Kamerstuk 35470-XVII-14

Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 (Kamerstuk 35470-XVII-1)

Dossier: Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019

Gepubliceerd: 24 juni 2020
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35470-XVII-14.html
ID: 35470-XVII-14

Nr. 14 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 juni 2020

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 1).

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1

Kunt u aangeven welk percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP) direct voortkomt uit export en handel? Hoeveel banen zijn hier aan gekoppeld?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 2.

2

Kunt u aangeven welk percentage van het BBP indirect voortkomt uit export en handel? Hoeveel banen zijn hier aan gekoppeld?

Antwoord:

Met internationale handel werd volgens het CBS in 2017 een derde (34 procent) van ons bruto binnenlands product (bbp) verdiend. Hiermee zijn in ons land ongeveer 2,3 miljoen voltijdbanen gemoeid, waarvan 1 miljoen direct en 1,3 miljoen indirect aan handel toe te schrijven zijn. Er zijn voor zover bekend geen cijfers beschikbaar over de indirecte effecten van internationale handel op het bbp.

3

Bij welke ambassades en consulaten zijn diplomaten bezig met ontwikkelingssamenwerking? Om hoeveel diplomaten gaat het bij ieder van deze ambassades en consulaten, en welk aandeel van het totale aantal diplomaten (attaches van andere ministeries niet meegeteld) op deze post vormen zij?

Antwoord:

Medewerkers op het gebied van Ontwikkelingssamenwerking (OS) zijn te vinden in grote delen van het postennet. Een aanzienlijk deel van hen is werkzaam op posten in de focuslanden en -regio’s. Een ander deel is nog werkzaam in landen waar we de OS-relatie afbouwen. «OS-diplomaten» zijn ook werkzaam bij Permanente Vertegenwoordigingen bij de Verenigde Naties (onder andere New York, Rome, Genève) en de Europese Unie, of bij kiesgroepkantoren van Internationale Financiële Instellingen. Of ze zijn bij deze instellingen gedetacheerd. Maar ook op de ambassades in EU-lidstaten en andere landen die lid zijn van de OESO/DAC werken diplomaten een deel van hun tijd aan Ontwikkelingssamenwerking.

De administratie van de formatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gestoeld op een Rijksbreed ontwikkelde systematiek: het Functie Gebouw Rijk (FGR). Met het FGR worden functies ingedeeld in families (beleid, beheer, ondersteuning enzovoort). In de beschrijving van de functies komt het specifieke beleidsterrein niet naar voren. Daarnaast werken veel posten op een ontschotte wijze, hetgeen betekent dat een

groot deel van de uitgezonden medewerkers op een post een combi-functie van verschillende beleidsterreinen uitoefent. Dit alles leidt ertoe dat geen exacte inzage kan worden gegeven in het aantal fte dat actief is op het terrein van ontwikkelingssamenwerking.

4

Welke prioriteitsmarkten hebben in 2019 geen Nederlandse handelsmissie ontvangen? Voor wanneer staan er dan wel handelsmissies naar deze markten gepland?

Antwoord:

De invulling van de handelsagenda wordt door het kabinet zodanig vormgegeven dat negen strategisch aangemerkte markten in beginsel jaarlijks, en de overige top-25 markten ten minste iedere drie jaar worden bezocht met een missie, bij voorkeur onder aanvoering van een bewindspersoon. In 2019 vonden door kabinetsleden geleide handelsmissies of economische werkbezoeken plaats naar de volgende top-25 markten: Duitsland, Frankrijk, Verenigde Staten, India, Vietnam, Japan en Nigeria. Daarnaast werden diverse kleinschaliger uitgaande handelsmissies georganiseerd naar en inkomende handelsmissies ontvangen uit

top-25 markten.

In 2019 werden in relatie tot alle negen strategische markten handelsmissies georganiseerd of ontvangen met uitzondering van Brazilië. In 2019 werden in relatie tot alle overige top 25 markten handelsmissies georganiseerd of ontvangen met uitzondering van Argentinië, Australië, Iran, Italië, Noordelijk Afrika en Polen.

5

Welke landen vallen er onder de prioriteitsmarkten in het kader van handelsmissies?

Antwoord:

Met de Handelsagenda heeft het kabinet gekozen voor een gedifferentieerde benadering van markten waar kansen liggen voor Nederlandse ondernemers. Handelsmissies vormen onderdeel van de inzet op economische diplomatie die op deze markten sterker wordt geconcentreerd. Er is daarbij een onderscheid aangebracht tussen top-25 markten, waarbinnen er negen als strategische markt zijn aangemerkt, OS-focusmarkten en overige markten. De negen strategische markten zijn Duitsland, Frankrijk, VS, VK, Golfregio, China, ASEAN-5 (Indonesië, Maleisië, Singapore, Thailand en Vietnam), India en Brazilië. De overige Top-25 markten betreffen Italië, België, Japan, Zuid-Korea, Polen, Canada, Argentinië, Australië, Taiwan, Rusland, Turkije, Mexico, Iran, Nigeria, Zuid-Afrika en Noord- Afrika (Egypte, Algerije, Marokko, Tunesië).

6

Kunt u een overzicht verstrekken van alle producten waarvoor in 2019 op basis van de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) geen importtarieven mochten worden geheven?

Antwoord:

De WTO-regels verbieden in beginsel niet dat op specifieke producten importtarieven worden geheven. Ieder WTO-lid heeft een eigen tariefschema vastgelegd, te vinden op de WTO-website1. Op welke producten binnen dit landgebonden schema een nultarief geldt, hangt af van nationale economische belangen en is het resultaat van onderhandelingen met andere WTO-leden.

7

Op welke manier zullen de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs) voor het Nederlands beleid in het volgende jaarverslag van de coördinerende bewindspersoon opgenomen worden?

Antwoord:

Uitvoering geven aan de SDG’s is binnen de Nederlandse overheid een kabinetsbrede verantwoordelijkheid.Ieder bewindspersoon geeft uitvoering aan, en legt verantwoordelijkheid af over, de SDG’s op het eigenbeleidsterrein.De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft hierbij een licht coördinerende rol. De inspanningen voor het vervullen van deze taak worden vermeld in het Jaarverslag BHOS.

Inhoudelijk komen de SDG’s terug in verschillende relevante stukken. De Monitor Brede Welvaart en SDG’sgeeft aan hoe Nederland ervoor staat op het gebied van de SDG’s en in de jaarlijkse SDG Rapportagelaten verschillende partijen inclusief de overheid zien hoe zij bezig zijn met de SDG’s. Het hoofdstuk over de inspanningen van de rijksoverheid geeft een indicatie van de meest relevante beleidsstukken in het kader van de SDG’s. In aanvulling op het Integraal Afwegingskader is het kabinet voornemensom bij toekomstig relevant beleid expliciet inzichtelijk te maken aan welke SDG het bijdraagt (conform motie van het lid Van den Hul Kamerstuk 35 300 XVII, nr. 41).

8

Kunt u aangeven welk deel van de uitgaven voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in 2019 is gegaan naar sociale vangnetten, en dan met name cash transfers, waarbij gericht geld wordt overgemaakt, al dan niet met bepaalde voorwaarden, aan individuen of gezinnen in armoede?

Antwoord:

Nederland droeg in 2019 vanuit het BHOS-budget via meerdere programma’s bij aan sociale vangnetten in ontwikkelingslanden. Uitgaven voor multi-donor programma’s in Ethiopië (Productive Safety Net Program) en Mozambique (Cash Transfers for Inclusive Development) beliepen in totaal EUR 16 miljoen. De mede door Nederland gefinancierde Global Financing Facility (GFF) van de Wereldbank werkt in sommige landen met cash transfers (bijvoorbeeld in Bangladesh, waar huishoudens een transfer krijgen als meisjes gedurende een bepaalde tijd op school zijn geweest). Welk deel van de Nederlandse bijdrage (EUR 9,7 miljoen in 2019) naar deze specifieke GFF-activiteiten ging, is niet goed aan te geven. Binnen de humanitaire hulpverlening wordt steeds meer gebruik gemaakt van bijvoorbeeld voedsel vouchers of multipurpose unrestricted cash, onder meer door UNHCR, ICRC en WFP. Zo gaf WFP in 2018 circa 35 procent van het programmabudget uit in de vorm van cash transfers. Omdat Nederlandse humanitaire bijdragen vrijwel uitsluitend ongeoormerkt worden verstrekt, is het niet mogelijk te specificeren welk deel van de humanitaire hulp via cash transfers is uitgegeven.

9

Kunt u een overzicht geven van Nederlandse uitgaven aan Official Development Assistance (ODA) gericht op de capaciteitsopbouw van overheidsinstellingen in de focusregio’s, zoals ministeries of uitvoerende publieke diensten?

Antwoord:

In 2019 is ruim EUR 37 miljoen uitgegeven aan programma’s waarbij Nederland rechtstreeks samenwerkt met overheidsinstellingen in de focusregio’s. Daarnaast droeg Nederland via andere kanalen bij aan programma’s met overheden in focusregio’s. Voor vrijwel al deze programma’s geldt dat capaciteitsversterking onderdeel uitmaakt van de doelstellingen en de activiteiten. Uitgaven voor capaciteitsopbouw van overheidsinstellingen in de focusregio’s worden echter niet apart geadministreerd.

10

Kunt u een overzicht geven van uitgaven gericht op het ondersteunen van lokale boer(inn)en? Welke resultaten zijn op het gebied van landbouwbevordering behaald?

Antwoord:

Onder begrotingsartikel 2.1 (voedselzekerheid) was in 2019 iets meer dan EUR 308 miljoen gericht op het direct of indirect ondersteunen van lokale boer(inn)en. Daarnaast richt een aantal activiteiten onder begrotingsartikel 1.3 zich op de verbetering van het inkomen van boeren en de verbetering van de toegang tot financiering voor boeren, in 2019 oplopend tot een bedrag van EUR 40 miljoen. Met de inzet vanuit deze begrotingsartikelen werden over de verslagperiode in totaal 24 miljoen lokale voedselproducenten ondersteund met onder meer meteorologische informatie, agronomisch advies, verbeterd zaaigoed en meststoffen, financiële diensten en nieuwe of verbeterde toegang tot markten.

11

Kunt u aangeven op welke manier Nederland zich in 2019 heeft ingezet voor SDG10, het verminderen van ongelijkheid?

Antwoord:

In de BHOS-nota Investeren in Perspectief (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/beleidsnota-s/2018/05/18/pdf-beleidsnota-investeren-in-perspectie) is een van de vier hoofddoelstellingen «verminderen van armoede en maatschappelijke ongelijkheid». De zeventien duurzame ontwikkelingsdoelen voor 2030 (Sustainable Development Goals – SDG’s) overeengekomen in de Verenigde Naties, waaronder SDG10, zijn de leidraad voor het BHOS-beleid.

De BHOS-nota beschrijft hoe het kabinet zich inzet voor perspectief en eerlijke en gelijke kansen voor iedereen. Dit komt terug in de programma’s die Nederland financiert. Zo steunt Nederland het programma Voice, dat werkt met gemarginaliseerde en gediscrimineerde groepen, zoals mensen met een beperking en LHBTI-personen. Ook steunt Nederland programma’s die boeren helpen bij het vormen van coöperaties.

Zij ontvangen daardoor meer inkomen voor hun producten omdat ze sterker staan tegenover grotere spelers op de markt (economische gelijkheid). Nederland financiert onderwijsprogramma’s waarbij de nadruk ligt op toegang tot onderwijs voor meisjes. Onderwijs voor meisjes is een van de belangrijkste investeringen om op termijn ongelijkheid te verminderen en economische voorspoed te bevorderen.

