Gepubliceerd: 2 november 2020
Indiener(s): Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD)
Onderwerpen: verkeer weg
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35617-3.html
ID: 35617-3

Nr. 3 HERDRUK1 MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Het onderhavige wetsvoorstel tot aanpassing van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) bevat de wijzigingen die nodig zijn om als burger een digitale melding te kunnen doen om het rijbewijs ongeldig te laten worden en om een nieuw of vervangend rijbewijs aan te vragen. Een dergelijke melding is aan de orde bij vermissing of diefstal van het rijbewijs. Tevens wordt voorzien in de mogelijkheid om een dergelijke melding te doen in geval van het vermoeden van fraude met (de gegevens op) het rijbewijs. Zo kan op een snelle wijze de ongeldigheid van het rijbewijs worden bewerkstelligd verdere fraude te voorkomen.

Verder bevat het wetsvoorstel enkel aanpassingen die met het bovenstaande samenhangen. Deze worden in de artikelsgewijze toelichting toegelicht.

Ten slotte bevat het wetsvoorstel samenloopbepalingen met het bij koninklijke boodschap van15 mei 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/645 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 tot wijziging van Richtlijn 2003/59/EG betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen en Richtlijn 2006/126/EG betreffende het rijbewijs (PbEU 2018, L 112) (Kamerstukken II vergaderjaar 2019/20, 35 461, nr. 2). In dat wetsvoorstel (verder: implementatiewetsvoorstel) worden nieuwe bepalingen opgenomen met betrekking tot de kwalificatiekaart bestuurder die zijn gebaseerd op vergelijkbare bepalingen over het rijbewijs die juist in het onderhavige wetsvoorstel worden aangepast.

2. Aanleiding

2.1 Huidige regelgeving

In de huidige WVW 1994 is in artikel 123, eerste lid, onderdeel h, de bepaling opgenomen dat een rijbewijs zijn geldigheid verliest door het doen van aangifte (bij de politie). Vervolgens moet deze aangifte door de politie in het rijbewijzenregister worden geregistreerd. Wil men daarna een nieuw of vervangend rijbewijs aanvragen, dan is vereist dat het proces-verbaal van diefstal of vermissing wordt overgelegd. Dit laatste is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (het Reglement rijbewijzen, hierna: Rr). Bij het vaststellen van deze procedure is destijds aansluiting gezocht bij de procedure rond de vermissing of diefstal van reisdocumenten.2 Verder is bepaald dat, als de houder het oude rijbewijs weer terugvindt nadat hem een nieuw of vervangend rijbewijs is afgegeven, hij dit oude rijbewijs moet inleveren (artikelen 119, vierde lid, en 120, derde lid, WVW 1994).

2.2 Aanleiding voor de aanpassingen

Voor de burger is het van groot belang dat in geval van vermissing of diefstal zijn rijbewijs zo snel mogelijk ongeldig wordt, bijvoorbeeld om in een zo vroeg mogelijk stadium de mogelijkheid van fraude met dat rijbewijs of de daarop voorkomende gegevens te voorkomen. Van een overheid mag worden verwacht dat zij haar burgers in bescherming neemt tegen (mogelijk) misbruik. Dit laatste blijkt ook uit het arrest Romet.3

Romet deed op 3 november 1995 bij de politie aangifte van vermissing van zijn rijbewijs wegens verlies of diefstal. Op 14 maart 1997 heeft hij een nieuw rijbewijs verkregen. Door de afgifte van dit rijbewijs kwam de geldigheid van het vermiste rijbewijs te vervallen. Romet stelde geen geld te hebben om eerder een nieuw (of vervangend) rijbewijs aan te vragen. Hierdoor bleef zijn vermiste rijbewijs wel geldig. Door identiteitsfraude op basis van het vermiste rijbewijs zijn vervolgens in de tussenliggende periode 1737 auto’s op zijn naam gesteld en als zodanig in het kentekenregister opgenomen. De effecten van deze vorm van onvrijwillig katvangerschap bleven niet uit.4 Het oordeel van het Europese Hof van Justitie was, kort samengevat, dat Nederland te kort was geschoten, omdat Nederland de burger niet effectief in bescherming had genomen tegen misbruik. Vanaf het moment waarop Romet aangifte had gedaan van vermissing of diefstal, waren de autoriteiten niet langer in een positie om niet te weten dat het rijbewijs van Romet onbevoegd in iemand anders handen was. Pas toen de klager op 14 maart 1997 in het bezit kwam van een nieuw rijbewijs, werd het ontvreemde rijbewijs ongeldig verklaard. Vanaf die datum werden er geen nieuwe voertuigen meer op naam van klager geregistreerd. De Nederlandse Staat had de onrechtmatige registratie dus kunnen voorkomen door onmiddellijk na 3 november 1995 actie te nemen.

Om daadwerkelijk invulling te geven aan de zorgplicht van de overheid die uit het bovengenoemde arrest blijkt moet er een duidelijke procedure bestaan die ertoe leidt dat in genoemde gevallen het rijbewijs zo snel mogelijk ongeldig wordt. Dat is echter nu niet het geval.

Op grond van de huidige regelgeving moet de houder altijd eerst aangifte doen bij de politie en kan hij daarna pas bij de gemeente een nieuw of vervangend rijbewijs aanvragen. In de praktijk is echter gebleken dat de politie vanwege de werklast steeds minder bereid was om in deze gevallen een proces-verbaal op te maken en dat bovendien deze aangifte niet leidt tot registratie in het rijbewijzenregister, waardoor deze niet kenbaar was bij de betrokken instanties.

Inmiddels is het proces-verbaal in de praktijk vervangen door een melding bij de gemeente. Hierdoor wijkt de praktijk af van de formele regelgeving. De melding die in de plaats is gekomen van het proces-verbaal van aangifte leidt echter ook bij registratie niet tot de gewenste ongeldigheid, omdat in artikel 123, eerst lid, onderdeel h van de WVW 1994 expliciet het rechtsgevolg is gekoppeld aan het proces-verbaal van aangifte en niet aan een enkele mededeling. Tevens is het een gemis dat de rijbewijshouder, die vermoedt dat met zijn rijbewijs wordt gefraudeerd of die beschikt over aanwijzingen dat de gegevens op zijn rijbewijs worden misbruikt terwijl hij wel in het bezit is van zijn rijbewijs, alleen door het aanvragen van een nieuw of vervangend rijbewijs kan bereiken dat zijn rijbewijs ongeldig wordt. Het huidige artikel 123, eerste lid, onderdeel h, van de WVW 1994 ziet immers alleen op ongeldigheid wegens aangifte van vermissing.

De huidige in de praktijk gegroeide situatie is dus vergelijkbaar met de situatie die gold toen de zaak Romet zich afspeelde: de melding leidt niet tot ongeldigheid en het rijbewijs wordt dus pas ongeldig bij afgifte van een nieuw of vervangend rijbewijs. Maar ook in de gevallen waarin er geen sprake is van verlies of diefstal en de houder dus nog in het bezit is van zijn rijbewijs, kan fraude met dat rijbewijs of de daarop voorkomende gegevens door een derde mogelijk zijn. Ook in deze gevallen verdient de houder bescherming.

Daarom wordt nu voorgesteld de regelgeving aan te passen aan de inmiddels gegroeide praktijk en de verplichting tot het laten opmaken van het proces-verbaal te schrappen. In plaats daarvan wordt voorgesteld de mogelijkheid op te nemen dat de betrokken rijbewijshouder elektronisch melding kan doen, niet alleen van diefstal of vermissing van zijn rijbewijs, maar ook van het vermoeden van fraude met dat rijbewijs of daarop voorkomende gegevens. Doordat deze melding vervolgens direct in het rijbewijzenregister wordt geregistreerd, wordt het rijbewijs direct ongeldig en behoeft betrokkene niet te wachten tot de afgifte van een nieuw of vervangend rijbewijs. Hierdoor wordt voorkomen dat het rijbewijs nog gedurende een bepaalde tijd geldig blijft. In het verlengde hiervan wordt voorgesteld de verplichting te schrappen om een proces-verbaal over te leggen bij aanvraag van een nieuw of vervangend rijbewijs na vermissing of diefstal van het oude rijbewijs, of na het doen van een melding in geval van het vermoeden van fraude. Dit laatste zal worden geregeld in een aanpassing van het Rr.

