Gepubliceerd: 1 november 2021
Indiener(s): Agnes Mulder (CDA)
Onderwerpen: landbouw planten
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35756-5.html
ID: 35756-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 1 november 2021

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Inleiding

1

Algemeen

2

Hoofdlijnen van het voorstel

4

Grondslag maatregelen gebruik gewasbeschermings-middelen (artikel I, onderdeel E wijziging van artikel 80a Wgb))

4

Begripsomschrijving «professionele gebruiker» (artikel I, onderdeel A (wijziging van artikel 1 Wgb)(wijziging van artikel 80a Wgb))

6

Geïntegreerde gewasbescherming en juist gebruik van biociden (artikel I, onderdeel D (wijziging van artikel 78 Wgb)

6

Proeven en experimenten (artikel I, onderdeel C (wijziging van artikel 37 Wgb)

6

Gevolgen van het voorstel

6

Uitvoering, toezicht en handhaving

7

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel waarin een grondslag wordt gecreëerd voor een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn verheugd dat met deze wijziging een wettelijke grondslag wordt gecreëerd voor beperkende maatregelen voor particulier gebruik en dat het bestaande verbod op professioneel gebruik buiten de landbouw juridisch wordt verankerd. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige wetswijziging. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben gekeken naar het voornemen van de regering om de wet te wijzigen met als doel minder gebruik van gif en zo bij te dragen aan een gezondere leefomgeving. Zij hebben daar nog wel enkele vragen over.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met warme belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderliggende wetsvoorstel en steunen het verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen door particulieren. Zij hopen dat hiermee zowel de volksgezondheid als het milieu gediend zijn.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

Het lid van de BBB-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie willen benoemen dat de Kamer eerder heeft verzocht, in de aangenomen motie-Van den Anker/Ziengs (Kamerstuk 30 175, nr. 362) om bij toelating en gebruik van middelen buiten de landbouw het oordeel van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) te volgen en de wettelijke basis alleen te gebruiken in uitzonderlijke situaties, zodat er middelen beschikbaar blijven voor de aanpak van plagen in bomen en planten, zoals de eikenprocessierups. Deze leden vragen of de regering kan aangeven hoe zij de uitgangspunten van deze motie waarborgt in het wetsvoorstel. Kan de regering een aantal cases schetsen waarin een beroep wordt gedaan op de grondslag voor een verbod zoals voorgesteld in het wetsvoorstel? Daarnaast verzoeken deze leden de regering of hierbij expliciet kan worden ingegaan op de casus zoals voorgelegd aan het gerechtshof Den Haag, de casus waarop het wetsvoorstel is gebaseerd.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat voor het goed onderhouden van particuliere tuinen bestrijdingsmiddelen niet altijd noodzakelijk zijn. Het uitgangspunt «geen gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, tenzij noodzakelijk» onderstrepen deze leden dan ook hartelijk.

De leden van de SP-fractie vinden dat de goedkeuring van glyfosaat niet verlengd moet worden, omdat onafhankelijk onderzoek steeds duidelijker maakt dat de gevolgen van dit gif groot zijn. Deze leden vragen welke belangen de regering in deze laat prevaleren: de gezondheid van mensen of de winsten van Monsanto.

Wat betreft de leden van de SP-fractie zou ook een verbod op het gebruik van deze middelen voor particulieren, of zelfs een verbod op de verkoop van deze middelen aan particulieren, welkom zijn. Waarom heeft de regering het verbod voor particulieren niet direct in deze wetswijziging meegenomen? En is de regering bereid een campagne te voeren tegen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, een campagne waarin de gevolgen van het gebruik van gif op mens, dier en natuur duidelijk worden en welke alternatieven er zijn?

