Gepubliceerd: 9 oktober 2020
Indiener(s): Wopke Hoekstra (minister financiƫn) (CDA)
Onderwerpen: financieel toezicht financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35599-3.html
ID: 35599-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Verbod op dienstverrichting door verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Van oudsher staat Nederland toe dat levens- en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is diensten verrichten naar Nederland. Alvorens dergelijke verzekeraars met die dienstverrichting mogen aanvangen, dienen zij aan te tonen dat zij bevoegd zijn in de staat van de zetel het verzekeringsbedrijf uit te oefenen en dat zij aan vergelijkbare kapitaaleisen voldoen als Nederlandse verzekeraars. De bedoeling hiervan was een voldoende gelijk speelveld te waarborgen. In de loop der jaren zijn er echter steeds meer eisen aan Nederlandse en andere EU-verzekeraars gesteld, waaronder eisen aan de bedrijfsvoering, integriteit en de governance. Ook vanuit het perspectief van bescherming van de polishouder ligt in Nederland en de EU als geheel de lat tegenwoordig hoger. Hierdoor is een gelijk speelveld niet langer voldoende gewaarborgd, omdat die laatste eisen vanuit Nederland niet of nauwelijks kunnen worden gecontroleerd. Bij dienstverrichting door verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is, is het toezicht geheel afhankelijk van de desbetreffende staat. In geval van problemen zijn De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten beperkt in hun mogelijkheden om Nederlandse polishouders te beschermen. De betreffende verzekeraar bevindt zich immers buiten de Europese Unie en de samenwerkingsafspraken met de buitenlandse toezichthouders zijn beperkt. Nederlandse maatregelen zullen in deze context niet effectief zijn. In geval van faillissement bijvoorbeeld zijn er geen afspraken over de behandeling van Nederlandse polishouders en zal beslag leggen door DNB op activa in een derde land op problemen stuiten zo dit al mogelijk is. Daarom wordt voorgesteld het verrichten van diensten in het levens- en schadeverzekeringsbedrijf naar Nederland niet langer toe te staan. Daarmee komt de regelgeving op verzekeringsgebied in lijn met die van de andere lidstaten die eveneens een dergelijk verbod op dienstverrichting kennen, alsook met de wens van de Europese Commissie die op dit gebied een uniform beleid voorstaat. Daarbij komt dat de Europese Commissie op het gebied van dienstverrichting in het levens- en schadeverzekeringsbedrijf door een levens- of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, inmiddels een andere interpretatie geeft aan de richtlijn solvabiliteit II1. De Europese Commissie is van oordeel dat die dienstverrichting niet is toegestaan. Dit oordeel heeft geleid tot een aanzienlijke bespoediging van de aanpassing van de onderhavige regelgeving die dient ter implementatie van artikel 162 van de richtlijn solvabiliteit II. Het gevolg is dat de regelgeving op dit terrein materieel gaat aansluiten op die van banken.

Het voorgaande geldt echter niet voor het verrichten van diensten in het herverzekeringsbedrijf naar Nederland door levens- en schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is. Het is gebruikelijk dat levens- en schadeverzekeraars ook het herverzekeringsbedrijf uitoefenen om hun risico’s beter te spreiden. Zij mogen evenwel het herverzekeringsbedrijf alleen uitoefenen met betrekking tot de risico’s van de branche waarvoor zij een vergunning hebben. Wat dit betreft is de interpretatie van de Europese Commissie niet veranderd. Er is daarom geen reden om ook deze dienstverrichting te verbieden. Daarbij moet bedacht worden dat het hier gaat om herverzekeringsovereenkomsten tussen professionele partijen.