Voor meer resultaten en aard van de activiteiten verwijs ik u graag naar de Resultatenrapportage over 2019: https://www.osresultaten.nl/

12

Hoeveel is er binnen de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in 2019 uitgegeven aan het Challenge fonds?

Antwoord:

In 2019 is EUR 9,3 miljoen uitgegeven aan het Challenge Fund for Youth Employment.

13

Hoeveel is er binnen de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in 2019 uitgegeven aan vaccinatieprogramma’s?

Antwoord:

In 2019 is EUR 52,2 miljoen bijgedragen aan de Global Vaccine Alliance (GAVI).

14

Hoeveel is er binnen de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in 2019 uitgegeven ter versterking van gezondheidssystemen?

Antwoord:

Een belangrijk deel van de bijdrage aan multilaterale fondsen voor gezondheid, wordt ingezet voor versterking van gezondheidssystemen. Het precieze bedrag is niet goed te definiëren omdat gezondheidssysteemversterking vaak integraal deel uit maakt van een breed pakket aan activiteiten, wel is een inschatting mogelijk.

Zo rapporteert het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria (GFATM) dat ongeveer een derde van de Nederlandse bijdrage wordt besteed aan het versterken van gezondheidssystemen. Dit betekent dat Nederland in 2019 via GFATM EUR 18 miljoen hieraan heeft uitgegeven. De Global Vaccine Alliance (GAVI) noemt geen percentages, maar de inschatting is dat gemiddeld 18 procent wordt ingezet voor gezondheidssysteemversterking, omgerekend EUR 9,3 miljoen van de Nederlandse bijdrage in 2019. De Nederlandse bijdrage aan de Global Financing Facility (GFF) van EUR 10 miljoen in 2019 is grotendeels een bijdrage aan systeemversterking, evenals de ongeoormerkte bijdrage van Nederland aan de WHO (ruim EUR 10 miljoen). In aanvulling hierop worden door gedelegeerde SRGR programma’s activiteiten gefinancierd, die brede gezondheidssysteemversterking beogen in onder meer Ethiopië, Mozambique en Mali.

Verder zijn er in een aantal gedelegeerde SRGR programma’s in 2019 activiteiten gefinancierd, die versterking van gezondheidssystemen beogen. In Mozambique is in 2.019 EUR 5,2 miljoen overgemaakt aan de WB/Global Financing Facility (GFF) ten behoeve van het programma Primary health Care Strengthening. In Mali is het WB Results Based Financing programma voor MALI-Accelerating Progress Towards Universal Health Coverage gefinancierd voor EUR 7 miljoen, en in Ethiopië is EUR 11,2 miljoen bijgedragen aan het Ethiopische SDG Performance Fund for health systems strengthening.

15

Hoeveel is er binnen de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in 2019 uitgegeven aan strijd tegen infectieziekten?

Antwoord:

Nederland draagt bij aan de strijd tegen infectiezieken via het Product Development Partnerships (PDP) programma, het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria (GFATM) en de Global Vaccin Alliance (GAVI). Aan PDP’s is in 2.019 EUR 14,1 miljoen uitgegeven, aan GFATM EUR 53,7 miljoen en aan GAVI EUR 52,2 miljoen. Daarnaast is specifiek voor TB-bestrijding EUR 6,1 miljoen uitgeven via het WHO TB-programma en KNCV-tuberculose fonds.

16

Hoeveel is er binnen de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in 2019 uitgegeven aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en WHO-gerelateerde projecten?

Antwoord:

In 2019 is er vanuit de BHOS-begroting ruim EUR 24,5 miljoen naar de Wereldgezondheidsorganisatie gegaan, waaronder ongeoormerkte vrijwillige (EUR 4,25 miljoen) en verplichte (EUR 6 miljoen) bijdragen. Daarnaast is er ruim EUR 5 miljoen bijgedragen aan het tuberculoseprogramma van de WHO, als uitvoering van de amendement Kuik c.s. (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 24), is het WHO onderzoeksprogramma voor seksuele en reproductieve gezondheid (HRP) ondersteund met ruim EUR 4,8 miljoen, is er EUR 1,8 miljoen aan water en sanitatie bijgedragen, is EUR 0,4 miljoen bijgedragen aan mentale gezondheid en psychosociale ondersteuning en is er EUR 0,2 miljoen bijgedragen aan het partnership for maternal, neonatal and child health (PMNCH). Ook is er EUR 2 miljoen aan het WHO Contigency Emergency Programme bijgedragen.

17

Hoeveel is er binnen de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in 2019 uitgegeven ter versterking van economische diplomatie met landen waar onlangs handelsverdragen mee zijn gesloten?

Antwoord:

De top-25 markten waarop de inzet van de economische diplomatie is gericht omvatten verschillende landen waarmee onlangs handelsakkoorden zijn gesloten, zoals Vietnam, Canada, Japan en Singapore. Op deze markten wordt ingezet op een krachtiger belangenbehartiging en promotie van het Nederlandse bedrijfsleven. Hoewel van deze inzet geen uitsplitsing kan worden gemaakt, ziet deze onder andere op het identificeren van kansen, het organiseren van handelsmissies, deelname aan strategische beurzen en promotie van Nederlandse kennis en kunde. In landen waarmee onlangs een handelsverdrag is gesloten, wordt in het bijzonder aandacht besteed aan het informeren van Nederlandse ondernemers over de kansen die deze akkoorden bieden. Waar nodig zijn daartoe posten versterkt. Dit geldt voor Toronto en Ho Chi Minhstad.

18

Hoeveel is er binnen de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in 2019 uitgegeven via het postennetwerk?

Antwoord:

In 2019 is EUR 512 miljoen direct via de posten uitgegeven. Zie ook het jaarverslag HGIS 2019, bijlage 4.

19

Welke SDGs dreigden, voor de COVID-19 pandemie uitbrak, al niet te worden gehaald in 2030? Welke additionele actie zou wereldwijd nodig zijn geweest om de noodzakelijke versnelling te bewerkstelligen?

Antwoord:

Voor het uitbreken van de COVID-19 pandemie waren de wereldwijde inspanningen ontoereikend voor het behalen van alle SDG’s in 2030, volgens de Secretaris-Generaal van de VN (SGVN). Onvoldoende voortgang werd bijvoorbeeld bereikt op de doelstellingen voor het beëindigen van extreme armoede (SDG 1), uitroeien van honger (SDG 2), terugdringen uitstoot van broeikasgassen (SDG 13), behouden van biodiversiteit (SDG 15) en versterken van publieke instituties (SDG 16). Volgens de VN organisatie voor handel en ontwikkeling was er jaarlijks USD 2,5 biljoen extra nodig aan investeringen om de SDG’s in ontwikkelingslanden te behalen. Om de noodzakelijke versnelling tot stand te brengen spraken de VN-lidstaten een Decade of Action af waarin alle actoren hun bijdragen aan het behalen van de SDG’s verhogen. De impact van de COVID-19 pandemie maakt de benodigde actie nog urgenter.

20

Op welke punten wordt er wereldwijd onvoldoende actie ondernomen om SDG5 (Gendergelijkheid en empowerment voor alle vrouwen en meisjes) te behalen in 2030? Op welke punten kan Nederland extra bijdragen aan deze noodzakelijke versnelling om SDG5 in 2030 te behalen?

Antwoord:

Met het oog op het behalen van SDG5 in 2030 stelt het Report ofthe Secretary-General on SDG Progress 2019 van de Verenigde Naties dat er ruimte is voor extra inzet op het gebied van onder andere genderdiscriminatie in wetgeving, maatschappelijke gendernormen, toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en politieke participatie van vrouwen.

Nederland vervult in het kader van het 25-jarig jubileum van Beijing Platform for Action (uitgesteld naar 2021 vanwege COVID-19) een leiderschapspositie van een actie-coalitie op Investing in Feminist Movements and Leadership samen met overheden, maatschappelijke organisaties en filantropische instellingen. Deze actie-coalitie is gericht op het verhogen van directe financiering voor vrouwenrechtenorganisaties en vrouwenfondsen en stimuleert zeggenschap, leiderschap en (politieke) participatie van vrouwen in met name Zuidelijke landen. Hiermee levert Nederland een belangrijke extra bijdrage tijdens de Decade of Action. De Nederlandse voortrekkersrol, zowel diplomatiek als financieel, voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten wereldwijd draagt ook direct bij aan SDG 5. In 2019 initieerde Nederland verschillende cross-regionale gelijkgezinde statements, zoals tijdens de High Level Meeting on Universal Health Coverage over het belang van SRGR voor gezondheid en duurzame ontwikkeling. Met de Nederlandse financiële bijdrage via maatschappelijke en VN organisaties en bilaterale programma’s werden vrouwen en meisjes in ontwikkelingslanden voorzien van betere toegang tot seksuele voorlichting, moderne anticonceptie, en andere belangrijke middelen en zorg. Hierdoor waren meer vrouwen en meisjes in staat keuzes te maken over hun eigen lichaam en leven. Tot slot pleit Nederland in verschillende multilaterale fora voor een gender sensitieve aanpak bij de ontwikkeling van en besluitvorming rond de COVID-19-respons en het veiligstellen van de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van vrouwen en meisjes.

21

Op welke wijze moet de versterkte inzet op het consulaat-generaal in Toronto in het licht van de voorlopige inwerkingtreding van het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) gezien worden?

Antwoord:

Als grootste stad van Canada is Toronto een belangrijke markt voor het Nederlandse bedrijfsleven. In de afgelopen jaren is een goede samenwerking opgebouwd op het vlak van innovatie en duurzame stedelijke ontwikkeling/smart cities. De versterking van de capaciteit op het CG zal vooral worden ingezet om deze samenwerking om te zetten in kansen voor Nederlandse bedrijven op dit terrein. De voorlopige inwerkingtreding van CETA biedt hen bovendien betere markttoegang. Het consulaat-generaal helpt bedrijven deze voordelen te benutten, onder andere door bedrijven te informeren over kansen en Nederlandse kennis en kunde op deze terreinen te promoten.

22

Hoe heeft de in 2019 benoemde ambassadeur Vrouwenrechten en Gendergelijkheid bijgedragen aan het behalen van de beleidsdoelstellingen in de nota Investeren in Perspectief voortkomend uit SDG5?

Antwoord:

De Ambassadeur Vrouwenrechten en Gendergelijkheid heeft in 2019 intern en extern aandacht en actie bepleit ter bevordering van vrouwenrechten, gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Zo droeg zij bij aan voorbereidingen voor geslaagde viering van de International Conference on Population and Developmen (ICPD) +25 top in Nairobi en aan de totstandkoming van een progressieve verklaring over SRGR van Minister Kaag namens 58 landen. Ook was zij betrokken bij voorbereidingen van de Beijing+25 viering en de actiecoalitie over feminist movements and leadership. Zij sprak tijdens diverse bijeenkomsten over onder andere het Nationaal Actieplan 1325, vrouwelijk leiderschap in de MENA-regio en SRGR en was actief op sociale media. Haar bijdrage maakt integraal deel uit van de Nederlandse diplomatieke en programmatische inzet en resultaten op SDG5. Zie daarvoor ook het BHOS-jaarverslag en de OS-resultatenrapportage.

23

Is inzichtelijk te maken in welke mate de inzet van lopende programma’s zoals LEAD is verschoven richting focuslanden?

Antwoord:

De inzet van LEAD is volledig gericht op landen in de focusregio’s. Nieuwe programma’s zoals het Challenge Fund for Youth Employment en Nexus Skills and Jobs worden helemaal in de focusregio’s uitgevoerd.

24

Hoeveel geld is er in 2019 besteed aan de Orange Corners, hoeveel mensen hadden hier een werkplek, en hoeveel omzet hadden hun ondernemingen?