De leden van de GroenLinks-fractie waren erg teleurgesteld over de uitspraak van de rechter die aanvullende eisen voor het gebruik van biociden onderuithaalde. Deze leden zijn van mening dat we het gebruik van gif in onze leefomgeving zoveel mogelijk moeten terugdringen. Dat is de reden dat het lid Bromet in december 2020 vroeg om reparatie van deze wet. Deze leden zijn dan ook erg blij dat met dit wetsvoorstel het gat weer wordt gedicht.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering een tweesporenbeleid voert om gebruik van bestrijdingsmiddelen door particulieren uit te faseren: één gericht op gedragsverandering en daarnaast deze wetswijziging die een verbod mogelijk maakt. In hoeverre is dit beleid in lijn met de Europese ambities voor het terugdringen van gebruik van bestrijdingsmiddelen door particulieren? Welke mogelijkheden ziet de regering om verkoop van bestrijdingsmiddelen door discountwinkels te voorkomen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering omgaat met schadelijke vervangers die vrij verkrijgbaar zijn en steeds vaker gebruikt worden, zoals (schoonmaak)azijn. Deze leden merken op dat er meer niet-chemische of biologische bestrijdingsmiddelen zijn die zeer schadelijk zijn voor de biodiversiteit, maar een milieuvriendelijke reputatie hebben. Veel mensen weten bijvoorbeeld niet dat azijn schadelijk is voor de grond of dat antirupsenmiddelen alle soorten vlinders bestrijden. Kan er een waarschuwingsetiket voor dit specifieke gebruik op de verpakking van schoonmaakazijn komen?

Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe de regering omgaat met plagen die ontstaan in volkstuinen en moestuinen die niet bestreden mogen worden, maar mogelijk wel een nabijgelegen gewas in gevaar brengen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie juichen het toe dat er (betere) wettelijke grondslagen gecreëerd worden om het gebruik van bestrijdingsmiddelen te beperken of te verbieden. Deze leden verwachten dat er spoedig na de inwerkingtreding van deze wetswijziging ook daadwerkelijk een verbod zal komen op de verkoop van glyfosaat (merknaam Roundup) aan particulieren. Dit was immers het verzoek in de motie van de leden Ouwehand en Schouw (Kamerstuk 27 858, nr. 240) uit 2014, dat de directe aanleiding gaf voor (een deel van) deze wetswijziging.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie juichen het toe dat het de facto bestaande verbod op het professioneel gebruik van bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw met dit wetsvoorstel juridisch wordt verankerd. Deze leden stellen dat het goed is dat onder andere gemeentes hiermee hun beleid voort kunnen zetten om het openbare groen te beheren zonder het gebruik van landbouwgif. Kan de regering toezeggen dat het verbod op het professioneel gebruik van bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw hiermee zal blijven bestaan, en dat gemeentes hieraan gehouden zullen worden? Op welke manier zal dit gecontroleerd worden?

Het lid van de BBB-fractie is van mening dat ook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden buiten de landbouw moet wordt aangepakt. Het is immers heel zorgelijk dat op de miljoenen liters die gebruikt worden buiten de landbouw geen zicht en amper controle is, terwijl deze middelen wel verdwijnen in het oppervlaktewater. Het is des te zorgelijker omdat particulieren vaak veel te veel gebruiken en niet goed weten hoe zij er correct mee om moeten gaan. Dit staat in schril contrast tot het professionele gebruik in de landbouw.

Het lid van de BBB-fractie constateert echter dat de wetswijziging voorziet in de mogelijkheid tot het verbieden van middelen, terwijl de aandacht vooral gericht moet zijn op handhaving en voorlichting. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van schoonmaakazijn, dat niet gebruikt mag worden om onkruid te bestrijden. In de praktijk gebruikt een groot deel van de burgers het daar wel voor. Dit lid vraagt daarom of de wetswijziging dit probleem wel gaat aanpakken en hoort graag de mening van de regering daarover. Het Ctgb bepaalt immers de toelaatbaarheid tot de markt van bestrijdingsmiddelen.

Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar de noodzaak van onderhavige wetswijzing. Het Ctgb beoordeelt of gewasbeschermingsmiddelen en biociden veilig zijn voor mens, dier en milieu, voordat ze worden verkocht. Waarom wordt er een (nieuwe) grondslag gecreëerd voor beperkende maatregelen voor particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, terwijl het Ctgb, als bevoegde autoriteit, de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden tot de Nederlandse markt reeds beoordeelt?

Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd naar de reikwijdte van de wetgeving: kunnen biologische middelen en laagrisicomiddelen (ook) worden verboden op grond van deze wetswijziging? Zorgt deze wet er daarmee niet voor dat het particulieren onmogelijk wordt gemaakt hun tuinen te onderhouden? En deelt de regering de mening dat dit een onwenselijk en buitenproportionele gevolgtrekking is?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe in de wetswijziging de aangenomen motie-Van den Anker/Ziengs in acht wordt genomen. Hiermee wordt de regering verzocht om bij toelating en gebruik van middelen buiten de landbouw het oordeel van het Ctgb te volgen en de wettelijke basis uitsluitend te gebruiken in uitzonderlijke situaties, zodat er middelen beschikbaar blijven voor de aanpak van plagen in bomen en planten, zoals de eikenprocessierups.

Grondslag maatregelen gebruik gewasbeschermingsmiddelen (artikel I, onderdeel E (wijziging van artikel 80a Wgb))

De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van juist en proportioneel gebruik van middelen. Op dit moment is het toelaten van middelen geborgd met toetsing door het Ctgb. Nu stelt de regering voor om het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen door beperkingen aan dat gebruik te stellen. Kan de regering aangeven waar zij deze ambitie op baseert? Welk wetenschappelijk onderzoek ligt hieraan ten grondslag? Wat betekent dit voor de gangbare praktijk, waarin het Ctgb onafhankelijk verantwoordelijk is voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering de rol van het Ctgb beziet in de context van het voorliggende wetsvoorstel. Daarnaast vragen deze leden of de regering van mening is dat het bestaande instrumentarium niet afdoende is om in te grijpen, wanneer de noodzaak daartoe bestaat.

De leden van de GroenLinks-fractie delen de zorgen dat landbouwgif in uiterwaarden kan uitspoelen en daarmee onze rivieren, ons drinkwater en het leven in zee kan bedreigen. Een verbod op gifgebruik in de uiterwaarden is daarom een goede aanvulling op de bestaande regels. Deze leden verzoeken de regering, buiten deze wetsbehandeling om, te onderzoeken welke andere toepassingsgebieden een vergelijkbaar risico vormen en de Kamer hierover apart te informeren. Tevens verzoeken deze leden de regering om hierbij aan te geven of het vanuit milieuoogpunt wenselijk is om de wet (op termijn) uit te breiden.

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het vanuit de systematiek handiger is om een concreet verbod voor het niet-professionele gebruik van gif in een aanvullende algemene maatregel van bestuur (AMvB) te regelen. De manier waarop de memorie van toelichting nu expliciet stelt dat het onzeker is of er een verbod komt, is wel een verwachtingsmanagement dat echt voorsorteert op een teleurstelling. Deze leden zien dat het gebruik is toegenomen. Er is dus geen enkele aanleiding om gas terug te nemen en het rustiger aan te doen. Deze leden willen zo min mogelijk gif in het milieu. Dat meer vrijblijvende afspraken, zoals de Green Deal, waarnaar in de memorie van toelichting wordt verwezen ook kunnen leiden tot een afname is mogelijk, maar niet gebleken. De leden van de GroenLinks-fractie blijven dan ook van mening dat een verbod zou moeten volgen uit deze wetswijziging.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de regering waarom zij stelt dat het nog onzeker is of er daadwerkelijk gebruik gemaakt gaat worden van de wettelijke mogelijkheid om een verbod op het particulier gebruik van landbouwgif in te stellen. De regering schrijft in de memorie van toelichting dat een wettelijk verbod kan zorgen voor een borging van de behaalde resultaten van de Green Deal «Verantwoord particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen». Kan de regering uiteenzetten waarom zij daar eventueel níet voor zou kiezen, zeker gezien de al eerder aangehaalde motie-Ouwehand/Schouw, die sinds 2014 vraagt om een verbod op de particuliere verkoop van glyfosaat, en de motie-Ouwehand (Kamerstuk 27 858, nr. 151), die sinds 2013 vraagt om een verbod op de particuliere verkoop van neonicotinoïden? Deze leden benadrukken dat het effect van een verbod vergroot wordt, wanneer het gepaard gaat met goede publieksvoorlichting, waardoor particulieren niet naar andere schadelijke middelen grijpen voor de bestrijding van onkruid of insecten.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de regering of met de wijziging van dit artikel (80a Wgb – of van een ander artikel in deze wetswijziging) ook een wettelijke grondslag wordt gecreëerd om een verbod op schadelijke bestrijdingsmiddelen in diergeneesmiddelen – die immers ook door particulieren worden gebruikt, voor huisdieren – in te stellen. Deze leden stellen namelijk vast dat bepaalde insecticiden, die vanwege hun schadelijkheid voor mens en natuur verboden zijn als gewasbeschermingsmiddel en/of biocide, wel nog steeds toegelaten zijn als diergeneesmiddel. Kan de regering aangeven, indien de wettelijke grondslag voor een verbod hierop niet met deze wetswijziging wordt geregeld, op welke manier zo’n verbod dan wel geregeld zou kunnen worden?

De leden van de SGP-fractie vragen graag aandacht voor de aangenomen motie-Van den Anker/Ziengs, waarin de Kamer de regering verzoekt «bij toelating en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw het oordeel van het Ctgb te volgen» en om «de wettelijke basis alleen te gebruiken in uitzonderlijke situaties, zodat er middelen beschikbaar blijven voor de aanpak van plagen in bomen en planten, zoals de eikenprocessierups.» Deelt de regering de mening van deze leden dat een generiek verbod op (professioneel) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw geen recht doet aan het toelatingsoordeel van het Ctgb en dat daarbij geen sprake is van «uitzonderlijke situaties»?

De leden van de SGP-fractie constateren dat ook biologische en laagrisico-gewasbeschermingsmiddelen op de markt worden gebracht. Gaat de regering ruimte geven voor professioneel gebruik van deze middelen buiten de landbouw?

De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de regering ervoor gaat zorgen dat voor de bestrijding van de eikenprocessierups en andere toekomstige uitbraken van ziekten en plagen met grote impact effectieve gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar blijven en dat bedrijven niet ontmoedigd worden om dergelijke middelen te ontwikkelen.

Begripsomschrijving «professionele gebruiker» (artikel I, onderdeel A (wijziging van artikel 1 Wgb)

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat een wet eenduidig moet zijn. Als het begrip «professioneel» onvoldoende duidelijk is, vraagt dit om een betere omschrijving. Niet alleen om een nieuw juridisch debacle te voorkomen, maar ook om duidelijkheid te geven naar gebruikers. Deze leden vragen de regering of er eisen worden gesteld aan de betreffende professionals. Is er een opleiding en diploma nodig? Of gaat het erom dat met het gifspuiten geld wordt verdiend?

Geïntegreerde gewasbescherming en juist gebruik van biociden (artikel I, onderdeel D (wijziging van artikel 78 Wgb)

Kan de regering aan de leden van de Partij voor de Dieren-fractie uitleggen waarom zij het eerste lid van artikel 78 wijzigt? Hiermee verandert de regering de «verplichting» tot een juist gebruik van biociden in een «bevoegdheid om regels te stellen» over een juist gebruik van biociden. Kan de regering beargumenteren waarom zij ervoor kiest om af te zien van een verplichting tot een juist gebruik van biociden? Deze leden achten het zeer onverstandig om deze wijziging door te voeren, omdat het van groot belang is dat ook biociden (en niet alleen gewasbeschermingsmiddelen) niet onjuist gebruikt worden.

Proeven en experimenten (artikel I, onderdeel C (wijziging van artikel 37 Wgb)

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen dat de ontwikkeling van biologische en laagrisicomiddelen in de landbouw in gevaar komt, wanneer er een geheel verbod op gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw komt. Deelt de regering deze zorg en, zo ja, hoe garandeert zij dat op deze wenselijke ontwikkeling van middelen voortgang geboekt blijft worden?

Gevolgen

Hoewel de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren blij zijn met deze inperkingen van het gebruik en de verkoop van landbouwgif voor niet-commerciële doeleinden (buiten de landbouw), blijven zij zich afvragen waarom de regering de volksgezondheid, het milieu, de natuur en dieren niet ook wil beschermen tegen landbouwgif dat binnen de landbouw wordt gespoten. Klopt het dat, indien het mogelijk is om een wettelijke grondslag voor een verbod te creëren voor niet-commercieel gebruik van bestrijdingsmiddelen (buiten de landbouw), dat in theorie ook mogelijk zou moeten zijn voor gebruik binnen de landbouw? Zo nee, kan de regering uitleggen waarom dat niet mogelijk is? De regering schrijft in de memorie van toelichting dat de mogelijkheid tot een verbod op bestrijdingsmiddelen binnen de landbouw niet nodig zou zijn, omdat er al voldoende beleid zou zijn om een «duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen na te streven». Deelt de regering het inzicht van deze leden dat «nastreven» significant verschilt met de bevoegdheid tot een verbod? Erkent de regering dat «nastreven» niet dezelfde mate van afdwingbaarheid kent als een verbod? Waarom maakt de regering dit onderscheid in beleid tussen commerciële en niet-commerciële doeleinden van het gebruik van landbouwgif?

De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de regering de conclusie van het onderzoek van de NRVD (de organisatie die gemeenten en hun publieke bedrijven verenigt die verantwoordelijk zijn voor het afvalbeheer) «Grip op onkruid» (januari 2021) waardeert dat, al is de afgelopen jaren sprake geweest van een lichte daling van de kosten, de kosten van chemievrije onkruidbeheersing enkele malen hoger blijken te zijn dan de kosten van chemische onkruidbeheersing. Weegt de regering dit mee bij het opleggen van eventuele gebruiksverboden?

Het lid van de BBB-fractie ziet dat het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt om via een algemene maatregel van bestuur een verbod op te nemen. Echter, het Ctgb is de instantie die oordeelt over de toelating op de markt van bestrijdingsmiddelen. Hoe verhoudt zich dit tot de voorgestelde wetswijziging?

Uitvoering, toezicht en handhaving

De leden van de D66-fractie vragen wanneer het verbod om professioneel bestrijdingsmiddelen toe te passen op verhardingen en andere oppervlakten buiten de land- en tuinbouw weer van kracht wordt. Welke middelen vallen onder dit verbod? Is het mogelijk om jaarlijks een monitoringsupdate te ontvangen van het gebruik van de bestrijdingsmiddelen, zodat ingezien kan worden welke effecten dit verbod heeft op de waterkwaliteit? De leden van de D66-fractie merken op dat in het wetsvoorstel geen onderscheid wordt gemaakt tussen chemische en biologische bestrijdingsmiddelen. Dit terwijl sommige biologische middelen juist een groener en milieuvriendelijker alternatief kunnen bieden voor chemische middelen. Kan nader worden toegelicht waarom dit onderscheid niet gemaakt is? Is de regering het eens met deze leden dat het vervangen van chemische bestrijdingsmiddelen met ecologisch verantwoorde middelen juist gestimuleerd zouden moeten worden? Zo ja, is de regering bereid dit onderscheid in de wet alsnog te maken of een uitzondering te maken voor biologische gewasbeschermingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Op welke manier gaan de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) handhaven en controleren op het verbod van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden buiten de landbouw?

Het lid van de BBB-fractie ziet dat in het wetsvoorstel wordt aangegeven dat uitzonderingen op het gebruiksverbod mogelijk zijn. Welke criteria zijn daarbij leidend? Bij de inzet van alternatieve bestrijdingstechnieken buiten de landbouw worden de risico’s voor gebruikers en omgeving afgewogen (denk aan brandgevaar, CO2-uitstoot en fijnstofemissie). Worden deze risico’s afgewogen ten opzichte van de inzet van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen?

De fungerend voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

De griffier van de commissie, Rijkers