota 2021 gemelde hogere kosten Beheer en Onderhoud ten opzichte van de begroting 2021 (€ 238,1 mln.) worden met name veroorzaakt door het saldo van versnellingen en vertragingen van onderhoudswerkzaamheden ten opzichte van wat was begroot in 2021. Deze hogere kosten zijn geen invulling van de € 700 mln. die vanuit een kasschuif uit latere jaren beschikbaar is gekomen voor de jaren 2022 en 2023.

Vraag 11

Hoe is de begrotingstechnische ophanging van de infrastructurele projecten in het Nationaal Groeifonds geregeld?

Antwoord vraag 11

Na eventuele definitieve toekenning door het kabinet worden de projecten op de begroting van het Mobiliteitsfonds toegevoegd. Dit zal via een suppletoire begroting gebeuren en de NGF projecten blijven apart inzichtelijk op het Mobiliteitsfonds.

Vraag 12

Wanneer en in welke fase van de besluitvorming komen deze infrastructurele

projecten uit het Nationaal Groeifonds op de Infrastructuurfonds-/Mobiliteitsfondsbegroting?

Antwoord vraag 12

  • In de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds zijn drie reserveringen voor Infrastructurele projecten getroffen.

  • Het gaat om 1 miljard euro voor het voorstel Schaalsprong Metropolitaan OV en Verstedelijking Zuidelijke Randstad, 1,5 miljard voor het voorstel Schaalsprong Metropolitaan OV-systeem MRA en verstedelijking en 30 miljoen euro voor het voorstel Brainportlijn Eindhoven.

  • De reserveringen zijn gedaan in afwachting van nadere onderbouwing. Na aanlevering van deze onderbouwing volgt een nieuwe toetsing door de commissie.

Mochten de aangepaste voorstellen positief beoordeeld worden door de adviescommissie en leiden tot een toekenning, dan zal worden overgegaan tot uitkering van de middelen, waarbij budgetoverhevelingen worden verwerkt op de begroting van het Nationaal Groeifonds en op de begroting van IenW. De suppletoire begrotingen waarin deze verwerking plaatsvindt, worden uiteraard ter autorisatie aan uw Kamer voorgelegd.

Vraag 13

Waarom wordt niet gespecificeerd aan welke projecten de intensiveringen als gevolg van afschuivingen worden uitgegeven?

Antwoord vraag 13

Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 Infrastructuurfonds.

Vraag 14

Welk niveau van overprogrammering beschouwt u voor het Infrastructuurfonds als beheersbaar?

Antwoord vraag 14

Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6 Infrastructuurfonds.

Vraag 15

Welk niveau van overprogrammering beschouwt u op artikelniveau als beheersbaar?

Antwoord vraag 15

De beheersbaarheid van de overprogrammering op artikelniveau wordt bepaald door de samenstelling van de programmering binnen het artikel. Er wordt hiervoor geen vast uitgangspunt gehanteerd. Op fondsniveau wordt als uitgangspunt een overprogrammering van 15% van het aanlegprogramma in het uitvoeringsjaar en over de gehele meerjarenperiode als beheersbaar beschouwd. Ik verwijs u ook naar het antwoord bij vraag 6 Infrastructuurfonds.

Vraag 16

Wordt met de kasschuiven op artikel 12 invulling gegeven aan de intensivering van 700 miljoen euro voor beheer, onderhoud en vervanging?

Antwoord vraag 16

Met de kasschuif op artikel 12 wordt gedeeltelijk invulling gegeven aan de kasschuif beheer en onderhoud op de RWS-netwerken. Op artikel 12 wordt in totaal € 382 miljoen verschoven naar de jaren 2022 en 2023. Het overige deel van deze kasschuiven vindt plaats op art. 15.02 Beheer en onderhoud vaarwegen en op art. 3.02 beheer en onderhoud waterveiligheid en zoetwatervoorziening op het Deltafonds. In totaal wordt er € 350 miljoen naar 2022 en € 350 miljoen naar 2023 verschoven.

Het gaat in dit geval niet om een intensivering, maar om een kasschuif. Dit betekent dat de middelen voor beheer en onderhoud na deze schuif over de gehele looptijd van de fondsen gelijk blijft.

Vraag 17

Hoe ziet de komende jaren de verhouding tussen beheer, onderhoud en vervanging enerzijds en aanleg anderzijds eruit? Wordt daar een andere verhouding in gehanteerd?

Antwoord vraag 17

In het Mobiliteitsfonds wordt niet gewerkt met een vaste verdeelsleutel of verhouding tussen instandhouding en aanleg. Er is sprake van een toenemende instandhoudingsopgave. Tegelijkertijd is sprake van extra groei van mobiliteit en behoefte aan nieuwe aanleg.

Vraag 18

Kunt u de Kamer informeren over de meest recente afspraken die u heeft gemaakt met de vervoerssector over het eventuele voortzetten van de beschikbaarheidsvergoeding?

Antwoord vraag 18

Op 9 april heb ik uw Kamer geïnformeerd over de verlenging van de beschikbaarheidsvergoeding tot eind 20211. Daarbij heb ik ook aangegeven dat we richting de zomer uitwerking geven aan een vorm van een regeling voor de periode na 2021. De gesprekken lopen hierover met de sector en deze zijn constructief. Als er meer duidelijk is, zal ik uw Kamer hierover informeren.

Vraag 19

Waaruit bestaan de kosten voor de financiering van het virtuele World Circular Economy Forum?

Antwoord vraag 19

De grootste kostenposten waren huur van de locatie, inrichting studio’s, techniek (personeel en huur apparatuur), daadwerkelijke uitzending en communicatie (inhuur externen). Verder zijn er nog kosten van beveiliging (zowel fysiek als virtueel), digitaal platform, regie, moderatoren en ontwikkeling en productie van animaties en videomateriaal.

Vraag 20

Wat is de reden voor de vermindering van het budget voor inkomensoverdrachten aan mesothelioomslachtoffers?

Antwoord vraag 20

Het budget voor inkomensoverdrachten aan mesothelioomslachtoffers is niet verminderd maar juist verhoogd met € 0,9 mln van € 3,1 tot € 4 miljoen. Om deze verhoging mogelijk te maken is het budget voor overige opdrachten op ditzelfde artikelonderdeel met € 0,9 mln. verminderd. Elk asbestslachtoffer dat recht heeft op een tegemoetkoming volgens de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose (TNS) ontvangt deze tegemoetkoming. Het budget wordt vastgesteld aan de hand van een inschatting vooraf en naderhand verrekend aan de hand van het werkelijke aantal. Het budget is nu verhoogd omdat de afgelopen jaren sprake was van een onderschatting vooraf, de tegemoetkoming jaarlijks wordt geïndexeerd en ook de uitvoeringskosten aan prijsstijging onderhevig zijn.