Antwoord:

In 2019 werd ruim EUR 1,2 miljoen besteed voor alle in 9 landen gestarte Orange Corners incubatie- en acceleratieprogramma’s. Dit bedrag werd voor 45 procent bekostigd door lokale en Nederlandse private partners ter plaatse. Hiermee werden 197 ondernemers intensief begeleid bij het opstarten en laten doorgroeien van hun bedrijf. Gelet op de vroege fase van deze startups, is er nog weinig te zeggen over de omzet van de ondernemingen.

25

Hoeveel ondernemingen die als startup in een Orange Corner gevestigd waren zijn uitgegroeid tot een onderneming die nu zelfstandig huisvesting heeft geregeld?

Antwoord:

We hebben nog geen inzicht in de doorontwikkeling naar zelfstandige huisvesting. Ondernemers die in Orange Corners incubatie- of acceleratieprogramma’s zitten krijgen toegang tot een gedeelde werkomgeving gedurende het zes maanden durende programma. Na dit traject wordt geen voortzetting van deze huisvesting verzorgd. Het in 2019 geïnitieerde M&E kader zal inzicht gaan geven in het verloop van door Orange Corners ondersteunde ondernemingen na de incubatieperiode.

26

Hoe vaak is het gelukt een onderneming die was of is gevestigd in een Orange Corner te koppelen aan een Nederlands bedrijf voor het samen doen van zaken? Wat was de financiële waarde van deze samenwerking, en tot hoeveel omzet leidde dit bij Nederlandse bedrijven?

Antwoord:

Orange Corners is erop gericht om lokale ondernemers intensief te begeleiden in de opstartfase van het bedrijf. Het komt sporadisch voor dat door Orange Corners begeleide ondernemingen zaken doen met Nederlandse private partners van het programma. Een financiële waarde van deze samenwerking is niet te bepalen.

27

Wat is het aantal en het totale percentage vrouwen dat werd ondersteund vanuit de Orange Corners?

Antwoord:

In totaal zijn tot nu toe 468 ondernemers ondersteund door Orange Corners, waarvan 42 procent vrouwen. In 2019 was dit 45 procent (89 van de 197 ondersteunde ondernemers). Het programma heeft de ambitie om de participatie van vrouwelijke ondernemers verder te verhogen door gerichte activiteiten in het voortraject naar het incubatieprogramma.

28

Welke acties zijn er binnen het Challenge Fund ondernomen om jonge vrouwen te bereiken?

Antwoord:

Het Challenge Fund for Youth Employment beoogt 200.000 jongeren te bereiken, waarvan de helft vrouw. Bij iedere oproep voor het indienen van voorstellen worden specifieke belemmeringen en kansen voor jonge vrouwen benoemd. Ook zal voorafgaand aan iedere interventie een genderanalyse worden uitgevoerd. Tenslotte worden data in het monitorings- en evaluatiemechanisme op gender geaggregeerd omwille van leren en bijsturen.

29

Wat is het totale aantal en het totale percentage van medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat in 2019 gebruik heeft gemaakt van het Gender@Work kennisportaal, gendertrainingen en de Gender Focal Points appgroep?

Antwoord:

Het totale aantal medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat in 2019 gebruik heeft gemaakt van de online gendertrainingen bedraagt 200 medewerkers. Er zijn 80 deelnemers actief binnen de Gender Focal Points appgroep. Het aantal medewerkers dat gebruik maakt van het eind 2018 gelanceerde kennisportaal was vorig jaar nog beperkt. De interne communicatie en promotie van dit kennisportaal (o.a. in berichten, verschillende managementteams, jaarplan instructies en via de appgroep in 2019) zal verder worden versterkt.

30

Wat is het concrete resultaat geweest van de bevordering van de participatie van vrouwelijke militairen en politie in vredesmissies van de Verenigde Naties? Met welk aantal is dit toegenomen?

Antwoord:

De Secretaris-Generaal van de VN constateerde in zijn Uniformed Gender Parity Strategy van 2018 dat slechts 5 procent van het geüniformeerde personeel in VN-vredesmissies vrouw was (vrouwelijke militairen, politie- en gevangenis functionarissen en juridisch personeel). In de gender strategie van 2018 werd de doelstelling geformuleerd om toe te werken naar een deelname van 25 procent vrouwelijke militairen in dienst van de VN in 2028, waarvan 15 procent binnen missies. Voor de politie- component in missies werd de doelstelling op 30 procent vastgesteld.

Het Departement of Peacekeeping Operations (DPO) publiceert regelmatig een gedetailleerd rapport met genderspecifieke data over geüniformeerd personeel in lopende VN-vredesmissies. Het laatst gepubliceerde rapport van januari 2020 laat zien dat er in januari 2020 in totaal 5.284 vrouwen op een totaal van 82.863 geüniformeerde personeelsleden actief zijn. Dit betreft een percentage van 6,4 procent. Dit laat zien dat de VN vooralsnog in staat is gebleken om de doelstelling van de gewenste één procent per jaar toename te behalen. De eerste stappen zijn dus gezet op weg naar het behalen van de doelstellingen in de Uniformed Gender Parity Strategy.

31

Kunt u voorbeelden noemen van barrières die voor participatie van vrouwen in vredesmissies zijn weggenomen? Wat is het bereikte resultaat van de geleverde inspanning?

Antwoord:

De VN hanteert een aanpak langs vier sporen om barrières voor de participatie van vrouwen in vredesmissies weg te nemen: creëren van een vrouwvriendelijke omgeving binnen de missies, toespitsen van werving en trainingen specifiek gericht op vrouwen, een actieve communicatiecampagne gericht op vrouwelijke militairen waar bijvoorbeeld de Military Gender Advocate of the Year Award onderdeel van is, en inzet op vermeerderen van vrouwen in leiderschapsposities in missies. De VN moedigt landen actief aan om meer vrouwen aan te dragen voor posities in VN-vredesmissies, en laat troepen leverende landen ook weten dat er minder een beroep op hen wordt gedaan als zij dat niet doen. Daarnaast heeft de VN sinds 2017 stappen gezet op het gebied van de preventie en aanpak van seksueel geweld (SEA) in missies.

Nederland steunt de door UN Women georganiseerde Female Military Officers Course, die helpt om vrouwen goed voor te bereiden op VN-missies, en daarmee hun kans op deelname vergroot. Nederland heeft ook een bijdrage van EUR 3 miljoen toegezegd aan het Elsie Initiative Fund for Uniformed Women in Peace Operations. Via dit door de VN beheerde Trust Fund worden projecten gesteund die barrières tot participatie wegnemen.

32

Is het doel om de implementatie van het in 2018 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen Global Compact on Refugees te monitoren en kracht bij te zetten voldoende bereikt? Met welk percentage is de steun voor landen die grote aantallen vluchtelingen opvangen toegenomen?

Antwoord:

Het eerste Global Refugee Forum – dat precies een jaar na aanname van het Global Compact on Refugees plaatsvond – werd bezocht door meer dan 3000 deelnemers uit een zeer groot aantal staten, bedrijven, internationale organisaties, NGO’s en vluchtelingen zelf. Met inmiddels meer dan 1400 (niet bindende) beloften is de uitkomst van het forum indrukwekkend. De VN Vluchtelingenorganisatie UNHCR houdt bij hoe deze beloften worden opgevolgd (zie ook Pledges & Contributions Dashboard). De op het forum aangekondigde financiële bijdrages zijn aanzienlijk met bijvoorbeeld 2,2 miljard USD van de Wereld Bank, 1 miljard USD van de Inter-American Development Bank, meer dan 2 miljard USD van verschillende landen en 250 miljoen USD vanuit de private sector. Een percentage van toegenomen steun is niet te geven. Enerzijds omdat er ook vele niet-financiële bijdragen gedaan zijn en anderzijds omdat er geen exacte informatie beschikbaar is over wat de steun voor aanvang van het forum was.

33

Heeft de organisatie van een paneldiscussie over werkgelegenheid en een focussessie over geestelijke gezondheid en psychosociale hulp in crisisrespons, met WHO en het Rode Kruis nog tot concrete resultaten geleid?

Antwoord:

De paneldiscussie tijdens het Global Refugee Forum over werkgelegenheid heeft geleid tot een aantal concrete gezamenlijke beloften. Zo hebben ILO, IFC en de Ethiopische regering aangekondigd eind 2020 een evenement te organiseren in Ethiopië voor (het Afrikaanse) bedrijfsleven ter bevordering van investeren in werkgelegenheid voor vluchtelingen en hun gastgemeenschappen. Dit evenement wordt gefinancierd door NL vanuit het Prospects partnerschap.

Door Nederland georganiseerde discussies over MHPSS in crisis situaties maken deel uit van onze inspanningen voor internationale erkenning van het belang van MHPSS als integraal onderdeel van crisis respons. Inmiddels heeft het hoogste coördinerende orgaan van humanitaire hulp (de Inter Agency Standing Committee) besloten alle humanitaire organisaties op te dragen MHPSS in hun werk te integreren. Ook nam de Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging een resolutie aan die onder meer oproept tot psychosociale bijscholing van staf en vrijwilligers. Veel Nationale Verenigingen zijn hiermee aan de slag gegaan.

34

Is onderdeel van de samenwerking in EU-verband over een gebalanceerde en brede inzet bij het adresseren van irreguliere migratie de mogelijkheid van (tijdelijke) reguliere migratie?

Antwoord:

In EU verband wordt gestreefd naar brede, geïntegreerde en op de landen toegesneden benaderingen ten aanzien van migratiesamenwerking. Dergelijke programma’s of pakketten zijn gebaseerd op wederzijdse belangen. Indien opportuun kan ook legale migratie daar onderdeel van uitmaken. Er zijn momenteel verschillende pilots die door de EU worden gefinancierd en uitgevoerd in samenwerking met verschillende EU-lidstaten. Nederland neemt vooralsnog geen deel aan een dergelijke pilot.

35

Hoe verhoudt de beleidsprioriteit klimaatactie en de genomen maatregelen in het jaar verslag zich tot in de Monitor Brede Welvaart geconstateerde de toegenomen invoer van biomassa en metalen? Uit welke landen worden deze grondstoffen geïmporteerd?

Antwoord:

Het kabinet acht de inzet van duurzame biomassa nu en in de komende jaren noodzakelijk voor de verduurzaming van onze economie en het behalen van de klimaatdoelen. Daarbij gelden twee uitgangspunten: alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie, en deze duurzame biomassa moet uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Volgens gegevens van het CBS wordt het merendeel van de ruwe biomassa momenteel geïmporteerd uit Europa en daarnaast uit landen in onder andere Midden- en Zuid-Amerika, Noord- Amerika en Afrika.2

Voor wat betreft metalen gaat het enerzijds om een vermindering (–24,6 procent) van de import daarvan uit de minst-ontwikkelde landen en anderzijds om een toename (+6,2 procent) van de import daarvan uit ontwikkelingslanden. Een deel van deze metalen is nodig voor de energietransitie en direct gerelateerd aan klimaatactie; hernieuwbare energieopwekking heeft een grotere metaalbehoefte tot gevolg dan fossiele energievoorziening. Windmolens, zonnepanelen en ook energieopslag kunnen niet zonder metalen. Het grootste deel van de metalenimport betreft ijzererts, koper en bauxiet. Volgens CBS data worden de metalen (ruw, halffabricaat en eindproduct) vooral geïmporteerd uit Europese landen en daarnaast (in volgorde van grootte van de import) uit landen in Azië, Midden en Zuid-Amerika, Noord- Amerika. Afrika en Oceanië.3

36

Op welke manier maakt IMVO onderdeel uit van het raamwerk van de nieuwe partnerschappen van bedrijven, kennisinstellingen en ngo’s die zijn gericht op het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen?