Voorgesteld wordt om het verrichten van diensten in het herverzekeringsbedrijf door verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een staat die geen lidstaat is niet toe te staan. Dit zou geen praktische betekenis hebben, omdat een verzekeraar met beperkte risico-omvang het herverzekeringsbedrijf slechts in zeer beperkte mate mag uitoefenen. Zo mogen zij bijvoorbeeld, kort gezegd, geen verzekerings- of herverzekeringsactiviteiten ter dekking van aansprakelijkheids-, krediet- en borgtochtverzekeringsrisico’s uitvoeren. Ook mogen de herverzekeringsactiviteiten niet meer dan € 0,5 miljoen uitmaken van bruto geboekte premie-inkomsten, of meer dan € 2,5 miljoen van zijn technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van special purpose vehicles kunnen worden verhaald.

DNB heeft in 2019 een impactanalyse uitgevoerd ten aanzien van de mogelijke afschaffing van de directe markttoegang voor verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is (derdelandverzekeraars). Hiervoor heeft DNB aan 30 derdelandverzekeraars die in het register van DNB zijn opgenomen in verband met dienstverrichting naar Nederland een uitvraag gestuurd met vragen over onder meer het bedrag aan bruto premies dat geschreven wordt in Nederland, de technische voorziening voor Nederlandse verplichtingen en de gemiddelde resterende looptijd van de verzekeringsverplichtingen. DNB heeft geconstateerd op basis van de uitkomsten van de analyse dat de omvang van dienstverrichting door deze verzekeraars, relatief beperkt is en geconcentreerd is bij twee verzekeraars (al hebben niet alle aangeschreven verzekeraars, gereageerd op de uitvraag van DNB).

Het betreft hier één schadeverzekeraar die geen verzekeringscontracten met Nederlandse consumenten heeft afgesloten. De gemiddelde resterende loopduur van de verzekeringscontracten is twee jaar. In het tweede geval betreft het eveneens een schadeverzekeraar die eenvoudige schadeverzekeringen aanbiedt aan zowel Nederlandse consumenten als zakelijke klanten. De gemiddelde resterende looptijd is minder dan 12 maanden. De verzekeringsproductie van deze twee verzekeraars lijkt groot genoeg om bijvoorbeeld de vestiging van een verzekeraar in Nederland te rechtvaardigen. Voor de overige verzekeraars zal het na het sluiten van de notificatieroute naar verwachting zakelijk gezien niet meer interessant zijn om in Nederland actief te blijven via de vestiging van een dochtermaatschappij dan wel een derdelandbijkantoor. Deze verzekeraars zullen naar verwachting de Nederlandse markt verlaten. Omdat de omvang van deze activiteiten als zeer beperkt wordt ingeschat, zal naar verwachting ook de impact op de marktwerking in de Nederlandse verzekeringssector beperkt zijn.

Gezien deze uitkomsten, is het afschaffen van de notificatieroute voor directe verzekeraars uit derde landen mogelijk. Voor de afwikkeling van de bestaande polissen dient wel een termijn te worden gegeven en gezien de looptijden van doorgaans minder dan twee jaar is een termijn van twee jaar voldoende.

2. Regeldrukkosten en financiële gevolgen

Het verbod op dienstverrichting voor verzekeraars met zetel in een derdeland zal leiden tot regeldrukkosten voor die verzekeraars die toegang tot de Nederlandse markt willen behouden via een bijkantoor in Nederland of door het oprichten van een dochteronderneming met zetel in de Unie. Indien deze verzekeraars hun dienstverrichtingsportefeuille overdragen aan een andere verzekeraar met een vestiging in de Unie of besluiten de dienstverrichting helemaal te staken, beëindigen zij hun dienstverrichtingsactiviteiten naar Nederland. Voor verzekeraars die besluiten hun dienstverrichtingsactiviteiten te staken en niet kiezen voor het voortzetten van hun activiteiten via een vestiging in de Unie, treedt er een verlichting van de regeldrukkosten op, omdat zij niet meer aan de verplichtingen in de Wft hoeven te voldoen, zoals het verstrekken van informatie aan DNB op grond van artikel 3:83, vierde lid, Wft.