Met deze maatregelen wordt zo veel mogelijk voorkomen dat het rijbewijs, of de gegevens daarop, kunnen worden gebruikt om bij voorbeeld voertuigen op naam van iemand anders te zetten, of dat met gebruik van het rijbewijs of de gegevens daarop, zaken worden gekocht, waarvoor de rekening naar de rechtmatige houder van dat rijbewijs gaat. Het bijkomende voordeel is dat met deze nieuwe mogelijkheid een groter gemak voor de burger wordt bereikt. Hij kan immers door een elektronische melding bij de Dienst Wegverkeer (RDW) direct bewerkstelligen dat zijn rijbewijs ongeldig wordt en is daarvoor niet afhankelijk van de aanvraag van een nieuw of vervangend rijbewijs. Daarnaast wordt met het schrappen van de plicht tot overlegging van een proces-verbaal bij de aanvraag van een nieuw of vervangend rijbewijs aangesloten bij een reeds in de praktijk gegroeide situatie. Dit spoort met de visie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de aanpak van identiteitsfraude, om de serviceverlening aan de burger te verbeteren.5 Het sluit verder aan bij de inmiddels aangepaste procedure rond het melden van een diefstal of vermissing van of het vermoeden van fraude met reisdocumenten.6

De voorgestelde procedure is met voldoende waarborgen omkleed. De melding zal worden gedaan in een beveiligde omgeving met gebruikmaking van een vanwege de overheid verstrekt authenticatiemiddel van een afdoende hoog niveau.

2.3 Proeftuin

Met de voorstellen is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de procedure ten aanzien van de paspoorten. Er is rekening gehouden met de ervaringen die zijn opgedaan in het kader van een proef die al wat langer geleden heeft plaatsgevonden om een uniforme vereenvoudigde procedure te ontwikkelen voor het melden van vermiste Nederlandse identiteitsdocumenten (paspoort, ID-kaart, rijbewijs) en de aanvraag van een nieuw (of vervangend) document. In de politieregio Amsterdam-Amstelland, en later ook in de politieregio’s Zuid-Holland-Zuid, Gelderland-Midden en de stad Rotterdam is met betrekking tot de rijbewijzen geëxperimenteerd met het schrappen van de verplichting om bij de aanvraag van een nieuw of vervangend rijbewijs in geval van diefstal of vermissing van het oude rijbewijs, een proces-verbaal van diefstal of vermissing over te leggen. Volstaan kon worden met een melding van de houder.

Uit een evaluatie van de ervaringen in de vier politieregio´s is gebleken dat de administratieve lasten voor de politie fors zijn teruggelopen.7 De procedure is eenvoudiger, sneller en veroorzaakt minder administratief werk. De burger hoeft uitsluitend naar de gemeente te gaan om de vermissing te melden en een nieuw document aan te vragen. Bij de gemeente blijft de tijdbesteding nagenoeg gelijk, maar de dienstverlening is verbeterd en klantvriendelijk. Als er geen bijzonderheden zijn en er geen vermoeden van misbruik is, zal de burger snel een nieuw document krijgen.

Voorts is gebleken dat het direct melden van een vermissing van het rijbewijs bij de gemeente niet tot meer fraude leidt.

3. Hoofdlijnen van het voorstel

Het voorstel houdt in dat de ongeldigheid van rechtswege van het rijbewijs niet langer is gekoppeld aan het proces-verbaal van aangifte. Het rechtsgevolg treedt in nadat de houder een melding heeft gedaan bij de RDW. Die melding wordt real time verwerkt in het rijbewijzenregister. Vanaf het moment dat de melding is verwerkt, is het rijbewijs ongeldig. Tevens wordt, zoals eerder al is aangegeven, de mogelijkheid geopend om zo'n melding niet alleen te doen in geval van diefstal of vermissing van het rijbewijs, maar ook als de houder over aanwijzingen beschikt dat fraude met zijn rijbewijs of de daarop voorkomende gegevens wordt gepleegd. De rijbewijshouder die geen toegang heeft tot digitale dienstverlening kan de melding bij de gemeente doen, al dan niet tegelijk met de aanvraag van een nieuw of vervangend rijbewijs. In alle gevallen geldt dat het rijbewijs, zodra de melding is geregistreerd in het rijbewijzenregister, van rechtswege ongeldig wordt.

Voor de aanvraag van een nieuw of vervangend rijbewijs geldt vervolgens dat er niet langer een proces-verbaal van aangifte van diefstal of vermissing van het rijbewijs hoeft te worden overgelegd. Registratie van de melding in het rijbewijzenregister, of overlegging van een door betrokkene zelf ingevulde en ondertekende melding als het gaat om een niet-Nederlands rijbewijs, is dan voldoende. Dit zal worden geregeld in een in voorbereiding zijnde aanpassing van het Rr.

3.1 Nederlandse rijbewijzen

De procedure voor Nederlandse rijbewijzen wordt als volgt. Zodra de houder merkt dat zijn rijbewijs is gestolen of vermist, of zodra hij het vermoeden heeft dat derden misbruik maken van zijn rijbewijs of de gegevens daarop, logt hij in op de door de RDW vastgestelde wijze. Hij krijgt dan een aantal vragen op het scherm dat hij moet beantwoorden ten behoeve van zijn melding. Na de laatste vraag wordt hem een scherm getoond, waarop duidelijk wordt aangegeven wat de gevolgen zijn van het doorzetten van de melding. Hem wordt medegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig wordt en dat hij, om weer te kunnen rijden, een nieuw of vervangend rijbewijs moet aanvragen, ook al vindt hij zijn oude rijbewijs terug nadat hij de melding heeft gedaan. Tevens wordt dan aangegeven dat, en waar, hij zijn rijbewijs moet inleveren als het een melding betreft wegens het vermoeden van fraude en dat hij, als hij zijn oude rijbewijs heeft teruggevonden, dit dient in te leveren, ook al zou hij inmiddels een nieuw of vervangend rijbewijs hebben aangevraagd of verkregen. Ten slotte wordt hij erop gewezen dat het doen van een valse melding strafbaar is, zowel bij het doen van de melding als bij de aanvraag van een nieuw of vervangend rijbewijs. Hem wordt vervolgens expliciet de vraag voorgelegd of hij zeker weet dat hij met de melding wil doorgaan. Bij een bevestigend antwoord verwerkt de RDW de melding direct (real time) in het rijbewijzenregister en is het rijbewijs vanaf dat moment ongeldig geworden. Die mededeling verschijnt ook op het scherm van betrokkene. Vanaf dat moment zal bij elke bevraging van het rijbewijzenregister (bijvoorbeeld door de politie) de melding komen dat het rijbewijs ongeldig is. Tevens zal de RDW aan betrokkene nog een bevestiging sturen van het feit dat zijn rijbewijs door het doen van de melding ongeldig is geworden.

Als de burger vervolgens weer de beschikking wil krijgen over een rijbewijs, dan meldt hij zich bij de gemeente. Hij hoeft hier niet opnieuw de melding te doen, want de gemeente kan in het rijbewijzenregister zien dat de melding van de aanvrager wegens diefstal of vermissing van het rijbewijs of wegens het vermoeden van fraude met dat rijbewijs al is geregistreerd. De aanvraag van het nieuwe of vervangende rijbewijs verloopt verder volgens de reeds bestaande procedure.

