Gepubliceerd: 11 juli 2022
Indiener(s): Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66)
Onderwerpen: energie natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35594-9.html
ID: 35594-9
Origineel: 35594-2

Nr. 9 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 11 juli 2022

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan het slot van artikel I, onderdeel A, eerste lid, onderdeel B, onderdeel D, eerste en derde lid, en onderdeel F, tweede lid, wordt een punt toegevoegd.

B

In artikel I, onderdeel C, eerste lid, wordt «1» vervangen door «1.».

C

Artikel I, onderdeel D, vierde lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de aanhef wordt «wordt een lid» vervangen door «worden twee leden».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

16. De netbeheerder kan een leverancier verzoeken het correspondentieadres van een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, te verstrekken indien dit noodzakelijk is ten behoeve van de taak, bedoeld in het eerste lid. Een leverancier verstrekt deze gegevens.

D

In artikel II wordt «een percentage van de via de aansluiting ingevoede elektriciteit. Dit percentage bedraagt in:

a. het kalenderjaar 2023 91%;

b. het kalenderjaar 2024 82%;

c. het kalenderjaar 2025 73%;

d. het kalenderjaar 2026 64%;

e. het kalenderjaar 2027 55%;

f. het kalenderjaar 2028 46%;

g. het kalenderjaar 2029 37%;

h. het kalenderjaar 2030 28%;

i. de kalenderjaren vanaf 2031 0%.».

vervangen door «een percentage van de via de aansluiting ingevoede elektriciteit. Dit percentage bedraagt in:

a. het kalenderjaar 2025 64%;

b. het kalenderjaar 2026 64%;

c. het kalenderjaar 2027 55%;

d. het kalenderjaar 2028 46%;

e. het kalenderjaar 2029 37%;

f. het kalenderjaar 2030 28%;

g. de kalenderjaren vanaf 2031 0%.».

E

Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel IIA

Onze Minister voor Klimaat en Energie zendt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën uiterlijk 1 maart 2025 aan de Staten-Generaal een verslag over de effecten van deze wet op de terugverdientijden van investeringen in zonnepanelen door afnemers, als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998.

F

Artikel III komt te luiden:

Artikel III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Toelichting

1. Doel en aanleiding

Het voorstel van wet tot Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers wordt met deze nota van wijziging op enkele punten gewijzigd. Deze nota van wijziging is mede ingediend namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst.

Opvragen correspondentieadres door netbeheerder

Het is noodzakelijk gebleken de netbeheerder de mogelijkheid te geven het correspondentieadres van de kleinverbruiker bij een leverancier op te vragen indien dit noodzakelijk is ten behoeve van de taak, bedoeld in artikel 26ae, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998. Met het oog hierop is voorgesteld een zestiende lid toe te voegen aan artikel 26ae van de Elektriciteitswet 1998 waarin wordt geregeld dat een leverancier het correspondentieadres van de kleinverbruiker op verzoek van de netbeheerder aan hem moet verstrekken. De netbeheerder heeft dit adres nodig omdat gebleken is dat er situaties zijn waarin aansluitingen geen brievenbus hebben (zoals bij garageboxen, laadpalen en pompgemalen) of waar sprake is van all-in huur (zoals bijvoorbeeld bij studentenhuizen), waardoor het correspondentieadres van de kleinverbruiker anders is dan het aansluitadres van de meetinrichting. De netbeheerder heeft het correspondentieadres nodig om aan zijn taak te voldoen om aan kleinverbruikers die daar niet over beschikken een meetinrichting aan te bieden die afname en invoeding apart kan meten. Het is daartoe noodzakelijk dat de netbeheerder de kleinverbruiker op het juiste adres kan bereiken, zodat de kleinverbruiker in de gelegenheid wordt gesteld de meetinrichting te laten vervangen.

In het wetsvoorstel is geregeld dat de Minister handhavend kan optreden indien een kleinverbruiker in strijd handelt met artikel 26aa, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 door niet te beschikken over een geïnstalleerde meetinrichting die de afname en invoeding afzonderlijk kan meten. Ten behoeve van dit handhavingstraject is in artikel 26ae, vijftiende lid, van de Elektriciteitswet 1998 opgenomen dat de netbeheerder verplicht is de persoonsgegevens waar de netbeheerder over beschikt (naam, adres, EAN-code, type meetinrichting en naam van de leverancier) aan de Minister te overleggen indien de kleinverbruiker een geschikte meetinrichting aangeboden heeft gekregen maar dit niet heeft geleid tot installatie van de meetinrichting. De Minister kan naar aanleiding van deze melding van de netbeheerders vervolgens de overige benodigde persoonsgegevens (correspondentieadres van de betreffende kleinverbruiker) bij de leverancier opvragen zodat het handhavingstraject kan worden ingezet. In het wetsvoorstel wordt daarom een vijfde lid aan artikel 78 van de Elektriciteitswet 1998 toegevoegd, waarmee de Minister bij de leverancier in de toekomst de persoonsgegevens van een kleinverbruiker kan opvragen. In die (naar verwachting zeer beperkte) gevallen waarbij de netbeheerder niet beschikt over de juiste of volledige gegevens van de kleinverbruiker en die derhalve ook niet kan verstrekken aan de Minister, zal de Minister de leverancier benaderen om alsnog de beschikking te krijgen over de juiste en volledige gegevens van de kleinverbruiker. Dit ten behoeve van de handhaving van de verplichting die op de kleinverbruiker rust om het aanbod van een netbeheerder een geschikte meetinrichting te plaatsen, te accepteren.