Bij de berekening van de regeldrukkosten wordt onderscheid gemaakt tussen verzekeraars met zetel in het Verenigd Koninkrijk (VK) en andere verzekeraars met zetel in een derdeland. Verzekeraars met zetel in het VK voldoen immers al aan de eisen van de richtlijn solvabiliteit II en zullen daarom veel minder kosten hebben wegens het oprichten van een bijkantoor in Nederland of van een dochteronderneming in de Unie dan andere derdelandverzekeraars.

Volgens het openbaar register van DNB zijn er 170 verzekeraars met zetel in het VK die diensten verrichten naar Nederland. Dit zijn verzekeraars die in het verleden bij DNB genotificeerd hebben om diensten naar Nederland te kunnen verrichten, maar waarvan niet zeker is of deze inmiddels (nog) allemaal actief zijn in Nederland. Volgens recente informatie van toezichthouders lijkt slechts een deel van deze verzekeraars nu nog actief te zijn op de Nederlandse markt (ongeveer 45). Als gevolg van de Brexit is een substantieel deel van deze verzekeraars bezig met het nemen van maatregelen om deze dienstverrichting na de Brexit transitieperiode te kunnen voortzetten. Zij kunnen een vestiging (bijkantoor in Nederland of dochteronderneming in Nederland of elders in de Europese Unie) oprichten, maar kunnen er vanzelfsprekend ook voor kiezen hun activiteiten te staken. Enkele verzekeraars hebben als gevolg van de Brexit een vergunningaanvraag gedaan bij DNB. Deze aanvragen zijn het gevolg van de Brexit en kunnen niet worden toegerekend aan het onderhavige wetsvoorstel.

De gevolgen van het wetsvoorstel hebben alleen betrekking op die verzekeraars met zetel in het VK die voornemens zijn via dienstverrichting vanuit een derde land (dus op basis van artikel 2:45 Wft) actief in Nederland te blijven. Deze weg zal niet langer beschikbaar zijn, en zij zullen dus of alsnog voor een vestiging binnen de EU moeten kiezen, of hun activiteiten moeten staken. Gezien de veelal geringe omvang van hun activiteiten lijkt het in verreweg de meeste gevallen echter niet lonend om een bijkantoor in Nederland op te richten. Desondanks wordt voor de berekening van de administratieve lasten en nalevingskosten ervan hypothetisch uitgegaan dat door één verzekeraar met zetel in het VK alsnog een vergunningaanvraag voor een bijkantoor in Nederland zal worden ingediend.

Op basis van cijfers uit het register van DNB uit 2020 zijn er nog 26 andere verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is (daaronder niet begrepen VK-verzekeraars) actief. Voor dit cijfer geldt hetzelfde als hiervoor opgemerkt, het geeft geen volledig beeld, omdat een genotificeerde verzekeraar zijn dienstverrichting inmiddels kan hebben gestaakt maar desondanks in het register vermeld zal zijn indien hij het staken van zijn activiteiten niet heeft doorgegeven. Op basis van een impact assessment door DNB, is de inschatting dat een deel van deze verzekeraars niet meer actief is in Nederland en dat slechts twee verzekeraars zoveel polishouders bedienen, dat het voor hen lonend zou kunnen zijn een vestiging in Nederland op te richten.

Wat betreft verzekeraars met zetel in een derde land die hun bedrijf via dienstverrichting naar Nederland uitoefenen via een bijkantoor in een andere lidstaat geldt dat het slechts om een verzekeraar gaat die op grond van de Brexit de bedrijfsuitoefening al moet aanpassen en hier daarom niet meegenomen wordt.

Vergunningaanvraag bijkantoor

Incidentele kosten oprichten bijkantoor:

Omdat zoals gezegd, verzekeraars met zetel in het VK voldoen aan de richtlijn solvabiliteit II, zijn voor hen de regeldrukkosten voor het aanvragen van een vergunning voor een bijkantoor relatief gunstig. Zij hebben de kosten voor het aanvragen van de vergunning (€ 22.400). Aangenomen wordt dat ter voorbereiding van de aanvraag alleen kosten voor middelbaar personeel benodigd zijn: 2 personen a € 37 per uur gedurende 2 maanden: € 11.840. Voor 2 personen in totaal dus € 23.680.

Voor andere derdelandverzekeraars zullen de kosten voor een vergunning hoger uitvallen. De vergunning kost hetzelfde: € 22.400. De voorbereiding van de aanvraag zal meer kosten: ervan uitgaande dat de verzekeraar daar twee maanden met een specialist mee bezig is (€ 58 gedurende 2 maanden): € 18.560 en tevens nodig heeft middelbaar personeel (2 personen a € 37 per uur gedurende 2 maanden: € 11.840. Voor 2 personen in totaal dus € 23.680, waarmee de totale voorbereidingskosten komen op € 42.240.

De bedrijfsvoering van het bijkantoor moet voldoen aan de eisen van de richtlijn solvabiliteit II. Uitgangspunt is dat dit de inzet van hoogwaardig personeel zoals accountants en ICT-deskundigen zal vergen, aangevuld met middelbaar opgeleid personeel en administratief personeel. Voor verzekeraars wordt uitgegaan gedurende twee maanden van de inzet van één accountant, 2 ICT-deskundigen, middelbaar opgeleid personeel (2 personen) en administratief personeel (2 personen).

Accountant: € 58 gedurende 2 maanden: € 18.560.

ICT: 2 personen a € 45 per uur gedurende 2 maanden: € 28.800.

Middelbaar personeel: 2 personen a € 37 per uur gedurende 2 maanden: € 23.680.

Administratief personeel: 2 personen a € 24 voor 2 maanden: € 15.360.

Totaal: € 151.040. Voor twee verzekeraars komt dit neer op € 302.080.

Een bijkantoor is een onzelfstandig onderdeel van de verzekeraar. Daarom zal het oprichten van een bijkantoor ook gevolgen hebben voor de andere onderdelen van de verzekeraar. Die regeldrukkosten en financiële lasten zullen evenwel niet in Nederland neerslaan en behoeven dientengevolge niet te worden berekend.

Structurele kosten aanhouden bijkantoor:

Bij deze kosten behoeft geen onderscheid te worden gemakt tussen verzekeraars met zetel in het VK en met zetel in derde landen.

Zij zullen allemaal een pand moeten huren, er moet een vertegenwoordiger worden aangesteld, een leidinggevende worden benoemd, ICT en ander personeel worden aangesteld etc. Hoeveel de kosten zullen bedragen, is zeer afhankelijk van onder andere de omvang van het bedrijf, locatie van het kantoor, uitgeoefende branche en toezichtskosten. Het is daarom niet mogelijk hiervoor een juiste berekening te maken, maar wel kan een beeld worden gegeven van de minimale kosten die in ieder geval moeten worden gemaakt.

Vertegenwoordiger: 1 persoon per jaar: 1920*77= € 147.840.

Leidinggevende: 1 persoon per jaar: 1920*77= € 147.840.

Accountant: € 58 gedurende 2 maanden: € 18.560.

ICT: 1 persoon a € 45 per uur gedurende 1 jaar: 1920*45= € 86.400.

Administratief personeel: 2 personen per jaar: 1920*€ 24 = 46080*2= € 92.160.

Voor drie verzekeraars komt dit neer op 492.800*3= € 1.478.400.

Weergegeven in tabelvorm:

BIJKANTOOR (incidenteel)

Verzekeraars met zetel in het VK

Verzekeraars met zetel in een derdeland

Vergunning

22.400

22.400

     

Specialist (1) + middelbaar personeel (2)

18.560

23.680

Accountant (1)

18.560

ICT

28.800

Middelbaar opgeleid (2)

23.680

23.680

Administratief opgeleid

15.360

Totaal

46.080

151.040*2=302.080

   

46.080+302.080=348.160

BIJKANTOOR (structureel)

   

Vertegenwoordiger

147.840

147.840

Leidinggevende

147.840

147.840

Accountant

18.560

18.560

ICT

86.400

86.400

Administratief personeel

92.160

92.160

Totaal

492.800

492.800*3=1.478.460

Totale regeldrukkosten en financiële gevolgen bedragen: incidenteel € 348.160; structureel € 1.478.460.

Het voorstel is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Het college ziet af van het uitbrengen van het advies aangezien dit voorstel implementatie betreft en er geen nationale afwegingsruimte is.

3. Consultatiereacties

Er zijn geen openbare consultatiereacties ingediend.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

A

De in artikel 1:16, eerste lid, Wft opgenomen verwijzingen bevatten notificatieverplichtingen in geval van dienstverrichting. De verwijzing naar artikel 2:46 Wft kan vervallen, nu dat artikel voortaan geen notificatieverplichting meer zal bevatten (voor dienstverrichting vanuit een andere lidstaat naar Nederland door verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is).

B

Voorgesteld wordt in de afdeling over het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar de in de Wft gebruikelijke standaard vrijstellingsbepaling (zie bijvoorbeeld de artikelen 2:3d, 2:10d, 2:49b, 2:54k en 2:54q Wft) op te nemen. Tot nu toe werd een dergelijke vrijstelling in deze afdeling niet nodig geacht, maar inmiddels is gebleken dat een degelijke bepaling noodzakelijk is.

Ingevolge de artikelen 114 en 218, vijfde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEG C 2012, 326) en de richtlijn solvabiliteit II (zie bijvoorbeeld artikel 175) kunnen overeenkomsten met derde landen worden gesloten. Daarbij kan worden afgeweken van bepalingen van de richtlijn solvabiliteit II. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij de bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake prudentiële maatregelen betreffende verzekering en herverzekering (PbEU 2017, L 258). De daarin gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteit ten aanzien van verzekeraars met zetel in de VS verschillen van de eisen, gesteld aan Europese verzekeraars ingevolge de richtlijn solvabiliteit II. De vrijstelling maakt het mogelijk dergelijke overeenkomsten zeer nauwkeurig te implementeren.

C

Voorgesteld wordt in artikel 2:45, eerste lid, Wft, een verbod op dienstverrichting op te nemen voor levens- en schadeverzekeraars om het bedrijf van levens- of schadeverzekeraar in Nederland uit te oefenen indien die dienstverrichting geschiedt vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is.

In het tweede lid wordt uitsluitend dienstverrichting naar Nederland in het herverzekeringsbedrijf door deze verzekeraars toegestaan onder bepaalde voorwaarden. Zij moeten bijvoorbeeld het directe levens- of schadeverzekeringsbedrijf daadwerkelijk uitoefenen in de staat van hun zetel en mogen het herverzekeringsbedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uitoefenen in de herverzekeringsactiviteit tot het uitoefenen waarvan zij in de staat waar zij hun zetel hebben bevoegd zijn.

Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 1 van het algemeen deel van deze toelichting.

D

Artikel 2:45a Wft geeft regels waaraan moet worden voldaan indien de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen door een schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, in dienstverrichting wordt uitgeoefend vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is. Het voorgestelde verbod op deze dienstverrichting maakt dit artikel overbodig.