Als de houder geen toegang heeft tot digitale dienstverlening, kan hij ook naar de gemeente om daar melding te doen van verlies of diefstal of van fraude. In dat geval registreert de gemeenteambtenaar de melding onverwijld in het rijbewijzenregister. Ingeval de melding een vermoeden van fraude betreft, levert de burger meteen zijn oude rijbewijs in. Desgewenst kan hij meteen een nieuw of vervangend rijbewijs aanvragen. De burger hoeft dus niet meer eerst naar de politie om aangifte te doen.

Ook in deze gevallen zal betrokkene expliciet worden gewezen op het feit dat vanaf het moment van het verzenden van dit bericht door de gemeente zijn rijbewijs ongeldig is geworden en dat hij dus niet meer een rijbewijsplichtig motorrijtuig mag besturen. Tevens zal hij, als hij dat nog niet heeft gedaan, erop worden gewezen dat hij een nieuw of vervangend rijbewijs moet aanvragen als hij weer een rijbewijsplichtig motorrijtuig wil besturen. Verder zal, net zoals bij de digitale melding, worden aangegeven dat hij, als hij zijn oude rijbewijs heeft teruggevonden, dit dient in te leveren, en waar, ook al zou hij inmiddels een nieuw of vervangend rijbewijs hebben aangevraagd of verkregen. Ten slotte wordt hij erop gewezen dat het doen van een valse melding strafbaar is, zowel bij het doen van de melding als bij de aanvraag van een nieuw of vervangend rijbewijs.

3.2 Buitenlandse rijbewijzen

Ook voor houders van een rijbewijs, afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteit in een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland die hier woonachtig zijn, zal de verplichting van een proces-verbaal in verband met diefstal of vermissing komen te vervallen en worden vervangen door een door de betrokkene ingevulde en ondertekende verklaring van vermissing of diefstal overeenkomstig een door de RDW vastgesteld model. Zij zullen, omdat ze in Nederland woonachtig zijn, in Nederland een omwisselingsaanvraag in verband met diefstal of vermissing moeten doen om in het bezit van een Nederlands rijbewijs te komen en weer te kunnen rijden. Deze aanvraag geschiedt overeenkomstig de bestaande regels, zij het dus dat in de plaats van het proces-verbaal van aangifte een door de betrokkene ingevulde en ondertekende verklaring van diefstal of vermissing moet worden overgelegd. Deze verklaring wordt niet in het rijbewijzenregister geregistreerd, omdat EU-rijbewijzen niet in het rijbewijzenregister geregistreerd staan. De verklaring leidt ook niet tot ongeldigheid van het vermiste of gestolen rijbewijs. Dat loopt via de staat van afgifte van het oude rijbewijs.

Voor hier woonachtige houders van een rijbewijs uit een derde land geldt ook dat zij de diefstal of de vermissing moeten melden bij de bevoegde autoriteiten in het land van afgifte. Om in het bezit te komen van Nederlands rijbewijs zullen zij moeten voldoen aan de reeds bestaande regels: er moet zowel een verklaring van geschiktheid als een verklaring van rijvaardigheid geregistreerd staan, en ze moeten in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel overeenkomstig artikel 111, derde lid WVW 1994. Gaat het om een rijbewijs dat of een rijbewijscategorie die in de Regeling omwisseling niet-Nederlandse rijbewijzen als omwisselbaar is erkend, dan zal kunnen worden volstaan met een verklaring van geschiktheid en is geen verklaring van rijvaardigheid vereist. Er is voor derde landrijbewijzen niet voorzien in een voorziening op grond waarvan een melding aan de RDW in de plaats komt van het eerder afgegeven rijbewijs als dit laatste wegens diefstal of vermissing niet kan worden overgelegd. Dit heeft te maken met de controleerbaarheid of aan aanvrager inderdaad wel ooit een rijbewijs is afgegeven. Dit is alleen anders, indien het derde landrijbewijs is verkregen door omwisseling van een Nederlands rijbewijs tegen dat derde land-rijbewijs. In dat geval zal de aanvrager een ingevulde en ondertekende verklaring van een door de RDW vastgesteld model moeten overleggen. Het af te geven rijbewijs zal dan alleen komen te gelden voor de categorie of categorieën waarvoor eerder het Nederlandse rijbewijs was afgegeven. In dat geval zal ook een gewaarmerkte verklaring moeten worden overgelegd van de staat van afgifte waaruit van de afgifte en de geldigheid blijkt en waaruit tevens blijkt dat door dat gezag tegen de aanvrager geen maatregelen van bestuursrechtelijke of strafrechtelijke aard betreffende de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid zijn getroffen en dat bij dat gezag ook overigens geen bezwaar tegen afgifte van een rijbewijs bestaat.

Afgezien wordt van het automatisme om bij een derde aanvraag voor een nieuw of vervangend rijbewijs binnen vijf jaar wegens diefstal, vermissing of een vermoeden van fraude met het rijbewijs of de gegevens daarop direct aangifte te doen bij de politie. Uit de evaluatie van de eerdergenoemde proeftuin met betrekking tot de reisdocumenten is gebleken dat niet alleen slechts in een zeer beperkt aantal gevallen de zaak aan de politie is voorgelegd voor nader onderzoek, maar dat in een nog kleiner aantal gevallen dit heeft geleid tot een vermoeden van fraude door de aanvrager. Bovendien is gebleken dat er bijna nooit sprake was van fraude in de gevallen waarin het vermoeden van fraude was gebaseerd op drie of meer keer verlies binnen vijf jaar. Evenmin is uit de evaluatie van de proeftuin komen vast te staan dat er een dringende noodzaak is voor een bepaling op grond waarvan de aanvraagprocedure kan worden opgeschort of voor een aanvullende grond om een rijbewijs niet af te geven.

Dit laat uiteraard onverlet dat bij de aanvraag de identiteit van de aanvrager op deugdelijke wijze moet worden gecontroleerd en dat die aanvraagprocedure niet kan worden voortgezet, zolang die identiteit niet onomstotelijk is vastgesteld. Tevens zal, in reactie op de opmerking die is gemaakt in de internetconsultatie, een en ander wel worden gemonitord. Daarnaast is het voor bijvoorbeeld de gemeenteambtenaar nu al mogelijk om bij het vermoeden van fraude door de rijbewijshouder of -aanvrager, hiervan aangifte te doen bij de politie en een ten onrechte afgegeven rijbewijs ongeldig te verklaren.

3.3. Samenloop met het implementatiewetsvoorstel

In enkele in het implementatiewetsvoorstel voorgestelde bepalingen worden termen en formuleringen gebruikt, die in het onderhavige wetsvoorstel worden gewijzigd. Daarom voorziet dit wetsvoorstel in samenloopbepalingen die ertoe leiden dat ook in de nieuwe bepalingen de aangepaste termen zullen zijn opgenomen.

Het proces betreffende de aanvraag en afgifte van een kwalificatiekaart bestuurder wordt thans uitgewerkt. Het ligt daarbij voor de hand om ook in geval van verlies of diefstal van een kwalificatiekaart bestuurder zo veel mogelijk vergelijkbare voorzieningen te treffen als bij de rijbewijzen. Daarom zal, in navolging van hetgeen wordt voorgesteld ten aanzien van de rijbewijzen, ook voor de kwalificatiekaart bestuurder de mogelijkheid worden geopend een dergelijke verklaring te doen in geval van vermoeden van fraude met het vakbekwaamheidsdocument of misbruik van de daarop vermelde gegevens. Nader zal nog worden bezien hoe de meldingsprocedure voor verlies of diefstal van of het vermoeden van fraude met een kwalificatiekaart bestuurder zal worden vormgegeven. Daarnaast zal worden geregeld de eis van het proces-verbaal van diefstal of vermissing te vervangen door een eigen verklaring van een door de RDW vastgesteld model. De verdere uitwerking zal plaatsvinden in een in voorbereiding zijnde aanpassing van het Rr.