Nieuw afbouwpad

TNO heeft in 2020 onderzoek gedaan naar de terugverdientijden van zonnepanelen in relatie tot het in het wetsvoorstel voorgestelde afbouwpad van de salderingsregeling.1 Op 7 oktober 2020 is het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling bij de Tweede Kamer ingediend.2 Op 26 januari 2021 is het wetsvoorstel controversieel verklaard, waardoor behandeling een jaar heeft stilgelegen. Daardoor is de in het wetsvoorstel opgenomen startdatum van de afbouw van 1 januari 2023 niet meer haalbaar. Er is voor gekozen de startdatum van de afbouw met twee jaar uit te stellen naar 1 januari 2025. Dit betekent dat er in de jaren 2023 en 2024 nog volledig kan worden gesaldeerd. In 2025 zal eenmalig een iets grotere afbouwstap gezet worden, waarna het pad vanaf 2026 weer wordt opgepakt zoals oorspronkelijk beoogd. Dit houdt in dat, net als in het oorspronkelijke wetsvoorstel, vanaf 2031 niet meer gesaldeerd kan worden.

TNO heeft in 20223 een update uitgevoerd van het onderzoek naar terugverdientijden uit 2020 op basis van dit nieuwe afbouwpad en actuele elektriciteitsprijzen, belastingen en investeringskosten voor zonnepanelen. Eerder liet onderzoek door PwC4 zien dat huishoudens in de regel bereid zijn te investeren in zonnepanelen als de terugverdientijd maximaal 9 jaar is. Uit het geactualiseerde onderzoek van TNO (2022) blijkt dat de terugverdientijd voor een referentiehuishouden naar verwachting (ruim) onder deze 9 jaar blijft.

Tabel 1. Te salderen percentages salderingsregeling
 

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

2031

Te salderen percentage oorspronkelijk voorstel

100

91

82

73

64

55

46

37

28

0

Te salderen percentage 2 jaar uitstel

100

100

100

64

64

55

46

37

28

0

Meetmoment terugverdientijden in 2025

TNO geeft in haar rapporten uit 2020 en 2022 aan dat de terugverdientijden afhankelijk zijn van een aantal onzekere factoren zoals de kostendaling van zonnepanelen en de ontwikkeling van het leveringstarief van elektriciteit. Deze onzekere factoren kunnen tot langere of kortere terugverdientijden leiden. Daarom wordt voorgesteld dat vóór 1 maart 2025 een geactualiseerde rapportage over de terugverdientijden aan de Staten-Generaal wordt gestuurd. Bij dit geactualiseerde rapport worden de onzekere factoren in de berekening van de terugverdientijden bijgewerkt. Als uit het rapport blijkt dat investeringen in zonnepanelen niet meer voldoende aantrekkelijk zijn of niet meer voldoende aantrekkelijk dreigen te worden, kan het afbouwpad, opgenomen in artikel 50, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, worden bijgesteld. Hiertoe kan dan een wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag worden opgenomen in het Belastingplan 2026, zodat het afbouwpad per 1 januari 2026 wordt aangepast.

Inwerkingtreding

In verband met het gewijzigde afbouwpad is de inwerking van artikel I, onderdeel E, en artikel II van het wetsvoorstel gewijzigd. Net als de andere artikelen en onderdelen daarvan treden die bij koninklijk besluit in werking. Voor artikel I, onderdeel E, en artikel II is de beoogde inwerkingtredingsdatum 1 januari 2025.

2. Privacyaspecten

Gezien de aard van deze nota van wijziging is in de fase van beleidsontwikkeling een gegevensbeschermingseffectbeoordeling uitgevoerd voor wat betreft het opvragen van het correspondentieadres van een kleinverbruiker door de netbeheerder. Met behulp hiervan is de noodzaak onderzocht van de voorgenomen verwerking van persoonsgegevens en zijn op gestructureerde wijze de gevolgen en risico’s van de maatregel(en) of het systeem voor gegevensbescherming in kaart gebracht. Hierbij is in het bijzonder aandacht besteed aan de beginselen van transparantie, gegevensminimalisering, doelbinding, het vereiste van een goede beveiliging en de rechten van de betrokkenen.