Antwoord:

IMVO is sterk ingebed in de vereisten die worden gesteld aan de partnerschappen die ondersteund worden door de SDG- partnerschapsfaciliteit. In de beleidsregels (Stcrt. 2019, nr. 34370) is vastgesteld dat indieners verklaren dat zij op de hoogte zijn van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over maatschappelijk verantwoord ondernemen en de ILO-Verklaring inzake fundamentele principes en rechten op het werk, en dat zij hiernaar handelen. Ook dienen zij op de hoogte te zijn van de FMO uitsluitingslijst, waarin potentieel schadelijke economische activiteiten zoals kinderarbeid van financiële steun worden uitgesloten, en geen activiteiten uit te voeren die op deze lijst benoemd staan. De beleidsregels stellen verder dat het door de partners ingediende voorstel wordt beoordeeld op de mate waarin de partnerschappen aandacht hebben voor de IMVO thema’s zoals benoemd in de OESO richtlijnen en in het bijzonder voor gendergelijkheid, leefbaar inkomen en de bestrijding van kinderarbeid.

37

In hoeverre is de toegankelijkheid tot digitale middelen meegenomen bij het beleid met betrekking tot de vormgeving aan de digitale inclusie? Is er hierbij extra aandacht voor jongeren en vrouwen?

Antwoord:

Toegang tot digitale middelen en diensten staat centraal in de Digitale Agenda voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, en in het bijzonder toegang voor jongeren en vrouwen. Nederland investeert bijvoorbeeld via UNCTAD in toegang tot de digitale economie voor vrouwelijke ondernemers. Op het gebied van onderwijs en werk zet het kabinet in op de vaardigheden die jongeren nodig hebben om te kunnen werken en leven in de digitale samenleving. Ook andere programma’s uit de Digitale Agenda richten zich expliciet op het bereiken van mensen uit kwetsbare groepen. Zo worden informatiediensten voor voedselzekerheid goedkoop of zelfs gratis aangeboden binnen het Geodata for Agriculture and Water (G4AW) programma, zodat ook de armste boeren hiervan kunnen profiteren.

38

Welke resultaten zijn in 2019 behaald met betrekking tot het tegengaan van ontbossing?

Antwoord:

In 2019 werd in ontwikkelingslanden met Nederlandse ondersteuning ruim 1 miljoen hectare bos onder duurzaam beheer gebracht. Ten minste 15.000 mensen in bosrijke landschappen werden direct ondersteund in hun levensonderhoud. Nederland droeg daarnaast bij aan versterking van het bestuur met betrekking tot bossen, een belangrijke voorwaarde voor duurzaam bosbeheer. Het uitbrengen van de EU Mededeling «Bescherming en herstel van bossen wereldwijd; de actie van de EU opvoeren» vormde een belangrijk succes van de Nederlandse diplomatieke inspanningen, die zich onder meer via het Amsterdam Declarations Partnership richten op een ambitieuze EU-inzet op het mondiaal tegengaan van ontbossing.

Voor het volledige overzicht van de resultaten met betrekking tot het tegengaan van ontbossing binnen ontwikkelingssamenwerking wordt verwezen naar het OS-resultatenportaal: https://www.osresultaten.nl/thema/klimaat.

39

In het kader van het versterken van de handelssystemen, is bekend welk type goederen er wordt ingevoerd vanuit Afrika (zie ook Monitor Brede Welvaart p. 55)?

Antwoord:

Volgens CBS-statistieken importeerde Nederland uit Afrika in 2019 met name voeding en levende dieren (EUR 4,2 miljard) op afstand gevolgd door grondstoffen (EUR 924 miljoen), fabricaten (EUR 569 miljoen), chemische producten (EUR 500 miljoen), diverse gefabriceerde goederen (EUR 303 miljoen), machines en vervoermaterieel (EUR 201 miljoen).

40

Kunt u toelichten wat het Nederlandse aandeel is van de verwachte jaarlijkse handelstoename tussen de EU en Japan, EU en Vietnam en EU en Singapore na volledige implementatie van deze handelsakkoorden?

Antwoord:

De handelsakkoorden tussen de EU en Japan en de EU en Singapore zijn respectievelijk op 1 februari 2019 en op 21 november 2019 in werking getreden. Het handelsakkoord tussen de EU en Vietnam is nog niet in werking getreden.

EU-Japan

Uit de impactassessment van de Europese Commissie van het EU-Japan handelsakkoord blijkt dat de verwachte toename van de export 13,2 procent (13,5 miljard Euro) zal bedragen tegen de tijd dat het akkoord volledig is geïmplementeerd, te weten in 2035.

Dit is niet per lidstaat uitgesplitst.4

EU-Singapore

Uit de impactassessment van de Europese Commissie van het EU- Singapore handelsakkoord blijkt dat de export uit de EU naar Singapore naar verwachting met 3,6 procent (1,4 miljard Euro) zal toenemen in 2029 (10 jaar na in werking treden). Dit is niet per lidstaat uitgesplitst.5

EU-Vietnam

Uit de impactassessment van de Europese Commissie van het EU- Vietnam handelsakkoord blijkt dat de export van de EU naar Vietnam naar verwachting met 29 procent (8 miljard Euro) zal toenemen in 2035. Dit is niet per lidstaat uitgesplitst.6

De impactassessments geven een ex-ante raming. Het duurt enige tijd voordat de Europese Commissie de daadwerkelijke effecten van een handelsakkoord kan meten en een diepgaande economische evaluatie uit kan voeren. Bedrijven hebben immers tijd nodig om zich aan te passen aan de nieuwe situatie en handel heeft tijd nodig om zich te ontwikkelen. Daarbij is het ook van belang de invloed van andere factoren op de handel voor zover mogelijk uit te sluiten.

41

Wat zijn de gevolgen van de door de EU gestarte geschillenbeslechtingsprocedure wegens het niet nakomen van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling door Zuid- Korea voor het toekomstige handelsbeleid?

Antwoord:

Alle recente handelsakkoorden van de EU bevatten een hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling. Dit zogenaamde duurzaamheidshoofdstuk bevat afspraken over arbeidsrechten en milieubescherming. Verdragspartijen herbevestigen onder andere de afspraken binnen de fundamentele conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie en multilaterale milieuverdragen en voorzien in een lange termijn dialoog om naleving hiervan veilig te stellen. In het geval van vermeende gebrekkige naleving van deze afspraken, kunnen verdragspartijen intergouvernementele consultaties aanvragen. Mocht dit niet tot de gewenste resultaten leiden, dan kan een verdragspartij het verzoek uitbrengen dat een panel zich buigt over het geschil.

Het kabinet zet zich in voor ambitieuze duurzaamheidsbepalingen en effectieve naleving daarvan. Het kabinet steunt deze rol van de Chief Trade Enforcer in het monitoren van deze afspraken en hecht eraan dat de EU het handhavingsmechanisme inzet wanneer de wederpartij zich gedurende een aanzienlijke periode niet aan de afspraken houdt en er geen verbetering plaatsvindt. In het geval van Zuid-Korea hebben de EU en Zuid-Korea consultaties gehouden en heeft de EU een deskundigen panel aangevraagd onder het handelsakkoord wegens het uitblijven van de implementatie en ratificatie van fundamentele ILO-conventies. Het panel zal oordelen of Korea al dan niet in overeenstemming met de afspraken over handel en duurzame ontwikkeling heeft gehandeld en een rapport opstellen met aanbevelingen. De verdragspartijen zullen vervolgens in overleg binnen drie maanden nadat het rapport is uitgebracht een geschikte maatregel identificeren of een wederzijds aanvaardbaar actieplan opstellen. Opvolging hiervan monitort het comité inzake handel en duurzame ontwikkeling.

42

Onder welke vorm (ISDS of ICS) van geschillenbeslechting is de procedure van de EU tegen Zuid-Korea onder het handelsakkoord met Zuid-Korea, omdat Zuid-Korea afspraken over handel en duurzame ontwikkeling niet nakomt, gestart?

Antwoord:

Investment Court System (ICS) en Investor-State Dispute Settlement (ISDS) zijn beide geschillenbeslechtingsprocedures voor geschillen tussen investeerders en overheden. Het handelsakkoord tussen de EU en Zuid-Korea bevat geen bepalingen over investeringsbescherming. De EU is de geschillenbeslechtingprocedure gestart onder het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling in het handelsakkoord met Zuid-Korea. Het betreft hier geschillenbeslechting tussen staten in het betreffende hoofdstuk van het handelsverdrag met Zuid- Korea. In het hoofdstuk is vastgelegd dat een verdragspartij intergouvernementele consultaties kan aanvragen en, in geval dit niet tot de gewenste resultaten leidt, een deskundigen panel inricht.

43

Kunt u een overzicht geven van de vooruitgang die tot en met 2019 is behaald met betrekking tot SDG 1? Hoe staan de Nederlandse focusregio’s ervoor op dit vlak?

Antwoord:

De daling van de wereldwijde extreme armoede over de afgelopen 25 jaar is ronduit spectaculair, maar het tempo was al voor de verspreiding van het coronavirus aan het vertragen. We liggen niet (meer) op schema om de kerndoelstelling onder SDG1 te behalen, namelijk dat in 2030 minder dan 3 procent van de wereld in extreme armoede leeft. Van 36 procent van de wereldbevolking in 1990 daalde dit percentage naar 16 procent in 2010 en 10 procent in 2015 (en naar schatting 8–9 procent in 2018). Van de meer dan 700 miljoen mensen die in extreme armoede leven, wonen ruim 400 miljoen in Sub-Sahara Afrika.

Ook in de focusregio’s heeft zich over een langere periode een daling voltrokken van het percentage van de bevolking dat leeft in extreme armoede (d.w.z. van minder dan USD 1,90 per dag). Dat geldt evenzeer voor de Sahel en de Hoorn, die echter wel tot de armste regio’s van de wereld blijven behoren. In Burkina Faso bijvoorbeeld daalde het aandeel van de bevolking in extreme armoede van meer dan 50 procent in 2003 tot circa 40 procent in 2014 en was de verwachting dat deze daling verder door zou zetten. In Niger was een vergelijkbare beweging te zien. De oplaaiende conflicten en onveiligheid in de regio maakten voortzetting van deze positieve ontwikkelingen de laatste jaren erg lastig. In de Hoorn van Afrika deed Ethiopië het goed: het percentage van de bevolking dat leeft in extreme armoede daalde fors van bijna de helft van de bevolking in 1995 naar ruim 30 procent in 2015. Ook Kenia boekte vooruitgang, terwijl Zuid- Soedan terugviel.

In de MENA-regio is de extreme armoede in meerdere landen in het laatste decennium iets toegenomen; onrust en conflicten eisen daarbij hun tol. Extreme armoede komt echter veel minder voor in deze regio dan in de Sahel of Hoorn. Voor de hele MENA-regio zou volgens Wereldbank datain 2018 ruim 7 procent van de bevolking in extreme armoede leven, tegenover 6 procent in 1990. In Egypte bijvoorbeeld, zou volgens de laatste cijfers zo’n 3 procent van de inwoners leven in extreme armoede, tegenover nog geen procent in Tunesië en Jordanië. In Jemen lag dat percentage in 2014 aanzienlijk hoger, namelijk rond 19 procent. Door het langlopende conflict is naar schatting 80% van de bevolking afhankelijk van humanitaire hulp.

Meer informatie over de voortgang op SDG1 biedt het jaarrapportvan de VN.

44

Heeft de rapportage over resultaten betrekking op enkel projecten die direct door Nederland worden gefinancierd, of ook op projecten die via multilaterale organisaties worden ondersteund vanuit Nederland?

Antwoord:

In het BHOS-Jaarverslag en in de Resultatenrapportage worden resultaten van alle soorten partner-organisaties meegenomen. Dit betreft dus ook de resultaten die door multilaterale organisaties worden behaald met Nederlandse (co-)financiering. Voor een achttal VN-instellingen wordt in de resultatenrapportage daarnaast ook resultaten meegenomen op basis van proportionele toerekening van on-geoormerkte financiële «core»-bijdragen.

45

Is het aanpassen van de strategie, naast de genoemde middelen, ook een mogelijkheid om de realisaties dichter bij streefwaardes te brengen? En Is het (neerwaarts) bijstellen van de streefwaarden pas aan de orde wanneer alle overige mogelijkheden zijn uitgeput?

Antwoord:

Uiteraard kan aanpassing van de strategie ook een manier zijn om realisaties dichter bij streefwaarden te brengen. Neerwaarts bijstellen van streefwaarden is doorgaans pas aan de orde wanneer overige mogelijkheden zijn uitgeput, of bij grote crises zoals mogelijk nu tijdens de COVID-19 crisis.

46

Wat is de reden dat de realisatie op de indicatoren met betrekking tot «private sector ontwikkeling» (Artikel 1) zoveel hoger is dan de streefwaarde? Welke landen droegen hier het meest aan bij?

Antwoord:

De streefwaardes bleken te laag ingeschat. De hogere realisatie kwam vooral door toenemende benutting van het Dutch Good Growth Fund, het Health Insurance Fund en meer programma’s die (mede) zijn gericht op werkgelegenheid. De toename kan niet nader worden gespecificeerd per land.

47

Wat is de reden dat het aantal hectare landbouwgrond dat eco- efficiënter wordt gebruikt zover achterblijft bij de streefwaarden? Welke uitdagingen en obstakels liggen hier achter en hoe is men van plan om deze te adresseren?

Antwoord:

Ecologische duurzaamheid is sinds 2014 een separaat doel binnen het voedselzekerheidsbeleid. De projecten die sinds die periode zijn gestart, komen langzamer tot resultaten dan verwacht. Bovendien blijkt het methodologisch lastig om duurzaamheid van landgebruik aan te tonen, waardoor weliswaar veel boeren met duurzame landbouwmethoden worden bereikt, maar slechts in beperkte mate duurzaam beheerde hectaren kunnen worden vastgesteld en gerapporteerd. Het resultaat dat nu over 2019 kon worden gerapporteerd loopt waarschijnlijk achter bij wat in het veld wordt gerealiseerd. De resultaatmeting wordt verbeterd en de komende jaren zal de programmering op eco-efficiënte (en klimaat-slimme) landbouw, binnen de bestaande budgettaire kaders, verder worden geïntensiveerd.

48

Is er een oorzaak aan te wijzen voor het niet behalen van de streefwaarde bij het creëren van ecologisch duurzame voedselsystemen en het aantal hectare landbouwgrond dat ecoefficiënter wordt gebruikt?

Zie antwoord vraag 47

49

Is er een oorzaak (of meerdere oorzaken) aan te wijzen voor het niet behalen van de streefwaarde bij het uitbannen van de huidige honger en ondervoeding en aantal mensen met verbeterde inname van voedsel?

Antwoord:

Het aantal mensen met verbeterde voedselinname is een intermediair resultaat, op weg naar het einddoel van een duurzaam betere voedingssituatie. In het verslagjaar lag de score op deze indicator 15 procent onder de streefwaarde. Oorzaak hiervan is dat een programma met UNICEF, dat sinds 2014 verantwoordelijk was voor het overgrote deel van de score op dit resultaatgebied, afliep in 2017 en vanaf 2018 een nieuw programma is gestart. Daardoor was in dat jaar een daling te zien, die in het verslagjaar weer bij trok, maar nog niet tot op het niveau van de streefwaarde.

50

Is er een verklaring voor de enorme daling van de realisatie in 2019 ten opzichte van voorgaande jaren bij het onderdeel verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s (Het aantal mensen dat voordeel ondervindt van verbeterd stroomgebied beheer en veiligere delta’s)?

Antwoord:

De jaarlijkse resultaten fluctueren rondom de streefwaarde van 3 miljoen mensen per jaar. Een belangrijke reden voor de daling in 2019 is de verschuiving van OS inspanningen naar focusregio’s. Terwijl nieuwe programma’s in onder andere de Sahel en de Hoorn van Afrika zich nog in de opstartfase bevinden en derhalve nog geen resultaten opleveren, worden langlopende programma’s, zoals in Indonesië, die de afgelopen jaren relatief veel resultaten opleverden, afgebouwd. Gemiddeld over de periode 2017 t/m 2019 liggen de resultaten boven de streefwaarde van 3 miljoen mensen per jaar.

51

Waarom is het niet gelukt minstens net zo veel vrouwen als mannen toegang te verlenen tot rechtspraak via een juridische instelling (formeel of informeel), terwijl het doel was 100.000 mensen te bereiken waarvan de helft vrouw (er zijn maar liefst 286.086 mensen bereikt, maar slechts 22% daarvan is vrouw)?

Antwoord:

De Nederlandse inspanningen voor uitbreiding van toegang tot recht concentreren zich op fragiele en door conflict getroffen landen. In deze landen is toegang tot recht voor veel vrouwen vaak een uitdaging. Vrouwen hebben minder mogelijkheden (o.a. door tijd- en geldgebrek, lagere opleiding en culturele belemmeringen) om hun juridische problemen aan te kaarten. Daarnaast was bijna de helft van de beschikbare data niet naar sekse uitgesplitst (47 procent), deels omdat gebruik is gemaakt van overheidsstatistieken, waar de uitsplitsing nog niet is doorgevoerd. Uit de wel uitgesplitste cijfers blijkt dat er minstens 63.860 vrouwen (22 procent) en minstens 89.150 (31 procent) mannen toegang tot recht kregen. In de toekomst zal er nog meer op uitsplitsing van data worden aangedrongen. Tevens is eind 2019 een nieuw programma met UN Women gestart, om de toegang tot recht voor vrouwen te verbeteren.

52

Hoe verklaart u het verschil in toename voor de indicator «Aantal vrouwen en meisjes dat toegang heeft tot moderne anticonceptie in 69 Family-Planning2020 focuslanden» de afgelopen jaren, nu de streefwaarde van 4 miljoen niet is gehaald? In welke mate vallen de resultaten voor dit resultaatgebied nog bij te sturen en hoe kan Nederland zich hiervoor inzetten?

Antwoord:

Doordat er in 2012 bij de vaststelling van de doelstellingen van FamilyPlanning 2020 onvoldoende zicht was op het reële gebruik van moderne anticonceptie kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de haalbaarheid van de oorspronkelijke FP2020 doelstellingen, en daarmee ook de Nederlandse streefwaarden. In 2020 wordt de bruikbaarheid en kwaliteit van deze indicator geëvalueerd.

Oorzaken voor het achterblijven van het aantal vrouwen en meisjes dat toegang heeft tot family planning zijn zowel gerelateerd aan het gebrekkige aanbod van anticonceptiemiddelen (onder andere door te weinig en slecht bereikbare distributiepunten, slecht functioneren van binnenlandse distributiekanalen), als het achterblijven van de vraag naar anticonceptiemiddelen (onder ander door sociaal-culturele aspecten, kindhuwelijken, gebrek aan acceptatie in de gemeenschap).

Nederland zet zich in, samen met gelijkgezinde donoren, voor een verdere versterking van het UNFPA supplies programma dat zorgt voor de levering van anticonceptiemiddelen aan de 46 armste landen ter wereld zodat het aanbod van anticonceptie wordt vergroot. Binnen de bestaande budgettaire kaders wordt gezocht naar mogelijkheden om via innovatie en versterking van de rol van de private sector de beschikbaarheid van anticonceptiemiddelen te vergroten.

53

Is er een verklaring voor het achterblijven van de realisatie bij het aantal vrouwen en meisjes dat toegang heeft tot family planning?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 52.

54

Is het mogelijk om het concrete resultaat van de ondersteuning van mensen in het ontwikkelen van inkomsten genererende activiteiten te meten? Hoeveel van de ondersteunde mensen kan in het eigen inkomen voorzien?

Antwoord:

In de periode mid-2018 tot mid-2019 hebben dankzij de Nederlandse bijdrage (Opvang in de Regio programma’s) meer dan 30.000 personen in acht landen in de Hoorn van Afrika en de Syrië-regio ondersteuning gekregen in het ontwikkelen van inkomens genererende activiteiten. Zo hebben zij bijvoorbeeld toegang tot financiering gekregen, zijn begeleid bij het opstarten van ondernemingen of verkrijgen van seizoensarbeid, of hebben voorlichting over financiële opleidingen gekregen. In alle programma’s wordt speciale aandacht besteed aan de belemmeringen, risico’s en kansen voor vrouwen en jongeren op de arbeidsmarkt. Deze indicator geeft niet aan in hoeverre de beneficianten nu geheel in hun eigen inkomsten kunnen voorzien, aangezien voor het realiseren daarvan ook andere factoren meespelen.

55

Is het voor het behalen van de streefwaarde van 90% in 2023 voldoende dat het aandeel grote bedrijven in Nederland dat de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) expliciet onderschrijft als referentiekader voor hun internationale activiteiten nu op 35% ligt?

Antwoord:

Deze tussenmeting was de eerste van twee aangekondigde tussenmetingen waarbij naar de gehele groep grote bedrijven die onder de 90 procent doelstelling valt, is gekeken. De resultaten bieden inzicht in welke sectoren voorop lopen en welke achterblijven en extra stimulering nodig hebben. Deze inzichten worden meegenomen in de stimuleringscampagne die dit jaar van start gaat. De volgende tussenmeting in 2021 (over 2020) zal de voortgang op de doelstelling inzichtelijk maken en waar een intensivering van de stimuleringsactiviteiten noodzakelijk is. Met verschillende stimuleringsactiviteiten werken we naar de streefwaarde van 90 procent. Naast de nieuwe campagne stimuleert het kabinet bedrijven al op verschillende manieren, bijvoorbeeld door voorwaarden te verbinden aan het bedrijfsleveninstrumentarium van BZ bij RVO of via de IMVO- convenanten.

56

Zijn grote bedrijven in Nederland niet gewoon verplicht de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen na te leven? Waarom onderschrijft slechts 35% expliciet de OESO-richtlijnen als referentiekader voor hun internationale activiteiten?

Antwoord:

Het kabinet verwacht van alle bedrijven in Nederland dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de daartoe behorende gepaste zorgvuldigheid toepassen in hun internationale activiteiten. Via verschillende kanalen, waaronder de IMVO-convenanten en het stellen van voorwaarden aan het bedrijfsleveninstrumentarium van BZ bij RVO, stimuleert de overheid actief het toepassen van de OESO-richtlijnen bij bedrijven. Voor het afdwingen van de naleving van de OESO- richtlijnen bestaat geen wettelijke grondslag, het blijft een eigen verantwoordelijkheid van de grote bedrijven.

57

Welke conclusies in de richting van toekomstig beleid worden getrokken uit het succes van privatesectorontwikkeling in focuslanden?

Antwoord:

Met de beleidsnota «Investeren in Perspectief» is gekozen voor meer focus van de OS inzet op een aantal regio’s. Dat geldt ook voor privatesectorontwikkeling. Een aantal programma’s (bijvoorbeeld het Innovatiefonds en het Challenge Fund for Youth Employment) richt zich exclusief op de focusregio’s. Een verdere geografische focus ligt in de rede, behalve waar we impact willen bereiken op internationale en regionale handel en internationale financieringssystemen.

58

Kunt u nader toelichten waarom bij het item «Nederlandse handels- en investeringspositie» veel minder subsidie gerealiseerd is dan begroot?

Antwoord:

De uitputting van subsidies zoals begroot onder het item «Versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie» is afhankelijk van de vraag van ondernemers naar deze instrumenten.

De vraag en behoeften van ondernemers wordt nauwkeurig gevolgd om het aanbod daarop aan te laten sluiten, zowel inhoudelijk als wat werkwijze en toegang betreft. Voor het als subsidie begrote budget voor het DTIF (Dutch Trade and Investment Fund) geldt voorts dat dit grotendeels besteed is aan leningen (EUR 3,4 miljoen) en garanties (EUR 13,7 miljoen). Van het beschikbare budget van EUR 9,0 miljoen voor projectontwikkeling in het kader van het op te richten InvestInternationaal is EUR 6,3 miljoen niet uitgegeven. Gebleken is dat projectontwikkeling veel tijd nodig heeft met in de beginfase relatief lage kosten.

59

Waarom waren de uitgaven voor de implementatie van de convenanten voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) lager dan verwacht? Is dit inzichtelijk te maken per convenant?

Antwoord:

Lagere uitgaven voor de implementatie van de IMVO- convenanten komen voort uit de lagere uitgaven aan de Sociaal-Economische Raad (SER) voor de uitvoering van de IMVO- convenanten en uit lagere uitgaven aan RVO voor het Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO) voor de ondersteuning van maatschappelijke organisaties bij de implementatie van de convenanten. De uitvoering bij de SER is efficiënter gebleken dan gedacht. De uitgaven aan het FVO zijn lager doordat vanuit minder convenanten dan verwacht een aanvraag is ingediend en doordat er voor minder dan het maximumbedrag werd aangevraagd. Met de SER en RVO is uit doelmatigheidsoverwegingen afgesproken dat zij rapporteren op hoofdlijnen, een verschil per convenant is daarom niet beschikbaar.

60

Hoeveel minder middelen zijn uitgekeerd ten behoeve van de IMVO-convenanten dan oorspronkelijk begroot? Is dit inzichtelijk te maken per convenant?

Antwoord:

De uitgaven aan de Sociaal-Economische Raad (SER) voor de uitvoering van de IMVO-convenanten waren begroot op EUR 3 miljoen, uitgaven waren EUR 2,5 miljoen. De uitgaven aan RVO voor de uitvoering van het Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO) voor de ondersteuning van maatschappelijke organisaties bij de implementatie van de convenanten was begroot op EUR 1,4 miljoen, uitgaven waren EUR 0,9 miljoen. Met de SER en RVO is uit doelmatigheidsoverwegingen afgesproken dat zij rapporteren op hoofdlijnen, een verschil per convenant is daarom niet beschikbaar.

61

Wat zijn de effecten van het lager uitvallen van de uitgaven van artikel 1.1?

Antwoord:

De uitgaven zijn lager dan voorzien met name door lagere uitgaven voor subsidies voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, voornamelijk door lagere uitgaven voor het Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO) (EUR 0,5 miljoen), de subsidie aan de Sociaal-Economische Raad (SER) voor ondersteuning van de IMVO convenanten (EUR 0,5 miljoen.) en het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (EUR 0,8 miljoen).

De uitvoering bij de SER is efficiënter gebleken dan gedacht. De uitgaven aan het FVO zijn lager doordat vanuit minder convenanten dan verwacht een aanvraag is ingediend en doordat er voor minder dan het maximumbedrag werd aangevraagd. Er zijn geen effecten van deze lagere uitgaven. Voor de toelichting op de lagere uitgaven van het FBK, zie het antwoord op vraag 62. Tot slot was er minder behoefte aan beleidsondersteunende activiteiten onder artikel 1.1 dan voorzien. Dat had geen effect op het beleid.

62

Wat is de verklaring voor het lager uitvallen van de uitgaven voor het Fonds Bestrijding Kinderarbeid? Wat zijn de gevolgen hiervan?

Antwoord:

De uitgaven op verstrekte subsidies waren lager dan geraamd. Aangezien het gehele beschikbare subsidieplafond in 2019 is gebruikt, ligt de beleidsmatige uitvoering op schema en blijven de gevolgen beperkt tot een lichte vertraging van de betalingen. Deze worden in 2020 gedaan.

63

Waarom zijn de uitgaven voor integraal waterbeheer in Mozambique lager uitgevallen? Is dit tevens de reden dat de realisatie van de indicator van het verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s zoveel lager is uitgevallen (670.000 mensen die hier voordeel van ondervinden in plaats van de streefwaarde van 3.000.000)?

Antwoord:

De samenwerkingsrelatie met Mozambique op het gebied van waterbeheer is de afgelopen jaren geherstructureerd. In de nieuwe structuur worden de Nederlandse interventies gecoördineerd door een onafhankelijke manager, die de Mozambikaanse overheid ondersteunt op het gebied van programmamanagement en met technische expertise. Deze coördinerende functie is aanbesteed volgens geldende EU-aanbestedingsprocedures. Dit heeft vertraging opgeleverd en uiteindelijk is het nieuwe programma pas in november 2019 gelanceerd. Dit leidde tot lagere uitgaven in 2019.

De vertraging in Mozambique draagt marginaal bij aan het achterblijven van de wereldwijd geaggregeerde resultaatindicator. Andere redenen voor de grote jaarlijks variatie in resultaten zijn toegelicht op blz 49 en 119 van het jaarverslag en hebben onder meer betrekking op afbouw van langlopende bilaterale programma’s en opstart van nieuwe programma’s in de focusregio’s. Zie ook het antwoord op vraag 50.

64

Waarom zijn de subsidies voor duurzaam gebruik natuurlijke hulpbronnen en klimaat algemeen 38,1 miljoen lager uitgevallen dan begroot?

Antwoord:

Enkele grote activiteiten zijn vertraagd – in 2020 – in uitvoering genomen, omdat de programmavoorstellen verdere ontwikkeling vergden: de betalingen schoven van 2019 door naar 2020. Verder leidde vertraging in de uitvoering van enkele programma’s tot lagere uitgaven. De lagere uitgaven op subsidies zijn gecompenseerd door verhoogde uitgaven op andere instrumenten binnen dit sub-artikel.

65

Kunt u aangeven wat de uiteindelijke totale extra steun was aan Mozambique in 2019 als gevolg van de cyclonen Idai en Kenneth, uit de verschillende onderdelen van de begroting?

Antwoord:

In 2019 heeft Nederland EUR 10,5 miljoen bijgedragen aan humanitaire hulpverlening.

Daarnaast heeft Nederland in 2.019 EUR 16,5 miljoen gecommitteerd voor activiteiten die de komende jaren in gang worden gezet en afgerond, zoals voor:

  • herstel van drinkwater in Beira;

  • kustbescherming en drainage voor de voorbereiding van investeringen in kustbescherming en in afwatering van de stad Beira in samenwerking met de Wereldbank;

  • wederopbouw van gemeentelijke infrastructuur Beira;

  • herstel agrarische waardeketens (via de Zambeze Valley Development Agency en GAIN);

  • bijdrage aan het Multi Donor Recovery Trust Fund van UNDP.

66

Hoe verhouden zich de hogere uitgaven onder artikel 2.1 voor activiteiten gericht op het uitbannen van honger en ondervoeding met het achterblijven van de realisatie van de streefwaarde voor 2019?

Antwoord:

De uitgaven voor activiteiten gericht op het uitbannen van honger en ondervoeding (subsidies en bijdragen aan internationale organisaties) lagen in het verslagjaar EUR 3 miljoen boven het begrote bedrag van EUR 25 miljoen. Dit is het een gevolg van aanpassingen in de betalingen aan lopende programma’s (kasritme). Die aanpassingen leidden in het verslagjaar tot meer investeringen door de betreffende programma’s, maar die extra investeringen leidden in hetzelfde jaar niet meteen tot versneld resultaatbereik op outcome niveau.

67

Waaruit blijkt de goede voortgang van de uitvoering van het AGRA-programma (seed sector)? Is deze voortgang de kwantificeren?

Antwoord:

Het AGRA- programma in Zuid-Soedan is in 2019 afgerond en geëvalueerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau. Het onderzoek concludeert dat de interventie zeer effectief is geweest en dat verwachte uitkomsten zijn gerealiseerd. Zo hebben 18.000 familiebedrijven toegang gekregen tot kwaliteitszaden en is de lokale particuliere sector ondersteund bij de productie en verkoop van verbeterd zaaizaad.

68

Hoe verhoudt de extra inzet van Nederland op gender, inclusief SRGR-diplomatie, in antwoord op toenemende druk van conservatieve krachten, zich tot verlaagde begrotingsrealisatie op Art. 3.2 Vrouwenrechten en gendergelijkheid, in een wereld waar toenemende druk van conservatieve krachten nog steeds een grote rol speelt?

Antwoord:

De extra inzet van Nederland op gender incl. SRGR-diplomatie betreft onder meer de Nederlandse deelname in onderhandelingen in de VN (Commission on the Status of Women, Commission on Population and Development, de Uitvoerende Raden van VN- ontwikkelingsorganisaties waaronder UN Women en UNFPA, de International Conference on Population and Development (ICPD)+25-top in Nairobi en voorbereidingen Beijing+25) en bilaterale politieke dialoog. Daarnaast nam Nederland een voortrekkersrol in op het blijvend agenderen van zuidelijk leiderschap, financiering en ondersteuning van vrouwenrechtenorganisaties (met als voorbeelden het Leading from the South programma en toekomstige SDG5-fonds), rechten van sekswerkers en deelname van vrouwen aan vredesbesprekingen. De gender incl. SRGR-diplomatie betreft met name inzet van menskracht en vergt beperkte financiële middelen. De verlaagde begrotingsrealisatie op art. 3.2 heeft dan ook geen gevolgen gehad voor deze diplomatieke inzet.

69

In hoeveel gevallen heeft Nederlandse steun voor een actieve rol van vrouwen in vredesprocessen geleid tot deelname van vrouwen aan track 1 processen? Wat waren de obstakels?

Antwoord:

De betekenisvolle deelname van vrouwen aan vredesprocessen op Track I blijft laag. In het jaarlijkse rapport over Women, Peaceand Security van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Natiesuit 2019 (p. 6, para 14) wordt genoemd dat vrouwen in 2018 deel uitmaakten van 14 van de 19 delegaties binnen de zes VN-geleide vredesprocessen. Het percentage vrouwelijke delegatieleden blijft echter laag. Dit is te wijten aan een breed scala aan uitdagingen, zoals o.a. gebrek aan toegang en financiering, veiligheidsrisico's en gebrek aan politieke wil. Dit zijn obstakels voor deelname van vrouwen aan zowel Track 1 als ook Track II en III processen.

Nederland draagt bij aan het vergroten van de deelname van vrouwen aan vredesprocessen op alle tracks o.a. middels NAP- programma's in Jemen, Syrië, Irak, Libië, Afghanistan. Binnen deze programma's is vooral veel aandacht voor activiteiten op Track II en III, maar wordt ook de deelname van vrouwen aan vredesprocessen op Track I en het belang van het versterken van relaties tussen de verschillende tracks bepleit. Daarnaast maakt Nederland zich samen met andere spelers via diplomatieke kanalen doorlopend hard voor deelname van vrouwen aan vredesprocessen op alle tracks, incl. Track I, bijvoorbeeld in Jemen en Syrië.

70

Welke organisaties met activiteiten binnen Nederland hebben over 2019 subsidie ontvangen, vanuit beleidskaders voor de versterking van het maatschappelijk middenveld of anderszins? Om hoeveel subsidie gaat dit?

Antwoord:

Het kabinet financiert maatschappelijke organisaties om mondiale afspraken zoals de SDGs en het Klimaatakkoord van Parijs te realiseren, met activiteiten die primair zijn gericht op het bereik hiervan in ontwikkelingslanden.

71

Is inzichtelijk te maken voor welke activiteiten deze organisaties subsidie hebben ontvangen en welke resultaten deze subsidieverstrekking heeft gehad?

Antwoord:

Voor resultaten en aard van de activiteiten verwijs ik u graag naar de Resultatenrapportage over 2019; Zie https://www.osresultaten.nl/thema/maatschappelijk-middenveld

72

Wat zijn de gevolgen van de lager uitgevallen realisatie van – 2,649 miljoen euro op Art. 3.2 Vrouwenrechten en gendergelijkheid? Wat is er met de ontstane financiële ruimte gebeurd? Wordt het vrijgekomen budget overgeheveld naar 2020, of op een andere manier besteed? Zo ja, waaraan is of wordt dit besteed?

Antwoord:

Op sub artikel 3.2 vrouwenrechten en gendergelijkheid is de realisatie lager uitgevallen. Dit komt hoofdzakelijk doordat er in 2019 sprake was van een lagere liquiditeitsbehoefte bij verschillende uitvoerende organisaties. Indien nodig kunnen deze betalingen alsnog plaatsvinden in 2020. Zie hiervoor ook antwoord op vraag 79.

73

Is inzichtelijk te maken welke concrete resultaten de inzet op gendergelijkheid in het begrotingsjaar 2019 heeft gehad, aan de hand van meetbare criteria?

Antwoord:

Voor concrete resultaten op het thema vrouwenrechten en gendergelijkheid verwijs ik naar het online overzicht ResultatenOntwikkelingssamenwerking in beeld 2019. Dit overzicht is een aanvulling op het Jaarverslag voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS). Kanttekening hierbij is dat de resultaten niet geheel te herleiden zijn tot uitgaven in het begrotingsjaar 2019. Resultaten zijn vaak een gevolg van eerder ingezet beleid en uitgaven in voorgaande jaren. Het kost bovendien tijd om resultaten te verzamelen, te rapporteren en te analyseren. Daarom is bij de online resultatenrapportage gekozen voor een methode waarbij de voortgangsrapportages worden gebruikt die zijn ontvangen tussen 1 oktober 2018 en 30

september 2019.

74

Kunt u een toelichting geven waarom Nederland results-based financing (RBF) toepast op de uitgaven voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids aan UNFPA en over welke beoogde resultaten dit precies gaat? Hoe verhoudt RBF zich tot een thema als toegang tot anticonceptie waarbij keuzevrijheid belangrijk is?

Antwoord:

Nederland financiert het supplies programma van UNFPA, waarmee anticonceptiemiddelen worden geleverd aan de 46 armste landen ter wereld. Via resultaatgerichte financiering wordt UNFPA gestimuleerd deze levering op een efficiënte, betrouwbare en continue wijze te laten plaatsvinden.

Resultaten waar Nederland zich met results-based financing (RBF) op richt, zijn tijdige levering van anticonceptiemiddelen, efficiënte distributie binnen het land, de continue beschikbaarheid van minimaal vijf verschillende soorten anticonceptie bij distributiepunten en verhoogde capaciteiten van landen om op lange termijn zelf de aanschaf van anticonceptiemiddelen te verzorgen.

Resultaatgerichte financiering beoogt via een versterking van het UNFPA supplies programma de beschikbaarheid van verschillende soorten anticonceptiemiddelen als belangrijke randvoorwaarden voor keuzevrijheid te vergroten. Het is vervolgens aan de gebruikers van anticonceptie om een individuele keuze te maken voor het soort middel dat zij willen gebruiken.

75

Waarom is de bijdrage aan UNWOMEN verlaagd? Heeft de ontstane financiële ruimte via andere uitgaven bijgedragen aan vrouwenrechten en gendergelijkheid?

Antwoord:

De mutatie betreft een verlaging van de verplichting die is aangegaan met UN Women voor het UN Trust Fund to End Violence Against Women. Er is besloten de committering aan te gaan tot en met 2020 in plaats van 2021, zodat een eventuele nieuwe verplichting vanaf 2021 parallel loopt met de ingang van het nieuwe Strategisch Plan van het UN Trust Fund to End Violence Against Women (2021–2025). De verlaging van de committering heeft geen daadwerkelijke financiële ruimte doen ontstaan voor andere uitgaven.

76

Waarom is een nieuwe activiteit voor UNWOMEN in Syrie op het thema vrouwenrechten en gendergelijkheid uitgesteld naar 2020? En is dit de reden dat de bijdrage aan UNWOMEN is verlaagd of heeft dit een andere oorzaak?

Antwoord:

De betreffende activiteit voor UN Women richt zich op het ondersteunen van de Syrian Women Advisory Board. Dit vindt buiten Syrië plaats. De financiering heeft vertraging opgelopen omdat besluitvorming over welke activiteiten ten behoeve van Syrië al dan niet doorgang konden vinden de nodige tijd in beslag nam.

Dit heeft niet geleid tot een verlaagde bijdrage aan UN Women. Zoals in het antwoord op vraag 75 is aangegeven, heeft deze verlaging te maken met de inkorting van de periode waarvoor Nederland een betalingsverplichting is aangegaan met het UN Trust Fund to End Violence Against Women.

77

Wat zijn de concrete gevolgen van het aangaan van minder verplichtingen voor SRGR in onder andere Benin, Egypte en Bangladesh?

Antwoord:

In Bangladesh wordt het SRGR-programma uitgefaseerd waardoor het kasbudget de komende jaren snel naar beneden gaat. Ambassade Dhaka concentreert zich op het verantwoord afronden van de bestaande activiteiten met nadruk op het bestendigen van behaalde resultaten, het verzekeren van duurzaamheid en het bepleiten van de integratie van SRGR-activiteiten in het nationale beleid van Bangladesh.

In Egypte is het SRGR-programma in opbouw. Ambassade Cairo heeft ervoor gekozen om eerst beter te onderzoeken welke bijdragen via welke kanalen een effectieve bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van SRGR in Egypte. De geplande verplichtingen zullen in 2020 aangegaan worden.

In Benin geldt dat Ambassade Cotonou in 2019 haar SRGR verplichtingenbudget heeft kunnen realiseren, inclusief een intensivering op het thema kindhuwelijken die nauw aansluit bij de drie lopende activiteiten. In de toelichting op de verplichtingen in het Jaarverslag 2019 is onterecht een verlaagd verplichtingenbudget voor Benin genoemd.

78

Waarom hebben de identificatie van nieuwe activiteiten, met name in Palestijnse Gebieden, Zuid-Soedan, Kenia en Bangladesh vertraging opgelopen? Welke gevolgen heeft dit?

Antwoord:

Het identificeren en uitwerken van nieuwe activiteiten is in veel landen complex en kost veel tijd, bijvoorbeeld vanwege de maatschappelijke, politieke of veiligheidssituatie in het land. De in de genoemde landen geplande programma’s die hierdoor niet van start konden gaan in 2019, zullen alsnog starten in 2020.

79

Wat zijn de oorzaken geweest van de lagere liquiditeitsbehoefte bij de vervolgfinanciering van lopende programma’s voor vrouwenrechten en genderongelijkheid in Jordanië, Soedan, Mali, Egypte en de Democratische Republiek Congo en welke lopende programma’s worden hier specifiek bedoeld?

Antwoord:

De oorzaken voor de lager dan voorziene uitgaven voor programma’s zijn problemen met bancaire betalingen waardoor die uitgaven ten laste van 2020 in plaats van 2019 zijn gekomen (geldt voor programma’s in Jordanië en Soedan) en het niet doorgaan van een voorgenomen bijdrage aan een programma in Mali. In DRC zijn de uitgaven op een ander artikel geboekt en in Egypte betreft het vertraging. Het gaat om programma’s beheerd door de posten in betreffende landen en gefinancierd vanuit het gedelegeerd budget op sub-artikel 3.2 vrouwenrechten en gendergelijkheid.

80

Waarom is op thema onderwijs de bijdrage aan Generation Unlimited van EUR 10 miljoen uitgesteld naar 2020? Wat zijn de gevolgen van dit uitstel?

Antwoord:

Met Generation Unlimited kon in 2019 geen verplichting worden aangegaan omdat het betreffende UNDP-Trustfund niet op tijd operationeel was. Inmiddels is dit wel het geval en is recent aan Generation Unlimited een bijdrage verleend van EUR 10 miljoen.

81

In hoeverre maakte SDG5 structureel deel uit van de programma’s op het terrein van veiligheid en rechtsorde en humanitaire hulpverlening conform toegezegd tijdens de World Humanitarian Summit (2016), de Nota Investeren in Perspectief en het Geïntegreerde Buitenland en Veiligheidsbeleid (GBVS)? Wat waren obstakels voor integratie van SDG5 en o.a. SDG16 (Vrede, justitie en sterke publieke diensten)?

Antwoord:

De bevordering van gendergelijkheid is een essentieel onderdeel van de Theory of Change van veiligheid en rechtsorde (BHOS begrotingsartikel 04.03). Via de gendermarker van het OECD Development Assistance Committee (DAC) wordt voor elk project bijgehouden of het bijdraagt aan gendergelijkheid. In 2019 was dit voor 63 procent van de projecten op veiligheid en rechtsorde het geval. Het kabinet streeft ernaar dit percentage verder te verhogen.

De Nederlandse inzet op SDG16 richt zich voornamelijk op fragiele en conflictlanden. Het versterken van de positie van vrouwen is in die context extra nodig, maar ook gecompliceerd. Zo is in het antwoord op Kamervraag 51 (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 1 Jaarverslag en slotwet BHOS 2019) nader toegelicht dat het voor vrouwen vaak moeilijker is om toegang tot recht te krijgen.

Bij het beoordelen van projectvoorstellen voor het Stabiliteitsfonds (BZ begrotingsartikel 2.4) wordt de bijdrage die het project levert aan gendergelijkheid standaard meegenomen, in lijn met de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS). Ook wordt er vanuit het Stabiliteitsfonds bijgedragen aan de uitvoering van het beleid op Vrouwen, Vrede en Veiligheid. Zo wordt EUR 3 miljoen bijgedragen aan het door de VN beheerde Elsie Trust Fund, gericht op het bevorderen van de participatie van vrouwelijke militairen aan VN-vredesmissies.

In het beleid voor humanitaire hulp en diplomatie is en blijft bescherming én empowerment van vrouwen en meisjes een prioritair thema. De nadruk ligt op het bevorderen van gendersensitief programmeren bij uitvoerende organisaties en de implementatie en monitoring daarvan. De Gender with Age Marker (GAM) is hierbij een belangrijk instrument. Daarmee kan worden bepaald hoe de dimensies van gender/geslacht en leeftijd worden meegenomen in de programmering. Gebruik van de marker is met ingang van 2019 verplicht voor activiteiten van humanitaire VN-organisaties en hun partners.

82

In hoeverre heeft de stimulans om kwetsbare groepen te betrekken bij humanitaire situaties bij beleid en uitvoering en het tegengaan van seksueel geweld, ertoe geleid dat vrouwen en meisjes, en ook gemarginaliseerde groepen zoals vrouwen met een beperking, mensen met een andere gender identiteit of seksuele oriëntatie, werden betrokken in de ontwikkeling van humanitaire programma’s en beleid?

Antwoord:

De Inter-Agency Standing Committee heeft in november vorig jaar richtlijnen uitgegeven voor het adresseren van de specifieke noden van mensen met een beperking We zien steeds meer voorbeelden van consultatie van mensen met beperkingen, en recentelijk het Global Humanitarian Response Plan (COVID 19), dat onder de noemer van hulp voor de allerzwaksten uitdrukkelijk ook verwijst naar mensen met een beperking. Er lopen inmiddels verschillende initiatieven ter bevordering van de inclusie van mensen met een beperking om onder andere humanitaire financiering voor mensen met een beperking in het kader van COVID-19 vrij te maken, te zorgen dat mensen met een gebrek steeds meer invloed krijgen op de planning en te werken aan lange termijn advocacy. Met betrekking tot de gendercomponent, per 2019 is het gebruik van de Gender with Age Marker (GAM) als instrument voor gender sensitief programmeren verplicht bij programmering bij de VN en haar partners. Met de GAM kan bepaald worden hoe en in welke mate de dimensies van gender/geslacht worden meegenomen in de programmering.

83

In hoeverre waren de programma’s gericht op duurzame opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio gender responsive en gender sensitief?

Antwoord:

Binnen de programma’s gericht op duurzame opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio wordt een gender sensitieve benadering nagestreefd. Alle programma’s zijn gender sensitief, wat betekent dat er bij de ontwikkeling, uitvoering en monitoring bewustzijn is van genderaspecten. Gemeten aan de criteria van de OECD-DAC was tussen de 50 en 60 procent van de programma’s in 2019 ook gender responsief. Binnen deze programma’s was niet alleen bewustzijn van genderaspecten, maar werden activiteiten ondernomen om de negatieve effecten van gender normen, rollen en ongelijkheden te adresseren, om zo een positieve bijdrage te leveren aan gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes.

84

Hoeveel migranten zijn vanuit de Gather and Departure faciliteit in Tripoli elders gehuisvest?

Antwoord:

Volgens de vluchtelingenorganisatie van de VN, UNHCR hebben in 2019 1696 vluchtelingen Libië via de Gathering and Departure Facility verlaten (https://data2.unhcr.org/en/documents/download/73600).

Deze vluchtelingen worden direct opgenomen door een gastland, zoals Italië heeft gedaan, of opgevangen in een Emergency Transit Mechanism, zoals in Niger en Rwanda. Veelal vindt in deze opvang de selectie voor hervestiging plaats. Omdat voor hervestiging maatwerk wordt geleverd en een voor hervestiging in aanmerking komende vluchteling aan tal van nationale vereisten moet voldoen met betrekking tot bijvoorbeeld gezondheid en reisdocumentatie, betekent uitreis via de Gathering and Departure Facility niet automatisch (snelle) hervestiging, al is het hele proces vanaf de opvang in de Gathering and Departure Facility daar wel op gericht.

85

Hoe groot was de bijdrage van Nederland aan deze verplaatsing in verhouding met andere landen?

Antwoord:

Zoals uit de rapportages van UNHCR blijkt wordt het proces waarbij vluchtelingen worden geïdentificeerd en via de Gathering and Departure Facility Libie kunnen verlaten, gefinancierd door nationale overheden, internationale organisaties en een aantal private donoren. (https://data2.unhcr.org/en/documents/download/73600). UNHCR rapporteert niet over de hoogte en eventuele prioriteiten van andere donoren maar had voor haar operatie in 2019 $ 88 miljoen nodig. UNHCR voorziet een vergelijkbaar bedrag voor 2020. De Nederlandse bijdrage, met een looptijd van een jaar, is in het najaar van 2019 begonnen en bedraagt $ 3.3 miljoen.

86

Hoe groot is de totale besteding aan migratievoorlichtingscampagnes over het begrotingsjaar 2019? In welke landen zijn deze campagnes opgezet?

Antwoord:

In 2019 is er vanuit de BHOS-begroting EUR 9 miljoen besteed aan activiteiten die specifiek betrekking hadden op migratievoorlichtingscampagnes. Deze campagnes vonden plaats in Afghanistan, Ethiopië, Gambia, Guinee, Irak, Ivoorkust, Nigeria, Senegal, Sierra Leone en Tunesië. Voorlichting over irreguliere migratie vormt daarnaast soms een onderdeel van andere projecten, bijvoorbeeld betreffende vrijwillige terugkeer en herintegratie of de strijd tegen mensenhandel.

87

Om welke reden richten deze migratievoorlichtingscampagnes zich op genoemde landen en niet op landen waarvan bekend is dat er een migratiestroom van niet voor een verblijfsstatus in aanmerking komende personen is, zoals in Noord Afrika?

Antwoord:

Alle migratievoorlichtingscampagnes genoemd in het antwoord op vraag 86 richtten zich op landen van herkomst van irreguliere migranten die niet voor een verblijfsstatus in aanmerking komen. De landenkeuze werd bepaald door de migratiesituatie voor aanvang van de campagnes. Voor wat betreft Noord-Afrika financierde Nederland overigens in 2019 campagneactiviteiten in Tunesië en Egypte, die al gestart waren vóór 2019.

88

Hoe vaak en in welke programma’s of beleid zijn diaspora organisaties betrokken?

Antwoord:

Diasporaorganisaties kunnen net als andere belangengroepen betrokken zijn bij de uitvoering van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Hoe deze betrokkenheid precies vorm krijgt wordt niet bijgehouden. Nederland financierde in 2019 twee concrete activiteiten die zich richtten op de rol van de diaspora: een evaluatie van een zestal projecten voor diasporaondernemerschap die voor 2019 plaatsvonden en het programma Connecting Diaspora for Development (CD4D), uitgevoerd door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).

89

Kunt u een overzicht geven van malversaties met uitgaven en/of subsidies over het begrotingsjaar 2019?

Antwoord:

In de nota «beheer en toezicht» die in 1998 aan de Tweede Kamer werd voorgelegd, is toegezegd dat het parlement bij de jaarlijkse rekening van het Ministerie van Buitenlandse Zaken geïnformeerd zal worden over de bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen sancties (vanaf p.100 BHOS Jaarverslag).

In het jaar 2019 zijn in totaal 73 vermoedens van malversaties gemeld bij het Expertisecentrum Malversaties. Vermoedens van malversaties worden altijd onderzocht. Eind 2019 zijn van deze vermoedens nog 37 gevallen in onderzoek: 8 vermoedens konden na onderzoek niet worden bewezen. Er zijn nog 18 gevallen uit 2018 en 4 gevallen uit 2017 in onderzoek.

In bijlage 2 (vanaf p.100 BHOS Jaarverslag) wordt ingegaan op de gevallen waarbij het onderzoek is afgerond en welke als bewezen malversaties zijn aangemerkt (28 uit 2019, 8 uit 2018, 1 uit 2017 en 2 uit 2015).

90

Kunt u aangeven of en zo ja welk deel van de geconstateerde malversaties heeft geresulteerd in de terugvordering van de uitgekeerde middelen?

Antwoord:

Het ministerie monitort actief de uitvoering van het sanctiebeleid. In de bijlage bij het departementaal jaarverslag (vanaf pagina 100 Jaarverslag BHOS) wordt nader ingegaan op de nog openstaande vorderingen. In het geval waarbij een bewezen malversatie direct heeft geleid tot een sanctie (bijvoorbeeld een terugvordering of een verrekening), wordt dit in de tekst vermeld bij de betreffende bewezen malversatie. Om de resultaten van het sanctiebeleid te bereiken is vaak veel tijd en inzet nodig. Met name waar afhankelijkheid van lokale rechtssystemen noodzakelijk is. Van de in het jaar 2019 bewezen gevallen van malversaties (28 uit 2019, 8 uit 2018, 1 uit 2017 en 2 uit 2015), hebben er reeds 19 geresulteerd in een terugvordering (of een verrekening) van de uitgekeerde middelen. De financiële omvang hiervan betreft EUR 250.606.

91

Op welke manier(en) zijn in 2019 dankzij door Nederland gefinancierde programma’s 230 maatschappelijke organisaties versterkt in hun capaciteit voor de bevordering van vrouwenrechten en gendergelijkheid? Kan worden uitgesplitst hoeveel organisaties zich hebben toegelegd op opvang van slachtoffers, het verbeteren van de economische positie van vrouwen, voorlichting aan vrouwen over hun rechten, politieke deelname van vrouwen en andere relevante indicatoren? Kan worden uitgesplitst wat voor soort maatschappelijke organisaties ondersteund zijn, bijvoorbeeld het aantal lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties?

Antwoord:

In de rapportageperiode 2018/2019heeft Nederland 192 maatschappelijke organisaties gesteund die zich inzetten voor deelname van vrouwen in politiek en besluitvorming. Op het thema economische participatie zijn 28 organisaties versterkt, voor wat betreft het voorkomen van geweld tegen vrouwen zijn 79 organisaties gesteund en met betrekking tot het thema vrouwen, vrede en veiligheid zijn dat 36 organisaties. Omdat de meeste organisaties zich richten op meerdere doelen gaat het bij bovengenoemde getallen voor een deel om dezelfde organisaties. Het grootste deel van de versterkte organisaties zijn lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties. Naast de genoemde formele maatschappelijke organisaties zijn ook lokale informele organisaties gesteund.

92

Waarom er niet eerder is gekozen om sekse-gedesaggregeerde data te verzamelen?

Antwoord:

Tot op heden is het aanleveren van sekse-gedesaggregeerde data niet verplicht gesteld aan alle partners die OS-programma’s uitvoeren; wel worden zij hiertoe veelal aangemoedigd. Een verplichting zou extra eisen stellen aan capaciteit van partners voor het verzamelen en monitoren van sekse-gedesaggregeerde data, en mogelijk consequenties hebben voor het al dan niet kunnen aangaan van contracten.

Voor zover sekse-gedesaggregeerde resultaten beschikbaar zijn en geaggregeerd kunnen worden, worden deze in de resultatenrapportage (www.osresultaten.nl) per thema gepresenteerd.

93

In hoeverre is bij het monitoren van de «Indicator Veiligheid & Rechtsorde (opvang en bescherming in de regio): Het aantal mensen dat formeel/informeel onderwijs en trainingen volgt» gekeken naar sekse-gedesaggregeerde data?

Antwoord:

Bij het afsluiten van nieuwe contracten worden de partners gevraagd om waar mogelijk gedesaggregeerde data aan te leveren waarbij resultaten worden uitgesplitst naar man/vrouw en naar vluchteling/gastgemeenschap. Sommige uitvoerende organisaties zijn vanwege onvoldoende capaciteit hier nog niet altijd toe in staat. Uit de rapportages van de organisaties die wel in staat waren deze informatie aan te leveren, blijkt dat het aantal mensen dat formeel/informeel onderwijs en trainingen volgt bijna gelijk verdeeld is over mannen en vrouwen.

94

Hoe reëel is het behalen van het streefcijfer van 90% van de grote bedrijven in Nederland dat in 2023 de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen expliciet onderschrijft als referentiekader voor hun internationale activiteiten nu het huidige percentage op 35% ligt? Zal er extra inzet nodig zijn? Zo ja, hoe zal de extra inzet eruit zien die nodig is om de 90% te behalen?

Antwoord:

Het ministerie geeft de grote bedrijven in Nederland tot 2023 de tijd om te voldoen aan de doelstelling. Deze periode biedt bedrijven voldoende tijd om te starten met het expliciet onderschrijven van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Naast de al bestaande beleidsinstrumenten is in 2020 een specifieke stimuleringscampagne gepland. Deze campagne gaat bedrijven informeren en activeren om met de OESO-richtlijnen aan de slag te gaan. De volgende tussenmeting in 2021 (over 2020) zal de voortgang op de doelstelling inzichtelijk maken en bepalen of en waar een intensivering van de stimuleringsactiviteiten noodzakelijk is.