4. Gevolgen voor de regeldruk

4.1 Overzicht

In onderstaand schema zijn voor vier verschillende situaties de acties aangegeven die rijbewijshouders moeten nemen om te komen tot een melding van diefstal of vermissing of wegens het vermoeden van fraude. Op deze manier worden de verschillen tussen deze situaties inzichtelijk gemaakt. Het gaat om de situatie zoals die op grond van de nog bestaande formele eisen zou moeten zijn, de huidige praktijk en de nieuwe werkwijzen (hetzij via de elektronische melding direct bij de RDW, hetzij indirect via de gemeente).

 

Huidige formele werkwijze

Praktijk

Nieuwe werkwijze 1:digitale melding

Nieuwe werkwijze 2

melding op gemeentehuis

Stap1

Naar politiebureau voor doen opstellen proces-verbaal.

Niet meer nodig. Is vervangen door melding bij de gemeente.

Niet meer nodig. Wordt vervangen door digitale melding die vanuit huis kan worden gedaan.

Niet meer nodig. Proces-verbaal van aangifte wordt vervangen door melding via gemeente en die kan desgewenst ook tegelijk met aanvraag rijbewijs worden gedaan.

Stap 2

Naar gemeentehuis voor aanvraag rijbewijs, registratie proces-verbaal in rijbewijzen-register en controle of aan alle aanvraageisen is voldaan.

Valt samen met stap 1. Naar gemeentehuis, legitimeren, aanvraag rijbewijs en controle of aan alle eisen is voldaan.

Naar gemeentehuis, legitimeren, aanvraag; rijbewijs en controle of aan alle eisen, o.a. melding, is voldaan.

Naar gemeentehuis, legitimeren, melding doen, gemeente verwerkt melding in rijbewijzen-register. Aanvraag rijbewijs en controle of aan alle eisen is voldaan.

Stap 3

Naar gemeentehuis, legitimeren, controle of er geen belemmeringen zijn voor afgifte en dan afgifte rijbewijs.

Naar gemeentehuis, legitimeren, controle of er geen belemmeringen zijn voor afgifte en dan afgifte rijbewijs.

Naar gemeentehuis, legitimeren, controle of er geen belemmeringen zijn voor afgifte en dan afgifte rijbewijs.

Naar gemeentehuis, legitimeren, controle of er geen belemmeringen zijn voor afgifte en dan afgifte rijbewijs.

4.2 Samenvatting

De huidige verplichting tot het overleggen van een door de politie opgemaakt proces-verbaal bij de aanvraag van een nieuw of vervangend rijbewijs wegens diefstal of vermissing is geregeld in artikel 39 van het Rr en is ingevoerd bij Besluit van 7 augustus 2006, houdende wijziging van het Reglement rijbewijzen en het Kentekenreglement op een aantal punten van uiteenlopende aard (Stb. 2006, 376).

Bij die gelegenheid zijn de gevolgen van dit voorstel voor de administratieve lasten berekend. Uitgaande van gemiddeld 75.000 gevallen van vermissing of diefstal per jaar werden deze lasten begroot op € 96.000 per jaar. Deze lasten komen met het huidige voorstel te vervallen.

Daarnaast betekent het vervallen van deze verplichting dat in deze gevallen ook geen proces-verbaal meer behoeft te worden opgemaakt door de politie. Dit leidt, in vergelijking met de formele werkwijze, tevens tot een aanzienlijke vermindering van de lasten voor de politie, in totaal 52.500 uur, uitgaande van 105.000 vermiste rijbewijzen en een gemiddeld tijdsbeslag van 30 minuten per aangifte.

Ten opzichte van de huidige praktijk levert het voorliggende voorstel echter geen vermindering van de regeldruk voor de burgers op, maar een beperkte toename vanwege de tijd die nodig is voor de elektronische melding.

Het voorstel levert ten opzichte van de huidige praktijk evenmin een vermindering van de bestuurlijke lasten voor de politie op, omdat in de praktijk rijbewijshouders nu al zonder proces-verbaal maar met een verklaring bij de gemeente een vermissing of diefstal van het rijbewijs kunnen melden en vervolgens een nieuw of vervangend rijbewijs kunnen aanvragen.

Indien burgers gebruik maken van de in het voorstel geboden mogelijkheid om de vermissing van het rijbewijs direct bij de RDW te melden, hoeven gemeenten de melding van vermissing of diefstal in dat geval niet meer te registeren in het rijbewijsregister. Dit levert voor gemeenten een bescheiden vermindering van bestuurlijke lasten op. In geval de rijbewijshouder de melding wil laten doen door de gemeente blijven de bestuurlijke lasten gelijk.

Ten opzichte van de huidige formele werkwijze en de huidige praktijk betekent de mogelijkheid voor de digitale melding wel meer gemak voor de rijbewijshouders, doordat zij bij verlies of diefstal van het rijbewijs, of bij een vermoeden van fraude met het rijbewijs of de daarop voorkomende gegevens, dit meteen (24/7) langs elektronische weg bij de RDW kunnen melden en hiervoor niet afhankelijk zijn van de openingstijden van de gemeente.

Het is op voorhand niet goed in te schatten hoeveel rijbewijshouders van deze mogelijkheid gebruik zullen maken en daarmee dit gemak zullen ervaren.

Aan de andere kant is de besparing voor de rijbewijshouder die vervolgens een nieuw of vervangend rijbewijs wil aanvragen, minimaal, omdat hij daarvoor naar het gemeentehuis moet.

4.3 Kwantificering van de merkbare effecten voor de burger

Na het schrappen van de aangifteplicht resteert slechts de vijf minuten die het kost om langs elektronische weg de vermissing of diefstal of het vermoeden van fraude bij de RDW te melden. Niet bekend is in hoeveel gevallen de melding langs elektronische weg zal verlopen. Indien in de helft van de gevallen (105.000 : 2 = 52.500) gebruik wordt gemaakt van het elektronisch melden zorgt dit voor een extra regeldruk voor de burger van 4.375 uur (52.500 x 5 = 262.500 minuten). In extra kosten uitgedrukt is dat 4.375 x € 15,– = € 65.625,00.

Het is niet mogelijk een indicatie te geven van de aantallen gevallen waarin straks de burger een melding gaat doen van een vermoeden van fraude met het rijbewijs of de gegevens daarop. In de komende jaren zal dit worden gevolgd.

Het schrappen van de aangifteplicht bij verlies of diefstal van een kwalificatiekaart of bij een vermoeden van fraude met een kwalificatiekaart betekent voor de desbetreffende chauffeurs dat zij niet meer naar het politiebureau hoeven te gaan, maar kunnen volstaan met het indienen van een eigen melding door middel van een door de RDW vast te stellen model. De verwachting is echter dat het om een beperkt aantal gevallen zal gaan. In de uitvoeringstoets is aangegeven dat de RDW ongeveer 1.000 gevallen per jaar verwacht. Gezien de looptijd van vijf jaar zouden er dus in totaal 5.000 Nederlandse kaarten in omloop zijn. Niet bekend is hoeveel buitenlandse chauffeurs hier te lande rijden en de pas kunnen kwijtraken en een melding zouden doen.

5. Advisering en consultatie8

Het wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan de RDW, het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), de politie, het openbaar ministerie (OM), de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVvB) en het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Op basis van hun reacties wordt het volgende opgemerkt.

5.1 ATR

De ATR adviseert in de toelichting het nut en de noodzaak beter te onderbouwen, de mogelijkheid te handhaven dat het doen van aangifte leidt tot ongeldigheid van rechtswege en te monitoren of misbruik wordt gemaakt van de meldingsmogelijkheid. De gevolgen voor de regeldruk waren naar het oordeel van de ATR goed in beeld gebracht.