In de gegevensbeschermingseffectbeoordeling is aangegeven dat de gegevensverwerking door de netbeheerder van belang is voor het adequaat aanbieden van een geschikte meetinrichting aan de kleinverbruiker. Het gaat om het belang van het voorkomen dat kleinverbruikers ten onrechte in aanraking komen met de toezichthouder omdat de netbeheerder hen niet op het juiste adres heeft kunnen bereiken voor het aanbieden van een geschikte meetinrichting. De gegevens worden alleen verwerkt ten behoeve van het aanbieden van een geschikte meetinrichting en om te verstrekken aan de toezichthouder indien de kleinverbruiker de meetinrichting weigert te laten plaatsen. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer blijft beperkt tot het correspondentieadres van diegene die op de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog geen geschikte meetinrichting geïnstalleerd heeft. De netbeheerder zal het correspondentieadres van de kleinverbruiker na succesvolle plaatsing van de geschikte meetinrichting verwijderen. De gegevensverwerking (het opvragen van het correspondentieadres door de netbeheerder en het verstrekken hiervan door de leverancier) is vormgegeven als een bevoegdheid voor de netbeheerder als dat noodzakelijk is voor zijn taak en als een wettelijke verplichting voor de leverancier. Daarmee wordt wettelijk geregeld dat de gegevensverwerking door de leverancier gerechtvaardigd is op basis van een van de zes AVG-grondslagen, namelijk: het is «noodzakelijk voor het nakomen van een wettelijke verplichting». Voor de netbeheerder is de verwerkingsgrondslag van de AVG «taak van algemeen belang». Adequate aanschrijving voorkomt tevens dat kleinverbruikers ten onrechte in aanraking komen met de toezichthouder omdat de netbeheerder hen niet op het juiste adres heeft kunnen bereiken voor het aanbieden van een geschikte meetinrichting.

Deze nota van wijziging is toegezonden aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Deze heeft in het advies van 17 december 2020 aangegeven geen opmerkingen te hebben.

3. Regeldruk

De introductie van de mogelijkheid voor netbeheerders om het correspondentieadres van de kleinverbruiker op te vragen bij de leverancier brengt een beperkte stijging in de regeldruk met zich mee voor de netbeheerders. Iedere netbeheerder zal de lijst met de EAN-codes die horen bij de meetinrichting van de kleinverbruikers moeten voorleggen aan de leveranciers van de kleinverbruikers met het verzoek deze gegevens aan te vullen met het correspondentieadres. Dit gaat om circa 60 leveranciers die door iedere netbeheerder separaat benaderd moeten worden. Voor de berekening van de regeldruk wordt ervan uitgegaan dat de netbeheerders eens per twee maanden gegevens zullen opvragen bij de leveranciers en dat er bij de grote netbeheerders sprake zal zijn van een semi-geautomatiseerd proces. Daarvoor is het noodzakelijk dat er door iedere netbeheerder per leverancier een lijst wordt opgesteld, waarbij de leverancier door de netbeheerder wordt verzocht het correspondentieadres hieraan te koppelen. Het per leverancier opstellen van de lijst met EAN-codes van kleinverbruikers en het zodanig in de eigen administratie verwerken dat deze gegevens gebruikt kunnen worden voor het aanbieden van de meetinrichting, kost naar verwachting circa 18 uur per netbeheerder per maand à € 39 per uur. Er zijn 7 netbeheerders en de looptijd van de aanbieding van de meetinrichting is 2 jaar, waardoor de totale regeldrukkosten neerkomen op € 117.936,–.5

In het oorspronkelijke wetsvoorstel is in artikel 78, vijfde lid, van de Elektriciteitswet 1998 opgenomen dat de toezichthouder bij de leverancier de persoonsgegevens van een afnemer kan opvragen. Als gevolg van deze nota van wijziging zal de toezichthouder naar verwachting alle voor de handhaving noodzakelijke informatie van de netbeheerder kunnen krijgen. Alleen in die (zeer beperkte) gevallen waar de informatie niet volledig is of niet juist blijkt te zijn, zal de toezichthouder de leverancier alsnog voor deze persoonsgegevens benaderen. Het oorspronkelijke wetsvoorstel bevatte dus al een verplichting voor de leverancier voor het aanleveren van deze gegevens. Omdat het voor de regeldruk waar een leverancier mee te maken krijgt niet uitmaakt of de leverancier deze gegevens aan de netbeheerder of aan de toezichthouder moet verschaffen, heeft deze nota van wijziging geen effect op de regeldruk voor leveranciers. De regeldrukeffecten blijven daarmee beperkt tot een stijging van € 117.936,– voor de netbeheerders, in verband met het opvragen van het correspondentieadres van de kleinverbruikers bij de leverancier.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten