Gepubliceerd: 7 september 2020
Indiener(s): Johannes Sibinga Mulder
Onderwerpen: belasting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35496-6.html
ID: 35496-6

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 7 september 2020

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Anne Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

INLEIDING

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap. De leden hebben veel vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de regering om excessief lenen bij de eigen vennootschap tegen te gaan. Naar aanleiding van dit voorstel heeft de PVV-fractie nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de het wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel excessief lenen. Deze leden zien deze maatregel als onderdeel van een bredere agenda van de regering om te zorgen dat werken en ondernemen loont, belastingconstructies worden aangepakt, niet-belasting en dubbele belasting zoveel mogelijk worden voorkomen en verschillen in de fiscale behandeling van directeur-grootaandeelhouders (DGA’s), ondernemers voor de inkomstenbelasting (IB-ondernemers) en werknemers worden verkleind.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vragen de regering wel waarom er niet beter wordt geluisterd naar de adviezen van haar eigen ambtenaren.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen. Vooraleerst merken deze leden op dat zij waarderen dat de regering poogt deze manier van belastingontwijking door (uiterst) vermogende particulieren aan te pakken, maar zij merken op dat nog steeds een groot bedrag blijft uitgezonderd.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap. Zij hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap. Zij erkennen dat het onrechtvaardig is wanneer DGA’s door excessief liquide middelen als lening aan de eigen vennootschap te onttrekken belastingheffing kunnen uit- of zelfs afstellen. Zij benadrukken het belang om deze onrechtvaardigheid aan te pakken en omarmen het idee achter deze maatregel. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben nog enkele vragen over de voorgestelde maatregel ter ontmoediging van het excessief lenen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap. Deze leden hebben daarover een aantal vragen.

Het lid Van Haga heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap.

I. ALGEMEEN

De leden van de CDA-fractie begrijpen de intentie van het wetsvoorstel, namelijk dat als je geld uit de vennootschap in privé wilt aanwenden, je dat in principe dient te doen door een uitkering als loon of als dividend en niet door het aangaan van een lening bij de vennootschap. De leden van de CDA-fractie waarderen de inspanningen van de regering om eventuele belastingontwijking als gevolg van langdurig uitstel, of zelfs afstel, van de heffing over box 2-inkomen aan te pakken. Zij voegen daar nog aan toe dat het ook om de belasting in box 3 gaat. Na een dividenduitkering valt het vermogen, voor zover dat niet wordt besteed, immers in box 3 en bij een lening van de eigen vennootschap staat er tegenover het vermogen een schuld in box 3 en vindt er dus feitelijk geen heffing plaats totdat de schuld wordt afgelost.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de keuze voor een ondernemingsvorm zo min mogelijk moet worden bepaald vanuit fiscale motieven en dat het daarom onwenselijk is dat aanmerkelijkbelanghouders in grote mate bij de eigen vennootschap kunnen lenen, terwijl IB-ondernemers niet de mogelijkheid hebben op die wijze de timing van heffing over hun inkomen te beïnvloeden. Het is de leden van de CDA-fractie echter niet duidelijk of het verschil tussen de IB-ondernemer en de DGA met onderhavig wetsvoorstel kleiner wordt of juist toeneemt. De Belastingdienst treedt immers nu ook al op tegen belastinguitstel middels leningen van de eigen vennootschap, ook tegen leningen onder de € 500.000. Met dit wetsvoorstel lijken deze leningen tot de grens van € 500.000 juist gelegitimeerd te worden, zelfs als sprake is van consumptieve aanwending van de lening of als er weinig draagkracht bij de schuldenaar is. Het is daarbij de vraag of de grens echt ligt op € 500.000 of dat in de praktijk veel meer mogelijk is door de bv ook € 500.000 te laten lenen aan de kinderen en aan de partners van de kinderen van de DGA. De leden van de CDA-fractie vragen zich dan ook af of het niet logischer zou zijn om eerst fundamenteler te kijken naar het verschil in behandeling tussen de IB-ondernemer en de DGA in plaats van specifieke wetgeving te maken voor leningen van de eigen vennootschap.

De leden van de CDA-fractie merken daarbij nog op dat deze wet belastingheffing naar voren haalt ongeacht of er in de toekomst wel sprake zou zijn van belastingheffing. Als de DGA nog geen winst behaald heeft met zijn vennootschap en dus nog geen latente aanmerkelijk-belangclaim heeft opgebouwd, maar hij wel liquide middelen van de vennootschap leent, is er belasting verschuldigd over winst die er helemaal niet is. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat de DGA belasting in box 2 verschuldigd is op het moment van het aangaan van de lening en het is de bedoeling van de wet dat de DGA deze belasting weer terugkrijgt op het moment van de aflossingen op de lening. Maar vanwege de verliesverrekeningsregels, een jaar terug en zes jaar vooruit, kan het nog behoorlijk ingewikkeld zijn om die belasting na de momenten van aflossing ook weer terug te krijgen, waarvoor dividenden moeten worden uitgekeerd. Als de vennootschap dat geld echter zelf nodig heeft, moeten er daarna weer kapitaalstortingen gedaan worden. De leden van de CDA-fractie constateren dan ook dat er voor de juiste wetstoepassing allerlei kapitaalrondjes benodigd zijn. Deze leden vinden dit een merkwaardig gevolg van onderhavig wetsvoorstel, want zij waren in de veronderstelling dat de wetgever kasrondjes juist wilde bestrijden de afgelopen jaren in plaats van deze te bevorderen. Het komt de leden van de CDA-fractie dan ook voor dat het wetsvoorstel op bepaalde punten net zozeer lijkt op een belastingontwijkingsconstructie, terwijl beoogd is om die juist tegen te gaan. De leden van de CDA-fractie vragen de regering daarom nog eens goed te kijken naar de gevallen waarin er geen latente aanmerkelijk-belangclaim is.

De leden van de D66-fractie lezen dat het aantal aanmerkelijkbelanghouders (AB-houders) in de periode van 2008 tot 2017 met bijna 60% is gestegen en dat ook het aantal DGA’s de laatste jaren stijgt. Deze leden vragen of omringende landen een vergelijkbare ontwikkeling kennen. De leden van de D66-fractie lezen dat 61% van de AB-houders een lening is aangegaan bij de eigen vennootschap. Deze leden vragen hoe de regering verklaart dat meer dan de helft van de AB-houders bij de eigen bv leent. Deze leden vragen waarom AB-houders niet kiezen voor alternatieven, zoals een lening bij een bank of hypotheekverstrekker. De leden van de D66-fractie lezen dat aan de zakelijke voorwaarden wordt voldaan als de bv de lening onder dezelfde voorwaarden zou hebben verstrekt aan een derde die in vergelijkbare omstandigheden verkeert. Deze leden vragen hoe de Belastingdienst dit kan toetsen. Deze leden vragen of er voldoende vergelijkbare situaties zijn, bijvoorbeeld waarin vennootschappen, anders dan financiële marktpartijen, een hypotheek verstrekken aan een individu met een vergelijkbaar vermogen en/of capaciteit om de lening terug te betalen als de AB-houder zelf. Hoe vaak komt dit voor? Deze leden vragen of het klopt dat AB-houders wanneer zij geld willen lenen voor bijvoorbeeld een eigen woning een vergelijkbare lening tegen vergelijkbare zakelijke voorwaarden zouden moeten kunnen krijgen als de lening van de eigen bv.

De leden van de D66-fractie lezen dat de schulden van AB-houders aan de eigen vennootschap in de periode van 2007 tot 2017 zijn gegroeid van € 20 miljard naar maar liefst € 58 miljard. Hoe verklaart de regering deze toename? Is deze ontwikkeling vergelijkbaar met andere landen? Deze leden vragen hoe het komt dat zowel de vermogens als de schulden van AB-houders zo geconcentreerd zijn, namelijk dat 10% van de AB-houders 60% van de schulden aan de eigen bv bezit en 10% van de AB-houders 71,5% van het totale AB-vermogen. Nog opvallender is dat 3,3% van de AB-houders met het meeste vermogen 50% van het AB-vermogen in bezit hebben. Deze leden vragen of deze concentratie over tijd stabiel is of juist is toegenomen of afgenomen. Welke risico’s brengt deze concentratie van schulden met zich mee. De leden van de D66-fractie vragen zich tevens af of er inzicht bestaat in het totaalvermogen van de eigen bv’s waarvan meer dan € 500.000 wordt geleend aan de AB-houder. Tevens vragen deze leden wat het totale schuldenbeeld is van de bv’s waarvan meer dan € 500.000 wordt geleend aan de AB-houder. Welk type vorderingen en schulden staan op de balans en hoe verhouden die zich tot de vordering(en) op de AB-houder? Kan de regering hiervan een overzicht verstrekken?

De leden van de D66-fractie vragen of de regering een actuele stand van zaken kan geven van het aantal leningen uit de eigen bv. Deze leden vragen welke ontwikkelingen sinds 2017 zijn opgetreden. Zijn deze leningen in aantal en waarde toegenomen of lossen AB-houders vanwege het anticipatie-effect juist schulden aan hun eigen bv af? Op welke wijze hebben AB-houders geanticipeerd op de voorgestelde maatregel? Welke ontwikkelingen verwacht de regering richting en in 2023?

De leden van de D66-fractie merken op dat bij onderzoeken naar (mogelijke) macro-economische onevenwichtigheden in Nederland vaak gewezen wordt op de hoge private schulden. Deze leden vragen op welke wijze de schulden van AB-houders aan hun eigen bv in deze analyses zijn meegenomen. Zo ja, welke adviezen worden gegeven?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of zij bekend is met het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» (2020)1. Deelt de regering de analyse van de ambtenaren van Financiën dat «lenen van de eigen bv niet bijdraagt aan de investeringscapaciteit of liquiditeitspositie van de onderneming»? Deelt de regering de analyse van de ambtenaren van Financiën dat het «zeer aannemelijk is dat uitstel van belastingheffing het belangrijkste motief vormt bij dergelijke leningen»? Deelt de regering de analyse van de ambtenaren van Financiën dat het «onwenselijk is om deze vorm van arbitrage te faciliteren en dat er een risico is op afstel van belastingheffing»?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom de regering deze onwenselijke vorm van arbitrage toch in stand laat voor leningen onder de 500.000 euro. Waarom volgt de regering niet het advies van de ambtenaren van Financiën om een grens van 17.500 euro te hanteren? Deze leden vragen de regering of een grens van 0 euro ook mogelijk is of dat 17.500 euro de minimale drempel is.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering waarom zij er niet voor kiest om de complexiteit verder te reduceren. Waarom vergroot de regering de eenduidigheid niet verder en vermindert zij niet het aantal uitzonderingen in de regeling?

De leden van de PvdA-fractie vragen of en welke andere mogelijkheden zijn overwogen om het probleem op te lossen en waarom daar niet voor is gekozen. Is overwogen om het lenen bij de eigen vennootschap in zijn geheel te verbieden? Is overwegen om een lening automatisch als een box 2-uitkering te zien? De leden van de PvdA-fractie vragen welke redenen ondernemers hebben om bij het eigen bedrijf te lenen. In hoeverre is dit fiscaal gedreven en welke niet-fiscale redenen zijn denkbaar? Is er een maximumtermijn aan een lening voordat deze wordt geherkwalificeerd als dividend? Zo nee, waarom niet en is dit overwogen?

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie willen benadrukken de gedachte achter dit wetsvoorstel dat van uitstel van belastingheffing geen afstel moet komen te steunen. De leden vragen zich echter wel af of dit wetsvoorstel de beste manier is om het onzakelijk lenen van de eigen vennootschap te ontmoedigen. Het is aan de regering om de leden op basis van de beantwoording op onderstaande vragen te overtuigen. De huidige coronacrisis heeft een grote impact op onze manier van leven. De crisis heeft een grote impact op zowel grote multinationals als mkb’ers en ZZP’ers. Het is aan de regering om al deze bedrijven munitie te geven om deze onzekere tijd door te komen. Waarom heeft de regering ervoor gekozen deze wet toch in te dienen bij de Tweede Kamer nu het lenen van de eigen vennootschap specifiek voor aanmerkelijkbelanghouders een manier is om extra vermogen op te bouwen in deze crisistijd? Worden aanmerkelijkbelanghouders door dit wetsvoorstel er niet juist toe verplicht om extra dividend uit te keren om maar onder die grens van 500.000 euro te komen? Op welke manier past dit wetsvoorstel in de visie van de regering om de liquiditeitspositie van ondernemers zoveel als mogelijk te versterken? Waarom heeft de regering ervoor gekozen het wetsvoorstel eind 2019 in te dienen bij de Raad van State, nog vóór de resultaten van het onderzoek naar de bouwstenen voor een beter belastingstelsel zijn gepubliceerd?

Waarom heeft de regering gekozen voor de term «excessief»? Wat is in de ogen van de regering «excessief» en waarom wordt een wettelijke, gangbare en acceptabele manier van vermogensopbouw door te lenen van de eigen vennootschap met deze duiding neergezet?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom voor de berekening van het aantal aanmerkelijkbelanghouders en bedragen aan schuld is gekozen voor het belastingjaar 2016. De leden vragen hoeveel het totaal aan schulden van aanmerkelijkbelanghouders aan hun vennootschappen in 2019 bedroeg? Om hoeveel aanmerkelijkbelanghouders gaat het in totaal? Valt er een patroon te ontdekken in het totaal aan schulden over de afgelopen 10 jaar? Merkt de regering dat aanmerkelijkbelanghouders voorsorteren op deze maatregel? Zo ja, op welke manier en wat zegt dit over de verwachte belastingopbrengst en de verwachte schuldaflossingen van aanmerkelijkbelanghouders richting 2023? Zo nee, waarom niet? Deelt de regering de mening dat alleen op basis van de cijfers over 2016 en de grote onzekerheidsmarge die er in de voorspellingen zit geen goed oordeel kan worden gegeven over de grootte van de problematiek en daarmee de verwachte effectiviteit van dit wetsvoorstel?

Voor de fractie van de VVD zit er een groot verschil tussen het zakelijk of onzakelijk lenen bij de eigen vennootschap. Zakelijk lenen van de eigen bv waardoor het geld kan renderen en de ondernemer het geld beter kan investeren draagt bij aan de ontwikkeling van een bedrijf. Voor de leden van de VVD-fractie wordt uit de memorie van toelichting niet geheel duidelijk welke waarde de regering hecht aan zakelijk lenen en het verschil in het totale schuldbedrag aan zakelijke en onzakelijke leningen. Is de regering van mening dat ook zakelijk lenen bij een eigen vennootschap ontmoedigd moet worden? Heeft de regering in beeld hoeveel schulden van aanmerkelijkbelanghouders (en tot welke bedragen) onzakelijke voorwaarden kennen, dan wel zijn ontspoord en als verkapt dividend zijn te kwalificeren? Heeft de regering tevens in beeld hoe vaak van belastingafstel sprake is en welke schuld- en belastingbedragen daarmee zijn gemoeid? Zo ja, kan de regering deze gegevens met de Kamer delen? Zo nee, waarom is dit niet bekend? Waarom denkt de regering dat de voorgestelde maatregel het gewenste effect heeft aangezien deze cruciale informatie ontbreekt en ook zakelijke leningen hiervan de dupe worden? Is de regering met de VVD-fractie van mening dat onzakelijk lenen bij de eigen vennootschap moet worden tegengegaan, maar dat zakelijk lenen, ook al gaat het om grote bedragen, niet gezien kan worden als een «excessieve lening»? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie vragen naar andere voorbeelden dan een faillissement waarbij van belastinguitstel, belastingafstel komt. Hoeveel faillissementen zijn er de afgelopen vijf jaar geweest waarbij door belastingafstel belasting is misgelopen? Wat was de omvang van het misgelopen bedrag?

De leden van de VVD-fractie lezen in een, terecht, zeer kritische reactie van de Raad van State dat de regering wordt geadviseerd om de maatregel te heroverwegen en niet in te dienen bij de Tweede Kamer. Wat heeft de regering met deze informatie gedaan? Waarom is er inderdaad niet overgegaan tot een heroverweging?

Deze leden zijn voorts van mening dat de gestaafde kritiek van de Raad van State onvoldoende beantwoord is door de regering. Waarom heeft de regering, in eerste instantie, geen gehoor gegeven aan de oproep van de Raad van State om te komen tot een ruimere overgangsperiode? De leden van de VVD-fractie zien, mede in het licht van de huidige coronacrisis, een zeer verklaarbare oproep aan de regering. Acht de regering de huidige overgangsregeling tot 1 januari 2023 voldoende en doet dit recht aan de oproep van de Raad van State? De leden zien dat de regering heeft besloten om een overgangsregeling in te stellen en schulden mee te nemen op basis van terugwerkende kracht. Waarom heeft de regering deze keuze gemaakt en heeft de regering er niet voor gekozen de maatregel alleen te laten gelden voor nieuwe schulden en niet met terugwerkende kracht voor ook alle bestaande schulden?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of onderzocht is waarom aanmerkelijkbelanghouders soms honderdduizenden euro’s van de eigen vennootschap lenen. Zit hier een reden achter? De leden van de VVD-fractie kunnen zich voorstellen dat aanmerkelijkbelanghouders het geleende geld gebruiken voor onder andere het eigen pensioenvermogen. Klopt dit? Zo ja, wat is de invloed op de pensioenopbouw van deze aanmerkelijkbelanghouders nu de regering dit wetsvoorstel wilt gaan invoeren?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering heeft gekozen voor een schuld van 500.000 euro aan de eigen vennootschap. Wat gebeurt er als een aanmerkelijkbelanghouder na inwerkintreding van de wet een grotere schuld bij de eigen vennootschap heeft van 500.000 euro? Kan de regering reflecteren op een aanmerkelijkbelanghouder die in het eerste jaar na inwerkingtreding een schuld heeft van 600.000 euro bij de eigen vennootschap en in het tweede jaar een schuld van 650.000 euro? Kan de regering ook reflecteren op de aanmerkelijkbelanghouder die in het eerste jaar een schuld heeft van 600.000 euro, maar in het tweede jaar de schuld heeft teruggebracht naar 550.000 euro? Op welke manier wordt berekend hoeveel belasting deze aanmerkelijkbelanghouder moet betalen en kan de regering in beide gevallen de berekening maken?

De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van de Raad van State dat dit wetsvoorstel alleen een oplossing biedt voor het langdurig uitstellen van de box 2-heffing in zeer specifieke situaties en dat daarmee niet duidelijk is of dit wetsvoorstel over het tegengaan van «excessief lenen bij de eigen vennootschap» een structurele oplossing voor het langdurig uitstel van belastingheffing in de weg kan zitten. Kan de regering toelichten hoe groot het risico is dat dit wetsvoorstel inderdaad een structurele oplossing in de weg zit? Waar is dit van afhankelijk en wat zijn de gevolgen?

De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting over de grens van 500.000 euro. Waarop is deze grens gebaseerd? Hoe verhoudt deze grens zich bijvoorbeeld tot de grens van 10.000 euro in Noorwegen? Waarom kiest de regering niet voor een hogere of lagere grens? Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of de grens niet afhankelijk zou moeten zijn van het totale vermogen van de eigen bv op het tijdstip van het feitelijke onttrekkingsmoment.

De leden van de D66-fractie vragen om een inschatting van de belastingopbrengst als de € 58 miljard aan schulden aan de eigen bv niet aan de AB-houder was geleend maar als inkomen voor de inkomstenbelasting of als dividend was uitgekeerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke groep DGA’s de schuld aan vennootschap bezit. Is bekend hoe dit is verdeeld, en of sommige groepen DGA’s dit disproportioneel doen? Is de groep die 10% van het totaal houdt ook de groep met het grootste vermogen?

Voorts vragen deze leden of de regering met rekenvoorbeelden uiteen kan zetten welk fiscaal voordeel bereikt kan worden met lenen van de eigen vennootschap en hoe groot dat voordeel is. Is een lening aan de eigen vennootschap aftrekbaar in box 3 en/of box 1? Kan daarbij ook de lening voor het eigen huis betrokken worden? Waarom is ervoor gekozen een franchise van € 500.000 te hanteren? Waarom niet minder of helemaal niet? Waarom is niet gekozen de mogelijkheid te beperken tot een veel kleiner bedrag, zoals € 15.000, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de SGP-fractie lezen dat er diverse doelen beoogd worden met het wetsvoorstel, zoals het tegengaan van langdurig uitstellen (of definitief afstellen) van belastingheffing in excessieve gevallen, het tegengaan van excessief lenen, en het ontmoedigen van bovenmatige leningen. Deze leden vragen wat de precieze doelen van het wetsvoorstel zijn. Tevens vragen deze leden hoe de doelmatigheid en doeltreffendheid van de maatregel gemeten kan worden. Aan welke (gedrags)effecten en gevolgen kan de doelmatigheid en doeltreffendheid afgeleid worden? Welke parameters zijn daarbij van belang?

De leden van de SGP-fractie constateren dat een van de doelen van het wetsvoorstel is het tegengaan van belastingontwijking als gevolg van het afstellen van belastingheffing. Kan de regering een overzicht geven van de (geschatte) ontweken belasting als gevolg van belastingafstel in de afgelopen tien jaren? Tevens vragen deze leden aan de regering inzicht te geven in de mate waarin schulden van AB-houders onzakelijke voorwaarden kennen of als verkapt dividend zijn aan te merken.

2. Opzet van de memorie van toelichting

3. Eerdere aankondiging van de maatregel

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering gekozen heeft voor een verzachting van de eerder aangekondigde maatregel. De leden steunen deze versoepeling maar vragen wel waarom deze «nieuwe eigenwoningschulden» worden uitgezonderd van de schulden. Wat zijn de andere wijzigingen in het wetsvoorstel n.a.v. de heroverweging en de internetconsultatie? Kan de regering een tabel leveren met de specifieke wijziging en per wijziging wat de gevolgen zijn van de wijziging en waarom er voor deze wijziging gekozen is? Kan de regering een overzicht geven van de verschillende maatregelen die in de internetconsultatie naar voren zijn gebracht en niet tot wijziging hebben geleid, en daarbij aangeven waarom niet?

De leden van de D66-fractie lezen dat naar verwachting maximaal 3% van alle AB-huishoudens te maken krijgen met de maatregel. Deze leden begrijpen de inzet van de regering om met dit voorstel met name de meest excessieve schulden bij de eigen vennootschap te voorkomen. Deze leden vragen wel wat deze reikwijdte betekent voor de preventieve werking van de voorgestelde maatregel en het terugdringen van schulden aan de eigen bv. De leden van de D66-fractie vragen of de nieuwe inzichten uit de Bouwstenen voor een nieuw belastingstelsel voor de regering aanleiding hebben gevormd om te overwegen de reikwijdte van het voorstel te vergroten. Deze leden vragen of de regering deelt dat het goed is om statistieken en gegevens over box 2 op meer structurele wijze te verzamelen, bijvoorbeeld als het gaat om het vermogen in box 2, de schulden van AB-houders aan de eigen bv en het aantal spaar-bv’s.

De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting op de vraag waarom de eigenwoningschulden bij nader inzien zijn uitgezonderd. Deze leden vragen zich af hoe wordt getoetst of sprake is van een eigenwoningschuld. Deze leden vragen de regering om een korte schets te geven van de verschillen tussen het proces waarin een AB-houder een hypotheek bij zijn eigen bv afsluit en een werknemer of IB-ondernemer die een hypotheek afsluiten bij een reguliere hypotheekverstrekker. Welke verschillen in de verplichtingen en voorwaarden bij het afsluiten van een hypotheek en de aankoop van een huis treden daar op? De leden van de D66-fractie lezen dat de uitzondering voor hypotheekschulden alleen geldt voor zover ter zake van schulden een recht van hypotheek op de eigen woning is verstrekt aan de vennootschap. Deze aanvullende voorwaarde voor de uitzondering van eigenwoningschulden voor de toepassing van de maatregel is, zo lezen deze leden, opgenomen om in deze situatie het risico te verminderen dat de AB-houder een eigenwoningschuld niet aan de vennootschap kan terugbetalen. De leden van de D66-fractie vragen op welke manier die genoemde voorwaarde het risico van de terugbetaling vermindert. De leden van de D66-fractie lezen dat wordt gesteld dat het niet verminderen van het risico dat een hypotheekschuld niet kan worden terugbetaald op gespannen voet staat met de gedachte achter de maatregel, en deze leden lezen dat de gedachte achter de maatregel is het voorkomen van uitstel of afstel van belasting. Op welke manier is het verminderen van risico van terugbetaling in de geest van het voorkomen van afstel of uitstel van belasting? Deze leden vragen hoe vaak het voorkomt dat een AB-houder niet meer aan zijn hypothecaire verplichtingen kan voldoen. Deze leden vragen in welke mate deze eigenwoningschulden bij de eigen bv de vorm hebben van een aflossingsvrije hypotheek.

De leden van de D66-fractie vragen welke macro-economische risico’s en risico’s voor de financiële stabiliteit kunnen optreden door het feit dat AB-houders in totaal € 58 miljard aan schulden bij eigen bv’s, waarvan € 30 miljard aan eigenwoningschulden, hebben. Deze leden vragen of de leningen bij de eigen bv voor de aankoop van een huis bijdragen aan een ongelijk speelveld op de woningmarkt. Deze leden vragen de regering om toe te lichten hoe deze eigenwoningschulden van AB-houders zich ten tijde van de financiële crisis hebben ontwikkeld. Ook vragen deze leden op basis van welke overwegingen de voorwaarde dat de vennootschap over het recht van hypotheek op de eigen woning beschikt pas vanaf peildatum 31 december 2021 geldt.

De leden van de SP-fractie zijn door diverse individuen benaderd met kritiek op het wetsvoorstel met de argumentatie dat dit met name DGA’s van kleine bv’s zou treffen. Deze leden vragen de regering om aan te geven of zij inzicht heeft in de omvang en de diversiteit van de groep DGA’s die onder de maatregel vallen. Zij vragen de regering in hoeverre een bv die de financiële ruimte heeft om meer dan 500.000 euro aan de eigen directeur uit te lenen volgens haar door deze maatregel in de problemen zou kunnen komen zoals door verschillende organisaties wordt betoogd. De leden van de SP-fractie zijn tevens benieuwd of de regering inzicht heeft in hoeveel van deze bv’s vooral bestaan om als beleggingsvehikel te dienen en vermogen in te stallen met het oog dit gratis uit te lenen aan de eigenaar zonder dat hierover belasting hoeft te worden betaald. Zij vragen de regering of zij de mening deelt dat dergelijke constructies in de strijd tegen belastingontwijking te allen tijde moeten worden voorkomen en of zij bereid is om ook voor deze categorie bedrijven substance-eisen te introduceren zodat ook deze brievenbusfirma’s kunnen worden uitgebannen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering naar de omvang van het totale bedrag dat als ware het hypothecaire leningen uitstaat bij DGA’s en daarmee uitgezonderd zijn van deze regeling. Zij vragen de regering naar een rechtvaardiging voor deze naar hun verwachting zeer omvangrijke uitzondering en naar de omvang van het financiële voordeel dat deze groep hiermee heeft ten opzichte van de rest van de bevolking. Zij vragen de regering of zij overwogen heeft deze gratis hypotheken eveneens onder reikwijdte van dit wetsvoorstel te brengen en wat haar heeft doen besluiten hiervan af te zien.

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over het tijdstip van indiening. Deze leden lezen dat de regering als antwoord op opmerkingen van de Raad van State aangeeft dat dit wetsvoorstel tijdig is, mede gezien een bepaalde, vergelijkbare maatregel in het bouwstenenrapport dat recent uitgekomen is. Kan de regering nader onderbouwen waarom dit wetsvoorstel tijdig is, mede gezien de bredere discussie over het belasten van box 2-inkomen, de discussie rond het belasten van DGA’s, maar ook gezien de gevolgen van de coronacrisis voor AB-houders?

4. Ontmoedigen excessief lenen

De leden van de VVD-fractie vragen onder welke voorwaarde een eigenwoningschuld geheel of gedeeltelijk wordt uitgezonderd van de voorgestelde maatregel. Is er een verschil in gestelde eisen aan een eigenwoningschuld voor bestaande en nieuwe schulden?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering de groep heeft bepaald die wordt geraakt door dit wetsvoorstel en waarom de groep bestaat uit de aanmerkelijkbelanghouder, zijn of haar partner en eventueel de met de aanmerkelijkbelanghouder verbonden personen. Wat is de gehanteerde definitie van «partner»?

De leden van de VVD-fractie vragen onder welke voorwaarde een eigenwoningschuld geheel of gedeeltelijk wordt uitgezonderd van de voorgestelde maatregel. Is er een verschil in gestelde eisen aan een eigenwoningschuld voor bestaande en nieuwe schulden?

De leden van de PVV-fractie merken op dat het (primaire) doel van de maatregel is om langdurig belastinguitstel in box 2 tegen te gaan. Door het lenen bij de eigen vennootschap te beperken dan wel te maximeren op € 500.000 verwacht de regering dat winst wordt uitgekeerd als dividend, (fictief) loon dan wel achter blijft in de vennootschap en niet wordt uitgekeerd. De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om aan te geven in welke mate zij verwacht dat winst wordt uitgekeerd als extra dividend, extra (fictief) loon dan wel achterblijft in de vennootschap en aldaar wordt opgepot.2

De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om aan te geven of de maatregel zich primair richt op de groep van 11.000 AB-houders waarbij een totaal leenbedrag uitstaat van € 17 miljard.3

Heeft de regering onderzocht in hoeverre die doelgroep (de 3%) mogelijkheden heeft om deze regelgeving fiscaal dan wel anderszins te ontlopen? Zo ja, kan de regering dat onderzoek delen?

Voorts verzoeken de leden van de PVV-fractie de regering om een oordeel te geven aangaande de aanbevelingen van diverse partijen om naast de eigenwoningleningen tevens zakelijke leningen uit te sluiten van de maatregel, een en ander al dan niet aangevuld met een omkering van de bewijslast omtrent de zakelijkheid van die lening.4

De leden van de CDA-fractie hechten aan een eerlijk en evenwichtig belastingstelsel waarbij gelijke fiscale behandeling van aanmerkelijkbelanghouders, IB-ondernemers en werknemers in box 1 en 2 zoveel mogelijk wordt bevorderd, en waar niet aanmerkelijkbelanghouders langdurig belasting kunnen uitstellen of zelfs afstellen. De leden van de CDA-fractie vragen zich echter af in hoeverre de voorgenomen maatregel effectief is ten aanzien van de gestelde doelstellingen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting cijfers geeft uit 2016 en er bovendien een behoorlijk tijdsverloop is tussen de aankondiging van het wetsvoorstel, najaar 2018, en de behandeling ervan, najaar 2020, terwijl in de raming bijna alle gedragseffecten waren verwacht voor het jaar 2019. Meer dan 90% van het effect van dit wetsvoorstel zou dus al hebben moeten plaatsgevonden. De belastingaangiften over het jaar 2019 zijn bijna allemaal ingediend en het is dus mogelijk om te bezien of het anticipatie-effect ook werkelijk geeft plaatsgevonden.

Kan de regering op basis van de meest recente cijfers aangeven:

  • 1. Hoeveel aanmerkelijkbelanghouders hebben op dit moment nog een lening van de eigen vennootschap van meer dan € 500.000, niet zijnde een eigenwoningschuld?

  • 2. Hoe groot is het totale bedrag dat nog aan excessieve schuld uitstaat en hoe is dit verdeeld over de aanmerkelijkbelanghouders?

  • 3. Welke groepen aanmerkelijkbelanghouders zijn niet in staat geweest om hun positie alvast aan te passen en wat was daar de reden van?

  • 4. Waar zijn de leningen van aanmerkelijkbelanghouders bij de eigen vennootschap, buiten de eigenwoningschulden, voor aangewend?

  • 5. Welk deel van de leningen bij de eigen vennootschap is ingezet voor consumptieve doeleinden, welk deel voor beleggingen, aandelen, investeringen in onroerend goed, welk deel van de leningen is doorgeleend aan bijvoorbeeld de kinderen en welk deel van de leningen is aangewend voor overige doeleinden?

De leden van de CDA-fractie merken daarbij op dat het apart is dat de regering geen onderscheid maakt tussen consumptieve leningen en leningen waarbij sprake is van een vermogensbestanddeel waarmee zekerheid gesteld kan worden. Deze leden zien dit immers als twee wezenlijk andere categorieën, want een consumptieve lening ligt heel dicht bij een dividenduitkering, omdat sprake is van een lening die alleen met andere inkomensbronnen kan worden terugbetaald. Een lening waar een vermogensbestanddeel tegenover staat heeft een meer tijdelijk karakter, omdat de lening altijd eerder afgelost zou kunnen worden als de middelen nodig zijn in de vennootschap.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering daarom om nader toe te lichten waarom voor onderhavig wetsvoorstel alle leningen gelijk zijn.

De leden van de CDA-fractie leden vragen zich vervolgens af in hoeverre met de beperking van leningen tot aan het grensbedrag van € 500.000 wordt voorkomen dat alsnog langdurig uitstel of mogelijk afstel van box 2-heffing plaatsvindt, indien alle aanmerkelijkbelanghouders en de met hen verbonden personen nog steeds tot een bedrag van € 500.000 kunnen lenen. Ook vragen de leden van de CDA-fractie zich af in hoeverre het wetsvoorstel bijdraagt aan een fiscaal meer neutrale keuze voor een ondernemingsvorm, aangezien met de maatregel slechts een klein percentage van de aanmerkelijkbelanghouders wordt geraakt en alle aanmerkelijkbelanghouders en de met hen verbonden personen nog steeds de mogelijkheid hebben tot een aanzienlijk bedrag van de eigen vennootschap te lenen. Deze leden vragen de regering hierbij tevens in te gaan op de huidige praktijk van de Belastingdienst waarbij afspraken gemaakt worden met aanmerkelijkbelanghouders over de voorwaarden waaronder zij mogen lenen van de eigen vennootschap. Kan de regering aangeven welke voorwaarden en grensbedragen daarbij worden gesteld?

De leden van de CDA-fractie delen de zorg van de regering dat er gevallen van misbruik bestaan waarin belastingheffing in box 2 in sommige gevallen leidt tot afstel. De leden van de CDA-fractie vragen zich wel af in hoeveel gevallen het uitstel belastingheffing ook daadwerkelijk leidt tot afstel en in wat voor gevallen dergelijk afstel voorkomt. Ook vragen de leden van de CDA-fractie of de regering een indicatie kan geven van het percentage leningen waarvan na toetsing door de Belastingdienst bleek dat sprake was van onzakelijke voorwaarden. Zij vragen zich voorts af in hoeverre in dergelijke gevallen niet alsnog heffing heeft plaatsgevonden als gevolg van herkwalificatie van de lening als dividenduitkering. Verder vragen zij de regering welke voorwaarden er verbonden zijn aan investeringen en beleggingen vanuit de vennootschap. Met andere woorden: voor welke beleggingen heeft de DGA de keuze tussen beleggen vanuit de eigen vennootschap en vanuit privé en welke beleggingen kunnen naar hun aard alleen door de DGA zelf gedaan worden?

De leden van de CDA-fractie merken op dat het fiscale voordeel van het lenen uit de eigen vennootschap niet alleen gevormd wordt door uitstel van de heffing in box 2, maar ook het voordeel dat het vermogen pas later in box 3 wordt belast. Feitelijk kan er met dit wetsvoorstel € 500.000 uit de bv worden gehaald, wellicht tegen een rentepercentage dat heel dicht tegen 0% aan zit, want dat is tegenwoordig al zakelijk, en gewoon beschouwd en gebruikt worden als eigen vermogen zonder daar box 3 heffing over te betalen. Kan de regering aangeven welke gevolgen het huidige wetsvoorstel heeft op de belastingheffing in box 3? Nu kan een aanmerkelijkbelanghouder de belastingheffing in box 3 ook uitstellen middels een lening van een bank. De leden van de CDA-fractie vragen zich dan ook echt af of dit wetsvoorstel materieel enig effect gaat hebben vanaf de inwerkingtredingsdatum. Aanmerkelijkbelanghouders die per se belastingheffing in box 2 willen uitstellen middels een lening uit de eigen vennootschap kunnen dat immers nog steeds doen, mits de lening via een bank loopt. Dus de vennootschap heeft een deposito bij de bank en de bank leent onder min of meer dezelfde voorwaarden het geld door aan de aanmerkelijkbelanghouder. Graag verzoeken zij de regering op deze mogelijkheid te reageren.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een reactie op de opmerking van de Raad van State dat de onderhavige maatregel technisch complex is en niet bijdraagt aan vereenvoudiging van de fiscale wetgeving. De Raad van State stelt dat meer inzicht in de aard en omvang van de problematiek nodig is om te kunnen beoordelen of dit nadeel opweegt tegen de voordelen die met het wetsvoorstel worden beoogd. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de regering hierin inmiddels meer inzicht kan geven en in navolging van het advies van de Raad van State het doel, de omvang van de problematiek en de effectiviteit van het wetsvoorstel nader kan motiveren.

De leden van de D66-fractie lezen dat AB-houders inkomstenbelasting moeten betalen over leningen van hun vennootschap voor zover die leningen hoger zijn dan € 500.000 en dat het hierbij gaat om het totale leenbedrag. Deze leden vragen de regering om te bevestigen dat voor de grens van € 500.000 rekening wordt gehouden met de som van verschillende leningen, eventueel van verschillende vennootschappen, aan een AB-huishouden. Deze leden nemen aan dat het niet beoogd is dat AB-huishoudens van verschillende bv’s per bv tot aan € 500.000 kunnen lenen.

De leden van de D66-fractie vragen welke effecten hoge schulden bij de eigen bv hebben bij het verder aantrekken van eigen en vreemd vermogen door de bv, bijvoorbeeld als zij een lening willen aangaan om bedrijfseconomische investeringen te financieren. De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze toezicht wordt gehouden op de mogelijke nadelige gevolgen van leningen van AB-houders bij de eigen vennootschap. Welke rol spelen De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat de logica is achter de keuze van de regering om aanmerkelijkbelanghouders ook na 2023 nog voor een half miljoen belastingvrij te laten lenen. Wat is hiervan de toegevoegde waarde voor de samenleving?

De leden van de SP-fractie vragen de regering voor welk bedrag aan vennootschaps- en inkomstenbelasting naar schatting van de regering door directeur-grootaandeelhouders langdurig wordt uitgesteld door leningen voor privédoeleinden aan henzelf te verstrekken. Zij merken op dat de regering in de memorie van toelichting beschrijft dat in 2016 zo’n € 25 miljard uitgeleend geld onder de reikwijdte van het voorstel valt. Tegelijkertijd concluderen deze leden uit de rapportage Bouwstenen voor een beter belastingbeleid dat de raming van het vermogen in box 2 hoger uitvalt dan jarenlang werd aangenomen op basis van naar nu blijkt onbetrouwbaar en onvakkundig onderzoek van SEO Economisch Onderzoek. Zij vragen de regering of gebruikmaking van de verbeterde door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) aangeleverde cijfers over het vermogen in box 2 zou leiden tot andere cijfers.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom een uitzondering is opgenomen voor het eigen huis. Zou het niet veel beter binnen een neutrale benadering passen om hier geen onderscheid in te maken? In hoeverre genieten aanmerkelijkbelanghouders een dubbel voordeel als zij voor het eigen huis lenen van de vennootschap? In hoeverre wordt gecorrigeerd voor arbitraire rentetarieven, het zij om de aanmerkelijkbelanghouder, het zij om de vennootschap te bevoordelen?

De leden van de SGP-fractie krijgen graag nog een nadere onderbouwing van de grens van € 500.000. Deze leden krijgen de indruk dat deze grens nu vooral gekozen is gelet op uitvoeringstechnische overwegingen. Is dat correct? Zo nee, welke andere overwegingen liggen aan de gekozen grens ten grondslag?

Het lid Van Haga heeft een aantal vragen over de redenen van ontmoediging van het excessief lenen. Kan de regering duidelijk aangeven waarom zakelijk lenen bij eigen vennootschap, in plaats van bij een reguliere kredietverstrekker, zou moeten worden ontmoedigd? Hoe vaak komt het voor dat er door ondernemers oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van lenen bij eigen vennootschap? Kan de regering daarnaast aangeven waar de grens van € 500.000 op is gebaseerd?

Het lid Van Haga leest dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen consumptieve en zakelijke leningen. Kan de regering aangeven waarom dit onderscheid niet wordt gemaakt?

Het lid Van Haga constateert dat consumptief krediet voorheen al door de Belastingdienst werd gezien als een uitkering, waarbij aanmerkelijkbelangheffing verschuldigd was. Waarom worden zakelijke leningen vanuit de eigen vennootschap aan privé plots als een probleem gezien dat moet worden gelimiteerd? Kan de regering in dit kader concreet aangeven waar de vermeende problemen in verband met het lenen bij eigen vennootschap momenteel uit bestaan?

Het lid Van Haga constateert dat er nauwelijks sprake is van een overgangsregeling. Kan de regering aangeven waarom er niet voor is gekozen, in het belang van de rechtszekerheid, om de nieuwe regeling slechts te laten gelden voor nieuwe gevallen?

Het lid Van Haga constateert dat met ingang van de wet de eigen vennootschap niet meer dan € 500.000 mag lenen aan de DGA. Deze vennootschap mag echter wél ongelimiteerd lenen aan een derde. Wat is het verschil tussen een zakelijke lening van een vennootschap aan de DGA en een zakelijke lening van diezelfde vennootschap aan een willekeurige andere partij en hoe denkt de regering te voorkomen dat er een lening-carrousel ontstaat?

Het lid Van Haga constateert voorts dat door de invoering van deze DGA-taks de ondernemer afhankelijker wordt van de banken. Hoe kwalificeert de regering dit extra risico?

5. Praktijk

De leden van de D66-fractie vragen hoe vaak het voorkomt dat een lening van de eigen bv tot belastingafstel leidt. Welke belastinginkomsten zijn door dergelijke faillissementen in de periode van 2007–2017 misgelopen? Deze leden lezen dat belastingafstel met dit voorstel in beginsel wordt voorkomen door de heffing over een onttrekking in de vorm van een excessieve lening te vervroegen. Deze leden vragen wat de regering bedoelt met de worden «in beginsel».

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat de actuele stand van zaken is betreffende leningen uit de eigen bv. Hoe staat het inmiddels met de € 58 miljard? Wat waren de extra opbrengsten in box 2 door de aankondiging van dit wetsvoorstel?

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom is gekozen voor de grens van € 500.000 waarbij een lening voor een eigen huis ook nog eens is uitgezonderd. Welke rechtvaardiging ziet zij ervoor dat eenieder met een eigen bedrijf voor een half miljoen aan vermogen aan zichzelf kan geven zonder hierover belasting te betalen, zeker als ook al een aanzienlijk bedrag kan worden gebruikt om een eigen huis te financieren? Deze leden constateren dat op deze manier nog steeds vele miljarden aan belasting gaat worden ontweken en verzoeken de regering het wetsvoorstel dusdanig aan te passen dat alle leningen vanuit eigen vennootschappen aan bestuurders onderworpen worden aan hetzelfde regime, inclusief de lening ten behoeve van de eigen woning. Naar de mening van de leden van de SP-fractie zal dit de «arbeidsintensieve discussies» tussen de inspecteur van de Belastingdienst en de DGA over de al dan niet fiscale aard van een lening voorkomen. Deze leden benadrukken dat eenvoud van het belastingstelsel handhaving en voorkoming van ontwijking sterk ten bate komt.

5.1. Arbeidsintensieve discussies

De leden van de VVD-fractie lezen over de onduidelijkheid die dit wetsvoorstel met zich meebrengt voor vaststellingsovereenkomsten met aanmerkelijkbelanghouders voor de afbouw van schulden boven de € 500.000. De leden vragen waarom op dit moment nog niet duidelijk is wat de gevolgen zijn voor de gemaakte vaststellingsovereenkomsten (vso’s) met aanmerkelijkbelanghouders met schulden van boven de € 500.000 euro. Waarom geldt de maatregel voor alle vso’s en niet alleen voor de vso’s die nieuw worden afgesproken? Kan de regering toelichten wat de gevolgen zijn als deze maatregel voor alle vso’s werkt?

De regering stelt dat vaststellingsovereenkomsten tot € 500.000 niet komen te vervallen, maar die daar boven wel5. De regering geeft hierbij aan dat het op voorhand niet goed is in te schatten hoeveel vaststellingsovereenkomsten komen te vervallen. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie toelichten waarom het niet is in te schatten hoeveel vaststellingsovereenkomsten komen te vervallen?

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoeveel van de met de maatregel geconfronteerde AB-houders reeds beschikken over een vaststellingsovereenkomst?

De leden van de PVV-fractie vragen voorts hoe er wordt omgegaan met vaststellingsovereenkomsten waarbij de eigenwoningschuld onderdeel is van vaststellingsovereenkomst. Heeft de regering hier nader inzicht in?

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat in de praktijk veelvuldig discussies worden gevoerd tussen de belastingplichtige en de inspecteur over lenigen van de vennootschap aan de aanmerkelijkbelanghouder. Deze leden vragen zich ten aanzien van deze discussies af hoe de ongewenste constructies die de Belastingdienst op dit moment tegenkomt eruitzien en op welke manier de Belastingdienst daarmee is omgegaan. Voorts vragen deze leden hoeveel fte hiermee momenteel zijn gemoeid bij de Belastingdienst en wat gemiddeld de periode is gedurende welke een dergelijke discussie loopt. De leden van de CDA-fractie vragen dit mede om te begrijpen wat de relatieve winst is voor wat betreft de uitvoeringslast bij de Belastingdienst in het licht van de van de verwachte structurele besparing van 1,5 fte zoals vermeld in de uitvoeringstoets. Zij vragen de regering tevens of in de raming van de bespaarde 1,5 fte ook is meegenomen dat veel aanmerkelijkbelanghouders een manier zullen vinden om onderhavige wet te omzeilen.

De leden van de CDA-fractie vragen zich ten aanzien van discussies tussen Belastingdienst en belastingplichtige over de fiscale kwalificatie van een lening af of de regering een inschatting kan geven van wat het effect zou zijn op de uitvoeringslast voor de Belastingdienst indien de bewijslast van de Belastingdienst zou worden verlegd naar de belastingplichtige. Heeft de regering een tegenbewijsregeling voor de zakelijkheid van de regeling overwogen als alternatief voor dit wetsvoorstel?

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel vaststellingsovereenkomsten of rulings zijn gesloten met AB-houders over leningen uit de eigen bv. Deze leden vragen naar de stand van zaken ten aanzien van het voornemen van de regering, zoals beschreven in de brief over de vernieuwde rulingpraktijk, dat rulings in de toekomst alleen de vorm van een vaststellingsovereenkomst krijgen.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze en in welke mate dit wetsvoorstel aanleiding geeft tot het vervallen of aanpassen van vaststellingsovereenkomsten. Deze leden vragen of er vaststellingsovereenkomsten zijn afgesloten die geen bepaling bevatten die voorziet in het vervallen van afspraken wanneer sprake is van een relevante wetswijziging. Zo ja, om hoeveel vaststellingsovereenkomsten gaat? Wat zijn dan de gevolgen?

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over vaststellingsovereenkomsten die in het verleden door de Belastingdienst zijn afgesloten met DGA’s die grote bedragen aan zichzelf hebben geleend. In de memorie van toelichting lezen zij dat het gebruikelijk is dat in overeenkomsten passages worden opgenomen over de toepasselijkheid van relevante wetswijzigingen. Zij maken uit deze passage op dat er overeenkomsten zijn waarvoor dit niet geldt en vragen de regering om hoeveel overeenkomsten dit gaat, welke bedragen hiermee zijn gemoeid en of deze hiermee vrijgesteld zijn van deze wet. Indien het antwoord op de laatste vraag bevestigend is, vragen deze leden of in dit wetsvoorstel voor een dwingender wetsartikel had kunnen worden gekozen en waarom hier van afgezien is.

6. Contouren van de voorgestelde maatregel

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de totale som van relevante schulden aan het einde van het kalenderjaar wordt vastgesteld. Hoe wordt voorkomen dat aanmerkelijkbelanghouders via nader in te vullen redenen gaan schuiven met gelden waardoor zij op het meetmoment aan het einde van het jaar onder het schuldbedrag van € 500.000 vallen? Hoe wordt voorkomen dat aanmerkelijkbelanghouders met ingang van de maatregel de randen van de wet gaan opzoeken; iets wat voor invoering van dit wetsvoorstel niet nodig was?

6.1. Het fictief reguliere voordeel

De leden van de D66-fractie vragen hoe fiscaal wordt omgegaan met rentebetalingen van een schuld aan de eigen bv waar deze maatregel op van toepassing is.

De leden van de D66-fractie vragen of de maatregel nog steeds van toepassing is wanneer de lening op basis van jurisprudentie wordt geherkwalificeerd.

De leden van de D66-fractie vragen waarom niet is gekozen voor een tegenbewijsmaatregel.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom is gekozen voor de constructie van het fictief reguliere voordeel en niet voor een herkwalificatie tot regulier voordeel uit aanmerkelijk belang? Zou dat de regeling niet eenvoudiger en beter uitvoerbaar maken?

6.2. Groep belastingplichtigen

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe wordt omgegaan met buitenlands belastingplichtigen en de dividendbelasting? Hoe wordt omgegaan met conserverende aanslagen?

6.2.1. Partner

De leden van de VVD-fractie leggen de regering graag de volgende casus voor. Stel dat een koppel, fiscaal partners, beide aanmerkelijkbelanghouder zijn van een ander bedrijf en beide afzonderlijk van elkaar minder dan € 500.000 lenen van de eigen vennootschappen, maar samen meer dan € 500.000 (exclusief eigenwoningschuld). In geval van lenen van dezelfde vennootschap vallen de fiscale partners onder de heffing, maar wat bij twee afzonderlijke vennootschappen? En wat als twee aanmerkelijkbelanghouders van hetzelfde bedrijf besluiten tot een fiscaal partnerschap en daardoor boven de grens van € 500.000 schuld uitkomen? Wie van de twee wordt als aanmerkelijkbelanghouder met bovenmatige schuld beschouwd? Of wanneer fiscale partners die jaren geleden beiden € 450.000 hebben geleend van de vennootschap, nu dus opeens in enkele jaren € 400.000 van de schuld liquide moeten maken omdat vanwege deze wetgeving de schulden straks bij elkaar opgeteld moeten worden. Kunt u toelichten of, en zo ja, op welke manier de uniforme regeling zoals voorgesteld voldoende rekening houdt met bijzondere, uitzonderlijke gevallen als de hiervoor genoemde?

De PVV-fractie verzoekt de regering om nader toe te lichten hoe het voorstel uitwerkt voor AB-houders met ieder een lening bij de eigen vennootschap die hoger ligt dan € 500.000 en die op een later tijdstip pas kwalificeren als fiscaal partner. Wordt de grens dan automatisch hoger dan € 500.000 of blijft die gehandhaafd op € 500.000 en moet er worden afgerekend op het moment van samengaan?

Het wetsvoorstel stelt een gezamenlijk grensbedrag voor van € 500.000 voor een lening van de vennootschap aan de aanmerkelijkbelanghouder en zijn of haar partner. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat de grondslag van de maatregel wordt uitgehold. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de rechtvaardiging is van het feit dat twee aanmerkelijkbelanghouders met een lening van € 500.000 bij de eigen vennootschap onder de wet gaan vallen vanaf het moment dat zij gaan trouwen of op een andere manier fiscaal partner worden.

De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom wel de schulden van de partner worden meegerekend bij de toepassing van de maatregel, maar waarom het maximumbedrag van € 500.000 slechts eenmaal wordt meegerekend.

Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie zich af hoe wordt omgegaan met een situatie waarin twee belastingplichtigen die tevens fiscaal partner zijn ieder een aanmerkelijk belang hebben in een eigen bv en geen aanmerkelijk belang hebben in elkanders bv. Daarnaast vragen deze leden zich af hoe wordt omgegaan met twee AB-houders met een schuld van € 450.000 in de eigen bv die op een zeker moment fiscaal partner worden.

6.2.2. Verbonden personen

De leden van de VVD-fractie vragen welke invloed «verbonden personen» hebben op de schuld van de aanmerkelijkbelanghouder aangezien ook hun schuld aan de vennootschap wordt meegenomen in het totale bedrag.

Begrijpen de leden het goed dat de aanmerkelijkbelanghouder de schuld van een «verbonden persoon» die geen aanmerkelijkbelanghouder is moet optellen bij zijn of haar eigen schuld, maar dat twee aanmerkelijkbelanghouders die binnen de categorie «verbonden persoon» vallen de schuld niet bij elkaar hoeven op te tellen?

De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering toelicht dat de maatregel niet doorwerkt naar andere fiscale regelgeving.6 Indien de verbonden persoon zelf geen AB-houder is in de vennootschap, wordt de AB-houder onder de heffing gebracht. Indien de AB-houder in de heffing wordt betrokken en niet de verbonden persoon, kwalificeert betaling van die heffing dan (indirect) als een belaste schenking? Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven waarom deze wel, dan wel niet kwalificeert als een belaste schenking?

De leden van de CDA-fractie begrijpen uit de opzet van het wetsvoorstel dat het grensbedrag van € 500.000 geldt voor de aanmerkelijkbelanghouder gezamenlijk met zijn of haar partner, maar dat het grensbedrag ook afzonderlijk geldt voor hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn en hun partners en dat tot deze grens geen fictief regulier voordeel in aanmerking wordt genomen. Geldt de grens van € 500.000 voor de kinderen en hun partners tezamen? En blijven eigenwoningschulden ook ten aanzien van deze verbonden personen, dan wel andere personen, buiten beschouwing?

Stel dat een aanmerkelijkbelanghouder drie kinderen heeft en alle kinderen hebben een partner. Klopt het dan dat de aanmerkelijkbelanghouder vanuit de eigen vennootschap aan zichzelf, aan zijn drie kinderen en aan hun partners een lening van € 500.000 kan verstrekken tot een totaalbedrag van € 2.000.000 zonder dat onder het nieuwe wetsvoorstel een regulier voordeel in aanmerking wordt genomen? Eventuele eigenwoningschulden hierbij opgeteld kan dit bedrag nog hoger uitkomen. De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe deze ruimte zich verhoudt tot het doel van de maatregel excessief lenen bij de eigen vennootschap tegen te gaan, mede in het licht van de in de memorie van toelichting beschreven groep aanmerkelijkbelanghouders die door dit voorstel wordt geraakt. Zij wijzen er daarbij op dat volgens de cijfers uit 2016 dit wetsvoorstel 11.000 aanmerkelijkbelanghuishoudens raakt met leningen boven de grens van € 500.000, die gezamenlijk € 17 miljard lenen, wat gemiddeld neerkomt op ongeveer € 1.500.000 miljoen per aanmerkelijkbelanghuishouden. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de regering in deze vormgeving alsnog een mogelijkheid ziet tot uitholling van de grondslag van de maatregel.

Voorts lezen de leden van de CDA-fractie in het wetsvoorstel dat het bovenmatige deel van de schulden van een verbonden persoon wordt toegerekend aan de aanmerkelijkbelanghouder. Dit betekent dat de box-2-heffing over het gedeelte van de leningen aan een zoon, dochter of hun partner dat uitstijgt boven de € 500.000 plaatsvindt bij de aanmerkelijkbelanghouder. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat daarvan de rechtvaardiging is, want zij achten een dergelijke afwijking van de systematiek van de Wet inkomstenbelasting (IB) dat degene die het inkomen geniet daarover belasting dient af te dragen onwenselijk.

De leden van de CDA-fractie vragen zich verder af of met het ontwerp van het voorstel ook is gekeken naar leningen van de vennootschap aan niet-verbonden personen. Door het verstrekken van een lening aan een vriend of familielid vanuit de vennootschap kan eveneens heffing in box 2 worden uitgesteld. Ten aanzien van dergelijke leningen ontstaat een ongelijke behandeling met leningen die de aanmerkelijkbelanghouder aan zichzelf verstrekt of aan een verbonden persoon, terwijl deze leningen eveneens onder onzakelijke voorwaarden kunnen zijn aangegaan. Kan de regering bevestigen dat leningen van de vennootschap aan niet-verbonden personen niet onder de regeling vallen? Heeft de regering er rekening mee gehouden dat er aanmerkelijkbelanghouders kruislings kunnen gaan lenen door elkaar leningen vanuit de eigen vennootschap te gaan verstrekken?

De leden van de D66-fractie vragen in welke mate de meesleepregeling en meetrekregeling van toepassing zijn. Daarnaast vragen deze leden hoe wordt omgegaan met schulden in vennootschappen waarin een aanmerkelijk belang wordt geacht op basis van de meesleep of meetrekregeling. Worden deze schulden dan slechts voor een deel in aanmerking genomen of geheel? Zou het niet in de rede liggen om de schulden van een vennootschap met een aanmerkelijk belang van 4% op basis van een meesleep- of meetrekregeling slechts voor 4/5e deel in aanmerking te nemen? Zo nee, waarom niet.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat een vennootschap meerdere keren een half miljoen belastingvrij kan lenen aan verschillende aanmerkelijkbelanghouders.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat een aanmerkelijkbelanghouder van meerdere vennootschappen een half miljoen belastingvrij kan lenen.

6.3. Schulden

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering geen uitzondering heeft gemaakt voor bestaande schulden. Wat zegt deze relatief, zoals ook de Raad van State schrijft, forse ingreep in een jarenlang gehanteerde fiscale systematiek over de waarde die de regering hecht aan rechtszekerheid? Wat is precies de «rechtszekerheid» waar deze ondernemers op mogen rekenen? Is dat een juridisch houdbare afbakening? Kunt u dit toelichten? Waarom heeft de regering besloten tot uitstel van de inwerkingtredingstermijn naar 1 januari 2023? Klopt het dat uitstel vooral te maken heeft gehad met de huidige coronacrisis en de grote impact die dit heeft op alle bedrijven en daarmee ook bedrijven in de vennootschapsbelasting (VPB)? Waarom denkt de regering dat uitstel met een jaar ertoe leidt tot ook de schulden van aanmerkelijkbelanghouders die met de schuld bepaalde beleggingen hebben gefinancierd, liquide kunnen worden gemaakt? Sommige aanmerkelijkbelanghouders hebben het van de eigen vennootschap geleende bedrag van boven de 500.000 euro privé geïnvesteerd in vastgoed. Waarom is de regering van mening dat het op deze manier lenen van de vennootschap aan de aanmerkelijkbelanghouder ontmoedigd moet worden? Verplicht de regering deze aanmerkelijkbelanghouders met dit wetsvoorstel nu niet om afstand te doen van vastgoed en ander privéeigendom wanneer deze door de lening van de onderneming worden gefinancierd? Op basis waarvan denkt de regering dat in de gegeven tijd aanmerkelijkbelanghouders het vastgoed voldoende kunnen omzetten in liquide middelen?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt gecontroleerd of een aanmerkelijkbelanghouder schulden heeft bij meerdere vennootschappen en hoe wordt achterhaald of het totaal aan schulden hoger is dan 500.000 euro. Op welke manier wordt bepaald welk deel van de verschillende leningen aan verschillende vennootschappen het deel is boven de grens van € 500.000 euro en dus in aanmerking komt voor fictief regulier voordeel als inkomen uit aanmerkelijk belang? Ook vragen de leden zich af hoe een vso wordt gesloten met de Belastingdienst en op welke manier hier een prioriteit in wordt aangebracht wanneer blijkt dat een aanmerkelijkbelanghouder met leningen van meerdere vennootschappen boven de grens van 500.000 euro komt.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering niet overgaat tot een tegenbewijsregeling voor aanmerkelijkbelanghouders die toeziet op specifieke typen leningen, op voldoende dekking voor de lening of voor hypotheken afgesloten na 31 december 2021. Wat zijn de gevolgen voor aanmerkelijkbelanghouders wanneer zo een tegenbewijsregeling ontbreekt? Welke positieve kanten zitten er aan een tegenbewijsregeling voor zowel de aanmerkelijkbelanghouder als aan de uitvoeringskant voor de Belastingdienst?

De leden van de VVD-fractie vragen tevens naar de eigenwoninglening en de aanvullende eis van het recht van hypotheek op de eigen woning aan de vennootschap. Waarom heeft de regering gekozen voor deze aanvullende eis? Waarom is er gekozen voor de grens van 31 december 2021 terwijl het wetsvoorstel vooralsnog pas ingaat op 1 januari 2023? Net als de onder 6.2 genoemde onduidelijkheid over de groep belastingplichtigen die door dit wetsvoorstel worden geraakt kan er ook bij de vrijgestelde eigenwoninglening sprake zijn van uitzondering op de regel. Denk hierbij aan een aanmerkelijkbelanghouder die verschillende huizen bezit, tot verkoop wordt gedwongen door de te hoge schuld van € 500.000 bij de eigen vennootschap, maar vastzit aan meerjarige huurcontracten. Of een aanmerkelijkbelanghouder die een huis heeft waar zijn of haar ex in verblijft. Dit huis is gekocht met schulden van de eigen vennootschap waardoor de aanmerkelijkbelanghouder boven de € 500.000 euro schuld uitkomt. Beide situaties zijn niet uitgezonderd van de vrijgestelde eigenwoninglening, maar kunnen direct voor anderen dan de aanmerkelijkbelanghouder grote gevolgen hebben. Kan de regering aangeven of over dit soort en vergelijkbare situaties is nagedacht? Wat zijn de verwachte gevolgen voor anderen; huurders, familie buiten de «partner» of «verbonden personen» en werknemers? Mochten deze gevolgen niet in beeld zijn; waarom is de regering niet op de hoogte van deze in sommige gevallen zeer ernstige gevolgen voor de leefomgeving van mensen?

De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om een nadere toelichting omtrent de overweging om vorderingen van de AB-houder op de vennootschap niet te verrekenen.

De leden van de CDA-fractie achten het positief dat in het voorstel eigenwoningschulden van de maatregel zijn uitgezonderd. Ook verwelkomen de leden van de CDA-fractie de toevoeging dat voor bestaande eigenwoningschulden een overgangsregeling geldt ten aanzien van het recht van hypotheek over de eigen woning aan de vennootschap.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe het wetsvoorstel uitpakt in het kader tweede hypotheken op de eigen woning en gemengde hypotheken. Indien bijvoorbeeld een hypotheek op de eigen woning is aangegaan bij een bank en er wordt voor verbetering van de woning een tweede hypotheek aangegaan bij de eigen vennootschap, kwalificeert een tweede hypotheek met een lagere rangorde dan ook voor de vrijstelling voor de eigen woning? Gelden er dan nog aanvullende voorwaarden voor de lening? Deze leden vragen zich ook af hoe wordt omgegaan met de situatie dat de bank als eerste hypotheekverstrekker niet akkoord gaat met een tweede hypotheek op hetzelfde onderpand.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven of er vanaf 2031 effecten te verwachten zijn na het verstrijken van de 30-jaarstermijn zoals opgenomen in de regeling in art. 3.119a Wet Inkomstenbelasting waarna de schuld niet langer kwalificeert als eigenwoningschuld. Zullen er rond 2031 meer dan voorheen eigenwoningschulden gaan kwalificeren als reguliere leningen en meer DGA’s onder het wetsvoorstel gaan vallen?

De leden van de D66-fractie lezen dat de Belastingdienst bij vaststellingsovereenkomsten doorgaans stelt dat een eigenwoningschuld moet worden gesecureerd met het recht van hypotheek op die woning. Deze leden vragen de regering in welke gevallen, en in hoeveel gevallen, dit niet is opgenomen in relevante vaststellingsovereenkomsten

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of aanmerkelijkbelanghouders ook rente moeten betalen aan hun eigen vennootschap. Is deze rente fiscaal aftrekbaar? Wordt hiermee belasting ontweken?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het lenen van de eigen vennootschap voor een bedrag van meer dan € 500.000 als excessief wordt gezien, terwijl AB-houders ogenschijnlijk onbeperkt kunnen lenen voor eigenwoningschulden.

Tevens vragen de leden van de SGP-fractie of het klopt dat AB-houders onbeperkt kunnen lenen bij de eigen vennootschap om een eigen woning te financieren (met inachtneming van de voorwaarden).

De leden van de SGP-fractie hebben vernomen dat zowel de Afdeling Advisering van de Raad van State alsook de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs opmerkingen maken over het onderscheid tussen zakelijke en onzakelijke leningen. Deze leden hebben daarover enkele vragen. Kan de regering uitgebreid en onderbouwd uitleggen waarom ook zakelijke leningen onder de beoogde regeling gaan vallen? Waarom heeft de regering geen tegenbewijsmogelijkheid ingevoerd om de zakelijkheid van een lening tussen AB-houder en vennootschap aan te tonen, ook als die lening maakt dat de totale schuld het voorgestelde maximumbedrag overschrijdt, waarbij de bewijslast bij de AB-houder ligt?

Is de regering van mening dat AB-houders met de voorgestelde maatregel meer afhankelijk worden van derden, zoals financiële instellingen, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Kan de regering daarvan een appreciatie geven, mede in het licht van de kredietverlening en liquiditeitsproblemen tijdens de coronacrisis?

De leden van de SGP-fractie constateren dat onzakelijke leningen reeds op grond van diverse wettelijke bepalingen tegengegaan kunnen worden. Is de regering van mening dat daarom met het onderliggende voorstel additioneel enkel zakelijke leningen (die als «excessief» bestempeld worden) tegengegaan worden?

6.4. Maximumbedrag

De leden van de VVD-fractie lezen niets over een indexatie van het maximumbedrag van € 500.000 Waarom doet de regering hier geen uitspraken over? Kan de regering garanderen dat het nu instellen van een arbitraire grens van € 500.000 niet leidt tot en verlaging van de schuldengrens in de komende 10 jaar? Erkent de regering dat het niet opnemen van een indexatie niet moet leiden tot een verdere verlaging van de schuldengrens in de komende jaren, juist om de rechtszekerheid, maar ook zeker de betrouwbaarheid van de overheid te kunnen blijven waarborgen? Is de regering voornemens om aanvullend een termijn vast te leggen waarop de schuldengrens van € 500.000 gehandhaafd blijft? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het maximumbedrag wordt verhoogd met hetzelfde bedrag als welke als fictief regulier voordeel wordt belast. Graag een uitgebreide toelichting op de gehanteerde systematiek.

De regering geeft in reactie op de opmerkingen van de Raad van State aan dat een grens van € 500.000 een brede uitwerking heeft, omdat het de impact van het wetsvoorstel zich beperkt tot een kleine groep en toch een duidelijk signaal afgeeft. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de regering een verdere (cijfermatige) onderbouwing kan geven van de balans die wordt verondersteld met de grens van € 500.000 en waarom deze balans optimaal wordt geacht in het licht van de doelstellingen excessief lenen en langdurig uitstel of afstel van lenen bij de eigen vennootschap tegen te gaan. Voorts vragen de leden van de CDA-fractie de regering aan te geven in hoeverre een gelijke problematiek van fiscale herkwalificatie van onzakelijke leningen in distributies niet ook aan de orde is bij leningen onder een bedrag van € 500.000.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de bouwstenennotitie in rapport 5, bijlage 2, beleidsfiche 6 wordt voorgesteld om ten aanzien van excessief lenen van de eigen vennootschap een grensbedrag aan te houden van € 17.500 om aan te sluiten bij de huidige fiscale regel dat over rekening-courantschulden en -vorderingen geen rente hoeft worden berekend indien dit het hele jaar onder deze grens blijft en die niet als verplichting in box 3 in aanmerking hoeft te worden genomen. Ook wordt in rapport 5, bijlage 2, beleidsfiche 5 de optie uiteengezet om een maximale eigenwoningschuld toe te staan van € 1.090.000. De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom voor de huidige vormgeving van het wetsvoorstel is gekozen ten opzichte van de opties in de bouwstenennotitie en of het niet handig is om dit wetsvoorstel in één keer goed te regelen in plaats van dat er allemaal opties openblijven. Deze leden wijzen er daarbij op dat de opties in de bouwstenennotitie met een vergelijkbaar doel voor ogen een sterk afwijkende oplossingsrichting kiezen. Deze leden vragen of de regering de gevolgen uiteen kan zetten van de invoering van dergelijke opties ten opzichte van het huidige wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de regering een stapeling van de huidige voorgestelde wet en mogelijk verdergaande maatregelen zoals uiteengezet in de bouwstenennotitie wenselijk acht in het licht van vertrouwen in en voorspelbaarheid van het fiscale stelsel voor belastingplichtigen. Voorts vragen de leden van de CDA-fractie de regering of het opportuun is een dergelijke complexe maatregel nu in te voeren, terwijl in een volgend kabinet verdere keuzes worden gemaakt ten aanzien van de bouwstenen en mogelijke hervormingen van het systeem als geheel.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering na het verschijnen van het bouwstenenrapport alsnog overwogen heeft het bereik van het wetsvoorstel te vergroten, dan wel alle leningen bij de eigen vennootschap onder het bereik van het wetsvoorstel te brengen. Zo ja, waarom heeft is hiertoe uiteindelijk niet besloten? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie merken op dat het maximumbedrag dat in beginsel op € 500.000 staat om tal van redenen kan worden verhoogd en verlaagd. Zij merken allereerst op dat dit de helderheid en eenvoud van het belastingstelsel niet ten goede komt en vragen de regering of inderdaad sprake zal zijn een vermindering van de «arbeidsintensieve discussies» tussen belastingplichtige en Belastingdienst. Voorts zijn de leden van de SP-fractie benieuwd naar de mate waarin hiermee alsnog allerlei achterdeurtjes gaan ontstaan voor de belastingadviespraktijk om vermogenden toch te ontzien belastingplicht op een aanzienlijk deel van de maatregelen uit dit wetsvoorstel. Zij vragen de regering aan te geven in welke mate de diverse gekozen systemen zullen leiden tot verhoging van het bedrag en of het hierbij om substantiële of eerder kleine wijzigingen gaat.

6.5. Voorkomen dubbele heffing

De leden van de VVD-fractie maken zich grote zorgen over de maatregelen in dit wetsvoorstel die dubbele heffing moeten voorkomen. Deze leden krijgen voldoende signalen dat de maatregelen die de regering voorstelt ontoereikend zijn en dat er nog steeds sprake is van een dubbele belastingheffing. Op welke manier is de regering tegemoetgekomen aan de zorgen van een dubbele heffing die in de internetconsultatie meerdere malen zijn geuit? Heeft de regering ervaring met het negatief fictief reguliere voordeel? Waarom is de regering ervan overtuigd dat het instellen van een negatief fictief regulier voordeel het probleem van de dubbele heffing oplost? De leden krijgen verschillende signalen dat de gevolgen van werken met een negatief fictief regulier voordeel niet toereikend genoeg is om in alle gevallen een dubbele belasting te voorkomen en dat een verhoging van de verkrijgingsprijs in situaties waarin er sprake lijkt te zijn van een dubbele belasting wel een oplossing biedt. Waarom kiest de regering ervoor een negatief fictief regulier voordeel in te stellen in plaats van de verkrijgingsprijs te verhogen?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom er is gekozen voor een specifieke termijn van één jaar waarin fictief regulier voordeel kan worden verrekend wanneer het negatieve fictief reguliere voordeel leidt tot een verlies uit aanmerkelijk belang? Klopt het dat als er geen tijdige verrekening plaatsvindt er evengoed dubbel belasting wordt betaald? Zo ja, wat gaat de regering eraan doen om te voorkomen dat aanmerkelijkbelanghouders straks dubbel belasting moeten betalen? Zo nee, graag een toelichting.

De leden van de CDA-fractie achten het zeer terecht dat de regering de fout heeft hersteld dat de wet niet meer jaarlijks tot dubbele belasting leidt, zoals in de consultatieversie het geval was omdat daarin de verkrijgingsprijs nog niet verhoogd werd. Immers, de bedoeling van de maatregel is de box-2-heffing over voordelen naar voren te halen, niet om twee keer belasting te heffen over hetzelfde bedrag.

De leden van de CDA-fractie maken zich echter nog steeds grote zorgen over dubbele belasting in het wetsvoorstel. Een lening van de eigen vennootschap van boven de € 500.000 leidt immers in het jaar van het aangaan van de lening tot een winst uit aanmerkelijk belang en op alle momenten van gedeeltelijke aflossing tot een verlies uit aanmerkelijk belang. Een verlies uit aanmerkelijk belang is echter alleen één jaar terug en zes jaar vooruit te verrekenen. Deze leden hebben daarbij een zakelijke lening, dus met een aflossingsschema, voor ogen. In het eerste jaar is de aflossing nog verrekenbaar met de winst die ontstaan is door het afsluiten van de lening. Maar de jaren daarna ontstaat jaarlijks een verlies uit aanmerkelijk belang dat alleen verrekenbaar is als er dividend wordt uitgekeerd of als er aandelen met winst verkocht worden. Om niet op dubbele belasting uit te komen moet de vennootschap dus net zoveel dividend uitkeren aan de DGA als het totaal van de aflossingen op de lening, met uitzondering van de aflossing in het eerste jaar. Indien de DGA er niet in slaagt tijdig winst uit te keren, zal dit leiden tot dubbele heffing. De leden van de CDA-fractie vragen de regering dan ook met klem waarom deze dubbele belasting gerechtvaardigd zou zijn.

De leden van de CDA-fractie merken daarnaast nog op dat er een fundamenteel verschil is tussen liquiditeiten in een eigen vennootschap die kunnen worden uitgeleend en winstreserves met een latente aanmerkelijk-belangclaim. Als een eigen vennootschap is aangekocht voor de waarde in het economisch verkeer, dan moet er eerst winst gemaakt worden voordat er überhaupt een aanmerkelijk-belangclaim ontstaat. Als die winst nog niet gemaakt wordt, maar er wordt wel dividend uitgekeerd uit de liquide middelen, dan daalt de waarde van de aandelen en is er nog steeds geen winst uit aanmerkelijk belang bezien vanuit de totaalwinstgedachte. De regering beoogt met het wetsvoorstel tegen te gaan dat DGA’s de belastingheffing over de winst in de eigen vennootschap kunnen uitstellen. Maar de wet lijkt de andere kant op te werken. Als een DGA onder zakelijke voorwaarden leent van zijn eigen vennootschap en dit geld dus met rente ook weer terugbetaalt, wordt hij in de heffing betrokken voor winst die er niet is en mogelijk ook nooit gaat komen. De DGA kan de dubbele aanmerkelijk-belangheffing nog even uitstellen door binnen de zes jaar die er zijn voor voorwaartse verliesverrekening dividend uit te keren ter grootte van de gedane aflossingen, maar dan blijft er sprake van een latent verlies uit aanmerkelijk belang dat pas verrekend kan worden vanaf het tweede jaar na het jaar van de verkoop van de aandelen. Pas na die twee jaar kan het verlies uit aanmerkelijk belang immers omgezet worden in een belastingkorting. De DGA, die door de regering beschuldigd wordt van belastinguitstel, wordt als hij nog geen latente aanmerkelijk-belangclaim heeft opgebouwd, door het wetsvoorstel juist gedwongen om alvast winstbelasting vooruit te betalen. De leden van de CDA-fractie achten dit niet proportioneel en vragen de regering om de doelstelling van het wetsvoorstel beter te laten aansluiten bij de uitwerking van de wet.

Daarbij betekent dat de DGA middelen bij zijn eigen vennootschap leent niet per definitie dat hij deze middelen ook altijd aan zichzelf als winst kan uitkeren, omdat hij deze middelen nog in de onderneming nodig kan hebben. De leden van de CDA-fractie geven het volgende voorbeeld: Stel dat een DGA van een veehouderij onderneming over tien jaar zijn stal moet vervangen en daarvoor nu de liquide middelen in zijn vennootschap «over» heeft. Deze middelen leent hij tijdelijk aan zichzelf uit met het voornemen het geld na afloop van de lening weer in de vennootschap te hebben voor het vervangen van de stal. De middelen zijn als gevolg daarvan niet per definitie aan te merken als voor winstuitkering vatbare middelen. De uitwerking van de maatregel is echter dat de DGA over het bovenmatige deel van de lening heffing betaalt, waarna de maatregel de ondernemer dwingt wel een winstuitkering te doen om dubbele heffing te voorkomen. De ondernemer zou het geld vervolgens weer terug moeten storten in de vennootschap of aan de vennootschap moeten lenen. De leden van de CDA-fractie achten dit een ongewenste uitwerking van de maatregel en vragen de regering naar de rechtvaardigheid van het alvast heffen in box 2 over middelen die de vennootschap in de toekomst hard nodig heeft voor noodzakelijke investeringen.

De leden van de D66-fractie lezen dat de schulden van verbonden personen aan de AB-houder ook worden meegerekend bij de toepassing van deze maatregel. Worden deze schulden ook meegerekend wanneer deze verbonden personen ook zelf een aanmerkelijk belang hebben in de bv waar zij een schuld hebben?

6.6. Inwerkingtreding

De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering de werking van dit wetsvoorstel wil evalueren? Deze leden wijzen hierbij op de veronderstelde gedragseffecten waaraan het CPB een hoog onzekerheidsoordeel heeft toegekend. Op welke wijze en op basis van welke criteria wil de regering een oordeel geven over de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze maatregel? Deze leden vragen hoe de regering de gedragseffecten tot de ingang van dit wetsvoorstel zal monitoren. Deze leden vragen de regering om de Kamer hier de komende jaren jaarlijks over te informeren.

Daarnaast constateren de leden van de D66-fractie dat de maatregel bij inwerkingtreding tevens van toepassing zal zijn op al bestaande schulden. Deze leden vragen daarom of de regering ook verwacht of belastingplichtigen in staat zijn hun schuldenpositie terug te brengen, waar de regering die verwachting op baseert en hoeveel aanmerkelijkbelanghouders hier niet toe in staat zullen zijn. Tevens vragen deze leden zich af of belastingplichtigen in het geval dat zij niet in staat zijn de schuldenpositie terug te brengen wel liquide genoeg zijn om de belastingheffing te betalen en niet in liquiditeitsproblemen terechtkomen. Is de regering bereid belastingplichtigen die in liquiditeitsproblemen komen tegemoet te komen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een budgettaire raming van het wetsvoorstel waarbij de inwerkingtreding niet een jaar vooruit wordt geschoven. Hoeveel extra belasting zou dat opleveren, zo vragen deze leden?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben enkele vragen met betrekking tot de inwerkingtreding. De Raad van State geeft aan dat – hoewel er strikt gesproken geen sprake is van terugwerkende kracht – belastingplichtigen die in lijn met het jarenlang geldende wettelijke kader hebben geleend van hun bv toch geraakt kunnen worden door de voorgestelde maatregelen. Deze leden vragen de regering derhalve waarom bestaande schulden niet uitgezonderd worden.

Daarnaast is het handelingsperspectief voor aanmerkelijkbelanghouders met de inwerkingtreding van 1 januari 2023 beperkt, zo stellen de leden van de fractie van de ChristenUnie. De periode om de lening terug te brengen naar 500.000 euro is – ondanks de verschuiving van 2022 naar 2023 – nog steeds kort. Deze leden vragen hoe de regering hier tegenaan kijkt en of de regering mogelijke gevaren ziet met betrekking tot de investeringskracht van het bedrijfsleven wanneer DGA’s hierdoor inderdaad in de problemen komen. Om dit te voorkomen is bijvoorbeeld door VNO-NCW, SRA en MKB-Nederland al gepleit voor een bredere overgangsregeling. Een verhoging van de grens van vijf naar zes ton zou eveneens wat ademruimte kunnen bieden. Tot slot roepen de leden van de ChristenUnie-fractie nogmaals op tot het heroverwegen van een tijdelijke vrijstelling van de overdrachtsbelasting om het aflossen van leningen middels overdracht van onroerende zaken aan de bv tegen verrekening van de koopsom met de schuld aantrekkelijker te maken. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering om een reflectie op bovengenoemde alternatieven.

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de terugwerkende kracht van de maatregel, in combinatie met de rechtszekerheid. Ook de Raad van State heeft hier kritische kanttekeningen bij geplaatst. Klopt het dat aan de bezwaren van de Raad van State enkel tegemoet is gekomen door het moment van inwerkingtreding met één jaar uit te stellen? Is de regering het met deze leden eens dat dit slechts een zeer beperkt oplossing biedt voor de uitdagingen op het gebied van rechtszekerheid? Welke andere oplossingen zijn overwogen om de problemen met bestaande schulden op te lossen, zo vragen de leden van de SGP-fractie?

7. Internationale aspecten

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Raad van State van mening is dat het wetsvoorstel leidt tot noodzakelijke aanpassing van de belastingverdragen om bij buitenlandse belastingplichtigen te kunnen heffen over het voorgestelde fictief regulier voordeel. Waarom is de regering in haar reactie op het advies van de Raad van State hier niet op ingegaan? Kan de regering toelichten waarom aanpassing van de belastingverdragen noodzakelijk is? De leden van de VVD-fractie hebben gezien de kritiek van de Raad van State het idee dat een emigrerende aanmerkelijkbelanghouder tot gevolg heeft dat naast nieuwe ook de lopende belastingverdragen zullen moeten worden aangepast? Klopt dit, en zo ja, wat zijn de gevolgen, hoeveel belastingverdragen moeten er worden aangepast en welke extra werkdruk levert dit op voor de Belastingdienst en/of het Ministerie van Financiën? En zo nee, kunt u in begrijpelijk Nederlands toelichten waarom niet? Houdt het voorgestelde fictief reguliere voordeel welke niet geëffectueerd kan worden in dat het wetsvoorstel voor buitenlandse belastingplichtige niet met terugwerkende kracht geldt? Deze leden willen op dit punt graag een uitgebreide toelichting van de regering. Het valt niet uit te leggen dat het wetsvoorstel voor binnenlandse belastingplichtige wel met terugwerkende kracht gaat gelden en voor buitenlandse belastingplichtige niet, simpelweg omdat de formulering in de reeds afgesproken «verdragen ter voorkoming van dubbele belasting» hier niet toereikend voor zijn. Hoe verklaart de regering dit verschil in gebruik voor binnenlandse en buitenlandse belastingplichtige inzake het EU-recht voor een gelijke behandeling, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Is dit juridisch houdbaar? Zo ja, op basis van welke informatie komt u tot dit oordeel?

Bij immigratie wordt het bedrag vastgesteld op de waarde van de aanwezige schulden, kan de regering aan de PVV-fractie een nadere toelichting geven waarom, in beginsel, een mogelijk hoger maximum bedrag aan schulden wordt toegestaan? Kan de regering hierbij nader ingaan op mogelijke rechtsongelijkheid die ontstaat tussen belastingplichtigen, zo vragen deze leden?

De leden van de CDA-fractie lezen in het wetsvoorstel dat voor immigranten een step-up wordt verleend van ten minste het maximumbedrag. Voor deze aanmerkelijkbelanghouders geldt dat de bestaande leningen die zij bij de eigen vennootschap hadden voordat zij naar Nederland verhuisden niet als fictief regulier voordeel in box 2 worden belast. Deze leden vragen de regering wat er gebeurt als de migrant, die inmiddels binnenlands belastingplichtige is, zijn lening aan de eigen vennootschap aflost?

Deze leden vragen de regering bovendien waarom zij het wenselijk acht dat immigranten gunstiger worden behandeld dan binnenlands belastingplichtigen die exact dezelfde lening hebben. Als de regering dan al van mening is dat er een verschil gemaakt moet worden tussen immigranten, die een hogere verkrijgingsprijs en een hoger maximumbedrag krijgen, en binnenlandse belastingplichtigen, waarom geldt dit dan niet ook voor binnenlandse belastingplichtigen die daadwerkelijk een hoge verkrijgingsprijs hebben? Want als de binnenlandse belastingplichtige een lening heeft bij de eigen vennootschap, maar geen aanmerkelijk-belangclaim, kan er ook geen sprake zijn van belastinguitstel door de DGA. In die gevallen is uitstel van die claim dus geen motief geweest voor de lening bij de eigen vennootschap. Ook vragen deze leden of de step-up voor immigrerende DGA’s een mogelijke legitimatie biedt om de aanmerkelijk-belangclaim uit te stellen. Kan het wetsvoorstel ertoe leiden dat buitenlandse aanmerkelijkbelanghouders met het voornemen naar Nederland te migreren voor de migratie «excessieve schulden» bij de eigen vennootschap aangaan, zonder dat deze in de heffing worden betrokken bij immigratie. In dit kader vragen de leden van de CDA-fractie de regering hoe buurlanden omgaan met schulden bij de eigen vennootschap.

De leden van de CDA-fractie hebben voorts nog enkele vragen ten aanzien van grensoverschrijdende situaties waarin dubbele heffing kan ontstaan of problemen met het kunnen verrekenen van bronbelasting of belasting over vervreemdingswinsten. Deze leden benoemen enkele voorbeelden van dergelijke situaties. Zo kan worden gedacht aan de situatie van een Duitse onderneming met een Nederlandse DGA. De vennootschap keert in jaar één een lening uit aan de Nederlandse DGA, waarna in jaar twee een dividend wordt uitgekeerd aan de DGA. De dividenduitkering wordt aangewend ter aflossing van de lening, waardoor er in Nederland in box 2 geen sprake is van inkomen. Is in dat geval de Duitse bronheffing over de dividenduitkering dan nog verrekenbaar? Een andere denkbare situatie is dat sprake is van een Nederlandse onderneming met een Belgische DGA. In jaar één verstrekt de onderneming een lening aan de Belgische DGA. Gaat Nederland dan in dit jaar hebben in box 2 over dit fictieve reguliere voordeel onder het dividendartikel van het verdrag? België mag echter heffen over de vermogenswinsten die de Belgische DGA maakt op de verkoop van de aandelen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe in dergelijke situaties dubbele heffing wordt voorkomen.

Als laatste schetsen de leden van de CDA-fractie de situatie van een Nederlandse onderneming met een Belgische DGA via een Belgische houdster. In het geval dit leidt tot een «technisch AB»-situatie op grond van artikel 17, lid 3, sub b van de Wet Vennootschapsbelasting 1969, wordt onder deze regeling dan ook een fictief regulier voordeel in Nederland in aanmerking genomen en wordt dit fictieve reguliere voordeel ook belast met vennootschapsbelasting? Betekent dit dat de maatregel in dat geval kan doorwerken naar de vennootschapsbelasting, zo vragen deze leden?

Ook vragen de leden van de CDA-fractie of emigratie niet disproportioneel wordt bemoeilijkt. De heffing over het fictief regulier voordeel wordt niet aan de grens teruggekregen, terwijl Nederland in feite geen heffingsrecht meer heeft over het inkomen, behalve door middel van de conserverende aanslag over de in Nederland gerealiseerde waardeaangroei die bij emigratie is vastgesteld. Zelfs als na emigratie de lening van de aanmerkelijkbelanghouder ontstaat of toeneemt, werkt dit op basis van het wetsvoorstel direct door in de conserverende aanslag. Deze leden vragen of een zodanige nieuwe lening niet ook op in het buitenland gerealiseerde waardeaangroei kan zien en of Nederland hier nog heffingsrecht over moet hebben. Nederland heeft immers al een conserverende aanslag opgelegd die levenslang geldt. De leden van de CDA-fractie wijzen daarbij ook op de situatie dat een aanmerkelijkbelanghouder een belang in een (buitenlandse) vennootschap met veel liquide middelen net gekocht heeft en dus nog geen latente aanmerkelijk-belangclaim heeft, vervolgens een lening verkrijgt van de eigen vennootschap en op enig moment daarna emigreert. Die DGA heeft in Nederland afgerekend over het fictieve reguliere voordeel dat is ontstaan door het verstrekken van de lening. Maar bij emigratie is er geen latente claim. Klopt het dat er dan geen conserverende aanslag wordt opgelegd of gaan er in dit soort gevallen negatieve conserverende aanslagen opgelegd worden, zo vragen de leden van de CDA-fractie? En klopt het dat er bij het aflossen van de lening er geen enkele mogelijkheid is om de eerder in box 2 betaalde belasting nog te verrekenen?

De leden van de D66-fractie vragen of het maximumbedrag dat bij immigratie in aanmerking wordt genomen ook rekening wordt gehouden met de schulden die in het buitenland verkerende verbonden personen of partners hebben in de vennootschap. Tevens vragen de leden van de D66-fractie of kan worden bevestigd dat bij het bepalen van het maximumbedrag bij immigratie alle schulden van alle vennootschappen van de AB-houder in aanmerking worden genomen. De leden van de D66-fractie vragen voorts welke omringende landen een vergelijkbare maatregel hebben.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat de regering een «step-up bepaling» invoert voor immigranten? De leden van de fractie van GroenLinks vragen daarnaast of het klopt dat er bij emigratie een conserverende aanslag wordt opgelegd waarvoor in beginsel uitstel van betaling wordt verleend. Is hier volgens de regering sprake van een «vertrekboete», zo vragen deze leden?

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom immigranten worden vrijgesteld van de maatregel ter hoogte van het bedrag dat zij al hebben geleend van hun eigen vennootschap. Deze leden vragen de regering waarom dit wordt beargumenteerd door te stellen dat dit de immigratie zo weinig mogelijk belemmert en of dit voortvloeit uit het streven om geen «(ongerechtvaardigde) fiscaalrechtelijke barrière» bij immigratie en emigratie op te werpen. Zij constateren evenwel dat emigranten wel te maken krijgen met een conserverende aanslag over het vervreemdingsvoordeel dat ontstaat bij emigratie en dat zij hiermee fiscale emigratie tracht te voorkomen. Hierom zijn de leden van de SP-fractie benieuwd waarom immigratie om fiscale redenen, door de in beginsel onbeperkte vrijstelling van leningen uit eigen vennootschappen, niet wordt ontmoedigd met dit wetsvoorstel. Tevens zijn de leden van de SP-fractie benieuwd welke rechtvaardiging bestaat voor de rechtsongelijkheid die hiermee wordt gecreëerd tussen (puissant) rijke migranten en reeds in Nederland woonachtige DGA’s die geen vaststellingsovereenkomst voor verlaging van de schulden uit eigen vennootschap hebben afgesloten met de Belastingdienst.

8. EU-aspecten

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering om de immigratie van een AB-houder zo min mogelijk te belemmeren voorstelt om het maximumbedrag in beginsel te stellen op het (nominale) bedrag van de op het tijdstip van de immigratie aanwezige schulden (inclusief toegerekende schulden) van de belastingplichtige, doch ten minste op het reguliere maximumbedrag van € 500.000. Deze leden vragen om de woorden «in beginsel» nader toe te lichten.

9. Budgettaire effecten

De leden van de VVD-fractie vragen naar de zin van het wetsvoorstel nu blijkens de budgettaire effecten bij het wetsvoorstel de budgettaire opbrengsten na 2019 verwaarloosbaar blijken?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoeveel het kost om het grensbedrag (500.000 euro) te verhogen met 1.000 euro? Hoeveel kost het om het wetsvoorstel een jaar uit te stellen? Hoeveel kost het om het privévermogen vrij te stellen? Hoeveel kost het om alleen de onzakelijke leningen onder het wetsvoorstel te laten vallen? Kunt u dit in een uitgebreide budgettaire tabel weergeven, zo vragen deze leden?

Voor 2019 werd een budgettair effect verwacht van 1,35 miljard euro als gevolg van anticipatiegedrag en daaruit voortvloeiende extra box 2 grondslag. Kan de regering aan de PVV-fractie aangeven of er inmiddels vastgestelde cijfers beschikbaar zijn die deze inschatting bevestigen dan wel ontkrachten?

De leden van de D66-fractie vragen of de regering meer zicht heeft op de anticipatie-effecten tot nu toe. Deze leden vragen welke gevolgen de coronacrisis op de verwachte opbrengsten van dit wetsvoorstel heeft. Deze leden vragen hoe de ramingen zouden veranderen als de grens van 500.000 euro naar boven of juist naar beneden zou worden aangepast. De leden van de D66-fractie vragen waarom wordt uitgegaan van een preventieve werking, terwijl er mogelijk reële zaken worden gefinancierd met de liquide middelen van die lening? Heeft de regering inzicht in de zaken die worden gefinancierd met leningen van de eigen bv, zo vragen deze leden?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering waarom zij slechts 25 miljard euro van de opgespaarde 58 miljard euro onder de regeling wil laten vallen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen om de budgettaire effecten als de maatregel aangepast zou worden naar een drempel van 0 euro en een drempel van 17.500 euro inclusief de uitvoeringskosten, waarbij er geen uitzondering wordt gemaakt voor de eigen woning.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of zij het niet gek dat vindt een maatregel die belastingontwijking tegen moet gaan, slechts 35 miljoen euro structureel oplevert, terwijl er op dit moment sprake is van 58 miljard euro aan belastingvrij geleend geld. Kan dit nader, met een p*q-onderbouwing worden gekwantificeerd, inclusief een overzicht van de aannames over gedragseffecten, zo vragen deze leden? Stel dat de drempel wordt verlaagd naar 0 euro waardoor alle leningen worden gezien als dividenduitkering, dan zouden er toch ook structureel veel hogere opbrengsten moeten zijn? De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering hoeveel het wetsvoorstel op zou leveren als er nul gedragseffecten waren. Deze leden vragen de regering om een meerjarige raming.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering te reageren op de claim van VNO-NCW dat dit wetsvoorstel 5,8 miljard euro zou kosten voor ondernemers (ze gaan uit van een belastinggrondslag van 17 miljard euro en een box-2 tarief van 26,9%). Klopt dit bedrag? En zo ja, waarom is de budgettaire opbrengst van het wetsvoorstel geen 5,8 euro miljard?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering heel precies te onderbouwen hoe de bovenmatige schuld van 11,8 miljard euro leidt tot een box-2 grondslag van 5,4 miljard euro (met een budgettair effect van 1,35 miljard euro).

De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een nadere onderbouwing van de verschillen tussen het Ministerie van Financiën en het CPB qua ramingen. Waarom raamt het CPB slechts 5 miljoen euro structureel, zo vragen deze leden? Wat zijn de totale budgettaire effecten (cumulatief van 2019 tot en met 2040) van dit wetsvoorstel op kasbasis, zo vervolgen deze leden? En op transactiebasis? Wat is precies het verschil tussen deze twee, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

10. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

De leden van de VVD-fractie vragen naar de toenemende werklast voor de Belastingdienst door invoering van het wetsvoorstel excessief lenen. Voor welke verzwarende werklast zorgt de arbitraire grens van 500.000 euro en de bijbehorende wetsinterpretatie? Is de regering van mening dat dit wetsvoorstel in verzwarende lastendruk voor zowel de Belastingdienst als de ondernemer en de onzekere belastingopbrengsten opweegt tegen bijvoorbeeld het beter handhaven van de huidige regelgeving?

Voor de leden van de VVD-fractie ontbreekt het inzicht in mogelijke gevolgen voor de werkgelegenheid. De aanmerkelijkbelanghouders die een vennootschap aansturen geven leiding aan soms tientallen mensen. Een aanmerkelijkbelanghouder zal door het bijna verplicht moeten terugbrengen van de schuld wellicht minder snel kiezen voor nieuwe investeringen, het aannemen van nieuwe mensen of zelfs, gezien de terugloop in investeringen, ervoor kiezen werknemers te ontslaan. Wat zijn de gevolgen voor deze werknemers en de werkgelegenheid wanneer een aanmerkelijkbelanghouder de schuld aan de eigen vennootschap moet terugbrengen, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering de situatie beziet dat een DGA met onvoldoende beschikking over liquide middelen om tijdig de lening aan zijn vennootschap af te lossen en als gevolg daarvan box-2-heffing verschuldigd is in de problemen raakt, terwijl hij onder het geldende recht volstrekt legaal een lening onder zakelijke voorwaarden bij de vennootschap heeft afgesloten. Deze situatie zou bijvoorbeeld ook voor kunnen komen bij partners die beide een lening bij hun eigen vennootschap hebben en nu gezamenlijk boven het grensbedrag uitkomen, terwijl zij de middelen hebben geïnvesteerd en deze niet zomaar kunnen onttrekken, mede in het licht van de huidige economische situatie. Deze leden vragen de regering een inschatting te geven van de mogelijke gevolgen van het niet hebben van een overgangsregeling voor MKB-bedrijven die vanwege de huidige corona-omstandigheden extra externe financiering hebben moeten aantrekken. De leden van de CDA-fractie vragen zich ook af wat de effecten hiervan zijn voor kleinere ondernemers die als gevolg hiervan investeringen of beleggingen van de hand hebben moeten doen en hoe dit hun pensioenvoorzieningen beïnvloedt.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de regering de werking van dit wetsvoorstel gaat evalueren, mede in het licht van de veronderstelde gedragseffecten waaraan het CPB een hoog onzekerheidsoordeel heeft toegekend?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering op basis van welke criteria de regering verwacht een oordeel te kunnen geven over de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze maatregel? Deze leden vragen voorts hoe de veronderstelde gedragseffecten tot aan de peildatum van 31 december 2023 worden gemonitord? Hoe wordt de Tweede Kamer hiervan op de hoogte gehouden, zo vragen deze leden?

Waarom ontbreekt in de memorie van toelichting bij dit voorstel een toelichting op doelmatigheid en doeltreffendheid conform artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet en een toelichting op de evaluatie van het voorstel, zoals aangekondigd in de derde voortgangsrapportage Inzicht in Kwaliteit in april 2020 (Kamerstuk 31 865, nr. 168 en bijlage 2020D12937), zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks? Kan de Tweede Kamer deze toelichting alsnog ontvangen?

11. Uitvoeringsaspecten

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat ons huidige fiscale stelsel te complex is. Door de complexiteit worden fouten sneller gemaakt en wordt de (werk)druk op de medewerkers van de Belastingdienst en de ICT alleen maar groter. Het wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap is wat de leden van de VVD-fractie betreft een voorbeeld van wetgeving welke ons fiscale systeem alleen maar complexer maakt, terwijl de leden van de VVD-fractie juist van mening zijn dat we toe moeten naar een vereenvoudiging van ons fiscale stelsel. Deelt de regering deze mening? Waarom is er gekozen voor een maatregel die het fiscale systeem alleen maar complexer maakt? Welke andere, ook niet wetgevende, maatregelen heeft de regering overwogen om lenen bij de eigen vennootschap te ontmoedigen? Waarom is er uiteindelijk gekozen voor deze maatregel? Deze leden willen benadrukken dat de het kabinet, bij monde van de Staatssecretaris van Financiën- Fiscaliteit en Belastingdienst, al meerdere keren heeft aangegeven dat de Belastingdienst onder grote druk staat. Nieuwe systemen moeten geïmplementeerd worden en oude systemen krijgen tegelijkertijd een update. Waarom kiest de regering ervoor om zo een complexe maatregel als deze in te voeren, wetende dat de Belastingdienst en de systemen van de dienst onder grote druk staan en de opbrengsten van de maatregel onzeker, maar sowieso gering zullen zijn? Is de regering niet van mening dat de beperkte capaciteit beter aan andere zaken kan worden besteed, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

De Belastingdienst verwacht 570.000 euro incidentele kosten voor aanpassing van geautomatiseerde systemen; kan de regering aan de PVV-fractie aangeven hoe deze kosten zijn opgebouwd?

De leden van de CDA-fractie lezen in de uitvoeringstoets dat de introductie van het wetsvoorstel een oplossing biedt voor de huidige praktijk van de Belastingdienst met tijdrovende discussies over de herkwalificatie van schuldverhoudingen. Echter, verwacht wordt dat onder de grens van 500.000 euro deze discussies blijven bestaan en ook nieuwe discussies worden verwacht, onder andere rondom de verrekening van positieve en negatieve reguliere voordelen. De inschatting is dat de regeling op termijn per saldo tot een zeer beperkte complexiteitsreductie leidt. Acht de regering de voordelen van het onderhavige wetsvoorstel, mede in het licht van het verlichten van de last op de Belastingdienst, zodanig positief dat deze opwegen tegen de verwachte beperkte complexiteitsreductie voor de Belastingdienst, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Zouden hierbij niet veel grotere stappen gezet moeten worden?

De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting op de wijze waarop de Belastingdienst nu toezicht houdt op leningen van de eigen vennootschap. De leden van de D66-fractie vragen de regering om te reageren op de inschatting dat de nieuwe praktijk juist meer werk voor de Belastingdienst zou betekenen7. Deze leden vragen hoeveel capaciteit de Belastingdienst nu inzet om toezicht te houden op de leningen van de eigen bv. In hoeverre worden leningen van de eigen bv nu al als verkapte winstuitkering aangemerkt?

De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen vast dat de voorgestelde grens van 500.000 euro het de Belastingdienst makkelijker zou moeten maken om de (on)zakelijkheid van leningen vast te stellen. Deze veronderstelling staat echter onder druk. Een veelgehoorde kritiek is dat (handhaving van) de arbitraire grens en de energie en professionaliteit die nodig is voor nieuwe wetsinterpretatie door de Belastingdienst veel nadelen oplevert die zwaarder zouden wegen dan de bezwaren tegen huidige regels voor onzakelijke leningen.8 De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering deze bezwaren weegt en of ook is overwogen om in plaats van deze grens van 500.000 euro meer capaciteit vrij te maken om de bestaande regels beter te handhaven.

12. Advies en consultatie

De leden van de VVD-fractie hebben de vier grootste bezwaarpunten, ingediend bij de internetconsultatie,gelezen. Het valt deze leden op dat aspecten als de administratieve lastendruk en het ontbreken van en tegenbewijsregeling niet terug zijn te zien in dit hoofdstuk.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering de verkrijgingsprijs ziet als «geen werkbare optie»? Deze leden willen benadrukken dat onduidelijk is hoe de door de regering gekozen manier van een negatief fictief regulier voordeel uitwerkt. Heeft de regering reacties ontvangen over de drie genoemde nadelen en op welke manier de verkrijgingsprijs eventueel werk werkbaar is? Zo ja/nee? Deze leden ontvangen daarop graag een toelichting.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering inzichtelijk heeft welk bedrag aan schulden uiteindelijk niet wordt terugbetaald? Dus waar van uitstel inderdaad afstel is gekomen?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de regering uiteen kan zetten welke voor- en nadelen een tijdelijke vrijstelling van de overdrachtsbelasting heeft? Wat zijn de budgettaire gevolgen waarom de regering niet over wil tot een tijdelijke vrijstelling op de overdrachtsbelasting? Deze leden vragen of de regering inzichtelijk heeft welke (positieve dan wel negatieve) gevolgen een tijdelijke vrijstelling van de overdrachtsbelasting heeft voor de druk op de woningmarktontwikkelingen?

De leden van de D66-fractie vragen naar de gevolgen van dit voorstel voor de liquiditeitspositie van bedrijven. Deze vraag heeft als achtergrond dat de bedragen die door AB-houders uit de eigen bv worden geleend niet op hetzelfde moment kunnen worden ingezet voor bedrijfseconomische maatregelen en een negatief effect kunnen hebben op de liquiditeitspositie van een bedrijf. Het terugdringen van de leningen uit de eigen bv kan dan bijdragen aan het verbeteren van liquiditeitsposities. Tegelijkertijd geven verschillende reacties op het consultatiedocument aan dat dit voorstel de liquiditeitspositie en het investeringsvermogen van ondernemers juist kan verslechteren. Deze leden vragen de regering om de positieve en negatieve effecten op de liquiditeitspositie van dit voorstel nader toe te lichten. Deze leden vragen in welke mate leningen bij de eigen bv de mogelijkheden van vennootschappen beperken om op korte termijn te reageren op onverwachte schokken, zoals de coronacrisis, en daaropvolgende liquiditeitsproblemen.

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering om diverse redenen een tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting onwenselijk vindt. Kan de regering toelichten wat deze «diverse redenen» zijn, zo vragen deze leden?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering te reageren op het argument van lobbyisten dat dit wetsvoorstel «een grote impact heeft op het investerend vermogen van ondernemers als zij dusdanig beperkt worden in het lenen bij de eigen vennootschap».

De leden van de fractie van GroenLinks vragen te reageren op het argument van lobbyisten dat «de belasting uit dit wetsvoorstel nog weer bovenop de belasting zou komen wanneer het vermogen in de vennootschap als loon of dividend wordt uitgekeerd».

De Raad van State adviseert in haar advies de dato 17 juni 2020 te wachten met de wetswijziging, tot er nader onderzoek is gedaan. Kan de regering concreet aangeven waarom dit advies niet is opgevolgd, vraagt het lid Van Haga? Kan de regering, meer algemeen, aangeven hoe en op welke punten het advies van de verschillende partijen, waaronder de Raad van State en De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, invloed heeft gehad op het definitieve wetsvoorstel, zo vraagt het lid Van Haga?

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 4.14c wet IB 2001, Tweede Lid

De leden van de VVD-fractie lezen dat er bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld voor het vaststellen van een maximumbedrag. Waarom, net zoals in artikel 4.14b, Wet IB 2001, vijfde lid, kiest de regering ervoor wel aan te geven dat er mogelijk een algemene maatregel van bestuur wordt toegevoegd, maar hieraan geen richting of verdere invulling te geven? Hoe kunnen fiscale partners en remigrerende en immigrerende aanmerkelijkbelanghouders hier nu op anticiperen? Wat zegt dit over de rechtszekerheid, iets waar de mensen in de praktijk constant op blijven hameren, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

BIJLAGE: UITVOERINGSTOETS

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er nieuwe discussies worden verwachte rond de verrekening van negatieve en positieve fictief reguliere voordelen en de zakelijkheid van in vennootschappen ondergebrachte activa met een privékarakter? Aan wat voor nieuwe discussies denkt de regering en waarom? De leden van de VVD-fractie vragen voorts een toelichting op de volgens de regering beperkte complexiteitsreductie die dit wetsvoorstel in de uitvoering met zich meebrengt? Dit rijmt niet met de berichtgeving die de leden hebben ontvangen, waarin juist onderbouwd wordt aangegeven dat de implementatie en uitvoering van de maatregel wel moet leiden tot een grotere complexiteit.

BIJLAGE: RAMINGSTOELICHTING

De leden van de VVD-fractie vragen de regering wat de hoge mate van onzekerheid zegt over de doelmatigheid van het wetsvoorstel. Wordt bereikt wat de regering wilt dat er bereikt wordt? Zo ja, wat is dat wat de regering met deze maatregel wilt bereiken en op welke manier kan de regering aantonen dat dit ook daadwerkelijk bereikt wordt? Zo nee, waarom niet en wat is dan het nut van het doorzetten van het wetsvoorstel, zo vragen deze leden?

OVERIG

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het wetsvoorstel geen evaluatiebepaling kent? Deelt de regering de mening dat een evaluatiebepaling past binnen de grote onzekerheid qua gedragseffecten en opbrengsten die het wetsvoorstel met zich meebrengt?

De leden van de VVD-fractie zijn voorts van mening dat een jaarlijkse monitoring tot het jaar 2023 een antwoord kan geven op de vraag of het wetsvoorstel effectief en doelmatig is. Kan de regering de Tweede Kamer in een jaarlijkse monitoring op de hoogte houden van het bedrag aan uitstaande schulden bij aanmerkelijkbelanghouders en het aantal aanmerkelijkbelanghouders met een schuld van boven de 500.000 euro bij de eigen vennootschap? Zo nee, waarom niet? Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie de regering om te reageren op de NOB- en de RB-inbreng?

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering in te gaan op de vragen en opmerkingen van het Register Belastingadviseurs en de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering kan verklaren waarom de totale schuld aan de eigen vennootschap in 2017 58 miljard euro bedroeg en in 2007 slechts 20 miljard euro. Hoeveel had dit wetsvoorstel opgeleverd als het al voor 2007 in werking was getreden? Kan de regering deze vraag zowel beantwoorden voor een drempel van 0 euro en een drempel van 500.000 euro?

Het lid Van Haga constateert dat er gekozen is voor een invoering van de wet met terugwerkende kracht. Hoe duidt de regering de invoering van betreffende wetgeving met terugwerkende kracht in relatie tot het rechtszekerheidsbeginsel? Vindt de regering niet dat het rechtszekerheidsbeginsel geschonden wordt door betreffende wet met terugwerkende kracht in te voeren? Indien nee, waarom niet?

Het lid Van Haga constateert dat de wet meer administratieve lasten met zich meebrengt. Hoe rijmt de regering dit met de wens tot een vereenvoudiging van financiële wetgeving?