Het eerste punt van de ATR heeft geleid tot enkele aanpassingen in het algemeen deel van de memorie van toelichting. De tweede aanbeveling is niet overgenomen. In de afgelopen jaren is gebleken van een afnemende bereidheid bij de politie om in geval van diefstal of vermissing een proces-verbaal op te maken. Daarom is die eis in de praktijk al vervangen door een melding, die de betrokken rijbewijshouder zelf kan doen. Deze is daarvoor niet meer afhankelijk van de vraag of de politie wel of niet een proces-verbaal wil opmaken. Voor de eenduidigheid is ervoor gekozen om de ongeldigheid van rechtswege alleen te koppelen aan de melding, ongeacht of wel of niet een proces-verbaal is opgemaakt. Wat het derde punt betreft wordt opgemerkt dat uiteraard de bereidheid bestaat te monitoren of de meldingsmogelijkheid leidt tot misbruik.

5.2 Het OM

Het OM staat positief tegenover het voorstel. Wel had het OM enkele opmerkingen van verduidelijkende aard. Deze zijn overgenomen. In de artikelsgewijze toelichting is hier telkens nader op ingegaan.

Het OM deed ten slotte de suggestie ook artikel 9, tweede lid, aan te passen. Dit voorstel heeft ertoe geleid dat in het wetsvoorstel een aanpassing van dit artikellid is opgenomen. In de artikelsgewijze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

5.3 De politie

De politie heeft laten weten dat het voorstel geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

5.4 De NVvB

De NVvB gaf aan positief te staan tegenover het voorstel en was verheugd dat hij was betrokken bij de voorbereidingen van het voorstel. De opmerking van de NVvB over de formulering van artikel 123, eerste lid, onderdeel i, is verwerkt in het voorstel.

5.5 De RDW

Na overleg met de NVvB is uitvoering gegeven aan de suggestie van de RDW om de gemeenten de rijbewijzen die als gevonden voorwerp zijn ingeleverd bij de gemeenten zelf in het rijbewijzenregister te laten registreren in plaats van de burgemeester de melding te laten doen en de RDW deze te laten registreren in het register.

De suggestie van de RDW om een apart artikel te maken van het aanvankelijk voorgestelde artikel 123, eerste lid, onderdelen h en i, en de nieuwe leden, om zo erin te voorzien dat de meldingsmogelijkheid alleen beschikbaar is voor houders van een Nederlands rijbewijs, is om vernummeringen te voorkomen, niet overgenomen. Om wel tegemoet te komen aan het punt van de RDW zijn deze artikelonderdelen uitgezonderd in het nieuwe zesde lid.

Verder is, overeenkomstig de suggestie van de RDW, het proces iets meer op hoofdlijnen beschreven.

5.6 Het CBR

Het CBR gaf aan dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is en dat de implementatiekosten worden geneutraliseerd door baten in de jaren die volgen op de implementatie. Met name het voorstel dat een afstandsverklaring ook kan worden gedaan nadat een mededeling op grond van artikel 130 van de wet is uitgebracht zal leiden tot een efficiëntere werkwijze. Het doorvoeren van de noodzakelijke technische en organisatorische wijzigingen zal naar verwachting niet voor het derde kwartaal van 2020 kunnen worden doorgevoerd. Op deze manier wordt rekening gehouden met de administratieve verlenging voor 75-plussers, de doorlooptijden en het wegwerken van de werkvoorraad en wordt interferentie met deze processen zo veel mogelijk beperkt.9

5.7 Internetconsultatie

Verder is het ontwerpbesluit voorgelegd voor internetconsultatie. Deze internetconsultatie heeft geleid tot de volgende uitkomsten. Er zijn twee reacties binnengekomen afkomstig van particulieren, die beide positief waren. In een van de reacties werd erop gewezen dat er door de RDW wel een goede registratie moet worden bijgehouden van wie een melding doet van vermissing of diefstal van zijn rijbewijs, daar er volgens deze indiener een levendige handel bestaat in rijbewijzen en ID-bewijzen. In hoofdstuk 3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting is hier een aanvullende zin opgenomen met de strekking dat op dit punt monitoring zal plaatsvinden.

6. Communicatie

Er zal een voorlichtingstraject in gang worden gezet, om de burger te wijzen op het belang om zo spoedig mogelijk na de constatering van de vermissing of de diefstal van het rijbewijs of zodra het vermoeden is gerezen dat misbruik wordt gemaakt van het rijbewijs of de gegevens daarop de melding te doen. In dit kader zal ook worden gewezen op de gevolgen van het registreren van zo'n melding (ongeldigheid van het rijbewijs en de noodzaak om, op eigen kosten, een nieuw of vervangend rijbewijs aan te vragen, het verbod van het verstrekken van een valse informatie, zowel bij het doen van de melding, als bij de aanvraag van he nieuwe of vervangende rijbewijs, en de inleverplicht van het rijbewijs als na een melding het rijbewijs (alsnog) wordt gevonden). Dit laatste zal, zoals al aangegeven, ook expliciet worden getoond bij het elektronisch melden van de vermissing of diefstal. Verder zal worden ingegaan op het feit dat geen proces-verbaal van aangifte meer nodig is, maar dat die wordt vervangen door de elektronische melding, dan wel door een eigen melding overeenkomstig een door de RDW voorgeschreven model. Tevens zal een communicatietraject worden voorbereid, waarin zal worden ingegaan op het handelingsperspectief in de situaties waarbij sprake is van vermissing van of vermoeden van fraude bij kwalificatiekaarten bestuurders.

7. Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt bepaald bij koninklijk besluit, waarbij het tijdstip van inwerkingtreding per artikel of onderdeel daarvan kan worden vastgesteld. Op deze manier kan rekening worden gehouden met de voor de inwerkingtreding van wetgeving door het kabinet vastgestelde vaste verandermomenten en kunnen verschillende tijdstippen van inwerkingtreding worden vastgesteld als dat nodig mocht blijken.

Artikelsgewijze toelichting

Onderdeel A

Dit onderdeel bevat een actualisering van de taken van de RDW, zoals opgenomen in artikel 4b. Toegevoegd worden het afgeven van rijbewijzen in de in artikel 116 van de wet bedoelde gevallen, het ongeldig verklaren van rijbewijzen in de in de wet bedoelde gevallen en het registreren van meldingen betreffende de ongeldigheid van gevonden rijbewijzen.

Onderdeel B

Op grond van de nieuwe artikelonderdelen 132, zevende lid, en 134, achtste lid, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister als het rijbewijs, dat in aanmerking komt voor ongeldigverklaring, al eerder zijn geldigheid heeft verloren.

Artikel 9, tweede lid, bepaalt onder meer dat een bestuurder die weet of redelijkerwijs moet weten dat zijn rijbewijs zijn geldigheid heeft verloren en dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, gestelde voorwaarden, verboden een motorrijtuig te besturen als hij nog niet de beschikking heeft gekregen. Artikel 123b, derde lid, bevat de bepaling dat de officier van justitie een aantekening maakt in het rijbewijzenregister, als het rijbewijs van een houder dat op grond van artikel 123b, eerste lid, ongeldig zou zijn geworden, al eerder zijn geldigheid heeft verloren. Dit is een vergelijkbare bevoegdheid als het CBR nu krijgt op grond van de nieuwe artikelonderdelen 132, zevende lid, en 134, achtste lid. Het ligt derhalve in de rede om deze artikelen ook in artikel 9, tweede lid, op te nemen. De in onderdeel B opgenomen aanpassing van artikel 9, tweede lid, strekt hiertoe.

Onderdeel C

De in dit onderdeel opgenomen aanpassing van artikel 112, eerste lid, onderdeel c, hangt samen met de in de onderdelen I tot en met L voorgestelde aanpassingen. De aanpassing in onderdeel C voorziet in de aanvulling van artikel 112 met de bepaling dat, indien het CBR een aantekening heeft gemaakt als bedoeld in artikel 131, (voorgestelde nieuwe) derde lid, geen rijbewijs mag worden afgegeven. Voor de toelichting op deze aantekening van het CBR wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op onderdeel J.