E

Volgens de huidige interpretatie van artikel 162 van de richtlijn solvabiliteit II door de Europese Commissie is het een levens- of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is en die een bijkantoor heeft in een andere lidstaat niet toegestaan vanuit dat bijkantoor het levens- of schadeverzekeringsbedrijf via het verrichten van diensten naar andere lidstaten uit te oefenen. Daarom dient artikel 2:46, eerste lid, Wft voortaan een verbod op dergelijke dienstverrichting te bevatten. Deze verzekeraars mogen evenwel nog wel vanuit dat bijkantoor het herverzekeringsbedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitoefenen. De opzet van het onderhavige artikel is analoog aan dat van artikel 2:45. Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2:45 Wft.

Het huidige derde lid kan vervallen omdat de daarin beschreven situatie zich niet meer kan voordoen nu dienstverrichting naar Nederland in het directe bedrijf wordt verboden.

F

De verwijzingen in artikel 2:47 Wft worden in overeenstemming gebracht met de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot het verbod op dienstverrichting naar Nederland door verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is en het toestaan van het aanbieden van herverzekeringen via dienstverrichting.

G

In afdeling 2.2.3. Wft over het uitoefenen van bedrijf van levensverzekeraar en schadeverzekeraar ontbreekt een paragraaf met een vrijstelling. Hierin wordt door artikel 2:47a Wft voorzien. Deze vrijstelling is nodig indien de EU een overeenkomst met derde landen sluit waarbij wordt afgeweken van de bepalingen van de richtlijn solvabiliteit II. Het is mogelijk dat bijvoorbeeld als gevolg van een dergelijke overeenkomst dienstverrichting wel wordt toegestaan en de voorgestelde bepaling kan dat dan mogelijk maken. Zie ook de toelichting bij onderdeel B. De vrijstelling is niet bedoeld om – in aanvulling op de implementatie van bilaterale overeenkomsten – andere mogelijkheden te creëren om dienstverrichting vanuit derde landen mogelijk te maken.

H

Artikel 2:52 Wft heeft betrekking op verzekeraars met beperkte risico-omvang. Deze verzekeraars vallen niet onder de reikwijdte van de richtlijn solvabiliteit II. Voor zover deze verzekeraars hun zetel in een andere lidstaat hebben, kan aan hen in verband met de vrijheid van vestiging en kapitaalverkeer geen dienstverrichtingsverbod worden opgelegd. Het eerste lid, onderdeel a, staat derhalve dienstverrichting door deze verzekeraars onverminderd toe. Onderdeel b bevat een verbod op dienstverrichting naar Nederland door verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is. Het verbod heeft betrekking op het verrichten van diensten naar Nederland in zijn algemeenheid. Het is dus niet relevant of dit gebeurt vanuit een vestiging in de Europese Unie of vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is. Bovendien geldt het verbod voor het verrichten van diensten naar Nederland voor zowel het directe als het indirecte (herverzekering) bedrijf. Voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 1 van het algemeen deel van deze toelichting.

Het voorgestelde tweede lid is vrijwel gelijk aan het huidige tweede lid, met dien verstande dat het voortaan beperkt is tot lidstaten en de Minister dus geen derde landen kan aanwijzen. Uit de omschrijving volgt ook wat een niet-aangewezen lidstaat is en deze term behoeft dus geen definitie.

In het derde en vierde lid van artikel 2:52 Wft worden de verwijzingen naar het eerste lid aangepast als gevolg van de verdeling van het eerste lid in onderdelen.

I

De verwijzingen in artikel 2:53 Wft worden in overeenstemming gebracht met de voorgestelde wijzigingen in artikel 2:52 Wft.

J

In artikel 2:54, eerste lid, Wft wordt de redactie in overeenstemming gebracht met die van de artikelen 2:50 en 2:52 Wft. Dienstverrichting naar Nederland is voortaan alleen nog mogelijk door verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een andere lidstaat.

K

In de in artikel 2:54.0a Wft opgenomen vrijstelling wordt de verwijzing in overeenstemming gebracht met de aangebrachte wijzingen.

L

In artikel 3:24 wordt rekening gehouden met het verrichten van herverzekeringsdiensten naar Nederland en wordt de eis gesteld dat de betrokken verzekeraar het herverzekeringsbedrijf in de staat van zijn zetel daadwerkelijk uitoefent.

M

Artikel 3:28 wordt ter wille van de duidelijkheid gesplitst in twee leden.

Het eerste lid komt overeen met de huidige tekst, met dien verstande dat de passage «verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat» zal vervallen. Deze categorie wordt ondergebracht in het tweede lid, omdat voor hen niet geldt dat zij diensten mogen verrichten naar Nederland. In dit lid wordt dan ook geen rekening meer gehouden met die dienstverrichting.

N

De verwijzingen in artikel 3:43 Wft worden in overeenstemming gebracht met de voorgestelde wijzigingen.

O

Artikel 3:48, eerste en tweede lid, Wft wordt aangepast aan de omstandigheid dat betrokken verzekeraars alleen het herverzekeringsbedrijf in Nederland mogen uitoefenen via dienstverrichting.

P

De formulering van artikel 3:52 Wft wordt in overeenstemming gebracht met die van artikel 2:50 Wft waardoor de tekst is beperkt tot dienstverrichting vanuit andere lidstaten.

Q

Artikel 3:58, tweede lid, Wft wordt aangepast aan de omstandigheid dat betrokken verzekeraars alleen het herverzekeringsbedrijf in Nederland mogen uitoefenen via dienstverrichting.

R

Artikel 3:61, tweede lid, Wft wordt aangepast aan de omstandigheid dat verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een staat die geen lidstaat is geen diensten meer zullen kunnen verrichten naar Nederland. Daarom dient het tweede lid voor deze verzekeraar beperkt te worden tot «een niet-aangewezen lidstaat» in plaats van «een niet-aangewezen staat».

S

Nu voorgesteld wordt dat voortaan alleen verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een andere lidstaat nog diensten mogen verrichten naar Nederland, wordt de redactie van het eerste lid daarmee in overeenstemming gebracht.

T en U

De bijlagen worden in overeenstemming gebracht met de voorgestelde aanpassingen in de Wft.

Artikel II

Artikel II voorziet in een overgangsregeling voor verzekeraars die op het moment van inwerkingtreding van deze wet diensten verrichten naar Nederland.

In het eerste lid is bepaald dat een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die een verzekeraar met zetel in Nederland of een bijkantoor in Nederland wil oprichten teneinde zijn verzekeringsbedrijf in Nederland voor te zetten, binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wet een volledige aanvraag voor een vergunning moet indienen. Dit betekent dat DNB op grond van die aanvraag in staat moet zijn een beslissing te nemen. In dit verband wordt opgemerkt dat verzekeraars natuurlijk niet hoeven te wachten met de indiening van een vergunningaanvraag tot de inwerkingtreding van deze wet. Een vergunningaanvraag kan ook al eerder worden ingediend, indien derde land verzekeraars op structurele basis Nederlandse polishouders willen blijven bedienen, waardoor eventuele onvoorziene omstandigheden niet leiden tot overschrijding van de termijn waardoor afwikkeling van het bedrijf direct noodzakelijk zou kunnen worden. Het tweede lid bepaalt hetzelfde voor een verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in een staat die geen lidstaat is. Ingevolge het derde lid mag de verzekeraar het verzekeringsbedrijf blijven uitoefenen, zolang DNB niet heeft beslist op de aanvraag of de aanvraag niet is ingetrokken door de verzekeraar. Hij kan dus ook nieuwe verzekeringen sluiten.

Het vierde lid voorziet in een regeling voor een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, die uitsluitend door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het herverzekeringsbedrijf wil blijven uitoefenen. Het verbod in de richtlijn solvabiliteit II richt zich immers niet op de activiteit van herverzekeren. De verzekeraar dient op grond van dit lid binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze wet te notificeren en hij kan het herverzekeringsbedrijf gedurende die tijd voortzetten. Deze notificatie is van belang omdat DNB via het huidige artikel 2:45 Wft geen zicht heeft op herverzekeringen die door dergelijke levens- of schadeverzekeraars door middel van het verrichten van diensten naar Nederland worden aangeboden. Ingevolge het vijfde lid blijft het vierde lid van toepassing totdat DNB een mededeling van ontvangst van de notificatie heeft gedaan.

Het zesde lid bepaalt dat een verzekeraar die geen vergunningaanvraag wenst in te dienen een afwikkelingstermijn van twee jaar heeft. De betrokken verzekeraar dient wel een plan in te dienen ter goedkeuring van DNB waarin hij aangeeft hoe hij binnen 24 maanden na inwerkingtreding van deze wet zijn verzekeringsactiviteiten via dienstverrichting zal beëindigen. Aangezien het gaat om afwikkeling van het bedrijf is bepaald dat geen nieuwe overeenkomsten meer mogen worden afgesloten. Door de termijn van twee jaar kunnen verzekeraars die op het moment van inwerkingtreding van deze wet diensten verrichten naar Nederland in veel gevallen de bestaande overeenkomsten tot het eind van de looptijd uitvoeren. Daarom is in het belang van hun polishouders en van hun verzekeraars een overgangstermijn van twee jaar redelijk.

Het zevende lid bepaalt dat een verzekeraar waarvan de vergunningaanvraag is afgewezen dan wel indien de verzekeraar de vergunningaanvraag heeft ingetrokken een afwikkelingstermijn van een jaar heeft vanaf de afwijzing dan wel de intrekking. Deze termijn is korter dan de termijn in het vierde lid. Gezien de kortere afwikkelingstermijn dient het plan voor afwikkeling van de verzekeringsactiviteiten binnen drie maanden ter goedkeuring aan DNB te worden voorgelegd. De reden voor de verkorte termijn voor afwikkeling is om mogelijk oneigenlijk gebruik van de vergunningaanvraag tegen te gaan. Immers, door een vergunningaanvraag kan de totale effectieve afwikkelingstermijn worden verlengd. Met inbegrip van de zes maanden kan een vergunningverlening al gauw een jaar vergen. Indien na de afwijzing of intrekking van de vergunningaanvraag nog een termijn voor afwikkeling van twee jaar zou worden gegeven, zou de totale termijn voor afwikkeling hiermee dus al snel op drie jaar kunnen komen. Door echter voor een kortere afwikkeltermijn van een jaar te kiezen, is de totale termijn nu vergelijkbaar met de afwikkeltermijn van 2 jaar die is bepaald voor derde land verzekeraars die niet kiezen voor een vergunningaanvraag.

Het achtste lid bepaalt dat indien de verzekeraar die heeft genotificeerd en daarop de mededeling van DNB ontvangt dat hij niet langer diensten mag verrichten naar Nederland, zijn herverzekeringsbedrijf binnen 12 maanden na ontvangst van de desbetreffende mededeling moet afwikkelen. Van een dergelijke mededeling zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn wanneer de verzekeraar niet kan aantonen aan de toepasselijke solvabiliteitseisen te kunnen voldoen.

Het negende lid bepaalt niettemin dat DNB de termijn voor afwikkeling zo nodig met maximaal een jaar kan verlengen indien dat redelijkerwijze noodzakelijk is voor de afwikkeling om de belangen van de Nederlandse polishouders te borgen.

Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat er niets verandert voor verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een andere lidstaat die op grond van het huidige artikel 2:52, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht hebben genotificeerd. Het voorgestelde artikel 2:52, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het financieel toezicht behelst voor hen eenzelfde notificatieplicht.

Artikel III

De Europese Commissie hecht eraan dat de Nederlandse wetgeving zo spoedig mogelijk wordt aangepast. Daarom is gekozen voor een inwerkingtredingsbepaling die hieraan het best tegemoet komt.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra