Kamerstuk 35470-I-7

Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag van de Koning 2019

Dossier: Jaarverslag en slotwet van de Koning 2019

Gepubliceerd: 12 juni 2020
Indiener(s): Erik Ziengs (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35470-I-7.html
ID: 35470-I-7

Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 juni 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Algemene Zaken over de brief van 20 mei 2020 inzake het Jaarverslag van de Koning 2019 (Kamerstuk 35 470 I, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ziengs

Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

Vraag 1

Is er een uitsplitsing gemaakt tussen de privé en zakelijke kosten van het onderhoud en de meubels in de Koninklijke paleizen?

Antwoord

Nee. In artikel 4 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) is bepaald dat ten laste van het Rijk aan de Koning de drie daarin genoemde paleizen tot gebruik ter beschikking worden gesteld. De paleizen zijn rijkseigendom en worden ter beschikking gesteld aan de Koning. Het is de verantwoordelijkheid van de Staat ervoor te zorgen dat deze paleizen gebruiksklaar zijn, afgestemd op het gebruik. Het gaat hierbij om zowel de bouwkundige staat als de stoffering en inrichting (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22). Daarbij geldt dat paleis Huis ten Bosch kan worden beschouwd als de ambtswoning van de Koning. De gehele renovatie is betaald door de rijksoverheid, waarbij, zoals te doen gebruikelijk is, de gebruiker is betrokken bij de wijze waarop de renovatie plaatsvindt, met name ten aanzien van afwerking en inrichting, voor zover deze samenhangt met de renovatie.

In de rijksbegroting 2015 van Wonen en Rijksdienst is door de Minister voor Wonen en Rijksdienst melding gemaakt van de noodzaak tot renovatie van paleis Huis ten Bosch (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 1, p.77). In zijn brief van 19 juni 2015 (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22) is uiteengezet op welke gronden gekozen is voor een algehele renovatie en welke kosten hiermee naar verwachting gemoeid zouden zijn. In deze brief is opgenomen hoe op hoofdlijnen de verdeling van de kosten voor de renovatie was voorzien (inclusief basisinrichting van het paleis, en de scheiding van wonen en werken en modernisering van de woonfunctie) (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22, p. 2–3). Eveneens heeft de Minister in deze brief uiteengezet dat bij de renovatie is uitgegaan van een kwaliteitsniveau dat adequaat en comfortabel is, vergelijkbaar met de werk- en vergaderruimten bij de ministeries waar de bewindspersonen gebruik van maken. Indien de Koning aanvullende wensen heeft die dit kwaliteitsniveau overstijgen, zal de Koning de kosten zelf dragen (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22, p. 4).

Op 13 november 2017 heeft de Staatssecretaris van BZK in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat er meerkosten van € 4,1 miljoen, waarvan € 1,1 miljoen als gevolg van prijsindexatie en € 3 miljoen als gevolg van meerkosten door tegenvallers tijdens het project te verwachten zijn. Hiermee is de begroting voor de renovatie bijgesteld naar 63,1 miljoen euro. In de jaarverslagen van het Ministerie van BZK en de Koning is opgenomen dat de kosten van de renovatie binnen de financiële kaders zijn gebleven (Kamerstuk 35 470 I, nr.1). Tot slot is de renovatie van Huis ten Bosch in de Tweede Kamer aan de orde geweest bij de behandeling van de begrotingen van de Koning en van Algemene Zaken op 19 december 2017.

In mijn brief van 14 oktober 2019 (Kamerstuk 35 300 I, nr. 5) ben ik ingegaan op de historische context van de inrichting van de door de Staat ter beschikking gestelde paleizen. Het eigenaarsonderhoud van het meubilair van de Staat in de wettelijk ter beschikking gestelde paleizen wordt bekostigd uit de begroting van BZK uit de middelen van het Rijksvastgoedbedrijf (art. 9.1). Het gebruikersonderhoud van het meubilair van de Saat in de ter beschikking gestelde paleizen wordt nu, overeenkomstig art. 3 van de Wet financieel statuut Koninklijk Huis, bekostigd uit artikel 2 van begrotingshoofdstuk I. Hiernaast heeft de Koning zelf bijgedragen aan de inrichting van de privévertrekken in paleis Huis ten Bosch. Hierop kan ik, gelet op artikel 41 Grondwet en om redenen van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet nader ingaan.

Vraag 2

Klopt het dat de 63,1 miljoen voor de renovatie van Huis ten Bosch ook deels is besteed aan de herinrichting van de privévertrekken?

Antwoord

Ja, zie tevens het antwoord op vraag 1.

Vraag 3

Wanneer en met wie is afgesproken dat privévertrekken in Huis ten Bosch voor rekening van de Staat zouden worden ingericht?

Antwoord

Dit vloeit voort uit artikel 4 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH), zie tevens het antwoord op vraag 1.

Vraag 4

Op welke momenten is het parlement geïnformeerd over het feit dat privévertrekken in Huis ten Bosch voor rekening van de Staat zouden worden ingericht?

Antwoord

Dit vloeit voort uit artikel 4 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH), zie tevens het antwoord op vraag 1.

Vraag 5

Uit welke Kamerbrieven (of citaten daaruit) had het parlement kunnen opmaken dat privévertrekken in Huis ten Bosch voor rekening van de Staat zouden worden ingericht?

Antwoord

Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.

Vraag 6

Kan nader worden gemotiveerd waarom de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om de hoogte van de B-component van artikel 1 van de begroting vijfjaarlijks te beoordelen, niet wordt opgevolgd?

Antwoord

Ja, zie hiervoor het antwoord op vraag 7.

Vraag 7

Waarop is de stelling gebaseerd dat nieuwe ontwikkelingen binnen de bestaande B-component van artikel 1 van de begroting kunnen worden opgevangen?

Antwoord

De B-component (niet-declarabele component) is een onderdeel van de grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis op artikel 1 van de begroting van de Koning. De B-component wordt gewijzigd door de wettelijke indexatie. De tussen 1973 en 2008 bestaande A-component en B-component kregen door de diverse feitelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld bepaalde kostensoorten bij de declarabele uitgaven verdwenen (telefonie) en nieuwe ontstonden (ICT), het karakter van een «lump sum». Bij de aanpassing van de WFSKH in 2008 is dit expliciet gemaakt door het samenvoegen van de «oude» A-component en B-component tot de huidige B-component voor niet-declarabele uitgaven voor personeel en materieel. Deze aanpassing maakt het mogelijk dat er voldoende ruimte is voor het opvangen van nieuwe ontwikkelingen.

Hierbij is verder artikel 41 van de Grondwet van belang. Dit artikel waarborgt de ruimte die de Koning heeft voor de inrichting van zijn Huis, met inachtneming van het openbaar belang. De Minister-President draagt hiervoor de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarnaast is er binnen het Ministerie van Algemene Zaken een interne administratieve organisatie en control framework voor de begroting van de Koning ingericht. In dit framework is vastgelegd hoe de controle op de uitgaven van de begroting van de Koning is ingericht. In dit framework zijn verschillende rollen belegd in de controle achtereenvolgens voor de interne controle bij de thesaurier van de Koning en de externe accountant van de Dienst van het Koninklijk Huis en voor de externe controle bij de directie Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Algemene Zaken, de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer. In dit framework is ook de «brengplicht» vastgelegd van de thesaurier. De externe accountant van de Dienst van het Koninklijk Huis controleert jaarlijks of de verhouding tussen de B-component en de functioneel declarabele kosten in acht is genomen. Uit de review hierop van de Algemene Rekenkamer is gebleken dat deze verhouding in acht is genomen.

Vraag 8

Wat zijn de gebruikseisen aan het (vervangende of extra ingehuurde) regeringsvliegtuig?

Vraag 9

Wanneer voldoet het regeringsvliegtuig niet aan de gebruikseisen?

Vraag 10

Hoe vaak voldeed het (vervangende of extra ingehuurde) regeringsvliegtuig niet aan de eisen?

Vraag 11

Hoe vaak heeft er extra inhuur van een vliegtuig plaatsgevonden?

Vraag 12

Is er sprake geweest van extra inhuur van vliegtuigen op reizen die minder dan 500km bedroegen? Zo ja, hoe vaak?

Vraag 13

Is er gevlogen met het regeringsvliegtuig op reizen die minder dan 500km bedroegen? Zo ja, hoe vaak?

Antwoorden op de vragen 8 tot en met 13

Op grond van het Besluit gebruik van het regeringsvliegtuig en luchtvaartuigen van de krijgsmacht (Stcrt. 2019, nr. 22214), kunnen de zogenaamde uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk huis gebruikmaken van het regeringsvliegtuig. De Minister van Defensie kan, wanneer het regeringsvliegtuig niet beschikbaar is, toestemming verlenen tot het beschikbaar stellen van luchtvaartuigen van de krijgsmacht. Dit kan het geval zijn wanneer, ten eerste, de aard, de bestemming of doelmatigheid van de vlucht, het gebruik van andere luchtvaartuigen dan het regeringsvliegtuig noodzakelijk of gewenst maakt, en, ten tweede, hieraan geen reden van operationele of technische aard in de weg staan. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat de gekozen bestemming niet aangevlogen kan worden door het regeringsvliegtuig omdat de startbaan te kort is. Wanneer het regeringsvliegtuig of de vervangende toestellen van Defensie niet beschikbaar of geschikt zijn gebleken, kan inhuur van commerciële luchtvaartuigen plaatsvinden of wordt gebruik gemaakt van reguliere lijnvluchten. Wanneer het regeringsvliegtuig in 2019 niet beschikbaar was voor het Koninklijk Huis, is zorg gedragen voor een alternatief, waaronder inhuur. Voorafgaand aan de reizen van de Koning vindt een integrale afweging plaats. Daarbij spelen ook milieuafwegingen een rol. In een enkel geval is het regeringsvliegtuig (of het vervangende regeringsvliegtuig) ingezet voor reizen met een afstand van minder dan 500 km, in 2019 bijvoorbeeld naar Duitsland.

Vraag 14

Is er gebruik gemaakt van de trein op reizen die minder dan 500 km bedroegen? Zo ja, hoe vaak?

Antwoord

Bij twee reizen naar het buitenland is gebruik gemaakt van de trein.

Vraag 15

Is dit een uitputtende opsomming van alle uitgaven die geraamd zijn op begrotingen van andere ministeries die verband houden met het koningschap?

Antwoord

Vanaf 1973 mag de Koning zijn functionele uitgaven declareren bij het Rijk. Dit ging eerst via de begrotingen van diverse ministeries maar naar aanleiding van het rapport van de Stuurgroep herziening stelsel kosten Koninklijk Huis (rapport-Zalm, Bijlage bij Kamerstuk 31 700-I, nr. 5) worden deze kosten nu gedeclareerd ten laste van en verantwoord op artikel 2 van de begroting van de Koning. Naar aanleiding van het rapport- Zalm is voorts artikel 3, doorbelaste uitgaven van andere begrotingen, aan de begroting van de Koning toegevoegd. Op artikel 3 worden ook de uitgaven verantwoord die niet via de Dienst van het Koninklijk Huis lopen, maar wel deel uitmaken van de uitgaven die functioneel samenhangen met het Koningschap. In 2015 heeft opnieuw een evaluatie van de begroting van de Koning plaatsgevonden (Bijlage bij Kamerstuk 34 000 I, nr. 11). In het voorjaar van 2015 heeft het kabinet besloten om de aanbevelingen uit de evaluatie van de begroting van de Koning over te nemen. Dit betekent dat sinds 2016 de extracomptabele bijlage aan de begroting van de Koning is toegevoegd. In deze extracomptabele bijlage zijn de uitgaven weergegeven die op de begrotingen van andere ministeries staan geraamd maar die verband houden met het Koningschap.