Onderdeel D

Het betreft hier een aanpassing van een verwijzing in artikel 115, eerste en tweede lid, van de WVW 1994. In dit artikel is in het eerste lid de bevoegdheid opgenomen voor de rijbewijsafgevende instantie om een rijbewijs in te nemen dat ondanks een inleverplicht nog niet is ingeleverd. Deze bevoegdheid wordt uitgebreid met de nieuwe inleverplichten op grond van artikel 123, derde en vierde lid. Verder wordt het mogelijk gemaakt dat, als een rijbewijs als gevonden voorwerp bij de gemeente wordt ingeleverd, de gemeente volstaat met het doen van een melding daarvan aan de RDW en het rijbewijs zelf vernietigt overeenkomstig de daarvoor met de RDW gemaakte afspraken. Dit draagt bij aan het verminderen van de werkbelasting van de gemeenten. Alleen als het een niet-Nederlands rijbewijs betreft, zal dit worden doorgeleid naar de RDW. Voor de duidelijkheid wordt het eerste lid opnieuw vastgesteld.

Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het tweede lid de woorden «in het kader van de aanvraag van een nieuw of vervangend rijbewijs» te schrappen. Dit heeft te maken met het feit dat rijbewijsafgevende instanties ook in andere gevallen een rijbewijs, ten aanzien waarvan een inleverplicht bestaat, in handen kunnen krijgen. Ook in die gevallen is het gewenst dat ze dan dat rijbewijs kunnen innemen.

Onderdeel E

In lijn met wat in artikel 120 is geregeld ten aanzien van de afgifte van vervangende rijbewijzen wordt nu ook voor de afgifte van nieuwe rijbewijzen (geregeld in artikel 119) voorzien in een wettelijke basis om de gevallen waarin zo'n nieuw rijbewijs wordt afgegeven bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen. De gevallen die thans zijn opgenomen in artikel 119, eerste lid, onderdelen a tot en met f, zullen worden opgenomen in het Rr.

Daarnaast wordt in het tweede subonderdeel de terminologie in artikel 119, vierde lid, aangepast aan de in de praktijk gebruikte terminologie.

Onderdeel F

Verwezen wordt naar de hierboven opgenomen toelichting op de aanpassing van artikel 119, vierde lid.

Onderdeel G

In onderdeel G zijn enkele aanpassingen opgenomen van artikel 123.

Het eerste subonderdeel betreft enkele wijzigingen in het eerste lid. Allereerst worden in de aanhef enkele artikelen toegevoegd. Op deze wijze wordt, om twijfel te voorkomen, duidelijk gemaakt dat genoemde artikelen in het omschreven geval onverkort van toepassing zijn.

Daarnaast vervalt in het eerste lid, onderdeel b, de passage «voor de categorie of categorieën van motorrijtuigen waarop de omwisseling betrekking heeft,». Dit heeft te maken met het feit dat de hier bedoelde omwisseling betrekking heeft op de omwisseling van EU-rijbewijzen en deze omwisseling nagenoeg altijd de omwisseling van het hele rijbewijs betreft. Daarnaast vervalt de passage «en in Nederland woonachtig is». Het komt voor dat iemand in het bezit is van twee EU-rijbewijzen, doordat hij in een andere lidstaat van de EU (of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland) door omwisseling of door opnieuw examen te doen een rijbewijs heeft verkregen, zonder het oude te hebben ingeleverd. Ook in deze gevallen moet het oude Nederlandse rijbewijs ongeldig worden, ook al zou de houder ervan niet meer in Nederland woonachtig zijn.

In het nieuw geformuleerde onderdeel h wordt allereerst geregeld dat het rijbewijs van rechtswege ongeldig wordt door het doen van een melding op door de RDW vastgestelde wijze. Deze melding komt, zoals hierboven in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven, in de plaats van het proces-verbaal van aangifte van vermissing of diefstal. Verder wordt, in aanvulling op de bestaande gronden van vermissing of diefstal, een nieuwe grond opgenomen om zo'n melding te kunnen doen: als de houder het vermoeden heeft dat met zijn rijbewijs of de gegevens daarop wordt gefraudeerd. Verwezen wordt verder naar het algemeen deel van de toelichting.

De vierde aanpassing van het eerste lid betreft de voorziening, in aangepaste vorm, die nu nog in artikel 124, eerste lid, onderdeel e, is opgenomen. Dit artikellid geeft de mogelijkheid een gevonden rijbewijs ongeldig te verklaren als het als een gevonden voorwerp is ontvangen en niet kan worden teruggegeven aan de houder van het rijbewijs. In andere gevallen wordt het teruggevonden rijbewijs teruggegeven aan de houder. Het is echter onbekend hoe lang het rijbewijs al is vermist en of er in die tijd misbruik is gemaakt van dat rijbewijs, of de gegevens daarop. Om misbruik en identiteitsfraude te voorkomen wordt nu voorgesteld om een teruggevonden rijbewijs niet meer terug te geven aan de houder, maar te bepalen dat dit van rechtswege ongeldig wordt. Dit wordt nu geregeld in de voorgestelde aanpassing van artikel 123, eerste lid, in het nieuwe onderdeel i. Hierin wordt geregeld dat een rijbewijs ongeldig wordt, indien het als gevonden voorwerp is ontvangen en dit is geregistreerd, en de houder geen melding heeft gedaan als bedoeld in artikel 123, eerste lid, onderdeel h, (dan is het immers al ongeldig geworden) of een aanvraag heeft ingediend voor een nieuw of vervangend rijbewijs, zonder dat het nieuwe of vervangende rijbewijs al feitelijk aan hem is afgegeven. Dit is in lijn met hetgeen is geregeld ten aanzien van reisdocumenten. Met het nieuwe onderdeel i komt artikel 124, eerste lid, onderdeel e, te vervallen.

Indien er adresgegevens bekend zijn, zal de persoon worden geïnformeerd. Dit zal schriftelijk gebeuren op het adres dat is opgenomen in de Basisregistratie Personen. In de brief zal worden aangegeven dat zijn rijbewijs is ontvangen door de RDW dan wel de burgemeester en op die grond ongeldig is geworden. Tevens wordt aangegeven dat dit in het rijbewijzenregister geregistreerd staat en hij een nieuw (of vervangend) rijbewijs kan aanvragen. Hij mag dus pas weer rijden als hij de beschikking heeft gekregen over een nieuw of vervangend rijbewijs.

Verder worden in het tweede subonderdeel van onderdeel G vier leden ingevoegd in artikel 123.

In het voorgestelde nieuwe tweede lid wordt, in lijn met wat in artikel 114 is geregeld ten aanzien van de aanvraag van een rijbewijs, voorzien in het verbod om bij het doen van de melding onjuiste opgaven te doen, onjuiste inlichtingen te verschaffen en onjuiste bewijsstukken en andere bescheiden over te leggen. Zonder de voorgestelde bepaling zou er geen consequentie zijn verbonden aan het doen van de valse melding zelf, bijvoorbeeld in de fase voordat een nieuw of vervangend rijbewijs is aangevraagd of afgegeven.

Op grond van het voorgestelde nieuwe derde lid moet degene, die een melding heeft gedaan op grond van artikel 123, eerste lid, onderdeel h, omdat hij het vermoeden heeft van fraude, het oude rijbewijs inleveren. Dit geldt ook voor degene die de melding heeft gedaan wegens diefstal of vermissing, en die na de melding, maar voordat hem een nieuw of vervangend rijbewijs is afgegeven, weer in het bezit is gekomen van het rijbewijs. Teruggave gebeurt aan de RDW, maar het rijbewijs kan ook worden ingeleverd bij de burgemeester van de woongemeente van de houder, indien de melding aan het loket wordt gedaan of tegelijk een nieuw of vervangend rijbewijs wordt aangevraagd. Het advies van het OM om hier te verduidelijken dat het gaat om de burgemeester van de woongemeente van de houder is overgenomen.

Vindt de houder het rijbewijs terug nadat aan hem een nieuw of vervangend rijbewijs is afgegeven, dan geldt voor hem de inleverplicht van artikel 119, vierde lid, respectievelijk 120, derde lid.

In het voorgestelde nieuwe vierde lid is vastgelegd dat eenieder die, anders dan in het kader van de uitoefening van zijn functie bij een rijbewijsafgevende of rijbewijsverwerkende instantie, in het bezit is of komt van een rijbewijs dat niet aan hem is afgegeven, dit moet inleveren bij de RDW of de burgemeester. Als het rijbewijs is ingeleverd bij de burgemeester, dan zorgt deze instantie voor doorgeleiding van het rijbewijs naar de RDW. Dit heeft te maken met het feit dat het rijbewijs pas van rechtswege ongeldig wordt als het door de RDW is ontvangen (het voorgestelde nieuwe eerste lid, onderdeel i), dan wel als de RDW de melding van de burgemeester heeft ontvangen dat het rijbewijs bij hem als gevonden voorwerp is ingeleverd, en dat de RDW daarvan de betrokkene per brief over zal informeren. Met de toevoeging «anders dan in het kader van de uitoefening van zijn functie bij een rijbewijsafgevende of rijbewijsverwerkende instantie» wordt aangegeven dat deze verplichting niet geldt voor medewerkers van bij bijvoorbeeld CBR, RDW, politie, OM of gemeenten en wordt voorkomen dat deze medewerkers strafbaar zijn als ze een rijbewijs niet onverwijld zouden doorsturen, omdat er voor hen bijvoorbeeld andere stromen bestaan.

In het nieuwe vijfde lid wordt voorgesteld dat de in het eerste lid, onderdeel h, bedoelde melding ook kan worden gedaan, indien ten aanzien van het rijbewijs inmiddels een vordering tot overgifte van het rijbewijs is gedaan op grond van artikel 130, respectievelijk artikel 164, een besluit tot inhouding is genomen, de geldigheid van het rijbewijs inmiddels is geschorst of indien het rijbewijs inmiddels ongeldig is verklaard of geworden.

Op deze manier kan de rijbewijshouder van wie het rijbewijs is vermist of gestolen dat registreren en is het duidelijk dat hij niet aan de inleverplicht kan voldoen. Het nieuwe vijfde lid is beperkt tot de melding in geval van diefstal of vermissing. Wellicht ten overvloede wordt, in reactie op het advies van het OM, opgemerkt dat als een melding is geregistreerd wegens diefstal of vermissing, de houder dat rijbewijs ook niet zal kunnen inleveren. De inleverplicht blijft uiteraard bestaan, indien de melding het vermoeden van fraude betreft. Voor alle duidelijkheid wordt verder opgemerkt dat de melding op zichzelf geen einde aan maakt aan de op het rijbewijs rustende maatregel. Dit betekent dat, zolang die maatregel van kracht is, betrokkene op grond van artikel 112 geen nieuw of vervangend rijbewijs kan aanvragen.

Ook de omgekeerde situatie kan zich voordoen: betrokkene heeft eerst de melding gedaan, bedoeld in artikel 123, eerste lid, onderdeel h, maar wordt daarna betrapt op een verkeersdelict waarvoor op grond van artikel 164 invordering en inhouding van het rijbewijs mogelijk is. Ook al is zijn rijbewijs ongeldig geworden, de invorderingsbevoegdheid blijft onverkort van toepassing in de in artikel 164, tweede en derde lid, bedoelde gevallen. Mocht betrokkene zijn rijbewijs nog in zijn bezit hebben, of later weer terugvinden, dan zal hij alsnog aan de verplichting moeten voldoen tot overgifte van dat rijbewijs.

Ten slotte wordt erop gewezen dat het doen van een valse melding strafbaar wordt gesteld in het voorgestelde artikel 123, nieuwe tweede lid.

In het derde subonderdeel is in het zesde lid (nieuw) geregeld dat de de elektronische melding met als gevolg ongeldigheid van rechtswege alleen van toepassing is op Nederlandse rijbewijzen.

Onderdeel H

Voor de toelichting op het eerste subonderdeel wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel G, eerste subonderdeel, vierde aanpassing.

In het nieuw geformuleerde tweede lid wordt verduidelijkt in welke gevallen welke instantie het rijbewijs ongeldig verklaart. De bestaande tekst is daartoe op een andere manier gerangschikt. Alleen de formulering in het oude onderdeel d, onder I (nieuw: onderdeel b, onder 1°), is iets verruimd: het CBR kan dan het rijbewijs al ongeldig verklaren als de afstandsverklaring wordt gedaan in het kader van de vorderingsprocedure op grond van de artikelen 130 e.v. van de wet en dan vanaf het moment dat de politie de mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, heeft uitgebracht. Het CBR behoeft daarmee niet te wachten totdat het een besluit tot oplegging van een onderzoek heeft genomen. Dit leidt tot een efficiëntere werkwijze voor het CBR en beperkt de kosten voor de betrokken rijbewijshouder, omdat hij dan de kosten van het besluit tot oplegging niet behoeft te betalen. In nog bestaande systeem krijgt de rijbewijshouder, ten aanzien van wie een mededeling op grond van artikel 130, eerste lid, van de wet is uitgebracht, voordat het CBR een besluit tot oplegging van een educatieve maatregel of een onderzoek neemt, de gelegenheid afstand te doen van zijn rijbewijs. Er kunnen immers redenen zijn dat betrokkene geen behoefte meer heeft aan het rijbewijs. Nu is het zo dat hij dan eerst naar de gemeente moet om daar afstand te doen, waarna de burgemeester het rijbewijs ongeldig verklaart. Het CBR moet dan controleren of dat heeft plaatsgevonden. Indien dat zo is, wordt de zaak afgedaan en wordt geen besluit tot oplegging van een maatregel of onderzoek genomen en hoeft betrokkene geen opleggingskosten te betalen. Op grond van het voorstel kan, als een mededeling is uitgebracht, de afstandsverklaring direct bij het CBR worden ingediend en kan daarna het CBR de uitgebrachte mededeling afdoen met een ongeldigverklaring van het rijbewijs op grond van het feit dat afstand is gedaan van het rijbewijs.

De wijzigingen in het zesde lid (het derde subonderdeel) betreffen aanpassingen van verwijzingen.

Onderdeel I

In onderdeel I zijn enkele aanpassingen van artikel 131 voorgesteld.

Allereerst betreft het de aanpassing van de inleverplicht voor de houder: in geval van een schorsing moet hij het rijbewijs inleveren bij het CBR, tenzij er een inleverplicht bestaat op grond van de artikelen 119, vierde lid, 120, derde lid, 123, derde lid of 123b, vierde lid. In dat geval levert hij het rijbewijs direct in bij de RDW of de burgemeester.

Het tweede subonderdeel bevat een aanvulling van artikel 131, tweede lid, onderdeel c. Dat artikelonderdeel bepaalt dat het CBR een ingevorderd rijbewijs teruggeeft als er geen onderzoek wordt opgelegd. Dit artikellid wordt aangevuld met de bepaling dat het CBR het rijbewijs niet teruggeeft als er op grond van een ander artikel een inleverplicht bestaat.

In het voorgestelde nieuwe derde lid is bepaald dat het CBR een aantekening maakt in het rijbewijzenregister als het rijbewijs, dat voor schorsing in aanmerking komt, eerder zijn geldigheid heeft verloren. Het is immers niet wenselijk dat bij twijfel over de rijvaardigheid of geschiktheid, de reden waarom een rijbewijs anders zou zijn geschorst, toch een nieuw of vervangend rijbewijs zou kunnen worden afgegeven.

Het nieuwe vierde lid bevat een aanpassing van de in dat lid opgenomen verwijzing.

Onderdeel J

In dit onderdeel wordt in het nieuwe zevende lid van artikel 132 voorgesteld het CBR de bevoegdheid te geven om een aantekening te maken in het rijbewijzenregister anders tot ongeldigverklaring van het rijbewijs zou zijn overgegaan. Deze aantekening heeft tot doel duidelijk te maken dat, als deze persoon weer in aanmerking wil komen voor een nieuw rijbewijs, hij aan dezelfde voorwaarden moet voldoen als wanneer zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

Onderdeel K

Onderdeel K bevat enkele wijzigingen van artikel 134.

Allereerst wordt aan het derde lid, toegevoegd dat het CBR ook in geval van een aantekening aangeeft op welk deel van de geldigheidsduur alsmede op welke categorie of categorieën de ongeldigverklaring betrekking heeft.

De tweede wijziging betreft de toevoeging van een nieuw achtste lid, waarin wordt bepaald dat het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister plaatst als het rijbewijs dat voor ongeldigverklaring in aanmerking komt, al ongeldig is. Deze aantekening heeft tot doel duidelijk te maken dat, als deze persoon weer in aanmerking wil komen voor een nieuw rijbewijs, hij aan dezelfde voorwaarden moet voldoen als wanneer zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

De derde aanpassing betreft een actualisering van de verwijzing in het nieuwe negende lid.

Onderdeel L

In onderdeel L wordt met het nieuwe artikel 134b een uitbreiding van de reikwijdte van de vorderingsprocedure op grond van de artikelen 130 tot en met 134 van de WVW 1994 voorgesteld (dit is de procedure die de beoordeling van de rijvaardigheid of de geschiktheid van een rijbewijshouder tot doel heeft).

Thans is het zo dat een mededeling in ieder geval wordt uitgebracht als de bestuurder houder is van een geldig rijbewijs. Daarnaast kan echter ook een mededeling worden uitgebracht ten aanzien van een bestuurder van wie het rijbewijs administratief gaat of is verlopen. De overweging hierbij is dat in deze gevallen betrokkene gewoon een nieuw rijbewijs kan aanvragen. Geen mededeling kan worden uitgebracht ten aanzien van een bestuurder van wie de geldigheid van het rijbewijs medisch is verlopen, het rijbewijs al ongeldig verklaard is of van wie het rijbewijs als gevolg van de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten van rechtswege ongeldig is geworden. Wel kunnen dan de feiten worden meegewogen in de procedure betreffende de aanvraag van de eigen verklaring (in de praktijk gezondheidsverklaring genoemd). In deze gevallen zal betrokkene, om weer een nieuw rijbewijs te kunnen aanvragen, altijd een eigen verklaring moeten indienen en kan het CBR in dat kader een keuringsverplichting opleggen.

In de voorgestelde aanpassing van de regelgeving leidt de melding op grond van artikel 123, eerste lid, onderdeel h, tot ongeldigheid van het rijbewijs. Er is in deze gevallen in beginsel geen beletsel om weer in het bezit te komen van een rijbewijs. De situatie is daarmee in feite te vergelijken met de situatie van de houder van een rijbewijs van wie de geldigheid van dat rijbewijs is verlopen door het verstrijken van de geldigheidsduur. Het is echter wenselijk discussie te voorkomen dat geen mededeling zou kunnen worden uitgebracht ten aanzien van een houder van een rijbewijs die een melding heeft gedaan op grond van artikel 123, eerste lid, onderdeel h, van de wet, en vervolgens toch blijft rijden en dan bijvoorbeeld ook nog wordt betrapt op rijden onder invloed van alcohol of drugs of op een forse snelheidsovertreding. In deze gevallen moet, naast het strafrecht, de vorderingsprocedure mogelijk blijven. Hetzelfde geldt als een houder van een rijbewijs betrapt is op bijvoorbeeld rijden onder invloed en dan snel een melding doet als bedoeld in artikel 123, eerste lid, onderdeel h. Ook in deze gevallen moet de vorderingsprocedure mogelijk blijven en is het wenselijk dat betrokkene een educatieve maatregel of, bij zwaarwegende twijfel aan zijn geschiktheid of rijvaardigheid, onderzoek kan worden opgelegd. Het voorgestelde nieuwe vijfde lid van artikel 130 voorziet hierin.

Onderdeel M

Het betreft hier een aanpassing van een verwijzing in artikel 161, eerste lid, van de WVW 1994. In dit artikel is de bevoegdheid opgenomen voor de politie om een rijbewijs in te nemen dat ondanks een inleverplicht nog niet is ingeleverd. Deze bevoegdheid wordt uitgebreid met de nieuwe inleverplichten op grond van artikel 123, derde en vierde lid.

Onderdeel N

Ten onrechte is in artikel 164, eerste lid, ook een verwijzing naar de in artikel 159, onderdeel b, opgenoemde opsporingsambtenaren. De wijziging strekt ertoe de verwijzing te beperken tot de in artikel 159, onderdeel a, genoemde opsporingsambtenaren. Verder wordt in het zesde lid bepaald dat het OM het rijbewijs niet teruggeeft, indien er sprake is van een van de nieuwe inleverplichten en dat het dan het rijbewijs doorgeleidt naar de RDW. Dit is in lijn met hetgeen reeds is geregeld in artikel 180, vijfde lid. Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook de inleverplicht van artikel 119, vierde lid, op te nemen in de opsomming.

Onderdeel O

Onderdeel O bevat de uitbreiding van de strafbaarstelling in artikel 176, vierde lid, met het verbod uit artikel 123, tweede lid, op het verstrekken van valse gegevens bij de melding, bedoeld in artikel 123, eerste lid, onderdeel h, WVW 1994.

Onderdeel P

In dit onderdeel is in artikel 177, eerste lid, onderdeel a, de strafbaarstelling opgenomen van de nieuwe inleverplicht op grond van artikel 123, derde en vierde lid, WVW 1994.

Onderdeel Q

Dit onderdeel bevat redactionele aanpassingen in artikel 180, vijfde lid. Verder wordt de in dit artikel opgenomen bevoegdheid voor de officier van justitie om een rijbewijs in te nemen dat ondanks een inleverplicht nog niet is ingeleverd, uitgebreid met de nieuwe inleverplichten op grond van artikel 123, derde en vierde lid. Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook de inleverplicht van artikel 119, vierde lid, op te nemen in de opsomming.

Artikel II

Dit artikel bevat een samenloopbepaling met het bij koninklijke boodschap van 29 september 2019 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in verband met het niet meer opleggen van het alcoholslotprogramma in het bestuursrecht.10

Artikelen III en IV

In deze artikelen zijn de samenloopbepalingen opgenomen met het bij koninklijke boodschap van 15 mei 2020 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/645 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 tot wijziging van Richtlijn 2003/59/EG betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen en Richtlijn 2006/126/EG betreffende het rijbewijs (PbEU 2018, L 112). In dit wetsvoorstel zijn ter implementatie onder meer bepalingen opgenomen over afgifte, registratie, verlies, vervanging en vernieuwing van kwalificatiekaarten bestuurder die zijn gebaseerd op bepalingen die betrekking hebben op het rijbewijs.

Het ligt voor de hand de wijzigingen die in de rijbewijsartikelen worden voorgesteld ook zo veel mogelijk door te voeren in de vergelijkbare artikelen die betrekking hebben op de kwalificatiekaart bestuurders. Zo wordt bijvoorbeeld ten aanzien van deze documenten de in het implementatiewetsvoorstel nog opgenomen bepaling dat de kwalificatiekaart ongeldig wordt door aangifte van vermissing vervangen door de melding van diefstal of vermissing.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga