Kamerstuk 35200-VIII-1

Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2018

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2018

Gepubliceerd: 15 mei 2019
Indiener(s): Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35200-VIII-1.html
ID: 35200-VIII-1

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

Aangeboden 15 mei 2019

Gerealiseerde uitgaven verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen In miljoenen euro Totaal 42.326,9

Gerealiseerde uitgaven verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen In miljoenen euro Totaal 42.326,9

Gerealiseerde ontvangsten verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen In miljoenen euro Totaal 1.368,6

Gerealiseerde ontvangsten verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen In miljoenen euro Totaal 1.368,6

Inhoudsopgave

     

Blz.

A.

ALGEMEEN

5

 

1.

Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

5

 

2.

Leeswijzer

8

     

B.

BELEIDSVERSLAG

13

 

3.

Beleidsprioriteiten

13

 

4.

Beleidsartikelen

37

   

Art. nr. 1 Primair onderwijs

37

   

Art. nr. 3 Voortgezet onderwijs

46

   

Art. nr. 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

54

   

Art. nr. 6 en 7 Hoger onderwijs

64

   

Art. nr. 8 Internationaal beleid

75

   

Art. nr. 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

80

   

Art. nr. 11 Studiefinanciering

84

   

Art. nr. 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

94

   

Art. nr. 13 Lesgelden

97

   

Art. nr. 14 Cultuur

99

   

Art. nr. 15 Media

107

   

Art. nr. 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid

113

   

Art. nr. 25 Emancipatie

119

 

5.

Niet-beleidsartikelen

124

   

Art. nr. 91 Nominaal en onvoorzien

124

   

Art. nr. 95 Apparaat Kerndepartement

125

 

6.

Bedrijfsvoeringsparagraaf

128

     

C.

JAARREKENING

139

 

7.

Departementale verantwoordingsstaat

139

 

8.

Samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen

140

 

9.

Jaarverantwoording agentschappen per 31-12-2018

141

   

9.1 Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

141

   

9.2 Nationaal Archief (NA)

151

 

10.

Saldibalans

161

 

11.

WNT-verantwoording 2018, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

171

     

D.

BIJLAGEN

173

 

1.

Toezichtrelaties RWT’s en ZBO’s

173

 

2.

Afgerond evaluatie en overig onderzoek

185

 

3.

Inhuur Externen

207

 

4.

Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector

209

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING JAARVERSLAG EN VERZOEK TOT DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Hierbij bieden de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2018 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media decharge te verlenen over het in het jaar 2018 gevoerde financiële beheer.

Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport op. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel en materieel beheer;

  • b. de bijgehouden administraties van het Rijk;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2018;

  • b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2018 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten over 2018, alsmede over de Saldibalans van het Rijk over 2018 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voorgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ........(datum).

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van .......(datum).

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Het departementaal jaarverslag 2018 bestaat uit de volgende onderdelen:

  • A. Een algemeen deel

  • B. Het beleidsverslag

  • C. De jaarrekening

  • D. Bijlagen

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is verantwoordelijk voor Artikel 1 Primair onderwijs, Artikel 3 Voortgezet onderwijs, Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid en Artikel 15 Media. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de overige artikelen. De verdeling van de beleidsterreinen is vastgelegd in de portefeuilleverdeling van Kabinet Rutte III.

Bij het Regeerakkoord is – met ingang van de begroting 2018 – het groen onderwijs als beleidsterrein ondergebracht bij het Ministerie van OCW. In het jaarverslag 2018 is de verantwoording van het groen onderwijs volledig geïntegreerd.

A. Algemeen deel

Het Algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Groeiparagraaf

Voor het opstellen van het departementaal jaarverslag gelden de Rijksbegrotingsvoorschriften van de Minister van Financiën. Als gevolg van wijzigingen in deze voorschriften zijn de volgende veranderingen doorgevoerd ten opzichte van het jaarverslag 2017:

  • Staafdiagrammen (geraamde) uitgaven en ontvangsten

    Het voorgeschreven staafdiagram heeft geen totaalbalk meer, waardoor de overige balkjes met artikelen relatief beter te onderscheiden zijn. De totaaltelling wordt in tekst opgenomen.

  • Bedrijfsvoeringsparagraaf

    Departementen moeten tenminste iedere vijf jaar een beschrijving opnemen van de departementale checks and balances voor subsidieregelingen. Ook moet worden beschreven welke beleidsmatige en algemene ontwikkelingen met betrekking tot het toezicht op het normenkader financieel beheer hebben plaatsgevonden. OCW verwijst daarvoor naar de bijlage Toezichtsrelaties RWT’s en ZBO’s.

  • Bijlage Toezichtrelaties RWT’s en ZBO’s

    In de bijlage Toezichtrelaties RWT’s en ZBO’s is een aanvullende tabel opgenomen met meer uitgesplitste, gespecificeerde (financiële) informatie over grote RWT’s en ZBO’s.

Daarnaast heeft Tweede Kamer verzocht om in het jaarverslag inzicht te bieden in de diverse geldstromen en de verdeling daarvan in het wetenschappelijk onderwijs. Dit overzicht is opgenomen in bijlage 4. Hiermee wordt invulling gegeven aan de toezegging uit het Wetgevingsoverleg van 10 oktober 2018.

Voor de verantwoording 2018 heeft de Tweede Kamer «de onderbouwing van de ramingen van inkomsten en uitgaven» als focusonderwerp benoemd. De Minister van Financiën heeft op 18 oktober 2018 de Tweede Kamer geïnformeerd dat in het Financieel Jaarverslag Rijk 2018 hier invulling aangegeven zal worden.

Tot slot: een jaarverslag vormt het spiegelbeeld van de begroting. In het onderdeel Beleidsprioriteiten wordt dan ook per beleidsterrein geschetst welke voortgang is geboekt op de door het vorige kabinet gestelde doelen en welke (eerste) stappen zijn gezet voor de uitvoering van het Regeerakkoord. In dit onderdeel vindt ook nog de verantwoording plaats over de indicatoren van het voorgaande kabinet. Om deze reden sluiten de thema’s van de tabellen in het beleidsverslag niet volledig aan op de thema’s van de kopjes. Om de indicatoren zichtbaar te maken in de lopende tekst van het beleidsverslag, zijn de tabellen zo goed als mogelijk is, ingedeeld. Sommige van de indicatoren worden niet meer gemeten, zoals ook gemeld in de brief aan de Tweede Kamer. De indicatoren die niet meer gemeten worden, zijn niet opgenomen in de lopende tekst, maar staan wel in de totaaltabel achter de beleidsprioriteiten. Alle indicatoren, oud en nieuw zijn te vinden op Onderwijs in cijfers.

Informatie in de begroting en andere relevante publicaties

De begroting is een compact document en toegespitst op de financiële informatie. De beleidsagenda presenteert de doelstellingen van de Ministers en de beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels met bijbehorende prestatie-indicatoren. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing van de doelen en ambities uit de begroting wordt verwezen naar de openbare website OCW in cijfers. Belangrijke kengetallen zijn opgenomen op de openbare website OCW in cijfers. Op deze website worden resultaten, de stand van zaken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht.

Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.

  • Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van OCW. Op de website van OCW in cijfers worden onder andere de doelen uit de beleidsagenda en verschillende ingezette beleidsinstrumenten gevolgd, waaronder de Lerarenagenda en de sectorakkoorden in het po en vo. Ook wordt de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel gevolgd en zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten van «Education at a Glance» opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO. Daarnaast geeft deze website met de infographic «Onderwijsmonitor» inzicht in de prestaties van het onderwijs. Voor cultuur & media, wetenschap en emancipatie wordt met een beknopte set indicatoren een beeld van de kwaliteit en prestaties gegeven.

  • Begin november 2018 heeft het Sociaal Cultureel Planbureau de publicatie «Het Culturele Leven» uitgebracht. In dit rapport presenteert het Sociaal en Cultureel Planbureau een model voor een periodieke rapportage over dat culturele leven. Dit model is vervolgens in dit rapport toegepast om het culturele leven in de jaren 2012–2017 in kaart te brengen.

  • De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichthouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. Jaarlijks verschijnt het Onderwijsverslag, waarin beschreven wordt wat goed gaat en wat er beter kan in het onderwijs. In de Financiële Staat van het Onderwijs wordt verslag gedaan van de financiële staat van de onderwijsinstellingen.

  • Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).

  • Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties, beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid. Daarnaast wordt jaarlijks in de Voortgangsrapportages van de Sectorakkoorden en de Lerarenagenda informatie verschaft over de voortgang op enkele belangrijke prestatie-indicatoren.

  • De derde woensdag in mei is verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van OCW, en de laatste stand van de voortgang op de begrotingsdoelen en ambities wordt gepresenteerd op de website van OCW in cijfers. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd.

Overgangsrecht Comptabiliteitswet

Op grond van het overgangsrecht in artikel 10.2 van de Comptabiliteitswet 2016 blijven voor de presentatie en inrichting van de jaarverslagen en slotwetten over 2018 de bepalingen uit de Comptabiliteitswet 2001 en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de Comptabiliteitswet 2016 per 1 januari 2018. Voor de dechargeverlening inzake het jaar 2018 over het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer zijn de bepalingen van de Comptabiliteitswet 2016 en de daarop gebaseerde regelgeving van toepassing. Dit is conform de brief aan het parlement over het overgangsrecht in de Comptabiliteitswet 2016 (Vergaderjaar 2018–2019, 34 426, nr. 33). Om die reden moet telkens bij de verwijzingen naar de bepalingen van de Comptabiliteitswet worden gelezen de artikelen van de Comptabiliteitswet 2001 voor de presentatie en inrichting en voor de begrotingsuitvoering de artikelen van de Comptabiliteitswet 2016 conform de transponeringstabel bij de Comptabiliteitswet 2016, Stb. 2017, 139.

Art. in CW 2016

Art. in CW 2001

3.2 – 3.4

19, eerste lid; 21, eerste en tweede lid

3.5

22, eerste lid; 26, eerste lid

3.8

58, eerste lid, onderdeel a, en derde lid; 61, derde lid

3.9

58, eerste lid, onderdeel b en c

2.37

60, tweede en derde lid; 63, eerste en vierde lid

2.35

61, tweede tot en met vierde lid

2.40

64

7.12

82, eerste lid; 83, eerste lid

7.14

82, vijfde lid; 83, tweede tot en met vierde lid

B. Het beleidsverslag kent de volgende elementen:

  • 1. Beleidsprioriteiten

  • 2. De beleidsartikelen

  • 3. De niet-beleidsartikelen

  • 4. Bedrijfsvoeringparagraaf

1. Beleidsprioriteiten

In het onderdeel Beleidsprioriteiten wordt teruggekeken op de activiteiten in 2018. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet met daarbij de relevante indicatoren. Daarnaast is een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen opgenomen en een overzicht van de risicoregelingen.

2. De beleidsartikelen

De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Een algemene doelstelling met een toelichting daarop.

  • Een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Ministers.

  • De beleidsconclusies.

  • De tabel budgettaire gevolgen van beleid.

  • Een toelichting op de financiële instrumenten.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

De tabel budgettaire gevolgen van beleid bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften. In de kolom «Vastgestelde begroting» is de stand ontwerpbegroting (derde dinsdag van september) plus de mutaties die bij een nota van wijziging, amendement of motie ten opzichte van de ontwerpbegroting (dus na de derde dinsdag van september, maar voor de mutaties eerste suppletoire begroting) zijn aangebracht.

Relatie verplichtingen versus uitgaven

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid staan naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren, kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector en de garanties voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.

Toelichting financiële instrumenten

In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.

In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt de voorgeschreven staffel uit de Rijksbegrotingsvoorschriften.

3. De niet-beleidsartikelen

Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  • Op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling.

  • Op artikel 95 (Apparaat Kerndepartement) worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal ZBO’s en RWT’s verantwoord.

4. Bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

C. Jaarrekening

De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen, de jaarverantwoording van de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie WNT-verantwoording.

D. Bijlagen

De volgende bijlagen zijn opgenomen:

  • 1. Toezichtrelaties RWT’s en ZBO’s

  • 2. Afgerond evaluatie en overig onderzoek

  • 3. Externe inhuur

  • 4. Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector

B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

Inleiding

De begroting 2018 is opgesteld door het voorgaande kabinet. In dit beleidsverslag wordt daarom zowel verantwoording afgelegd over de beleidsprioriteiten uit de begroting 2018 en die van het nieuwe kabinet. In 2018 zijn we voortvarend aan de slag gegaan met de uitvoering van het huidige Regeerakkoord. Voor 2018 was € 1,09 miljard begroot aan Regeerakkoordintensiveringen. We zijn er in 2018 in geslaagd om bijna alle van de voorgenomen investeringen ook te besteden. In dit verslag zullen wij per beleidsterrein de resultaten noemen, en verwijzen naar de achterliggende regelingen en brieven voor meer informatie.

Een gebeurtenis die in 2018 veel aandacht kreeg, was het probleem met de schoolexamens van VMBO Maastricht. In juni kwamen hier grote onregelmatigheden aan het licht in de examens. De inspectie uitte het voornemen om de examens van honderden leerlingen ongeldig te verklaren. Hierdoor leefden zij in onzekerheid over of zij hun diploma zouden krijgen en verder konden studeren. Door maatwerk per leerling konden veel gedupeerde leerlingen alsnog zo snel mogelijk hun diploma halen. In onze brief van 14 december 2018 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de onderzoeken die zijn uitgevoerd naar aanleiding van deze situatie, en de lessen die we hieruit hebben getrokken.

1. Onderwijs

1.1 Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Art.nr.

Reden Opname

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

             
 

Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten

po

47% (2015)

65% (2017)

Nog niet gepubliceerd

79% (2018) 100% (2020)

1

SA

Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan

 

Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest

vo

56% (2013)

20% (2017)

Wordt niet meer gemeten

41% (2016)

25% (2018)

3

SA

Toptalenten in het onderwijs, 2017

 

Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s

vo

82% (2015)

84% (2017)

Wordt niet meer gemeten

88% (2016)

100% (2018)

3

SA

Toptalenten in het onderwijs, 2017

 

Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt

mbo

34% (2010)

37% (2016)

38% (2017)

Hoger (2018)

4

C

ROA

 

Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs

ho

hbo: 58% (2010–2011)

hbo: 55% (2016–2017)

hbo: 52% (2017–2018)

Hoger -

6/7

C

Studentenmonitor Hoger Onderwijs

wo: 68% (2010–2011)

wo: 68% (2016–2017)

wo: 69% (2017–2018)

Hoger -

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod

po

0,07% (2014–2015)

0,09% (2016–2017)

0,10% (2017–2018)

0% (2020)

1

SA

Leerplichttelling 2017–2018

vo

0,17% (2014–2015)

0,14%

(2016–2017)

0,18% (2017–2018)

0,10% (2017)0% (2020)

3

SA

b)

Vergroten studiesucces

             
 

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt

po

99% (2015–2016)

97% (2016–2017)

98% (2017–2018)

Niet benoemd

1

SA

College voor Toetsen en Examens Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt

po

95% (2015–2016)

96% (2016–2017)

96% (2017–2018)

Niet benoemd

1

SA

College voor Toetsen en Examens

Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt

po

87% (2015–2016)

93% (2016–2017)

93% (2017–2018)

Niet benoemd

1

SA

College voor Toetsen en Examens

Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

Aandeel zittenblijvers

po

2,2% (2012–2013)

1,7% (2016–2017)

1,7% (2017–2018)

1,5% (2020)

1

SA

DUO

vo

5,9% (2012–2013)

5,7% (2016–2017)

6,2% (2017–2018)

4,7% (2017) 3,9% (2020)

3

SA

DUO

 

Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

mbo

2007–2008

2015–2016

2016–2017

2018

4

C

MBO Raad

Niveau 1: 66%

Niveau 1: 78%

Niveau 1: 79%

Hoger

Niveau 2: 62%

Niveau 2: 73%

Niveau 2: 72%

Hoger

Niveau 3: 63%

Niveau 3: 72%

Niveau 3: 72%

Hoger

Niveau 4: 65%

Niveau 4: 74%

Niveau 4: 75%

Hoger

Totaal: 64%

Totaal: 73%

Totaal: 74%

Hoger

 

Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar

ho

hbo: 65,7% (2010–2011)

hbo: 62,1% (2016–2017)

hbo: 63,3% (2017–2018)

6/7

C

DUO

wo: 57,3% (2010–2011)

wo:

73,2% (2016–2017)

wo: 72,6% (2017–2018)

 

Uitval in het eerste jaar

ho

hbo: 27,9% (2010–2011)

hbo:

26,8% (2016–2017)

hbo: 28,0% (2017–2018)

6/7

C

DUO

wo: 18,8% (2010–2011)

wo:

15,7% (2016–2017)

wo: 16,5% (2017–2018)

 

Switchen na het eerste jaar

ho

hbo: 8,4% (2010–2011)

hbo:

8,3% (2016–2017)

hbo: 8,3% (2017–2018)

6/7

C

DUO

wo:

9,0% (2010–2011)

wo:

8,3% (2016–2017)

wo:

9,1% (2017–2018)

Iedere leerling, ongeacht afkomst, moet zijn of haar talenten maximaal kunnen ontplooien. Het kabinet zet daarom in op gelijke kansen voor iedere leerling om zich te ontwikkelen, en heeft hiervoor in 2018 verschillende maatregelen genomen. In oktober is het programma «Gelijke Kansen» gestart met als opdracht om meer samenhang aan te brengen in het bestaande beleid van OCW, en de netwerkaanpak binnen de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) verder uit te bouwen. In het primair onderwijs (po) en het voorgezet onderwijs (vo) is het aantal gelijke-kansen-allianties uitgebreid van 28 naar 60. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt met de VO-raad over een dekkend aanbod van brede brugklassen. De pilot met «10–14 scholen» is in 2018 uitgebreid, waarbij leerlingen pas na hun veertiende instromen op een specifiek niveau, in plaats van op hun twaalfde. Ook is, vooruitlopend op de structurele verhoging van € 170 miljoen uit het Regeerakkoord, er in 2018 € 40 miljoen geïnvesteerd in vroeg- en voorschoolse educatie en is er jaarlijks € 9,5 miljoen vrijgemaakt voor doorstroomprogramma’s po-vo. Daarnaast is begin 2018 gereageerd op het onderzoek naar de deelname aan en uitgaven voor het zogenaamde «schaduwonderwijs», waarmee alle vormen van extra ondersteuning die leerlingen krijgen buiten het reguliere onderwijs, zoals bijles, huiswerkbegeleiding en examentraining worden bedoeld. Uit het onderzoek bleek dat dat de financiële omvang beperkt is en dat deze vorm van onderwijsondersteuning voor ongeveer de helft kosteloos wordt aangeboden. In het Regeerakkoord is structureel € 15 miljoen extra uitgetrokken voor beter onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen. In maart hebben wij een brief gestuurd, en hebben wij de Regeling «subsidie begaafde leerlingen po en vo» opgesteld. Deze subsidieregeling stimuleert samenwerkingsverbanden en schoolbesturen om te zorgen voor een dekkend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor (hoog)begaafde leerlingen in de regio.

In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is gelijke kansen één van de landelijke speerpunten in de nieuwe kwaliteitsagenda’s van mbo-instellingen. In november 2018 is de cascadebekostiging in de mbo afgeschaft. Hierdoor tellen alle studenten even zwaar mee in de bekostiging, ook degenen die meer tijd nodig hebben om hun diploma te halen of opleidingen stapelen. Daarnaast is de wijziging van de wet educatie en beroepsonderwijs door de Tweede Kamer aangenomen, om bestrijding van voortijdig schoolverlaters (vsv) aan te pakken. Met het programma «Sterk beroepsonderwijs» wordt samen met betrokkenen in het veld gewerkt aan een betere aansluiting tussen vmbo en mbo. Vanuit de subsidieregeling doorstroom mbo-hbo, is ruim € 10 miljoen geïnvesteerd in projecten voor het verbeteren van de aansluiting van het mbo op het hbo en het bevorderen van het studiesucces in het hbo van mbo-gediplomeerden. In het ho is de associate degree per 1 januari 2018 een zelfstandige opleiding geworden. Deze opleiding biedt mbo-studenten die een vierjarige bachelor te lang vinden de mogelijkheid om alsnog door te stromen naar het ho. Ook is het programma «Students4Students» ingezet om gelijke kansen in het ho te bevorderen. In dit programma worden studenten begeleid door rolmodellen en coaches.

1.2 Curriculumontwikkeling, en leerlingenkrimp en verantwoording

In 2017 is besloten om het onderwijscurriculum te actualiseren. Het doel hiervan is om vanuit de onderwijspraktijk te komen tot een toekomstgericht en samenhangend curriculum met een heldere doorlopende leerlijn van het begin van het po tot het eind van het vo. In maart 2018 zijn er ontwikkelteams, bestaande uit leraren en schoolleiders, gestart met de ontwikkeling van het nieuwe curriculum. Deze teams actualiseren in samenwerking de kerndoelen en eindtermen van het onderwijs. Zij zullen in 2019 bouwstenen opleveren voor nieuwe kerndoelen en eindtermen.

In het Regeerakkoord is opgenomen dat rekenen voor alle leerlingen een integraal onderdeel van het examen wordt. In de brief Toekomst van rekenen in het vo en mbo is er met de Kamer gecommuniceerd over een alternatief voor de rekentoets. Inmiddels is de inhoud van de brief onderwerp van debat geweest in de Tweede Kamer.

Wij blijven inzetten op een pluriform scholenaanbod en thuisnabij onderwijs. Daarom is in 2018 € 10 miljoen toegevoegd aan de toeslag voor kleine scholen in het po. Daarnaast is in juni de jaarlijkse voortgangsrapportage leerlingendaling naar de Kamer verstuurd, over de leerlingendaling in het po, vo en mbo. Hierin geven wij aan schoolbesturen steviger te gaan aanspreken op hun verantwoordelijkheid om de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs te borgen, zoals wij ook hebben aangekondigd in het Regeerakkoord. Om besturen te ondersteunen vergroten we de ruimte voor samenwerking en stimuleren we regionale samenwerking. Dit doen we ook in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs waar de komende jaren de leerlingen- en studentenaantallen ook zullen dalen, bijvoorbeeld met het faciliteren van doorlopende leerroutes vo-mbo en het in de wet opnemen van het samenwerkingscollege mbo. Daarnaast is in het najaar van 2018 de commissie-Dijkgraaf ingesteld, die gaat adviseren over de leerlingendaling in het vo.

In onze brief waarin wij reageren op het advies van de Onderwijsraad, onderschrijven wij hun advies om de lumpsumbekostiging te behouden. De verantwoording van onderwijsinstellingen laat echter wel ruimte voor verbetering. Onze brief kondigt acties aan om de verantwoording van scholen te verbeteren door in te zetten op financiële benchmarks. Een eerste indruk hiervan is te vinden op het nieuwe dashboard.

1.3 Leraren, lerarentekort en lerarenregister

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Art.nr.

Reden Opname

Bron

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

               
 

Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren

vo

83,5% (2011)

95,2% (2016)

95,7% (2017)

96% (2016) 100% (2020)

3

SA

IPTO en CenterData

 

Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding

po

20% (2013)

22% (2016)

Wordt niet meer gemeten

25% (2018) 30% (2020)

1

SA, LA

Onderwijs Werkt!; Regioplan en DUO

 

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding

vo

33% (2013)

38% (2016)

Wordt niet meer gemeten

40% (2017) 50% (2020)

3

SA, LA

CenterData en DUO

   

Bovenbouw vwo

53% (2013)

63% (2016)

Wordt niet meer gemeten

Hoger (2017)

80–85% (2020)

3

SA, LA

CenterData en DUO

   

Hbo

66,2% (2011)

75,2% (2015)

Wordt niet meer gemeten

80% (2016)

6/7

C

PoMo (Personeels- en mobiliteitsonderzoek), bewerking Vereniging Hogescholen (2016).

 

Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst

po

85% (2013)

84% (2015)

Wordt niet meer gemeten

96% (2018) 100% (2020)

1

SA, LA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

vo

76% (2013)

67% (2016)

Wordt niet meer gemeten

90% (2017) 100% (2020)

3

SA, LA

 

Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatie vaardigheden beheerst

po

56% (2013)

56% (2015)

Wordt niet meer gemeten

79% (2018) 100% (2020)

1

SA, LA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

vo

34% (2013)

33% (2016)

Wordt niet meer gemeten

40% (2017) 100% (2020)

3

SA, LA

b)

Verbetercultuur

             
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review

po

62% (2014)

74% (2016)

Wordt niet meer gemeten

87% (2018) 100% (2020)

1

LA, T

Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015); PoMo (BZK, 2016)

vo

63% (2014)

68% (2016)

Wordt niet meer gemeten

81% (2017) 100% (2020)

3

 

Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister

po/vo/

mbo

8% (2014)

35% (2017)

Wordt niet meer gemeten

100% (2019)

1, 3 en 4

SA, LA, T

Lerarenregister

 

Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister

po

31% (2015)

69% (2017)

79% (2018)

100% (2018)

1

SA

Schoolleidersregister po

c)

Veilig leerklimaat

               
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

po

95% (2012)

97% (2016)

97% (2018)

Stabiel of hoger (2017, 2020)

1

T

Praktikon: monitor naar sociale veiligheid;

vo

93% (2012)

95% (2016)

97% (2018)

Stabiel of hoger (2017, 2020)

3

Goede en betrokken docenten zijn essentieel voor kwalitatief goed onderwijs. Het lerarentekort vormt een grote uitdaging. Om het lerarentekort tegen te gaan, investeert het kabinet sterk in leraren. Sinds 2017 werken we met zes actielijnen om het lerarentekort aan te pakken. Er is structureel € 270 miljoen beschikbaar gesteld voor het verhogen van het salaris voor leraren in het in het po. Ook de besturen zetten € 70 miljoen van de middelen voor de functiemix in om de salarissen van docenten te verbeteren. Het subsidieplafond van de regeling zij-instroom is structureel verhoogd naar € 17,2 miljoen, om meer mensen als zij-instromer tot docent op te leiden. Nieuwe studenten die per studiejaar 2018–2019 starten met een lerarenopleiding betalen de eerste twee jaar maar de helft van het collegegeld. Daarnaast is ingezet op een regionale aanpak van het lerarentekort door schoolbesturen, scholen en lerarenopleidingen. Op 8 februari 2018 is voor het po het werkdrukakkoord afgesloten met vertegenwoordigers van het veld. In dit akkoord is afgesproken om structureel € 237 miljoen in te zetten om de werkdruk te verlagen. Scholen kunnen zelf bedenken hoe zij dit geld willen inzetten, zodat maatwerk mogelijk is. Over de representatie van de beroepsgroep leraren heeft de heer Rinnooy Kan afgelopen jaar als verkenner onderzocht wat de mogelijkheden zijn om beroepsgroepvorming onder leraren te stimuleren. Zijn advies volgen wij op door leraren de tijd en de ruimte te geven om van onderop, los van bestaande organisaties en onder regie van de leraren zelf, een beroepsgroep te vormen die het vervolg op het lerarenregister bepaalt. Tot die tijd wordt het lerarenregister niet verder ontwikkeld.

1.4 Sectorakkoorden, kwaliteitsafspraken en Strategische agenda

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Art.nr.

Reden Opname

Bron

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld

po

5,3% (2014)

35% (2017)

45% (2018)

100% (2017)

1

SA, T

PO-Raad

vo

94% (2014)

92% (2017)

93% (2018)

Hoger (2016) 100% (2017)

3

VO-raad

 

Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort

po

38% (2012–2013)

41% (2014–2015)

Wordt niet meer gemeten

Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020)

1

SA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt

vo

47% (2012–2013)

64% (2015–2016)

Wordt niet meer gemeten

77% (2017) 100% (2020)

3

SA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert

po

27% (2012–2013)

41% (2015–2016)

65% (2016–2017)

60% (2016) 100% (2017–2018)

1

SA

Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert

vo

72% (2012)

74% (2016)

Wordt niet meer gemeten

100% (2020))

3

SA

Inspectie van het Onderwijs

 

Oordeel ouders over betrokkenheid

po

Cijfer 7 (2012)

Cijfer 7 (2014)

Wordt niet meer gemeten

Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020)

1

T

Monitor Ouder-betrokkenheid

 

Aantal voortijdig schoolverlaters

vo/mbo

41.800 (2008–2009)

23.744 (2016–2017)

25.574 (2017–2018)

20.000 (2019–2020)

3 en 4

T

DUO

 

Studenten-tevredenheid

mbo

       

4

C

JOB-monitor

   

Opleiding

7,0 (2014)

7,0 (2016)

7,1 (2018)

7,3 (2020)

   

Instelling

6,5 (2014)

6,6 (2016)

6,7 (2018)

6,7 (2020)

   

% tevreden over school en studie (meting tot 2018)

49% (2014)

52% (2016)

 

55% (2020)

   

% tevreden over school en studie (meting vanaf 2018)

     

62% (2018)

       
 

Studenttevredenheid

ho

hbo: 65,6% (2010–2011)

hbo: 75,8% (2017–2018)

hbo: 72,9% (2018–2019)

6/7

C

Nationale Studenten Enquête

wo: 81,1% (2010–2011)

wo: 85,2% (2017–2018)

wo: 84,0% (2018–2019)

In het Regeerakkoord is afgesproken dat de doelen uit de sectorakkoorden voor het po en vo worden gehandhaafd. De sectorakkoorden zijn geactualiseerd, op basis van de tussenevaluatie in 2017, de geboekte voortgang en maatschappelijke ontwikkelingen. In juni zijn de geactualiseerde akkoorden met het primair en voortgezet onderwijs naar de Tweede Kamer gestuurd.

Voor het mbo was 2018 het laatste jaar dat de kwaliteitsafspraken voor 2015–2018 golden. Uit de voortgangsrapportage van «mbo in bedrijf» blijkt dat veel instellingen verwachten dat zij de kwaliteitsafspraken gaan halen. In februari hebben wij het nieuwe bestuursakkoord «Trots, vertrouwen en lef» gesloten met de mbo-sector, met nieuwe kwaliteitsafspraken. Mbo-instellingen krijgen hierin meer ruimte om zelf te bepalen hoe zij zich kunnen verbeteren. Elke instelling stelt een eigen kwaliteitsagenda op, zodat zij rekening kan houden met de eigen regionale situatie. Soms is het docenten en schoolleiders onduidelijk welke ruimte er in de regels zit voor onderwijsvernieuwing. Hiervoor is in 2018 ruimte in regels mbo gepubliceerd, waarin de meest gestelde vragen van docenten over de wet- en regelgeving aan bod komen. Het groen onderwijs valt sinds januari 2018 onder de verantwoordelijkheid van OCW. In 2018 was de bekostiging van de groene onderwijsinstellingen nog niet geharmoniseerd met de bekostiging van de andere bekostigde instellingen. Om verdere achterstand in de bekostiging van de aoc’s te voorkomen is voor 2018 incidenteel € 11 miljoen toegevoegd aan het budget voor aoc’s. In onze brief van 13 september 2018 hebben we de Tweede Kamer geïnformeerd over de toekomstbestendigheid van het groene onderwijs en de gespreksronde met de aoc’s in 2018. Met JOB en de MBO Raad zijn afspraken gemaakt over de schoolkosten in het mbo. Hierdoor is er voor instellingen en studenten meer helderheid over schoolkosten in het mbo en kan de Inspectie van het Onderwijs beter toezien op naleving. Verder is aangekondigd dat mbo’ers vanaf studiejaar 2020–2021 wettelijk «studenten» gaan heten in plaats van «deelnemers». Door nu ook in de wet de term deelnemer te veranderen in het woord student wordt recht gedaan aan de waarde van mbo-opleidingen.

In april 2018 zijn de sectorakkoorden hbo en wo gesloten. Belangrijke onderdeel hiervan zijn de kwaliteitsafspraken op instellingsniveau, die uitgaan van minder sturing door de overheid en meer vertrouwen in de instellingen. Daarnaast bevatten de akkoorden afspraken over verantwoording en transparantie. De commissie Van Rijn is gevraagd alle knelpunten en oplossingsrichtingen te bekijken en te komen met een advies voor één voorkeursscenario voor de herziening van de bekostigingssystematiek in het ho. Voor onderwijsvernieuwing in het ho zijn er in 2018 74 Comeniusbeurzen verstrekt aan docenten en onderwijsleiders. Deze investering is onderdeel van de strategisch agenda en wordt betaald uit de studievoorschotmiddelen. Daarnaast heeft de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen in 2018 een nieuw platform opgezet voor erkende onderwijsinnovatoren die zich inzetten om het ho te verbeteren. Ook is het budget voor de regeling open en online is in 2018 verhoogd van € 1 naar € 2 miljoen. Er is een nieuwe regeling gepubliceerd met twee pijlers: online onderwijs en open leermaterialen.

1.5 Internationalisering

In juni hebben wij de visiebrief «internationalisering in evenwicht» aan de Tweede Kamer gestuurd. Met onze aanpak stimuleren wij de internationalisering van het mbo en ho, maar wel met aandacht voor de keerzijden ervan. Het is belangrijk dat er bewust taalbeleid wordt gevoerd, dat de onderwijskwaliteit voorop staat en dat het onderwijs toegankelijk blijft. Ook is de algemene maatregel van bestuur in werking getreden over de voorschriften voor het verzorgen van hoger onderwijs in het buitenland (transnationaal onderwijs) in het voorjaar van 2018. De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan voor de versterking van het programma «Erasmus+».

Duizenden Nederlandse kinderen gaan naar school in het buitenland. Het is belangrijk dat zij goed onderwijs krijgen in het Nederlands, zodat zij na terugkomst probleemloos instromen in het onderwijs en in de maatschappij. Voor de Nederlandse scholen in het buitenland is met ingang van 2018 structureel € 3 miljoen per jaar vrijgemaakt.

1.6 Opleiden voor de samenleving van de toekomst

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Art.nr.

Reden Opname

Bron

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek

vo

23% (2012)

24% (2017)

24,3% (2018)

30% (2017)

3

 

DUO

 

Aandeel mbo-studenten techniek

mbo

28% (2011)

27,2% (2017–2018)

27% (2018–2019)

Hoger (2018)

4

C

DUO

 

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen

ho

hbo: 18% (2012)

hbo: 20% (2017)

hbo: 20% (2018)

hbo: 19% (2016)

6/7

C

DUO

wo: 21% (2012)

wo: 26% (2017)

wo: 27% (2018)

wo: 22% (2016)

 

Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

mbo/ ho

17% (2010)

19% (2016)

19,1% (2017)

20% (2020)

4/6/7

C

Eurostat, Labour Force survey (LFS)

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

mbo

79% (2012)

76% (2016)

77% (2017)

Hoger (2018)

4

T

ROA, BVE-Monitor

hbo

72% (2013)

75% (2016)

75% (2017)

Hoger (2020)

6/7

C

HBO-Monitor (factsheet Vereniging Hogescholen)

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt

wo

56% (2011)

47% (2015)

52% (2017)

Hoger (2020)

6/7

C

NAE, Rapport Academici op de arbeidsmarkt

 

Percentage leerbedrijven dat over vakkennis het oordeel (zeer) goed geeft

mbo

77% (2016)

77% (2018)

Hoger (2020)

4

T

SBB

 

Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden het oordeel (zeer) goed geeft

mbo

76% (2016)

80% (2018)

Hoger (2020)

4

T

SBB

De leerlingen van nu zijn de werknemers en ondernemers van de toekomst. Om de waarde van opleidingen voor het individu en de maatschappij te vergroten dienen opleidingen aan te sluiten op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. In 2018 is er € 40 miljoen beschikbaar gesteld om nieuwe beroepsgerichte profielen in te voeren in het vmbo. In het technisch vmbo daalt het aantal leerlingen namelijk hard. Bij ongewijzigd beleid zou dit leiden tot sluiting van techniekafdelingen op vmbo’s en dat er steeds grotere gaten ontstaan in het onderwijsaanbod. Dit is een punt van zorg, zeker gezien de tekorten aan technisch personeel op de arbeidsmarkt. In onze brief van 15 juni 2018 schreven wij dat regionale samenwerking de sleutel is om te komen tot een transitie naar een duurzaam, dekkend en kwalitatief hoogstaand technisch onderwijsaanbod. In het mbo is in 2018 een nieuwe regeling voor het Regionaal Investeringsfonds gepubliceerd. Om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in het mbo te verbeteren, is vanuit dit fonds € 18,4 miljoen toegezegd aan 15 samenwerkingsverbanden tussen mbo-instellingen en bedrijven. Deze richten zich onder andere op digitale vaardigheden, zorg, bouw en infrastructuur en levensmiddelentechnologie. Daarnaast is de subsidieregeling praktijkleren meerjarig verlengd. Ook hebben wij dit jaar ingezet op het programma «Leven lang ontwikkelen». Dit programma stimuleert mensen om hun hele leven lang deel te blijven nemen aan onderwijs. Ook is het subsidieplafond van de regeling «Tel mee met Taal» voor scholing voor laaggeletterden in 2018 opgehoogd met € 5 miljoen en is er een extra aanvraagperiode geweest. Dit extra geld is ingezet voor taalscholing van laaggeletterde werknemers en ouders, en activiteiten van regionale samenwerkingsverbanden.

2. Wetenschap: Horizon 2020 en het nieuwe Europese Kaderprogramma

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Art.nr.

Reden Opname

Bron

5

Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

 

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

owb

2e plaats (2009–2012) 1,52

3e plaats (2012–2015) 1,52

kleiner of gelijk 5 (2018)

16

C

Clarivate Analytics/ Web of Science. Bewerking CWTS

In het voorjaar van 2018 hebben we in de brief Uitwerking investeringen in wetenschap en onderzoek uiteengezet hoe de middelen uit het Regeerakkoord zullen worden ingezet. Een belangrijk onderdeel daarvan is de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). De eerste programmeerronde van de NWA is medio 2018 gestart, hier was met 330 vooraanmeldingen veel belangstelling voor. Via de actielijn binnen de NWA, waarin vakdepartementen langjarige en vernieuwende wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s financieren, heeft een extra investering van € 11,6 miljoen plaatsgevonden. Dit bedrag is verdubbeld uit de NWA middelen tot € 23,2 miljoen. Er is in 2018 besloten dat daarmee de volgende zes initiatieven worden uitgewerkt: cybersecurity, duurzame voedseltransitie, ecologie en Noordzee, opslag en conversie (energie), preventie en big data en schulden en armoede. Wetenschappelijk onderzoek is per definitie internationaal en een goede verbinding tussen nationaal en EU-beleid is dan ook essentieel. In 2018 heeft de Europese Commissie het plan voor het negende Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie gepresenteerd: «Horizon Europe». Samen met het Ministerie voor Economische Zaken en Klimaat hebben we het Nederlandse standpunt voor dit nieuwe programma uiteengezet in het BNC Fiche. Dit heeft geleid tot een deelakkoord in de Raad voor Concurrentievermogen op 30 november 2018 waar Nederland zich goed in kan vinden. Wij zetten ons bij de onderhandelingen in voor excellentie, impact en open science als basis voor het bereiken van wetenschappelijke doorbraken en impact van onderzoek op de samenleving.

3. Cultuur: herijking van het monumentenstelsel en herijking BIS

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Art.nr.

Reden Opname

Bron

6

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed

a)

Aantal bezoeken

               
 

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland)

cultuur

2,2 miljoen (2012–2015)

2,5 miljoen (2016)

2,5 miljoen (2017)

Stabiel of hoger (2020)

14

C

Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW

 

Aantal bezoekers gesubsidieerde musea

cultuur

7,8 miljoen (2012–2015)

9 miljoen (2016)

9 miljoen (2017)

Stabiel of hoger (2020)

14

C

Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW

b)

Cultuurbereik: Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken bezoekt

cultuur

89% (2012)

89% (2014)

89% (2016)

14

C

SCP/CBS (VTO 2012–2014)

Dit kabinet heeft voorgenomen flink in cultuur te investeren: € 325 miljoen in erfgoed en monumenten en € 80 miljoen structureel in cultuur en historisch-democratisch bewustzijn. Een deel van deze middelen is in 2018 toegekend (€ 98,5 miljoen erfgoed en monumenten, € 25 miljoen cultuur en historisch-democratisch bewustzijn): in Cultuur in een open samenleving, Erfgoed telt en met de vele acties in de brief Voortgang Cultuur in een open samenleving is hierover gerapporteerd. Het kabinet heeft extra middelen ter beschikking gesteld aan de cultuurfondsen voor vernieuwing en talentontwikkeling. Ook willen we zo veel mogelijk kinderen en jongeren historisch-democratisch bewustzijn bijbrengen. Hiervoor zijn in 2018 via de prestatiebox extra middelen beschikbaar gesteld aan scholen in het po, om musea en historische plaatsen te bezoeken. Ook het Rijksmuseum ontvangt extra middelen om scholieren uit het po te ontvangen. In het programma «Erfgoed telt» hebben we de doelen van het erfgoedbeleid uitgewerkt. De nadruk ligt op instandhouding en herbestemming, de leefomgeving en de verbindende kracht van erfgoed. In 2018 is € 25 miljoen extra geïnvesteerd in het Museaal Aankoopfonds en € 30 miljoen extra in monumenten, waaronder kerken. Daarnaast is er € 30 miljoen extra geïnvesteerd in de restauratie en herbestemming van monumenten. Om kwaliteit te borgen en subsidie alleen aan monumentale onderdelen te besteden, heeft het kabinet besloten de monumentenaftrek om te vormen tot een subsidie. De Tweede en Eerste Kamer hebben met de vervangende subsidieregeling ingestemd. De digitale openbare bibliotheek wordt uitgebreid met meer actuele titels en meer titels voor de jeugd. Ook verbeteren we de positie van makers: rechthebbenden ontvangen vanaf 1 januari 2019 een uitleenvergoeding die op 50/50-basis wordt verdeeld tussen uitgevers en makers. Dit is met bibliotheken, uitgevers en makers overeengekomen in het convenant e-lending, dat in 2018 is gesloten.

In de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur hebben wij de uitgangspunten voor de periode 2021–2024 benoemd: verbreding en vernieuwing, ruimte voor makers en kunstenaars, een sterke cultuursector en samenwerking tussen overheden. Voor culturele instellingen en opdrachtgevers vinden wij een goede balans tussen artistieke kwaliteit en een gezonde bedrijfsvoering, inclusief fair practice, van groot belang. Wij ondersteunen de initiatieven die het culturele veld neemt op het gebied van de arbeidsmarkt en zetten ons in om structureel de juiste voorwaarden te scheppen.

4. Media: eerste concessiebeleidsplan RPO en onderzoek naar onafhankelijke journalistiek in Nederland

Het jaar 2018 was een jaar van transitie. Dit kabinet staat voor een sterke publieke omroep, die alle groepen binnen onze samenleving aanspreekt en bereikt. Vanwege de dalende Ster-inkomsten, hebben we echter het budget voor de NPO naar beneden moeten bijstellen. Naar aanleiding van de motie Pechtold c.s. die in 2018 werd aangenomen, heeft het kabinet voor 2019 maximaal € 40 miljoen extra beschikbaar gesteld, om de NPO te compenseren voor deze daling. De NPO heeft hiervoor een plan van aanpak opgesteld. In 2018 is een traject in gang gezet dat moet leiden tot een visie op de toekomst van de publieke omroep. We willen voor de langere termijn een sterke en pluriforme publieke omroep met een kwalitatief, pluriform en inclusief media-aanbod behouden. De uitgangspunten voor deze visie zijn in de mediabegrotingsbrief 2019 beschreven. Verder is in 2018 het toegezegde onderzoek naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek in Nederland uitgevoerd in vier deelonderzoeken en met een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. In het Regeerakkoord is € 5 miljoen structureel beschikbaar gesteld voor onderzoeksjournalistiek. De Tweede Kamer is op 22 juni 2018 in een brief geïnformeerd over de besteding van deze middelen in 2018 en de structurele ambities. In 2018 is een onderzoek naar de mediawettelijke doorgifteverplichting naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze brief is ook aangekondigd dat de mediapartijen gezamenlijk willen optrekken om te komen tot een bredere en meer integrale visie op de toekomst van de mediasector. In 2018 zijn de eerste gesprekken met partijen uit de sector gevoerd. Voor de Regionale Publieke Omroep (RPO) en de regionale publieke omroepen stond 2018 in het teken van de uitvoering van het eerste concessiebeleidsplan. In de reactie op dit concessiebeleidsplan is aangekondigd om per 1 januari 2019 formeel de concessie aan de RPO te verlenen. Ook is de Tweede Kamer geïnformeerd over de frictiekostenregeling voor samenwerkingsprojecten van de regionale omroepen, waarvan in de praktijk blijkt dat het tweede deel van deze frictiekostenregeling (de zogenoemde regeling B) voor de RPO en de regionale publieke omroepen lastig uitvoerbaar is. Daarom is in de mediabegrotingsbrief 2019 een alternatieve vorm van bekostiging voor die projecten aangekondigd.

5. Emancipatie: bevorderen van gelijkheid in Nederland

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Art.nr.

Reden Opname

Bron

8

Het bevorderen van emancipatie

               
 

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

emancipatie

90% (2010)

93% (2016)

94% (2018)

≥90%

25

C

LHBT monitor (SCP)

In maart is de emancipatienota aan de Tweede Kamer gezonden. Hierin zijn de beleidsdoelen voor emancipatie in de komende jaren beschreven. De acht strategische partnerschappen werken aan gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid door in te zetten op onderwijs, veiligheid en arbeidsmarkt. Voor de verbetering van economische en financiële zelfstandigheid van vrouwen is samen met SZW ingezet op verhoging van het aantal vrouwen dat werkt en het aantal uren dat zij werken. Tevens is ingezet op het bestrijden van ongelijk loon voor gelijkwaardig werk. Om te stimuleren dat 30% van de topposities worden vervuld door vrouwen, zijn afspraken gemaakt met het bedrijfsleven, zodat zij op eigen kracht het doel van meer vrouwen aan de top bereiken. De regenboogmaatregelen uit het Regeerakkoord lopen volgens planning en richten zich op het bevorderen van gelijke behandeling van LHBTI-personen, vooral door het aanpassen van wetgeving en ook over het bevorderen van LHBTI-acceptatie op school bij de opleiding van docenten en in het mbo. Om ruimte te geven aan genderdiversiteit zijn we gestart met activiteiten binnen onze bestaande initiatieven voor jongeren en in het onderwijs. Daarbij streven we naar meer genderdiversiteit en inclusief lesmateriaal.

6. Caribisch Nederland: tweede onderwijsagenda (2017-2020)

De scholen en andere onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland hebben ook afgelopen jaar hard gewerkt om het onderwijs op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba verder te verbeteren. Dit gebeurt via de uitvoering van de «Tweede Onderwijsagenda» (2017–2020). Vrijwel alle onderwijsinstellingen hebben het niveau basiskwaliteit bereikt. Daarnaast hebben we de ondersteuning van de scholen door de bestuurscoach voortgezet en aanvullende bekostiging verstrekt voor onder meer taalonderwijs en implementatie van het stelsel van de Caribbean Examinations Council (CXC) op Saba en Sint Eustatius. Ook is met de scholen in Caribisch Nederland een overleg gestart over het verbeteren van de arbeidsvoorwaardenvorming. Daarnaast zijn ook in Caribisch Nederland de salarissen van docenten verbeterd en is er geïnvesteerd om de werkdruk te verlagen.

Leeswijzer indicatorentabel

In de onderstaande tabel zijn de ambities voorzien van een aantal kwantitatieve doelen. Per indicator zijn bijbehorende (tussen)streefwaarden opgenomen, passend bij de beleidsambities. Ten behoeve van een consistente monitoring zijn doelen en ambities van het beleidsverslag 2018 één op één overgenomen uit de beleidsagenda 2018.

Eindjaar per doelstelling

Per streefwaarde wordt voor zover mogelijk een eindjaar vermeld (kabinetsperiode of horizon van de betreffende afspraken met de sector). Het eindjaar kan verschillen per indicator, omdat met verschillende sectoren afspraken zijn gemaakt met een verschillende tijdshorizon: een voorbeeld zijn de indicatoren uit de bestuurs- en sectorakkoorden po/vo. Hiervoor zijn voornamelijk afspraken gemaakt voor het eindjaar 2020. Bij enkele indicatoren zijn geen (tussen)streefwaarden opgenomen. Bij deze indicatoren zijn afspraken op het niveau van de instelling gemaakt, die niet vertaald worden naar een streefwaarde op landelijk niveau. Opgenomen zijn de gerealiseerde landelijke waarden, bedoeld als signalering voor de voortgang op het stelselniveau. Zij dienen als onderbouwing bij de analyse of bijstelling van beleid noodzakelijk is. In dit jaarverslag zijn de laatste twee bekende gerealiseerde waarden opgenomen.

Indicatoren die niet meer gemeten worden

In de begroting 2019 is zijn nieuwe indicatoren opgenomen. In dit jaarverslag verantwoorden we ons over de indicatoren uit de begroting 2018. Sommige van deze indicatoren worden echter niet meer gemeten en komen ook niet terug in de begroting 2019. Hierover is een brief gestuurd naar de Tweede Kamer1. In de tabel hebben we aangegeven welke indicatoren niet langer gemeten worden. De indicatoren uit de begroting 2019 zijn te vinden op het dashboard verantwoordingscijfers.

Tabel Indicatoren

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Art.nr.

Reden Opname1

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

             
 

Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten

po

47% (2015)

65% (2017)

Nog niet gepubliceerd2

79% (2018)

100% (2020)

1

SA

Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan

 

Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest

vo

56% (2013)

20% (2017)

Wordt niet meer gemeten

41% (2016)

25% (2018)

3

SA

Toptalenten in het onderwijs, 2017

 

Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s

vo

82% (2015)

84% (2017)

Wordt niet meer gemeten

88% (2016)

100% (2018)

3

SA

Toptalenten in het onderwijs, 2017

 

Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt

mbo

34% (2010)

37% (2016)

38% (2017)

Hoger (2018)

4

C

ROA 2017, 2018

 

Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs3

ho

hbo: 58% (2010–2011)

hbo: 55% (2016–2017)

hbo: 52% (2017–2018)

Hoger –4

6/7

C

Studentenmonitor Hoger Onderwijs

wo: 68% (2010–2011)

wo: 68% (2016–2017)

wo: 69% (2017–2018)

Hoger –4

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod5

po6

0,07%

(2014–2015)

0,09% (2016–2017)

0,10% (2017–2018)

0% (2020)

1

SA

Leerplichttelling 2017–2018

vo7

0,17%

(2014–2015)

0,14% (2016–2017)

0,18% (2017–2018)

0,10% (2017)

0% (2020)

3

SA

b)

Vergroten studiesucces

             
 

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt

po

99% (2015–2016)

97% (2016–2017)

98% (2017–2018)

Niet benoemd

1

SA

College voor Toetsen en Examens;

Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt

po

95% (2015–2016)

96% (2016–2017)

96% (2017–2018)

Niet benoemd

1

SA

College voor Toetsen en Examens

Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt

po

87% (2015–2016)

93% (2016–2017)

93% (2017–2018)

Niet benoemd

1

SA

College voor Toetsen en Examens;

Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

Aandeel zittenblijvers8

po

2,2%(2012–2013)

1,7% (2016–2017)

1,7% (2017–2018)

1,5%(2020)

1

SA

DUO

vo

5,9%(2012–2013)

5,7% (2016–2017)

6,2% (2017–2018)

4,7% (2017) 3,9% (2020)

3

SA

DUO

 

Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

mbo

2007–2008

2015–2016

2016–2017

2018

4

C

MBO Raad

Niveau 1: 66%

Niveau 1: 78%

Niveau 1:

79%

Hoger

Niveau 2: 62%

Niveau 2: 73%

Niveau 2:

72%

Hoger

Niveau 3: 63%

Niveau 3: 72%

Niveau 3:

72%

Hoger

Niveau 4: 65%

Niveau 4: 74%

Niveau 4:

75%

Hoger

Totaal:

64%

Totaal: 73%9

Totaal: 74%

Hoger

 

Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar3

ho

hbo: 65,7% (2010–2011)

hbo:62,1% (2016–2017)

hbo: 63,3% (2017–2018)

4

6/7

C

DUO

wo: 57,3% (2010–2011)

wo:

73,2% (2016–2017)

wo: 72,6% (2017–2018)

 

Uitval in het eerste jaar3

ho

hbo: 27,9% (2010–2011)

hbo:

26,8% (2016–2017)

hbo: 28,0% (2017–2018)

4

6/7

C

DUO

wo: 18,8% (2010–2011)

wo:

15,7% (2016–2017)

wo: 16,5% (2017–2018)

 

Switchen na het eerste jaar3

ho

hbo: 8,4% (2010–2011)

hbo:

8,3% (2016–2017)

hbo: 8,3% (2017–2018)

4

6/7

C

DUO

wo: 9,0% (2010–2011)

wo:

8,3% (2016–2017)

wo:

9,1% (2017–2018)

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

 

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

             
 

Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren

vo

83,5% (2011)

95,2% (2016)

95,7% (2017)

96% (2016) 100% (2020)

3

SA

IPTO en CenterData

 

Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding

po

20% (2013)

22% (2016)

Wordt niet meer gemeten

25% (2018) 30% (2020)

1

SA, LA

Onderwijs Werkt!; Regioplan en DUO

 

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding

vo

33% (2013)

38% (2016)

Wordt niet meer gemeten

40% (2017) 50% (2020)

3

SA, LA

CenterData en DUO

 

Bovenbouw vwo10

53% (2013)

63% (2016)

Wordt niet meer gemeten

Hoger (2017) 80–85% (2020)

3

SA, LA

CenterData en DUO

 

Aandeel leraren met een afgeronde master- of PhD-opleiding

hbo

66,2% (2011)

75,2% (2015)

Wordt niet meer gemeten

80% (2016)

6/7

C

PoMo (Personeels- en mobiliteitsonderzoek), bewerking Vereniging Hogescholen (2016).11

 

Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst

po

85% (2013)

84% (2015)

Wordt niet meer gemeten

96% (2018) 100% (2020)

1

SA, LA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

vo

76% (2013)

67% (2016)

Wordt niet meer gemeten

90% (2017) 100% (2020)

3

SA, LA

 

Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatie vaardigheden beheerst

po

56% (2013)

56% (2015)

Wordt niet meer gemeten

79% (2018) 100% (2020)

1

SA, LA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

vo

34% (2013)

33% (2016)

Wordt niet meer gemeten

40% (2017) 100% (2020)

3

SA, LA

b)

Verbetercultuur

             
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review

po

62% (2014)

74% (2016)12

Wordt niet meer gemeten

87% (2018) 100% (2020)

1

LA, T

Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015); PoMo (BZK, 2016)

vo

63% (2014)

68% (2016)12

Wordt niet meer gemeten

81% (2017) 100% (2020)

3

 

Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister

po/vo/

mbo

8% (2014)

35% (2017)12

Wordt niet meer gemeten13

100% (2019)

1, 3 en 4

SA, LA, T

Lerarenregister

 

Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister

po

31% (2015)

69% (2017)

79% (2018)

100% (2018)

1

SA

Schoolleidersregister po

c)

Veilig leerklimaat

             
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

po

95% (2012)

97% (2016)

97% (2018)

Stabiel of hoger (2017, 2020)

1

T

Praktikon : monitor naar sociale veiligheid

vo

93% (2012)

95% (2016)

97% (2018)

Stabiel of hoger (2017, 2020)

3

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld

po

5,3% (2014)

35% (2017)

45% (2018)

100% (2017)

1

SA, T

PO-Raad

vo

94% (2014)

92% (2017)

93% (2018)

Hoger (2016) 100% (2017)

3

VO-raad

 

Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort

po

38% (2012–2013)

41% (2014–2015) 12

Wordt niet meer gemeten

Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020)

1

SA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt14

vo

47% (2012–2013)

64% (2015–2016)

Wordt niet meer gemeten

77% (2017) 100% (2020)

3

SA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert15

po

27% (2012–2013)

41% (2015–2016)

65% (2016–2017)

60% (2016) 100% (2017–2018)

1

SA

Inspectie van het Onderwijs

Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert

vo

72% (2012)

74% (2016)

Wordt niet meer gemeten

100% (2020)

3

SA

Inspectie van het Onderwijs

Oordeel ouders over betrokkenheid

po

Cijfer 7 (2012)

Cijfer 7 (2014)

Wordt niet meer gemeten

Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020)

1

T

Monitor Ouder-betrokkenheid

 

Aantal voortijdig schoolverlaters

vo/mbo

41.800 (2008–2009)

23.744 (2016–2017)16

25.574 (2017/2018)

20.000 (2019/2020)

3 en 4

T

DUO

 

Studenten-tevredenheid

mbo

     

4

C

JOB- monitor 2016, 2018

Opleiding

7,0 (2014)

7,0 (2016)12

7,1 (2018)

7,3 (2020)

Instelling

6,5 (2014)

6,6 (2016)12

6,7 (2018)

6,7 (2020)

% tevreden over school en studie (meting tot 2018)

49% (2014)

52% (2016)

 

55% (2020)

   

% tevreden over school en studie (meting vanaf 2018)

     

62% (2018)17

       
 

Studenttevredenheid

ho

hbo: 65,6% (2010–2011)

hbo: 75,8% (2017–2018)

hbo: 72,9% (2018–2019)

18

6/7

C

Nationale Studenten Enquête

wo: 81,1% (2010–2011)

wo: 85,2% (2017–2018)

wo: 84,0% (2018–2019)

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek

vo

23% (2012)

24% (2017)

24,3% (2018)

30% (2017)

3

 

DUO

 

Aandeel mbo-studenten techniek

mbo

28% (2011)

27,2% (2017–2018)

27% (2018–2019)

Hoger (2018)

4

C

DUO

 

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen

ho

hbo: 18% (2012)

hbo: 20% (2017)

hbo: 20% (2018)

hbo: 19% (2016)

6/7

C

DUO

wo: 21% (2012)

wo:

26% (2017)

wo:

27% (2018)

wo: 22% (2016)

 

Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

mbo/

ho

17% (2010)

19% (2016)

19,1% (2017)

20% (2020)

4/6/7

C

Eurostat, Labour Force survey (LFS)

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

mbo

79% (2012)

76% (2016)

77% (2017)

Hoger (2018)

4

T

ROA 2017, 2018

 

hbo

72% (2013)

75% (2016)

75% (2017)

Hoger (2020)

6/7

C

HBO-Monitor (factsheet Vereniging Hogescholen)

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt

wo

56% (2011)

47% (2015)

52% (2017)

Hoger (2020)

6/7

C

NAE, Rapport Academici op de arbeidsmarkt

 

Percentage leerbedrijven dat over vakkennis het oordeel (zeer) goed geeft

mbo

77% (2016)19

77% (2018)20

Hoger (2020)

4

T

SBB

 

Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden het oordeel (zeer) goed geeft

mbo

76% (2016)19

80% (2018)20

Hoger (2020)

4

T

SBB

5

Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

 

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

owb

2e plaats (2009–2012) 1,52

3e plaats (2012–2015) 1,52

kleiner of gelijk 5 (2018)

16

C

Clarivate Analytics/ Web of Science. Bewerking CWTS

6

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed

a)

Aantal bezoeken21

             
 

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland)

cultuur

2,2 miljoen (2012–2015)

2,5 miljoen (2016)

2,5 miljoen (2017)22

Stabiel of hoger (2020)

14

C

Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW

 

Aantal bezoekers gesubsidieerde musea

cultuur

7,8 miljoen (2012–2015)

9 miljoen (2016)

9 miljoen (2017)22

Stabiel of hoger (2020)

14

C

Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW

b)

Cultuurbereik: Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken bezoekt

cultuur

89% (2012)

89% (2014)

89% (2016)23

24

14

C

SCP/CBS (VTO 2012–2016)

7

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking25

 

media

             

8

Het bevorderen van emancipatie26

 

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

emancipatie

90% (2010)

93% (2016)

94% (2018)

≥90%

25

C

LHBT monitor (SCP)

X Noot
1

SA = Sectorakkoorden, LA = Lerarenagenda, T = Toezegging Minister & Staatssecretaris, C = Opgenomen in verband met consistentie/afspraak met het veld.

X Noot
2

De publicatie van deze realisatiewaarde vindt te laat plaats om in dit jaarverslag meegenomen te kunnen worden.

X Noot
3

De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.

X Noot
4

Hier geen landelijk streefdoel omdat er in de periode 2012–2016 prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt en er in 2018 geen afspraken met instellingen zijn gemaakt waaraan indicatoren gekoppeld zijn.

X Noot
5

Dit betreft het aantal leerlingen dat >3 maanden niet naar school gaat, gebaseerd op de leerplichttelling. Niet bekend is of een passend aanbod voor onderwijs en/of zorg is gedaan.

X Noot
6

Het percentage betreft de po leerlingen incl. (v)so leerlingen.

X Noot
7

Het percentage betreft de vo leerlingen excl. vso leerlingen.

X Noot
8

Basis-, tussen en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting/jaarverslag 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook jaarverslag 2015).

X Noot
9

Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie.

X Noot
10

Voor de bovenbouw vwo betreft dit het aandeel leraren met een wo-masteropleiding.

X Noot
11

Het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (PoMo) wordt tweejaarlijks uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is het coördinerend ministerie voor de arbeidszaken (arbeidsvoorwaarden, pensioenen, personeelsbeleid) van de overheid als geheel. Het onderzoek wordt gehouden onder zittend personeel en medewerkers die recent zijn in- en uitgestroomd. De resultaten worden verwerkt tot rapportages, themapublicaties en infographics die te vinden zijn op www.kennisopenbaarbestuur.nl.

X Noot
12

Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de onderliggende dataset.

X Noot
13

Deze indicator wordt niet langer op deze manier gemeten als gevolg van wijzigingen rondom het lerarenregister. Het nieuwe register is nog niet volledig operationeel en er wordt op dit moment gewerkt aan de opzet van een monitor die naar verwachting een indicator oplevert die goed bruikbaar is in begrotingsverband.

X Noot
14

Dit betreft het aandeel scholen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).

X Noot
15

Dit gegeven voor 2018 betreft de scholen die in 2016–2017 zeer zwak of zwak zijn geworden. Na een jaar (na afloop schooljaar 2017–2018) wordt gekeken hoeveel procent zich in één jaar heeft verbeterd tot het niveau voldoende. Per 1 augustus 2017 is het toezicht van de Inspectie vernieuwd en wordt er gesproken van onvoldoende scholen in plaats van zwakke scholen. In het volgende jaarverslag zal de term onvoldoende scholen worden opgenomen.

X Noot
16

Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in voorlopige naar definitieve cijfers.

X Noot
17

Vanwege een recente wijziging in de vraagstelling van de enquête over de studenttevredenheid is het cijfer voor 2018 niet vergelijkbaar met eerdere jaren.

X Noot
18

Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.

X Noot
19

Het gaat hier om een eerste meting van SBB onder erkende en niet erkende leerbedrijven. Voor de overige meetresultaten van het onderzoek naar leerwerkbedrijven zie de onderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (https://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt). Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de afronding.

X Noot
20

Het gaat hier om een tweede meting van SBB onder erkende en niet erkende leerbedrijven. Voor de overige meetresultaten van het onderzoek naar leerwerkbedrijven zie de onderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (https://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt).

X Noot
21

In de begroting van 2017 is de basiswaarde gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016, omdat de basiswaarde 2009 geen reëel beeld gaf van de groep instellingen die vanaf de periode 2013–2016 via de BIS werden gesubsidieerd. Het aantal bezoeken betreft het aantal bezoeken per uitvoering of bij tentoonstellingen, inclusief schoolbezoeken. De streefdoelen zijn ontleend aan de aanvragen van instellingen voor de BIS- periode 2017–2020.

X Noot
22

Gegevens over 2018 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers over 2017 opgenomen.

X Noot
23

Het percentage is gebaseerd op onderzoek (de Vrijetijdsomnibus) van het SCP dat eens in de twee jaar wordt uitgevoerd. Er zijn daarom ook geen recente realisatie cijfers beschikbaar.

X Noot
24

Hier is geen streefwaarde aan verbonden. De indicator is als kengetal opgenomen om ontwikkelingen te volgen. Cultuurbereik: het percentage van de bevolking dat wordt bereikt door culturele voorzieningen geeft een beeld van het totale bereik van culturele voorzieningen. Dit is in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14.

X Noot
25

Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) zijn de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2017–2020. Omdat de gesprekken over de prestatieafspraken ten tijde van het opstellen van de begroting nog liepen, zijn in de begrotingen 2017 en 2018 geen indicatoren media opgenomen. In de begroting 2019 is wel een indicator opgenomen.

X Noot
26

De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid van vrouwen is opgenomen in de begroting 2019.

Intensiveringen (bedragen x € 1.000)
 

Artikel

Begroot

Gerealiseerd

G32 Voor- en vroegschoolseeducatie

1

40.000

40.000

G33 Aanpak werkdruk primair onderwijs (incl. € 20 miljoen kleine scholen)

1

108.000

108.000

G34 Modernisering CAO primair onderwijs

1

270.000

270.000

G35 Kwaliteit technisch onderwijs vmbo

3

40.000

40.000

G36 Fundamenteel onderzoek

16

95.000

95.000

G37 Toegepast onderzoek innovatie

16

25.000

25.000

G38 Onderzoeksinfrastructuur

16

45.000

45.000

G40 Cultuur (en historisch democratisch bewustzijn)

14

25.000

25.000

G41 Nederlandse scholen in het buitenland

1

3.000

3.000

G42 Media/ onderzoeksjournalistiek

15

5.000

5.000

G43 Intensivering erfgoed en monumenten (met name Nationaal Restauratiefonds)

14

98.500

97.750

G44 Aanpak laaggeletterdheid

4

5.000

5.000

G45 Onderwijsachterstandenbeleid en aandacht voor hoogbegaafde kinderen

1, 3

15.000

15.000

G47 Terugdraaien taakstelling OCW

 

244.000

244.000

G48 Terugdraaien taakstelling groen onderwijs

diverse

0

0

G49 Halvering collegegeld eerstejaars HO (incl. Pabo voor 2 jaar en intensivering profileringsfondsen)

6,7

70.000

70.000

Totaal

 

1.088.500

1.087.750

Realisatie beleidsdoorlichtingen

Tabel Realisatie beleidsdoorlichtingen
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Geheel artikel

1. Primair onderwijs

               

1, 3, 4, 6, 7 en 9 Onderwijs

               

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1

     

X

     

Nee2

Doelmatigheid en focus op het onderwijs1

     

X

     

Nee2

Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1

     

X

     

Nee2

1, 3, 4, 6 en 7 Onderwijs

               

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk

   

X

       

Nee2

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

   

X

       

Nee2

Brede scholen3

   

X

       

Nee2

Actieplan Leerkracht

 

X

         

Nee

12. WTOS

               

Beleidsdoorlichting tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

         

X

 

Ja

14. Cultuur

               

Cultuur 2009–2014

     

X

     

Ja

15. Media

               

Mediabeleid 2010–2013

   

X

       

Ja

16. Onderzoek en wetenschapsbeleid

               

25. Emancipatie

               

Emancipatie 2011–2014

   

X

       

Ja

Emancipatie 2014 – 2018

           

X

Ja

Zie ook: Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

Zie ook: «meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen»

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

Deze beleidsdoorlichtingen zijn gebaseerd op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen en zijn artikel overschrijdend.

X Noot
3

Deze doorlichting is onderdeel van de beleidsdoorlichting Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat.

Overzicht van Risicoregelingen

Tabel 1 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2017

Verleend 2018

Vervallen 2018

Uitstaande garanties 2018

Garantie-plafond

Totaal plafond

Totaal stand risicovoorziening

14

Indemniteitsregeling

284.298

429.291

425.493

288.096

 

300.000

 
 

Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen

176.631

0

12.710

163.921

     

De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.

Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

Tabel 2 Overzicht achterborgstellingen (bedragen x € 1.000.000)

Artikel

Omschrijving

2017

2018

14

Achterborgovereenkomst NRF

341,6

322,7

Het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van Rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.

Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.

De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van Rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het NRF is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.

Een nadere toelichting op de regelingen is opgenomen bij het onderdeel Saldibalans.

4. DE BELEIDSARTIKELEN

Art.nr. 1 Primair onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het primair onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren:

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren:

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren:

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren voor het stelsel primair onderwijs worden beschreven op Onderwijs in Cijfers.

Tabel 1.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

         
 

Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten

47% (2015)

65% (2017)

Nog niet gepubliceerd1

79% (2018) 100% (2020)

Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod2 3

0,07% (2014–2015)

0,09% (2016–2017)

0,10% (2017–2018)

0% (2020)

Leerplichttelling 2017–2018

b)

Vergroten studiesucces

         
 

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt

99% (2015–2016)

97% (2016–2017)

98% (2017–2018)

Niet benoemd

College voor Toetsen en Examens Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

   

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt

95% (2015–2016)

96% (2016–2017)

96% (2017–2018)

Niet benoemd

College voor Toetsen en Examens Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

   

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt

87% (2015–2016)

93% (2016–2017)

93% (2017–2018)

Niet benoemd

College voor Toetsen en Examens Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

 

Aandeel zittenblijvers4

2,2% (2012–2013)

1,7% (2016–2017)

1,7% (2017–2018)

1,5% (2020)

DUO

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

         
 

Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo/wo masteropleiding

20% (2013)

22% (2016)

Wordt niet meer gemeten

25% (2018) 30% (2020)

Onderwijs Werkt!; Regioplan en DUO

 

Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst

85% (2013)

84% (2015)

Wordt niet meer gemeten

96% (2018) 100% (2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatievaardigheden beheerst

56% (2013)

56% (2015)

Wordt niet meer gemeten

79% (2018) 100% (2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

b)

Verbetercultuur

         
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review

62% (2014)

74% (2016)5

Wordt niet meer gemeten

87% (2018) 100% (2020)

Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015); PoMo (BZK, 2016)

 

Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister

8% (2014)

35% (2017)6

Wordt niet meer gemeten7

100% (2019)

Lerarenregister

 

Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het Schoolleidersregister

31% (2015)

69% (2017)

79% (2018)

100% (2018)

Schoolleiders-register po

c)

Veilig leerklimaat

         
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

95% (2012)

97% (2016)

97% (2018)

Stabiel of hoger (2017, 2020)

Praktikon: monitor naar sociale veiligheid

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld

5,3% (2014)

35% (2017)

45% (2018)

100% (2017)

PO-Raad

 

Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort

38% (2012–2013)

41% (2014–2015)6

Wordt niet meer gemeten

Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert9

27% (2012–2013)

41% (2015–2016)

65% (2016–2017)

60% (2016) 100% (2017–2018)

Inspectie van het Onderwijs

 

Oordeel ouders over betrokkenheid

Cijfer 7 (2012)

Cijfer 7 (2014)

Wordt niet meer gemeten

Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020)

Monitor Ouder-betrokkenheid

X Noot
1

De publicatie van deze realisatiewaarde vindt te laat plaats om in dit jaarverslag meegenomen te kunnen worden.

X Noot
2

Dit betreft het aantal leerlingen dat >3 maanden niet naar school gaat, gebaseerd op de leerplichttelling. Niet bekend is of een passend aanbod voor onderwijs en/of zorg is gedaan.

X Noot
3

Het percentage betreft de po leerlingen incl. (v)so leerlingen

X Noot
4

Basis-, tussen- en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting/jaarverslag 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook jaarverslag 2015).

X Noot
5

Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de onderliggende dataset.

X Noot
6

Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de onderliggende dataset.

X Noot
7

Deze indicator wordt niet langer op deze manier gemeten als gevolg van wijzigingen rondom het lerarenregister. Het nieuwe register is nog niet volledig operationeel en er wordt op dit moment gewerkt aan de opzet van een monitor die naar verwachting een indicator oplevert die goed bruikbaar is in begrotingsverband.

X Noot
9

Dit gegeven voor 2018 betreft de scholen die in 2016–2017 zeer zwak of zwak zijn geworden. Na een jaar (na afloop schooljaar 2017–2018) wordt gekeken hoeveel procent zich in één jaar heeft verbeterd tot het niveau voldoende. Per 1 augustus 2017 is het toezicht van de Inspectie vernieuwd en wordt er gesproken van onvoldoende scholen in plaats van zwakke scholen. In het volgende jaarverslag zal de term onvoldoende scholen worden opgenomen.

Tabel 1.2 leerlingen primair onderwijs (Aantallen x 1.000; Bron: DUO)
 

2014

2015

2016

2017

Raming 2018

Realisatie 2018

Leerlingen basisonderwijs

           

geen gewicht

1.310,3

1.309,2

1.302,8

1.295,4

1.293,7

1.292,4

gewicht 0,3

78,5

70,2

64,5

60,7

58,5

56,6

gewicht 1,2

68,6

63,7

60,1

58,2

52,9

56,5

Subtotaal1

1.457,3

1.443,1

1.427,5

1.414,3

1.405,1

1.405,6

Leerlingen trekkende bevolking2

0,5

0,4

0,4

0,4

0,2

0,2

Totaal1

1.457,8

1.443,5

1.427,9

1.414,7

1.405,3

1.405,8

Leerlingen in het speciaal basisonderwijs

36,8

34,7

33,9

34,0

33,7

35,0

Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs

70,9

68,2

67,1

67,5

65,4

68,4

Totaal PO

1.565,5

1.546,4

1.528,9

1.516,2

1.504,3

1.509,1

X Noot
1

(Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

X Noot
2

Dit zijn leerlingen op rijdende scholen.

Tabel 1.3 Uitgaven per leerling, excl. uitvoeringskosten (bedragen x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

Raming 2018

Realisatie 2018

Primair onderwijs1

6,2

6,4

6,6

6,9

6,9

7,3

X Noot
1

In tegenstelling tot Begroting 2018 wordt geen verdere uitsplitsing gemaakt in «bekostiging» en «exclusief ondersteuningsmiddelen». De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom.

C. Beleidsconclusies

Aanvullend op datgene wat in het onderdeel beleidsprioriteiten 2018 is opgenomen, kunnen de volgende opmerkingen wat betreft het realiseren van het voorgenomen beleid gemaakt worden.

Op het terrein van het creëren van gelijke kansen is het volgende beeld zichtbaar. Ook in 2018 is het aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten toegenomen. Van de subsidie voor doorstroomprogramma’s PO-VO is door 670 basisscholen en 185 vo-scholen gebruik gemaakt. De scores op het terrein van het behalen van de referentieniveaus zijn vergelijkbaar met die van 2017.

De tussenevaluatie van het bestuursakkoord PO eind 2017 liet zien dat er weliswaar op bepaalde terreinen grote stappen zijn gezet, maar dat andere onderwerpen een onvoldoende voortgang kennen, zoals de vulling van Vensters en het aanbod van bewegingsonderwijs. Ook was de verantwoording van besturen over de financiële middelen die aan hen worden uitgekeerd voor de sectorakkoorden voor verbetering vatbaar. Met de in 2018 overeengekomen actualisatie van het bestuursakkoord zijn daarvoor aanvullende acties afgesproken.

Wat betreft passend onderwijs is er in 2018 veel aandacht geweest voor de aansluiting van samenwerkingsverbanden met jeugdhulp/gemeenten. In de brief over Onderwijs en Zorg is door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgesteld wat aangepakt wordt op het snijvlak van onderwijs en zorg. Ook is een start gemaakt met de uitwerking van de vereenvoudiging van de financiering van zorg in onderwijstijd, met een professionaliseringslag onder onderwijs(zorg)consulenten en met betere communicatie over bestaande maatwerkmogelijkheden.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.4 Budgettaire gevolgen van beleid art. 1 Primair onderwijs (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

9.558.272

10.342.863

10.216.767

10.632.968

11.687.151

10.505.757

1.181.394

Waarvan garantieverplichtingen

3.000

3.700

– 194

19.065

12.590

0

12.590

Waarvan overige verplichtingen

9.555.272

10.339.163

10.216.961

10.613.903

11.674.561

10.505.757

1.168.804

Uitgaven

9.674.957

10.032.762

10.212.474

10.494.756

11.142.533

10.505.757

636.776

                   

Bekostiging

9.168.073

9.508.229

9.702.789

9.986.309

10.616.984

9.990.506

626.478

Hoofdbekostiging

8.979.272

9.362.138

9.532.349

9.742.879

10.292.897

9.688.072

604.825

 

Bekostiging Primair Onderwijs

8.967.791

9.347.550

9.515.642

9.725.580

10.275.784

9.672.842

602.942

 

Bekostiging Caribisch Nederland

11.481

14.588

16.707

17.299

17.113

15.230

1.883

Prestatiebox

161.987

128.675

156.230

228.085

309.368

282.234

27.134

Aanvullende bekostiging

26.814

17.416

14.210

15.345

14.719

20.200

– 5.481

 

Overig

26.814

17.416

14.210

15.345

14.719

20.200

– 5.481

                   

Subsidies

98.795

95.901

87.272

88.877

87.640

93.584

– 5.944

 

– 

Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten

23.000

23.000

23.000

23.191

23.808

23.000

808

 

Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek)

20.575

6.089

5.900

1.519

952

0

952

 

Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs

9.464

10.442

10.130

11.510

11.900

11.630

270

 

Overig

45.756

56.370

48.242

52.657

50.980

58.954

– 7.974

                   

Opdrachten

6.354

8.100

9.982

6.915

6.901

12.053

– 5.152

                   

Bijdrage aan agentschappen

32.699

33.902

25.538

26.207

29.651

23.912

5.739

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

32.699

33.902

25.538

26.207

29.651

23.912

5.739

                   

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

8.327

25.180

25.443

19.997

34.907

7.565

27.342

 

Stichting Vervangingsfonds en Particpatiefonds

6.127

15.229

24.358

18.412

33.502

5.062

28.440

 

Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid

 

8.040

13

   

0

0

 

UWV

2.200

1.911

1.072

1.585

1.405

2.503

– 1.098

                   

Bijdrage aan medeoverheden

360.709

361.450

361.450

366.451

366.450

366.750

– 300

 

Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid

261.009

261.750

261.750

266.750

277.402

277.402

0

 

Aanvulling GOA convenant G37

95.000

95.000

95.000

95.000

84.348

84.348

0

 

Verhoging taalniveau pedagogisch medewerkers kleine gemeenten

4.700

4.700

4.700

4.701

4.700

5.000

– 300

                   

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

0

0

0

0

0

11.387

– 11.387

 

Brede Scholen

0

0

0

0

0

11.387

– 11.387

Ontvangsten

18.171

17.530

32.607

23.358

76.894

17.661

59.233

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2018 is € 636,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 59,2 miljoen hoger dan begroot.

De realisatie van de verplichtingen in 2018 is € 1.181,4 miljoen hoger dan begroot.

De hogere uitgaven hangen samen met forse meerjarige uitgavenreeksen die aan de oorspronkelijke begrotingsstand zijn toegevoegd, met name loonbijstelling en investeringen voortvloeiend uit het Regeerakkoord. In 2018 zijn daarvan niet alleen de uitgaven in kalenderjaar 2018 verplicht, maar ook een deel van de uitgaven in 2019. Vanwege de bekostiging op schooljaar zijn in 2018 immers de volledige schooljaaruitgaven 2018–2019 verplicht. Vandaar dat de afwijking van de verplichtingen ten opzichte van de oorspronkelijke begrote verplichtingen hoger is dan de afwijking van de uitgaven ten opzichte van de oorspronkelijk begrote uitgaven.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging primair onderwijs: Schoolbesturen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Primair Onderwijs is € 602,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaak is het aan de lumpsum toevoegen van € 270,0 miljoen voor de verbetering van de arbeidsvoorwaarden voor leerkrachten in het primair onderwijs. Daarnaast heeft de toegekende loon- en prijsbijstelling voor 2018 geleid tot een uitgavenverhoging van per saldo € 246,9 miljoen, en is met ingang van 1 augustus 2018 de eerste tranche werkdrukmiddelen aan de bekostiging toegevoegd (€ 97,2 miljoen). Deze bijstellingen waren nog niet opgenomen in de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Er is een bedrag van € 7,7 miljoen meer uitgegeven dan begroot vanwege een hoger aantal leerlingen dan geraamd. Ook is er in 2018 € 9,6 miljoen overgeboekt van artikel nr. 14 (cultuur) naar artikel nr. 1 (primair onderwijs) ten behoeve van de aan scholen toegekende middelen cultuureducatie en museumbezoek voor het schooljaar 2018–2019.

Daarnaast is het budget verlaagd ten gevolge van een overboeking van € 9,3 miljoen naar de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) als gevolg van minder plaatsen in justitiële inrichtingen, en is op de gewichtenregeling € 18,5 miljoen minder uitgegeven dan begroot. Scholen ontvangen door deze regeling een hogere bekostiging als zij meer leerlingen hebben met laagopgeleide ouders. In 2018 vielen de uitgaven aan deze regeling lager uit dan verwacht doordat er minder kinderen waren met laagopgeleide ouders dan geraamd.

Bekostiging Caribisch Nederland: Het Rijk verstrekt bekostiging ten behoeve van scholen in Caribisch Nederland. Het betreft schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. De realisatie op de bekostiging Caribisch Nederland is € 1,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaak van het verschil tussen realisatie en begroting is de op dit instrument geboekte bijdrage aan het pensioenfonds Caribisch Nederland van € 2,0 miljoen waarvoor de dekking op het instrument bekostiging primair onderwijs stond.

Prestatiebox

Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de PO-Raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de prestatiebox is € 27,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De reden is het opnemen van loon- en prijsbijstelling in de voor 2018 verstrekte middelen (€ 15,0 miljoen), een verhoging van de verstrekte middelen ten behoeve van museumbezoek (€ 1,9 miljoen) en een eenmalige aanpassing van het betaalritme om aan te sluiten bij de ongelijke verdeling van de middelen uit de begrotingsafspraken over de kalenderjaren (€ 10 miljoen).

Aanvullende bekostiging

Naast de reguliere bekostiging ontvangen scholen middelen voor specifieke doelen. De gerealiseerde aanvullende bekostiging voor 2018 bestond uit uitgaven voor tweetalig onderwijs, voor de regeling teambeurs voor professionalisering van teams van leerkrachten, voor de regeling tegemoetkoming vervangingskosten voor schoolleiders die een opleiding volgen, voor het Lerarenontwikkelfonds (LOF) en voor curriculumontwikkeling.

De totale realisatie voor deze doelen ligt per saldo circa € 5,5 miljoen lager dan begroot. Enerzijds is er sprake geweest van een hoger beschikbaar budget door een bijdrage in de uitgaven voor het LOF en de curriculumontwikkeling uit artikel nr. 3 (voortgezet onderwijs) ter grootte van € 3,7 miljoen. Anderzijds heeft zich op het geraamde budget voor de team- en schoolleidersbeurs een onderuitputting voorgedaan van € 9,2 miljoen. Deze onderuitputting is ontstaan doordat er minder gebruik is gemaakt van de team- en de schoolleidersbeurs dan geraamd. Van deze € 9,2 miljoen is in de eerste suppletoire wet 2018 € 3 miljoen ingezet als taakstellende dekking voor de tegenvaller op de leerlingen- en studentenramingen.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De belangrijkste subsidies zijn de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de regeling Nederlands onderwijs in het buitenland en Humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs. Daarnaast is subsidie verstrekt voor de coaching en ondersteuning van besturen en schoolleiders van scholen in het primair- en voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland ter verbetering van de kwaliteit en zijn subsidies verstrekt in relatie tot de bestuursafspraken met de sector primair onderwijs. De realisatie op de subsidies is € 5,9 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Daarvan betreft € 3 miljoen een onderuitputting op de lerarenbeurs en € 1,5 miljoen een onderuitputting op de regeling snel internet. Deze onderuitputting van in totaal € 4,5 miljoen is in de eerste suppletoire wet 2018 ingezet als taakstellende dekking voor de tegenvaller op de leerlingen- en studentenramingen. De resterende € 1,4 miljoen betreft onder meer een onderuitputting op het geraamde budget voor voornoemde bestuursafspraken en voor herintreders.

Opdrachten

De realisatie van het instrument opdrachten heeft betrekking op de kosten voor beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken. Het gaat hierbij onder andere om de uitvoering van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel, projecten in het kader van voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en de ontwikkeling van de (adaptieve) eindtoets. De realisatie op de opdrachten is € 5,1 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Voor € 3,1 miljoen heeft een overboeking naar artikel nr. 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid) plaatsgevonden omdat de realisatie van begrote uitgaven voor onderzoeken uitgevoerd door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) voor passend onderwijs, onderwijsachterstanden en werkplaatsonderzoeken daar heeft plaatsgevonden. Daarnaast is een taakstelling van € 2,0 miljoen op dit budget verwerkt.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 5,7 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft onder meer:

  • de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 0,5 miljoen hoger),

  • interne overboekingen naar dit instrument (€ 2,6 miljoen) ter dekking van op dit instrument drukkende DUO-uitgaven voor projecten,

  • meeruitgaven DUO (€ 1,7 miljoen) die niet waren geraamd

  • een budgetverhoging van € 1,0 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

De stichtingen Vervangingsfonds en Participatiefonds ontvangen middelen voor het beheren van de vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. De kosten die het Vervangings- en Participatiefonds aan besturen vergoeden worden gedekt uit de premies die schoolbesturen afdragen. Het UWV ontvangt middelen voor de uitvoering van de Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten.

De realisatie op de bijdragen aan ZBO’s/RWT’s is € 27,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door een betaling van € 28,8 miljoen aan het Participatiefonds. Het Participatiefonds vergoedt de uitkeringskosten voor werkloosheid voor de sector primair onderwijs. Achteraf wordt per geval bekeken of deze kosten ten laste komen van het fonds (het collectief) of van het schoolbestuur waar het ontslag heeft plaatsgevonden. Als het Participatiefonds besluit dat ze ten laste komen van het desbetreffende bestuur, worden de kosten door het Ministerie van OCW in mindering gebracht op de bekostiging van dat bestuur en vervolgens weer beschikbaar gesteld aan het Participatiefonds (zie ook het kopje Ontvangsten). De betaling van € 28,8 miljoen bestaat voor het grootste deel uit een inhaalslag in de verwerking van dergelijke gevallen in de jaren vanaf 2012. De inhaalslag was eind 2018 zo goed als afgerond.

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Het onder dit instrument begrote bedrag betreft een bijdrage aan het Gemeentefonds voor het realiseren van combinatiefuncties op basis van de bestuurlijke afspraken tussen het Ministerie van OCW, het Ministerie van VWS en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Deze is door middel van een overboeking gerealiseerd, en daarom op dit begrotingsartikel niet als uitgave zichtbaar.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 59,2 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. In de tweede suppletoire wet 2018 waren al de volgende oorzaken opgenomen:

  • op de bekostiging in mindering gebrachte uitkeringskosten voor werkloosheid. Uiteindelijk is deze ontvangst opgelopen naar € 28,8 miljoen; dit bedrag is gedesaldeerd en aan het Participatiefonds beschikbaar gesteld (zie ook het kopje Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s).

  • meer ontvangsten dan geraamd door terugvordering gewichtenmiddelen op basis van rechtmatigheidscontroles; dit betreft een bedrag van € 23,8 miljoen

  • door de Inspectie van het Onderwijs opgelegde sancties met name bij fusies waar na controle bleek dat geen enkele leerling van de opgeheven school was overgegaan naar de fusieschool. Het totaal van de ontvangsten ten gevolge van opgelegde sancties bedraagt € 6,8 miljoen.

De overige ontvangsten, waaronder ontvangsten bij afrekening van subsidies en opdrachten en ontvangsten n.a.v. afhandeling Jaarrekening, bleken € 0,2 miljoen lager uit te komen dan oorspronkelijk geraamd.

Art.nr. 3 Voortgezet onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een voorgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren:

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren:

De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren:

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren voor het stelsel voortgezet onderwijs worden beschreven op Onderwijs in Cijfers.

Tabel 3.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

         
 

Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest

56% (2013)

20% (2017)

Wordt niet meer gemeten

41% (2016) 25% (2018)

Toptalenten in het onderwijs, 2017

 

Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s

82% (2015)

84% (2017)

Wordt niet meer gemeten

88% (2016) 100% (2018)

Toptalenten in het onderwijs, 2017

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1 2

0,17% (2014–2015)

0,14% (2016–2017)

0,18% (2017–2018)

0,10% (2017) 0% (2020)

Leerplichttelling 2017–2018

b)

Vergroten studiesucces

         
 

Aandeel zittenblijvers3

5,9% (2012–2013)

5,7% (2016–2017)

6,2% (2017–2018)

4,7% (2017) 3,9% (2020)

DUO

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

         
 

Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren

83,5% (2011)

95,2% (2016)

95,7% (2017)

96% (2016) 100% (2020)

IPTO en CenterData

 

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding

33% (2013)

38%(2016)

Wordt niet meer gemeten

40% (2017) 50% (2020)

CenterData en DUO

     

Bovenbouw vwo4

53% (2013)

63%(2016)

Wordt niet meer gemeten

Hoger (2017) 80–85% (2020)

CenterData en DUO

 

Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst

76% (2013)

67% (2016)

Wordt niet meer gemeten

90% (2017) 100% (2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatievaardigheden beheerst

34% (2013)

33% (2016)

Wordt niet meer gemeten

40% (2017) 100% (2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

b)

Verbetercultuur

         
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review

63% (2014)

68% (2016)5

Wordt niet meer gemeten

81% (2017) 100% (2020)

Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015); PoMo (BZK, 2016)

 

Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister

8% (2014)

35% (2017)5

Wordt niet meer gemeten6

100% (2019)

Lerarenregister

c)

Veilig leerklimaat

         
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

93% (2012)

95% (2016)

97% (2018)

Stabiel of hoger (2017, 2020)

Praktikon: monitor naar sociale veiligheid

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld

94% (2014)

92% (2017)

93% (2018)

Hoger (2016) 100% (2017)

VO-Raad

 

Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt7

47% (2012–2013)

64% (2015–2016)

Wordt niet meer gemeten

77% (2017) 100% (2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert

72% (2012)

74% (2016)

Wordt niet meer gemeten

100% (2020)

Inspectie van het Onderwijs

 

Aantal voortijdig schoolverlaters

41.800 (2008–2009)

23.744 (2016–2017)

25.574 (2017–2018)

20.000 (2019/2020)

DUO

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek

23% (2012)

24% (2017)

24,3% (2018)

30% (2017)

DUO

X Noot
1

Het percentage betreft de vo leerlingen excl. vso leerlingen.

X Noot
2

Dit betreft het aantal leerlingen dat >3 maanden niet naar school gaat, gebaseerd op de leerplichttelling. Niet bekend is of een passend aanbod voor onderwijs en/of zorg is gedaan.

X Noot
3

Basis-, tussen en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting/jaarverslag 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook jaarverslag 2015).

X Noot
4

Voor de bovenbouw vwo betreft dit het aandeel leraren met een wo-masteropleiding.

X Noot
5

Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de onderliggende dataset.

X Noot
6

Deze indicator wordt niet langer op deze manier gemeten als gevolg van wijzigingen rondom het lerarenregister. Het nieuwe register is nog niet volledig operationeel en er wordt op dit moment gewerkt aan de opzet van een monitor die naar verwachting een indicator oplevert die goed bruikbaar is in begrotingsverband.

X Noot
7

Dit betreft het aandeel scholen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).

Tabel 3.2 Kengetallen
 

2014

2015

2016

20171

20182

1.

Totaal aantal ingeschreven leerlingen3

Nader te verdelen in:

956.600

966.200

970.100

961.100

974.900

 

Vmbo (incl. lwoo)

414.800

416.200

392.600

377.900

394.800

 

Havo

252.700

256.200

259.000

261.400

258.900

 

Vwo

254.000

258.500

282.700

285.800

285.300

 

Pro

28.900

29.400

29.400

29.100

29.200

 

Vavo

6.200

6.100

6.400

6.800

6.700

2.

Uitgaven per leerling (x €)4

7.690

7.978

8.198

8.362

8.722

3.

Totaal aantal scholen

643

641

640

644

649

4.

Gemiddeld aantal leerlingen per school

1.465

1.488

1.516

1.492

1.502

X Noot
1

Vanaf 2017 zijn de leerlingen en scholen in het groen onderwijs ook meegenomen in de aantallen.

X Noot
2

Deze aantallen zijn gebaseerd op de voorlopige telling op de teldatum.

X Noot
3

Op de teldatum. Ten behoeve van de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld. Vanwege een wijziging in deze toedeling is er vanaf 2016 een verschil te zien in de leerlingenaantallen in de verschillende schoolsoorten ten opzichte van de jaren ervoor.

Bron: DUO

X Noot
4

De totale uitgaven uit tabel 3.3, exclusief de bijdragen aan agentschappen (DUO) en ontvangsten, gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaand jaar, zoals opgenomen in tabel 3.2.

C. Beleidsconclusies

In het onderdeel beleidsprioriteiten zijn de belangrijkste beleidsconclusies over 2018 opgenomen. In 2018 is verder gewerkt aan de invoering van maatwerk in de afwijking onderwijstijd passend onderwijs. Daarmee is het per 1 augustus 2018 mogelijk om leerlingen, die een tijdelijke zorgbehoefte hebben en niet volledig naar onderwijs kunnen, de mogelijkheid te bieden minder onderwijs te laten volgen, onder verantwoordelijkheid van de scholen. Het uitgangspunt is wel om deze leerlingen toe te laten groeien naar het volgen van de volledige onderwijstijd. Met deze maatregel wordt meer verantwoordelijkheid van schoolbesturen verwacht voor leerlingen met een tijdelijke zorgbehoefte en, daarmee, minder thuiszitters ofwel minder langdurig geoorloofd verzuimd. Het aantal keren dat een leerling drie of meer maanden thuis zat (waarbij niet gemeten werd of sprake was van een passend aanbod) was in 2018 overigens opgelopen ten opzichte van het jaar ervoor tot 4.479 in primair en voortgezet onderwijs.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 3 Voortgezet onderwijs (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

7.486.937

8.024.207

7.942.036

8.326.918

8.814.741

8.350.551

464.190

Waarvan garantieverplichtingen

39.139

21.057

39.487

45.105

50.192

 

50.192

Waarvan overige verplichtingen

7.447.798

8.003.150

7.902.549

8.281.813

8.764.549

8.350.551

413.998

Uitgaven

7.315.883

7.662.616

7.951.000

8.143.906

8.707.896

8.460.939

246.957

                   

Bekostiging

7.157.951

7.503.239

7.800.337

7.992.965

8.527.776

8.315.829

211.947

Hoofdbekostiging

6.855.763

7.165.499

7.359.766

7.545.671

8.050.064

7.816.749

233.315

 

Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum

6.276.935

6.557.349

6.723.308

6.890.750

7.336.257

7.172.972

163.285

 

Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro

566.334

592.409

621.677

639.339

698.845

628.137

70.708

 

Bekostiging Caribisch Nederland

12.494

15.741

14.781

15.582

14.962

15.640

– 678

Prestatiebox

149.854

176.884

200.850

259.356

290.268

304.881

– 14.613

 

Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs

149.854

176.884

200.850

259.356

290.268

304.881

– 14.613

Aanvullende bekostiging

152.334

160.856

239.721

187.938

187.444

194.199

– 6.755

 

Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het vo

48.425

           
 

Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang vmbo-mbo2

18.600

           
 

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

3.505

3.120

3.515

3.906

4.700

3.940

760

 

Regeling leerplusarrangement eerste opvang nieuwkomers

80.382

96.578

161.929

109.922

104.768

111.325

– 6.557

 

Regeling visueel gehandicapten

1.300

           
 

Regeling bekostiging kenniscentra voor leerwerktrajecten vmbo

122

     

0

250

– 250

 

Regeling functiemix VO Randstadregio's

 

61.158

61.197

61.214

61.400

61.584

– 184

 

Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters voor VO-scholen

   

13.080

12.896

16.576

17.100

– 524

                   

Subsidies

51.025

57.773

51.513

54.473

63.815

54.995

8.820

 

– 

Stichting Kennisnet (basissubsidie) PO, VO, MBO

17.500

12.000

12.300

12.280

12.260

12.240

20

 

ICT-projecten (incl. Transparantie)

1.390

700

3.293

6.172

4.749

5.000

– 251

 

Onderwijs Bewijs

1.468

942

656

     

0

 

Regionale verwijzingscommissies VO

6.867

7.103

         
 

Pilots zomerscholen

 

4.501

8.750

8.276

7.972

 

7.972

 

Overige projecten

23.800

32.527

26.514

27.745

38.834

37.755

1.079

                   

Opdrachten

2.513

2.360

3.730

4.981

3.861

5.054

– 1.193

 

In- en uitbesteding

2.513

2.360

3.730

4.981

3.861

5.054

– 1.193

                   

Bijdrage aan agentschappen

37.072

31.192

30.311

32.310

54.546

31.752

22.794

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

37.072

31.192

30.311

32.310

54.546

31.752

22.794

                   

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

67.126

67.961

64.768

58.969

57.775

53.202

4.573

 

ZBO: College voor Toetsen en Examens

10.785

11.052

11.733

12.718

12.728

5.400

7.328

 

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen PO/VO/MBO (incl. examens)

56.341

56.909

53.035

46.251

45.047

47.802

– 2.755

                   

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

196

91

157

208

123

107

16

 

– 

GRAZ (ECML) en PISA

196

91

157

208

123

107

16

                   

Garantie-uitgaven

0

0

184

0

0

0

0

 

– 

Garantie-uitgaven

   

184

     

0

Ontvangsten

8.588

8.795

7.936

9.173

10.287

7.391

2.896

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2018 is € 247,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 2,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

De ophoging van de garantieverplichtingen ter grootte van € 50,2 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant. Deze verplichtingen worden niet geraamd.

Bekostiging

Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum

Schoolbesturen in het voortgezet onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum is € 163,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn de doorverdeling van het budget voor lichte ondersteuning van het groen onderwijs voor € 62,4 miljoen, toekennen van de loon- en prijsbijstelling voor 2018 van € 188,3 miljoen en de extra middelen voor vmbo techniek van € 34 miljoen. Dit was niet opgenomen in de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro

Vanaf 1 januari 2016 is de bekostiging voor de lichte ondersteuning voor het leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (lwoo/pro) geïntegreerd in het kader van passend onderwijs. Deze bekostiging is opgesplitst in een deel basisbekostiging en een deel ondersteuningsbekostiging lwoo/pro. De realisatie is € 70,7 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn de doorverdeling van het budget voor lichte ondersteuning van het groen onderwijs voor € 62,4 miljoen en het toekennen van de loon- en prijsbijstelling voor een bedrag van € 15,4 miljoen.

Bekostiging Caribisch Nederland

Het Rijk verstrekt bekostiging ten behoeve van scholen in Caribisch Nederland. Het betreft schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De realisatie op de bekostiging van Caribisch Nederland is € 0,7 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De goedkopere dollar is de belangrijkste oorzaak (€ 0,9 miljoen).

Prestatiebox

Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs

Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de VO-raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs is € 14,6 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de overboeking van € 9 miljoen voor de uitvoering van de zomerscholen.

Aanvullende bekostiging

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

De realisatie op de Regeling IGVO is € 0,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Regeling leerplusarrangement en eerste opvang nieuwkomers

De realisatie op de Regeling leerplusarrangement en eerste opvang nieuwkomers is € 6,6 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De bekostiging van nieuwkomers eerste categorie (nieuwkomer op 1 oktober 2016 nog niet in Nederland) is opgedeeld in een regulier deel en in een aanvullend deel. Het budget voor het reguliere deel van de bekostiging van nieuwkomers eerste categorie staat, samen met het aanvullende deel, op de begroting onder aanvullende bekostiging. Het budget voor het reguliere deel is overgeboekt naar de hoofdbekostiging in 2018. Deze overboeking zorgt ervoor dat de realisatie op de eerste opvang nieuwkomers lager uitvalt (€ 9,7 miljoen).

Regeling functiemix VO Randstadregio’s

In het Aktieplan LeerKracht van Nederland zijn afspraken gemaakt over de versterking van de functiemix in de zogenoemde Randstadregio’s. De realisatie op de Regeling functiemix Vo Randstadregio’s is € 0,2 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Resultaat afhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) VO

Voor het aanpakken van schooluitval ontvangen schoolbesturen resultaatafhankelijke bekostiging. De realisatie op de regeling Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) VO is € 0,5 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De grootste hiervan zijn de subsidies voor Stichting Kennisnet, voor de pilots zomerscholen en de doorstroomregelingen po-vo en vmbo-havo/mbo. Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs bij het benutten van ICT. De pilots zomerscholen hebben als doel om het zittenblijven tegen te gaan door middel van scholing in de mei- en zomervakanties. De regelingen doorstroom po-vo en doorstroom vmbo-havo/mbo hebben het doel om de overgang van het po naar het vo enerzijds, en de overgang van het vmbo naar de havo of het mbo anderzijds te verbeteren. De realisatie op de subsidies is € 8,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken zoals de ondersteuning voor zeer zwakke scholen en onderzoeken naar regelluwe scholen en hoogbegaafden. De realisatie ligt € 1,2 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 22,8 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft onder meer de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 0,7 miljoen hoger) én een verhoging van € 14,5 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het overige verschil wordt verklaard door overboekingen voor diverse projecten van DUO, zoals doorontwikkelen BRON.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

ZBO: College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwasseneneducatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en Nederlands als tweede taal (NT2). De realisatie op de bijdrage aan het CvTE is € 7,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van Stichting Cito en SLO. De realisatie op de bijdrage aan Stichting Cito en SLO is € 2,8 miljoen lager dan de oorspronkelijke begroting.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het European Centre for Modern Languages (ECML) ontvangt een bijdrage voor onderzoek naar talenonderwijs. De Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) ontvangt een bijdrage ten behoeve van PISA. De realisatie op de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is € 0,02 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.

Ontvangsten

In 2018 is € 2,9 miljoen meer ontvangen dan begroot. De ontvangsten bestaan voornamelijk uit terugvorderingen van bekostiging bij schoolbesturen en terugbetaling van onterecht betaalde subsidies.

Art.nr. 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

A. Algemene doelstelling

Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Studenten worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van middelbaar onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. De beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) sector omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een belangrijke leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een belangrijke schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Financieren:

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren:

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, bestuurlijke afspraken zoals de kwaliteitsafspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren:

De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren voor het onderwijsstelsel zijn te vinden op OCW in cijfers.

Tabel 4.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

         
 

Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt

34% (2010)

37% (2016)

38% (2017)

Hoger (2018)

ROA 2017, 2018

b)

Vergroten studiesucces

         
 

Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

2007–2008

2015–2016

2016–2017

2018

MBO Raad

     

Niveau 1: 66%

Niveau 1: 78%

Niveau 1: 79%

Hoger

     

Niveau 2: 62%

Niveau 2: 73%

Niveau 2: 72%

Hoger

     

Niveau 3: 63%

Niveau 3: 72%

Niveau 3: 72%

Hoger

     

Niveau 4: 65%

Niveau 4: 74%

Niveau 4: 75%

Hoger

     

Totaal: 64%

Totaal: 73%1

Totaal: 74%

Hoger

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

b)

Verbetercultuur

         
 

Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister

8% (2014)

35% (2017)1

Wordt niet meer gemeten2

100% (2019)

Lerarenregister

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Aantal voortijdig schoolverlaters

41.800 (2008–2009)

23.7443 (2016–2017)

25.574 (2017–2018)

20.000 (2019–2020)

DUO

 

Studenten-tevredenheid

       

JOB-monitor 2016, 2018

   

Opleiding

7,0 (2014)

7,0 (2016)4

7,1 (2018)

7,3 (2020)

   

Instelling

6,5 (2014)

6,6 (2016)4

6,7 (2018)

6,7 (2020)

   

% tevreden over school en studie (meting tot 2018)

49% (2014)

52% (2016)

 

55% (2020)

   

% tevreden over school en studie (meting vanaf 2018)

 

62% (2018)5

   

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel mbo-studenten techniek

28% (2011)

27,2% (2017–2018)

27% (2018–2019)

Hoger (2018)

DUO

 

Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

17% (2010)

19% (2016)

19,1% (2017)

20% (2020)

Eurostat, Labour Force survey (LFS)

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

79% (2012)

76% (2016)

77% (2017)

Hoger (2018)

ROA 2017, 2018

 

Percentage leerbedrijven dat over vakkennis het oordeel (zeer) goed geeft

77% (2016)6

77% (2018)7

Hoger (2020)

SBB

 

Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden het oordeel (zeer) goed geeft

76% (2016)6

80% (2018)7

Hoger (2020)

SBB

X Noot
1

Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de onderliggende dataset.

X Noot
2

Deze indicator wordt niet langer op deze manier gemeten als gevolg van wijzigingen rondom het lerarenregister. Het nieuwe register is nog niet volledig operationeel en er wordt op dit moment gewerkt aan de opzet van een monitor die naar verwachting een indicator oplevert die goed bruikbaar is in begrotingsverband.

X Noot
3

Het cijfer kan licht afwijken van eerdere gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie van voorlopige naar definitieve cijfer.

X Noot
4

De cijfers kunnen licht afwijken van eerdere gepubliceerde cijfers vanwege mutaties.

X Noot
5

Vanwege een recente wijziging in de vraagstelling van de enquête over de studenttevredenheid is het cijfer voor 2018 niet vergelijkbaar met eerdere jaren.

X Noot
6

Het gaat hier om een eerste meting van SBB onder erkende en niet erkende leerbedrijven. Voor de overige meetresultaten van het onderzoek naar leerwerkbedrijven zie de onderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (http://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt).

X Noot
7

Het gaat hier om een tweede meting van SBB onder erkende en niet erkende leerbedrijven. Voor de overige meetresultaten van het

onderzoek naar leerwerkbedrijven zie de onderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (http://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt)

Tabel 4.2 Kengetallen
   

2014

2015

2016

2017

2018

1

Aantal studenten mbo (x 1.000 excl. «groen onderwijs», (uitgezonderd 2018) vavo)1

450,1

446,3

453,6

461,8

496,2

 

Bol

354,8

355,8

359,2

359,2

375,6

 

Bbl

94,4

90,3

94,5

102,5

120,6

 

Deeltijd-bol

0,9

0,2

0,0

0,0

0,0

 

Vavo

7,8

8,6

8,7

8,9

9,4

Bron: OCW-Referentieraming

         

2

Onderwijsuitgaven per mbo-student (x € 1.000)2

7,4

8,1

8,0

8,1

8,2

X Noot
1

(Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

X Noot
2

De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit de referentieraming (telling 1 oktober 2018) plus de vavo studenten.

C. Beleidsconclusies

In het algemeen onderdeel beleidsprioriteiten zijn de belangrijkste beleidsconclusie over 2018 opgenomen. Aanvullend kan worden gemeld dat in 2018 het bekostigingsmodel voor het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is geëvalueerd. Vavo-instellingen waren met de invoering van de bekostiging door het rijk (per 2013) niet langer afhankelijk van gemeentelijke besluitvorming voor de omvang en samenstelling van het vavo-aanbod. Daarmee werd beoogd het vavo-aanbod te waarborgen, mede gezien de belangrijke rol bij het voorkomen van het voortijdig schoolverlaten (VSV). Uit het evaluatierapport blijkt dat de doelstelling een stabiel vavo-aanbod in stand te houden, is gerealiseerd. Ook uit de deelname aan het vavo (aantal vavo-studenten) blijkt dat de gestelde doelstelling wordt bereikt. Het vavo biedt leerlingen die hun opleiding voortijdig dreigen te verlaten of hebben verlaten een tweede kans of weg alsnog een vo-diploma te halen. De omvang en de samenstelling van het vavo is gecontinueerd waarmee dit perspectief op het behalen van een diploma voor deze doelgroep bestendigd kan worden mede door de wijziging van de wijze van bekostigen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

3.898.698

3.964.746

4.478.441

4.333.854

4.424.079

4.449.579

– 25.500

Waarvan garantieverplichtingen

25.160

34.560

5.866

– 20.656

110.994

0

110.994

Waarvan overige verplichtingen

3.873.538

3.930.186

4.472.575

4.354.510

4.313.085

4.449.579

– 136.494

Uitgaven

3.757.009

4.065.903

4.118.177

4.209.212

4.601.918

4.496.879

105.039

                   

Bekostiging

3.404.283

3.686.725

3.704.063

3.786.795

4.151.144

4.045.594

105.550

Hoofdbekostiging

3.166.278

3.381.311

3.278.808

3.298.079

3.607.090

3.506.738

100.352

 

Bekostiging roc's/ overige regelingen

2.995.643

3.268.662

3.210.597

3.229.517

3.537.697

3.437.190

100.507

 

Bekostiging kbb's

108.001

46.012

0

0

0

0

0

 

Bekostiging Caribisch Nederland

4.313

6.600

7.020

6.109

5.491

7.094

– 1.603

 

Bekostiging vavo

58.321

60.037

61.190

62.454

63.902

62.454

1.448

Kwaliteitsafspraken

31.845

214.086

298.623

366.000

399.635

400.000

– 365

 

Investeringsbudget

4.100

187.449

179.935

183.600

196.069

196.500

– 431

 

Resultaatsafhankelijk budget

27.745

26.637

118.688

182.400

203.566

203.500

66

Aanvullende bekostiging

206.160

91.327

126.632

122.716

144.419

138.856

5.563

 

Schoolmaatschappelijk werk in het mbo

13.922

13.939

15.003

15.000

14.938

15.000

– 62

 

Regionaal Investeringsfonds

3.575

11.218

15.834

20.691

22.729

25.861

– 3.132

 

Salarismix Randstadregio's

41.114

0

41.277

42.293

47.591

45.595

1.996

 

Regionaal programma

0

0

0

30.400

30.400

30.400

0

 

Plusvoorziening overbelaste jongeren en wijkscholen

30.408

30.400

30.400

0

0

0

0

 

Programmagelden regio's

19.458

19.150

19.150

0

0

0

0

 

Tegemoetkoming schoolkosten mbo

0

0

4.968

10.000

10.000

10.000

0

 

Gelijke kansen

0

0

0

4.332

18.761

12.000

6.761

 

Convenanten met RMC-regio's

16.329

16.620

0

0

0

0

0

 

Taal en Rekenen

52.600

0

0

0

0

0

0

 

Leerlinggebonden financiering (LGF)

18.529

0

0

0

0

0

0

 

School-ex 2.0

10.115

0

0

0

0

0

0

 

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo 2

110

0

0

0

0

0

0

                   

Subsidies

238.592

229.039

254.258

235.308

246.410

229.971

16.439

 

Subsidieregeling praktijkleren

197.055

188.825

188.450

196.500

201.500

196.500

5.000

 

Actieplan Laaggeletterdheid/Tel mee met taal

3.715

3.930

11.688

14.072

22.780

12.010

10.770

 

Loopbaanorientatie

700

1.700

737

1.462

2.949

1.700

1.249

 

ROC Leiden

0

0

32.458

7.017

525

525

0

 

Pilots laaggeletterdheid

5.000

5.000

0

0

0

0

0

 

Sectorplan mbo-hbo techniek

0

0

0

0

0

0

0

 

Netwerkscholen

3.500

0

0

0

0

0

0

 

Overige subsidies

28.622

29.584

20.925

16.257

18.656

19.236

– 580

                   

Opdrachten

6.556

17.351

11.642

15.567

8.573

2.314

6.259

 

In- en uitbesteding

6.556

3.644

3.515

6.214

4.228

2.314

1.914

 

Caribisch Nederland1

0

13.707

8.127

9.353

4.345

0

4.345

                   

Bijdragen aan agentschappen

19.123

21.191

29.760

24.328

21.108

24.101

– 2.993

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

19.123

17.372

27.312

22.128

18.312

21.601

– 3.289

 

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

0

3.819

2.448

2.200

2.796

2.500

296

                   

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

45

20.833

3.984

51.901

54.910

62.945

– 8.035

 

College voor Toetsen en Examens

45

0

0

0

0

4.365

– 4.365

 

Wet SLOA

0

0

0

0

0

3.604

– 3.604

 

SBB

0

20.833

3.984

51.901

54.910

54.976

– 66

                   

Bijdragen aan medeoverheden

34.526

90.764

114.470

95.313

119.773

131.954

– 12.181

 

RMC's

32.200

32.550

33.350

34.068

35.309

34.067

1.242

 

Educatie

0

56.700

57.548

58.985

60.391

58.985

1.406

 

Caribisch Nederland

2.326

1.514

1.722

2.260

1.480

17.052

– 15.572

 

Regionaal Programma

0

0

21.850

0

22.593

21.850

743

                   

Bijdragen aan sociale fondsen

53.884

0

0

0

0

0

0

 

Participatiebudget

53.884

0

0

0

0

0

0

Ontvangsten

8.038

10.875

3.338

2.786

6.742

3.000

3.742

X Noot
1

Dit is inclusief verbetermiddelen Caribisch Nederland. Zie overzicht rijksuitgaven Caribisch Nederland van het BES-fonds

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 ligt € 105 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 3,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging roc’s/overige regelingen

De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De bekostiging is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB.

In 2018 waren er nog twee afzonderlijke budgetten een voor de roc’s en vakinstellingen en een voor aoc’s verdeeld over de respectievelijke instellingen. Het landelijk budget dat beschikbaar is voor de onderscheiden mbo-instellingen wordt verdeeld in een budget voor entreeopleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Het budget voor de entreeopleidingen wordt verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Het budget voor de niveaus 2 t/m 4 wordt verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke instelling. De mate waarop een student meetelt, is afhankelijk van de leerweg (bol of bbl), de opleiding (c.q. de prijsfactor van de opleiding) en het aantal verblijfsjaren in het mbo (cascade). De mate waarin een diploma meetelt is afhankelijk van het niveau en de vraag of de student al eerder een mbo-diploma heeft behaald. In 2018 is € 100,5 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor de roc’s en vakinstellingen en de aoc’s gezamenlijk. Deze stijging van beide budgetten wordt grotendeels verklaard door de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2018. Bovendien is voor de aoc’s in 2018 eenmalig € 11 miljoen toegevoegd aan de lumpsum naar aanleiding van het bestuursakkoord mbo 2018–2022.

Bekostiging Caribisch Nederland

Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. In Caribisch Nederland wordt op alle drie de eilanden, Bonaire, St. Eustatius en Saba (Bes eilanden) middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aangeboden. Op de twee Bovenwinds gelegen eilanden (St. Eustatius en Saba) wordt alleen een beperkt aantal entree-opleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op het Benedenwinds gelegen eiland Bonaire worden op alle mbo-niveaus opleidingen aangeboden.

Bekostiging vavo

De rijksbijdrage voor het verzorgen van het vavo (voortgezet algemeen volwassenenonderwijs) is voor 2018 beschikbaar gesteld op basis van het vanaf 2015 ingevoerde bekostigingsmodel voor het vavo. De verdeling van de beschikbare middelen voor 2018 heeft plaatsgevonden aan de hand van het aantal ingeschreven studenten op 1-10-2016, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma’s in het kalenderjaar 2016.

Kwaliteitsafspraken

Investeringsbudget

Met als doel de verbetering van de kwaliteit van het mbo zijn er in 2015 kwaliteitsafspraken gemaakt. In 2015 hebben alle mbo-instellingen hun ambities ten aanzien van de verbetering van de onderwijskwaliteit in een kwaliteitsplan vastgelegd. In 2018 hebben de instellingen verder gewerkt aan de uitvoering van de kwaliteitsplannen en zijn de plannen van de kwaliteitsafspraken 2015 t/m 2018 afgerond. Aan de instellingen is voor de uitvoering van de kwaliteitsplannen een vast investeringsbudget beschikbaar gesteld.

Resultaatsafhankelijk budget

Daarnaast is er een resultaatafhankelijk budget beschikbaar gesteld voor een aantal onderwerpen, namelijk de studiewaarde, voortijdig schoolverlaten en de verbetering van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. In 2018 zijn de mbo-instellingen verder gegaan met de uitvoering van deze verbeterplannen en zijn de plannen van de kwaliteitsafspraken 2015 t/m 2018 afgerond. Indien aan de voorwaarden hiervoor is voldaan, zijn extra middelen aan de instellingen uitgekeerd.

Aanvullende bekostiging

Schoolmaatschappelijk werk in het mbo

Voor schoolmaatschappelijk werk zijn middelen aan de mbo-sector ter beschikking gesteld. Met deze middelen hebben de instellingen studenten met psychosociale problemen die dit (tijdelijk) nodig hebben, ondersteuning geboden. Deze ondersteuning helpt studenten voorkomende problemen op te lossen en levert zo een bijdrage aan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten.

Regionaal investeringsfonds (RIF)

Met het Regionaal investeringsfonds mbo, zijn in de periode 2014 tot en met 2017 middelen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (pps) in het beroepsonderwijs. Mbo-instellingen, bedrijfsleven en bijvoorbeeld regionale overheden kunnen gezamenlijk een aanvraag indienen. Deze aanvragen moeten bijdragen aan een betere aansluiting van het beroepsonderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt. Bovendien moeten bedrijfsleven en, bij voorkeur, regionale overheden in de desbetreffende regio financieel bijdragen. Uit de evaluatie is gebleken dat het fonds als katalysator werkt om de totstandkoming van pps'en te stimuleren. Wegens succes is het fonds in 2018 verlengd. Van 2014 tot en met 2018 zijn 119 publiek-private samenwerkingsverbanden tot stand gekomen en is in totaal door het Ministerie van OCW € 108 miljoen verplicht in het kader van het RIF. Daarvan is € 18,4 miljoen verplicht in 2018.

Salarismix Randstadregio’s

In het mbo zijn, aanvullend op de lumpsum, middelen beschikbaar gesteld om tot een versterking van de salarismix te komen in de Randstadregio’s. Aan de hand van behaalde competenties zijn docenten benoemd in een hogere schaal. De mbo-instellingen hebben de doelstellingen van de regeling zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin nagenoeg behaald. Met instellingen die de doelstellingen nog niet hebben behaald zijn nadere afspraken gemaakt waarmee op korte termijn wel invulling wordt gegeven aan de doelstellingen van de salarismix. Hiervoor was in 2018 € 47,6 miljoen beschikbaar.

Regionaal Programma

In 2018 zijn alle 39 RMC-regio’s (Regionaal Meld- en Coördinatiepunt) verder gegaan met de uitvoering van de afspraken uit de vierjarige regionale programma’s voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten en de begeleiding van jongeren in een kwetsbare positie. Voor de uitvoering van de regionale maatregelen was in 2018 in totaal € 52,99 miljoen beschikbaar. Hiervan is € 30,4 miljoen via de contactschool naar de regio gekomen. Het andere deel van het beschikbare budget is via de RMC-contactgemeente naar de regio gegaan (zie bijdrage aan medeoverheden). In het schooljaar 2017/2018 is het aantal vsv’ers 25.574.

Tegemoetkoming schoolkosten MBO

Via de «Regeling tijdelijke voorziening leermiddelen» is in 2018 € 10 miljoen beschikbaar gesteld om de schoolkosten voor minderjarige bol-studenten uit minimagezinnen te beperken. Hiermee wordt geborgd dat minderjarige bol-studenten niet vanwege financiële redenen afzien van een mbo-opleiding en dat deze studenten de opleiding volgen die bij hun talenten en ambities past.

Gelijke kansen

Van de middelen bestemd voor de Gelijke kansen is een deel besteed voor de uitvoering van het Actieprogramma Gelijke Kansen. Van de € 12 miljoen die beschikbaar was in 2018 voor mbo, was € 7,5 miljoen bestemd voor de regeling doorstroom mbo-hbo, € 4 miljoen voor de regeling compensatie langere inschrijvingsduur en € 0,5 miljoen was bestemd voor de regeling stimulering doorstroom niet verwant mbo-pabo. Uiteindelijk is er in 2018 op dit onderdeel € 18,8 miljoen gerealiseerd. Deze hogere realisatie is onder andere te verklaren omdat de middelen die in 2017 verplicht waren voor de regeling doorstroom mbo-hbo, conform regeling, in 2018 tot uitbetaling kwamen.

Subsidies

Subsidieregeling praktijkleren

Het doel van de subsidieregeling praktijkleren is om werkgevers te stimuleren praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen te bieden aan leerlingen, studenten en onderzoekers. De subsidie is een tegemoetkoming voor de kosten van de begeleiding in de praktijk. In 2018 is het beschikbare budget volledig uitgeput. Er zijn meer aanvragen gedaan voor de bbl dan het beschikbare budget. De regeling, die per 1 januari 2019 zou vervallen, is verlengd tot 2023 naar aanleiding van de motie van het lid Tielen om de subsidieregeling praktijkleren meerjarig vast te leggen.

Tel mee met taal

Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid zijn in 2018 middelen beschikbaar gesteld als bijdrage aan het actieplan «Tel mee met Taal 2016–2018» dat door de Ministeries van OCW, SZW en VWS wordt uitgevoerd en bekostigd. Met dit actieprogramma werden onder andere gemeenten, aanbieders van cursussen, bibliotheken en maatschappelijke organisaties ondersteund om laaggeletterden te herkennen, door te verwijzen en te scholen. Ook werden taalhuizen en taalpunten opgericht en taalvrijwilligers getraind. De activiteiten worden door verschillende partijen uitgevoerd. Het programma is verlengd tot en met eind 2019. Daarnaast is om de aanpak van laaggeletterdheid te versterken, in het Regeerakkoord afgesproken om het structurele budget voor de aanpak van laaggeletterdheid vanaf 2018 met € 5 miljoen per jaar te verhogen. Daarnaast kan de hogere realisatie in 2018 verklaard worden door bijdragen van andere departementen en een kasschuif uit 2017. In 2018 is de regeling geëvalueerd en is in voorjaar van 2019 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Loopbaanoriëntatie (LOB)

De LOB middelen zijn ingezet voor de LOB portal KiesMBO, dat in november 2018 is gelanceerd. Voorts zijn de middelen besteed aan het LOB Expertisepunt vo-mbo om de kwaliteit van loopbaanbegeleiding te verbeteren en de bestuurlijke afspraken in de LOB agenda’s vo en mbo te ondersteunen. Tevens wordt het project LOB en Gelijke Kansen in het mbo uitgevoerd ter versterking van de jongeren in een achterstandspositie en voor het creëren van gelijke kansen.

ROC Leiden

In het kader van de problematiek rondom ROC Leiden is in totaal een (maximale) financiële bijdrage van € 40 miljoen beschikbaar gesteld. Dit bedrag is in tranches in 2016 tot en met 2018 verstrekt. Het budget is conform vastgestelde begroting in 2018 in zijn geheel uitgeput.

Overige subsidies

Hieronder vallen posten zoals het Techniekpact, het Netwerk Burgerschap en het Steunpunt taal & Rekenen.

Opdrachten

In- en uitbesteding

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.

Caribisch Nederland

Een groot gedeelte van het budget is bestemd voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. Daarnaast zijn deze middelen onder meer ingezet voor het scholen van docenten en de transitie naar de Engelse taal op St. Eustatius om de kwaliteit van het onderwijs verder te verbeteren. De middelen voor Caribisch Nederland waren begroot op het instrument bijdrage aan medeoverheden. Vanuit dat instrument heeft er een overboeking van € 4,3 miljoen naar het instrument opdrachten plaatsgevonden.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 3,3 miljoen lager dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft onder meer de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 0,5 miljoen hoger) én een verlaging van € 5,1 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budget neutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden middelen verstrekt voor het uitvoeren van de subsidieregeling praktijkleren.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is een ZBO dat verantwoordelijk is voor de examens voor rekenen en taal in het beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal. De realisatie is in 2018 € 4,4 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt met name doordat de middelen zijn overgeheveld naar art.nr 3 (Voortgezet onderwijs).

Wet SLOA

De middelen worden ingezet voor het ontwikkelen van centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo door Cito. De subsidieverlening voor het Cito verloopt op basis van de wet SLOA. De realisatie in 2018 is € 3,6 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt met name doordat de middelen zijn overgeheveld naar art.nr 3 (Voortgezet onderwijs) ten behoeve van Cito.

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

SBB heeft middelen ontvangen om de wettelijke taken uit te voeren. Hiermee is een bijdrage geleverd aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Dit omvat zowel het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur, als het werven en accrediteren van leerbedrijven. Daarnaast zorgt SBB voor voldoende praktijkplaatsen en bevordert de kwaliteit van deze praktijkplaatsen.

Bijdrage aan medeoverheden

RMC’s

Dit betreft de bekostiging van de rmc-functie van 39 rmc-regio’s. De rmc-functie heeft tot taak met de vsv’ers van 18 jaar en ouder uit vo en mbo contact te leggen en hen zoveel mogelijk terug te begeleiden naar school of naar een combinatie van school en werk. Hiervoor was in 2018 € 35,3 miljoen beschikbaar.

Educatie

Sinds 1 januari 2015 wordt het educatiebudget per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een arbeidsmarktregio (via de contactgemeente). De verplichte besteding bij roc's, die tussen 2015 en 2017 geleidelijk is afgebouwd, is per 2018 geheel vervallen. Zo kunnen gemeenten beter maatwerk bieden voor de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie.

Caribisch Nederland

Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt jaarlijks een bijzondere uitkering verstrekt voor de Sociale Kanstrajecten Jongeren. Ook zijn er voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland. De gerealiseerde opdrachten en subsidies ten behoeve van Caribisch Nederland zijn onder de instrumenten opdrachten en subsidies gerealiseerd. Daarnaast hebben er kasschuiven naar latere jaren plaatsgevonden, met name vanwege vertraging in de onderwijshuisvesting. Hierdoor is de op dit instrument de realisatie € 15,6 miljoen lager.

Regionaal Programma

Voor de uitvoering van het regionaal programma voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie was in de begroting 2018 een bedrag van € 21,85 miljoen opgenomen. Dit is in de vorm van een specifieke uitkering aan RMC-contactgemeenten verstrekt. Door een administratieve fout is er op dit begrotingsartikel daarnaast nog € 0,7 miljoen betaald, terwijl dit pas in 2019 had moeten gebeuren. Dit leidt in 2018 tot een overschrijding van het budget met € 0,7 miljoen.

Ontvangsten

De ontvangsten van € 6,7 miljoen in 2018 zijn het gevolg van onder andere afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen.

Art.nr. 6 en 7 Hoger onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren:

De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren:

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals kwaliteitsafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren:

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder ook het accreditatiestelsel.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 6.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

         
 

Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs1

hbo: 58% (2010–2011)

hbo:55% (2016–2017)

hbo: 52% (2017–2018)

Hoger –2

Studentenmonitor Hoger Onderwijs

     

wo: 68% (2010–2011)

wo: 68% (2016–2017)

wo: 69% (2017–2018)

Hoger –2

b)

Vergroten studiesucces

         
 

Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar3

hbo: 65,7% (2010–2011)

hbo: 62,1% (2016–2017)

hbo: 63,3% (2017–2018)

2

DUO

     

wo: 57,3% (2010–2011)

wo: 73,2% (2016–2017)

wo: 72,6% (2017–2018)

 

 

Uitval in het eerste jaar3

hbo: 27,9% (2010–2011)

hbo: 26,8% (2016–2017)

hbo: 28,0% (2017–2018)

2

DUO

     

wo: 18,8% (2010–2011)

wo: 15,7% (2016–2017)

wo: 16,5% (2017–2018)

 

 

Switchen na het eerste jaar3

hbo: 8,4% (2010–2011)

hbo: 8,3% (2016–2017)

hbo: 8,3% (2017–2018)

2

DUO

     

wo: 9,0% (2010–2011)

wo: 8,3% (2016–2017)

wo: 9,1% (2017–2018)

 

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

         
 

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding4

66,2% (2011)

75,2% (2015)

Wordt niet meer gemeten

80% (2016)

PoMo (Personeels- en mobiliteitsonderzoek), bewerking Vereniging Hogescholen (2016).5

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Studenten-tevredenheid

hbo: 65,6% (2010–2011)

hbo: 75,8% (2017–2018)

hbo: 72,9% (2018–2019)

6

Nationale Studenten Enquête

     

wo: 81,1% (2010–2011)

wo: 85,2% (2017–2018)

wo: 84,0% (2018–2019)

   

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen

hbo: 18% (2012)

hbo: 20% (2017)

hbo: 20% (2018)

hbo: 19% (2016)

DUO

     

wo: 21% (2012)

wo:26% (2017)

wo:27% (2018)

wo: 22% (2016)

 
 

Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

17% (2010)

19% (2016)

19% (2017)

20% (2020)

Eurostat, Labour Force survey (LFS)

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

72% (2013)

75% (2016)

75% (2017)

Hoger (2020)

HBO-Monitor (factsheet Vereniging Hogescholen)

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt

56% (2011)

47% (2015)

52% (2017)

Hoger (2020)

NAE, Rapport Academici op de arbeidsmarkt

X Noot
1

De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.

X Noot
2

Hier geen landelijk streefdoel omdat er in de periode 2012–2016 prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt en er in 2018 geen afspraken met instellingen zijn gemaakt waaraan indicatoren gekoppeld zijn.

X Noot
3

De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.

X Noot
4

Voor het hbo betreft dit het aandeel docenten met een afgeronde master- of PhD-opleiding.

X Noot
5

Het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (PoMo) wordt tweejaarlijks uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is het coördinerend ministerie voor de arbeidszaken (arbeidsvoorwaarden, pensioenen, personeelsbeleid) van de overheid als geheel. Het onderzoek wordt gehouden onder zittend personeel en medewerkers die recent zijn in- en uitgestroomd. De resultaten worden verwerkt tot rapportages, themapublicaties en infographics die te vinden zijn op www.kennisopenbaarbestuur.nl.

X Noot
6

Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.

Tabel 6.2 Kengetallen1

1.

Ingeschreven studenten (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)

2013/14

2014/15

2015/16

2016/17

2017/18

2018/19

 

hbo voltijd bachelor

385,9

395,2

392,9

397,1

401,3

402,0

 

hbo voltijd master

3,0

3,3

3,2

3,5

4,1

4,8

 

hbo deeltijd bachelor

42,3

38,7

37,0

37,1

39,0

40,7

 

hbo deeltijd master

8,5

8,6

8,8

8,4

7,7

7,8

   

Totaal hbo

439,8

445,9

442,0

446,1

452,2

455,2

                 
 

wo voltijd bachelor

155,1

158,0

158,4

162,7

171,0

182,2

 

wo voltijd master

88,0

91,0

95,7

98,4

102,0

105,7

 

wo deeltijd bachelor

2,4

2,0

1,8

1,6

1,7

1,7

 

wo deeltijd master

4,0

3,7

3,4

3,3

3,2

3,2

   

Totaal wo

249,5

254,7

259,3

266,0

278,0

292,7

Bron: 1cijferho

           

2.

Gediplomeerden (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)

2013

2014

2015

2016

2017

2018

 

hbo voltijd bachelor

51,8

54,3

58,1

59,8

63,6

65,2

 

hbo voltijd master

1,1

1,2

1,3

1,3

1,3

1,5

 

hbo deeltijd bachelor

8,7

8,0

7,5

7,0

6,3

6,8

 

hbo deeltijd master

2,4

2,4

2,2

2,5

2,4

2,2

   

Totaal hbo

64,0

65,9

69,1

70,6

73,6

75,8

                 
 

wo voltijd bachelor

31,6

31,7

33,6

33,4

34,0

34,0

 

wo voltijd master

35,1

37,1

38,8

40,0

41,0

42,5

 

wo deeltijd bachelor

0,5

0,4

0,4

0,3

0,2

0,2

 

wo deeltijd master

1,4

1,3

1,4

1,1

1,1

1,1

   

Totaal wo

68,7

70,5

74,0

74,8

76,3

77,8

Bron: 1cijferho

           

3.

Onderwijsuitgaven per student2 (bedragen x € 1.000)

   

2015

2016

2017

2018

 

hbo

   

6,9

6,9

7,0

7,4

 

wo

   

6,9

6,9

7,0

7,4

4.

Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd, bedragen x € 1)

           
             

2017/18

             

2.006

 
X Noot
1

De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset. Daarnaast zijn de aantallen ingeschreven studenten en gediplomeerden nu inclusief het groene onderwijs, en daardoor niet vergelijkbaar met de aantallen uit de begroting 2018 en de jaarverslagen over voorgaande jaren.

X Noot
2

Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2018 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).

Toelichting:

Overige indicatoren en kengetallen voor het stelsel hoger onderwijs zijn opgenomen in het Staat van het Onderwijs 2016–2017 en in OCW in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

In het onderdeel beleidsprioriteiten zijn de belangrijkste beleidsconclusies over 2018 opgenomen. Aanvullend kan nog worden gemeld dat het experiment flexstuderen met ingang van het studiejaar 2017/2018 van start is gegaan (tussenrapportage volgt uiterlijk in september 2019, eindevaluatie in september 2022) en de pilot instellingsaccreditatie met lichte opleidingsaccreditatie per 2018 in werking is getreden.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 6 Hoger beroepsonderwijs (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

2.961.392

2.874.883

2.867.843

3.213.191

3.461.463

3.215.709

245.754

Waarvan garantieverplichtingen

26.789

25.983

70.434

53.643

22.410

 

22.410

Waarvan overige verplichtingen

2.934.603

2.848.900

2.797.409

3.159.548

3.439.053

3.215.709

223.344

Uitgaven

2.732.897

2.811.099

2.833.160

2.925.976

3.262.539

3.140.498

122.041

                   

Bekostiging

2.688.138

2.756.130

2.773.809

2.868.197

3.185.040

3.080.297

104.743

Hoofdbekostiging

2.518.043

2.578.000

2.584.417

2.713.021

3.185.040

3.080.297

104.743

 

Onderwijsdeel hbo

2.445.854

2.507.785

2.505.033

2.630.368

3.091.346

2.989.506

101.840

 

Deel ontwerp en ontwikkeling

69.201

70.046

70.915

72.439

80.191

73.961

6.230

 

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen

   

8.346

10.171

13.503

16.830

– 3.327

 

Bekostiging experimenten open bestel

2.537

           
 

Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo

451

169

123

43

     

Prestatiebox

170.095

178.130

189.392

155.176

0

0

0

 

Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering

170.095

178.130

189.392

155.176

     
                   

Subsidies

752

3.798

5.569

5.001

2.077

1.806

271

 

Regeling stimulering Bèta/techniek

 

2.758

4.289

3.143

   

0

 

Overig

752

1.040

1.280

1.858

2.077

1.806

271

                   

Opdrachten

242

271

0

0

0

0

0

 

Uitbesteding1

242

271

         
                   

Bijdragen aan agentschappen

17.851

17.613

17.540

14.089

12.969

14.080

– 1.111

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

17.851

17.613

17.540

14.089

12.969

14.080

– 1.111

                   

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

23.616

31.096

36.242

38.689

62.453

44.315

18.138

 

NWO (Praktijkgericht onderzoek hbo)

23.616

28.696

29.477

29.329

48.963

31.769

17.194

 

NWO (Promotiebeurs voor leraren)

 

2.400

2.949

5.720

9.238

9.026

212

 

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)2

   

3.816

3.640

4.252

3.520

732

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

2.298

2.191

0

0

0

0

0

 

Stichting Studiekeuze 1233

2.298

2.191

         
                   

Ontvangsten

2.615

1.288

1.903

1.358

2.057

1.213

844

X Noot
1

Noot 1: Vanaf 2016 opgenomen onder opdrachten artikel 7 wo (zie tabel 6.4)

X Noot
2

Noot 2: Tot 2016 opgenomen onder bijdragen aan ZBO's/RWT's artikel 7 wo (zie tabel 6.4)

X Noot
3

Noot 3: Vanaf 2016 opgenomen onder bijdragen aan (inter)nationale organisaties artikel 7 wo (zie tabel 6.4)

Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid art. 7 Wetenschappelijk onderwijs (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

4.293.686

4.235.203

4.391.850

4.663.507

5.038.007

4.753.943

284.064

Waarvan garantieverplichtingen

9.017

– 22.983

 

– 22.983

– 22.983

 

– 22.983

Waarvan overige verplichtingen

4.284.669

4.258.186

4.391.850

4.686.490

5.060.990

4.753.943

307.047

Uitgaven

4.152.113

4.210.383

4.328.205

4.443.628

4.860.007

4.696.066

163.941

                   

Bekostiging

4.115.685

4.178.621

4.298.116

4.416.577

4.829.573

4.667.614

161.959

Hoofdbekostiging

3.986.790

4.042.961

4.153.232

4.300.299

4.829.573

4.667.614

161.959

 

Onderwijsdeel wo

1.641.970

1.675.277

1.731.117

1.831.298

2.196.748

2.092.269

104.479

 

Onderzoeksdeel wo

1.730.563

1.750.117

1.768.756

1.800.009

1.962.582

1.920.983

41.599

 

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

614.257

617.567

653.359

668.992

670.243

654.362

15.881

Prestatiebox

128.895

135.660

144.884

116.278

0

0

0

 

Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering

128.895

135.660

144.884

116.278

     
               

Subsidies

10.067

4.709

3.160

2.553

3.573

3.995

– 422

 

Subsidieregeling Sirius programma

5.443

1.726

         
 

Subsidieregeling Libertas Noodfonds

605

265

         
 

3TU's samenwerking

1.500

           
 

Open en online onderwijs

   

1.027

988

1.674

1.600

74

 

Overig

2.519

2.718

2.133

1.565

1.899

2.395

– 496

               

Opdrachten

1.240

1.374

2.716

1.851

2.404

1.705

699

 

Uitbesteding1

1.240

1.374

2.716

1.851

2.404

1.705

699

                   

Bijdragen aan ZBO's/RWT

3.769

4.032

         
 

Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)2

3.769

4.032

         
                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

21.352

21.647

24.213

22.647

24.457

22.752

1.705

 

Organisaties3

21.352

21.647

24.213

22.647

24.457

22.752

1.705

Ontvangsten

10.426

592

2.253

1.364

172

16

156

X Noot
1

Noot 1: Vanaf 2016 inclusief opdrachten artikel 6 hbo (zie tabel 6.3)

X Noot
2

Noot 2: Vanaf 2016 opgenomen onder bijdragen aan ZBO's/RWT's artikel 6 hbo (zie tabel 6.3)

X Noot
3

Noot 3: Vanaf 2016 inclusief bijdragen aan (inter)nationale organisaties artikel 6 hbo (zie tabel 6.3)

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 ligt voor het hbo € 122,0 miljoen en voor het wo € 163,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is bij het hbo € 0,8 miljoen en bij het wo € 0,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

De bekostiging van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging waarbij het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen afzonderlijk worden bekostigd. De bekostiging is voor het hbo met € 104,7 miljoen en voor het wo met € 162,0 miljoen verhoogd. Dit betreft:

  • Aanpassing op basis van de studentenaantallen uit de Referentieraming 2018 (hbo + € 33,6 miljoen en wo + € 58,0 miljoen);

  • De verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2018 (hbo + € 72,0 miljoen en wo + € 106,4 miljoen);

  • Toevoeging van de regeerakkoordmiddelen toegepast onderzoek (hbo + € 4,5 miljoen);

  • Een meevaller (hbo – € 0,8 miljoen) op de bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen. Er werden minder vouchers toegekend dan geraamd;

  • Diverse kleinere mutaties voor onder andere lerarenbeleid, uitbesteding van opdrachten en overige beleidsgerichte activiteiten (hbo – € 4,6 miljoen en wo – € 2,4 miljoen).

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs, onderzoek (wo) en ontwerp & ontwikkeling (hbo). De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de WHW. In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel (hbo en wo)

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top),

  • b. een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen, en

  • c. een onderwijsopslag in percentages.

Deel ontwerp en ontwikkeling (hbo) en Onderzoeksdeel (wo)

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden,

  • b. een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerperscertificaten,

  • c. een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht, en

  • d. een voorziening onderzoek in percentages.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (wo)

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo)

Dit deel bestaat uit het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering. Doel is om kennis op te doen over de effecten van meer maatwerk en vraaggerichtheid van het aanbod op de deelname en diplomering van volwassenen in het deeltijd- en duale onderwijs. In het experiment vraagfinanciering maken studenten aanspraak op vouchers die zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen, en hebben bekostigde instellingen meer mogelijkheden voor flexibiliteit en vraaggerichtheid. Het experiment is in 2016 gestart in de sector Techniek & ICT en vanaf september 2017 ook in een aantal opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. Ook in 2018 zijn er nog een aantal nieuwe opleidingen toegetreden tot het experiment vraagfinanciering. Doordat het experiment deels nog in een opstartfase zat, bleef het aantal aangevraagde vouchers in 2018 achter bij de raming. De realisatie in 2018 is daardoor € 3,3 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Van dit bedrag is € 2,5 miljoen conform de gehanteerde regelgeving en systematiek overgeheveld naar het onderwijsdeel van de rijksbijdrage van de instellingen, het restant is als meevaller te beschouwen.

Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders, onder andere door te werken met leeruitkomsten en leerwegonafhankelijke toetsing, bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs. De pilots zijn eveneens in 2016 van start gegaan en in 2017 uitgebreid met meer opleidingen, er nemen nu ongeveer 500 opleidingen van 21 hogescholen (publiek en privaat) deel aan de pilots flexibilisering.

De evaluatie van zowel het experiment als de pilots vindt in 2021 plaats. Een tussenevaluatie is in voorjaar 2019 aan de Tweede Kamer gezonden. Op basis van de tussenevaluatie kan worden besloten of het experiment vraagfinanciering eventueel wordt uitgebreid of aangepast.

Subsidies

Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)

Vanaf 2018 is er een nieuwe regeling open en online hoger onderwijs 2018–2022. Ten opzichte van de eerdere stimuleringsregeling heeft deze als extra doelstelling, naast het versterken van open en online onderwijs, ook het stimuleren van delen, hergebruiken en (door)ontwikkelen van open leermateriaal in vakcommunity’s. De regeling is bedoeld om instellingen, passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. De regeling bestaat uit twee pijlers: online onderwijs en open leermaterialen. Projecten dragen bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijsmateriaal, en de toegankelijkheid van Nederlandse onderwijsinstellingen. SURF (ICT-samenwerkingsorganisatie van het onderwijs en onderzoek in Nederland) adviseert de Minister over de projectaanvragen en ondersteunt de instellingen tijdens de uitvoering van de projecten. Onder begeleiding van SURF zijn in 2018 12 projecten gestart: 7 voor de pijler online onderwijs en 5 voor de pijler open leermaterialen. De instellingen matchen de aan hun toegekende subsidie met ten minste hetzelfde bedrag. De projecten kennen een looptijd van maximaal 24 maanden. Daarnaast voert SURF een Kennisagenda uit, gericht op het opdoen, ontwikkelen en delen van kennis over online onderwijs en open leermaterialen in de Nederlandse context. De resultaten van de projecten van de instellingen zijn hiervoor belangrijke input.

Overig (hbo en wo)

Hieronder vallen, afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo, overige subsidietoekenningen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en communicatie rondom het studievoorschot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor de begrotingsartikelen 6 en 7. De gerealiseerde uitgaven liggen € 1,1 miljoen lager dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft onder meer verhogingen vanwege uitvoering halvering van het collegegeld (€ 2 miljoen) en toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 0,4 miljoen) én verlagingen voor het naar 2019 overhevelen van middelen vervangingsportfolio DUO (€ 1,5 miljoen) en in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW (€ 2,4 miljoen), welke laatste middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

NWO

Praktijkgericht onderzoek hbo: Van hogescholen wordt verwacht dat zij een centrale rol in de Nederlandse en internationale kennisinfrastructuur vervullen. Voor praktijkgericht onderzoek hebben hogescholen direct toegang tot de competitieve onderzoekgeldstroom voor het hbo bij het NWO; het RAAK-programma (voormalige Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen). Vanaf 2018 is vanuit het Regeerakkoord Rutte III extra geïnvesteerd in het praktijkgericht onderzoek, voor 2018 is daardoor het budget verhoogd met € 10,5 miljoen. Daarnaast is het budget verhoogd voor de OCW-programma’s Postdoc/City Deals Kennis Maken (€ 3 miljoen), het IenM-programma PROO/VANG (€ 1 miljoen) en het LVN-groenpact (€ 2 miljoen). Tenslotte is het budget aangepast voor de loon- en prijsbijstelling (€ 0,7 miljoen).

Praktijkgericht onderzoek van hogescholen groeit uit tot een eigenstandige en hoogwaardige vorm van onderzoek met een sterke binding met maatschappij en economie en een duidelijk eigen positie in het kennisbestel. Het Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA (onderdeel van NWO) stimuleert en richt de verdere vernieuwing en uitbouw van het onderzoek aan hogescholen. In 2018 honoreerde Regieorgaan SIA daartoe 338 projecten (van 450 ontvankelijke indieningen) in 11 verschillende regelingen. In 2018 zijn 321 projecten gestart. Ultimo 2018 waren er 669 projecten in uitvoering.

Promotiebeurs voor Leraren: Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. In 2018 is via NWO aan 48 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar verstrekt.

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Dit betreft de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van een getroffen afbetalingsregeling of door correcties en eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende bekostiging en subsidies.

Art.nr. 8 Internationaal beleid

A. Algemene doelstelling

Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren:

Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etc. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals Stichting Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van het Ministerie van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.

Indicatoren/kengetallen

Internationale – ondersteunende – maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op OCW in Cijfers. Deze website biedt ook informatie over de indicatoren over o.a. het programma Erasmus+, maar ook de prestaties van de beroepsbevolking worden internationaal vergeleken in het kader van het «Programme for International Assessment of Adult Competencies» (PIAAC).

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van internationaal beleid worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid art. 8 Internationaal beleid (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

2018

Verplichtingen

13.973

14.645

11.001

13.080

13.236

11.116

2.120

807

Uitgaven

12.330

12.669

12.281

11.625

12.496

11.716

780

766

                 

Subsidies

1.297

1.559

1.595

856

820

821

– 1

155

 

Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)

773

724

632

         
 

Netherlands house for Education and Research (Neth-ER)

450

600

600

600

600

600

   
 

Frans-Nederlandse academie (FNA)

20

             
 

Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

24

135

211

186

155

196

– 41

155

 

Overige incidentele subsidies

30

100

152

70

65

25

40

 
                     

Opdrachten

6

359

1.002

56

0

210

– 210

0

 

Beleidsonderzoek en benchmarking

6

33

61

30

 

103

– 103

 
 

Incidentele Internationale activiteiten

 

22

3

23

 

107

– 107

 
 

EU-Voorzitterschap

 

304

938

3

       
                     

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

10.577

10.301

9.234

10.287

11.250

10.259

991

185

 

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

141

135

135

135

 

135

– 135

 
 

EP Nuffic

4.690

3.505

3.566

3.838

3.875

3.793

82

 
 

Nederlandse Taalunie

3.224

4.140

2.806

2.821

2.727

2.764

– 37

 
 

Europa College Brugge

30

30

30

30

30

30

0

 
 

Unesco

         

20

– 20

 
 

OESO CERI

67

69

71

74

77

76

1

 
 

Fulbright Center

388

368

368

368

468

368

100

 
 

DCCIC

90

90

90

     

0

 
 

Stichting Ons Erfdeel

185

185

185

185

185

185

0

185

 

Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training

1.762

1.779

1.963

2.208

2.989

2.064

925

 
 

EU-programma's en activiteiten

   

20

 

40

20

20

 
 

Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)

     

628

859

804

55

 
                     

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

450

450

450

426

426

426

0

426

 

Vlaams-Nederlands huis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa)

450

450

450

426

426

426

0

426

Ontvangsten

310

113

1

24

113

99

14

 

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 ligt € 0,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Het betreft hier voornamelijk een ophoging van het budget voor het Nationaal Agentschap Erasmus+. De realisatie van de verplichtingen is € 2,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Het betreft hier mutaties waarbij de verplichting in 2018 is aangegaan met kasgevolgen voor 2019. De realisatie van de ontvangsten is bijna gelijk aan het oorspronkelijk begrote bedrag.

Subsidies

Neth-ER

De vereniging Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie. De leden van Neth-ER bestaan op dit moment uit: MBO-raad; Nuffic; KNAW; NFU; TNO; VSNU; Vereniging Hogescholen; NWO; ISO; JOB; LSVB; en ZonMw. Het gezamenlijke doel van de vereniging is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten door de leden onder andere te voorzien van informatie over het Europees beleidsproces en het versterken van het netwerk van de leden. Daarnaast vormt Neth-ER ook een platform voor vroegtijdige afstemming tussen OCW en de in Neth-ER verenigde veldorganisaties op het gebied van Europees onderwijs- en wetenschapsbeleid. Neth-ER wordt gefinancierd vanuit bijdragen van de leden en een aanvullende subsidie van het Ministerie van OCW.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Nuffic

Nuffic ondersteunt de internationalisering in het onderwijs. In het primair en voortgezet onderwijs doet Nuffic dit met kennis en kleine financiële bijdrages voor onder meer expertiseontwikkeling en mobiliteit van leerlingen, onderwijzend personeel, voor vroegtijdig vreemdetalenonderwijs, tweetalig onderwijs en internationale uitwisseling.

Nederlandse Taalunie

De Nederlandse Taalunie is de verdragsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van het Nederlands. De Taalunie is de organisatie die namens de overheden van Nederland en Vlaanderen het taalbeleid vormgeeft. De Taalunie stimuleert ook de uitwerking van door het Comité van Ministers vastgesteld beleid door organisaties te steunen die op veel taalgebonden terreinen werkzaam zijn.

Fulbright Center

Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

Cultural Contact Point

Het Cultural Contact Point geeft advies over de subsidieregelingen van het EU-cultuurprogramma en biedt begeleiding bij het doen van een aanvraag. Het is een uitvoerend orgaan ten behoeve van het EU-Cultuurprogramma en ondergebracht bij DutchCulture centre for international cooperation(DCCIC). In 2017 is de reservering voor de bijdrage aan het Cultural Contact Point overgedragen naar art.nr. 14(cultuur).

Stichting Ons Erfdeel

De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen, onder meer met behulp van het tijdschrift Ons Erfdeel en het Jaarboek The Low Countries, Septentrion en de Franse Nederlanden.

Nationaal Agentschap Erasmus+

Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is samen met het Nationaal Agentschap Erasmus+ Jeugd belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is een samenwerking van Nuffic en Cinop. De omvang van het Europese programma Erasmus+ en de daarbij behorende uitvoeringskosten zijn sterk gestegen. De ophoging van de OCW bijdrage aan het Agentschap volgt de ophoging van de Europese Commissie aan het Agentschap.

Duitsland Instituut Amsterdam

Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast stimuleert het DIA het onderwijs in de Duitse taal in Nederland.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Vlaams-Nederlands Huis De Buren

Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken)).

Tabel 8.2 Homogene Groep Internationale Samenwerking (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3.155

3.155

3.155

2.858

2.873

2.873

0

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

54.338

51.688

52.588

49.001

51.437

50.311

– 1.126

Internationaal beleid (artikel 8)

705

810

886

932

766

942

176

Cultuur (artikel 14)

5.459

5.393

5.739

4.640

4.617

4.617

 

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

524

454

454

454

454

454

 

Apparaatskosten (artikel 95)

       

139

0

– 139

Totaal

64.181

61.500

62.822

57.885

60.286

59.197

– 1.089

Toelichting:

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is sinds 1997 een budgettaire constructie binnen de rijksbegroting. In de HGIS worden de uitgaven van de verschillende ministeries op het gebied van het buitenlandbeleid gebundeld, waarmee de onderlinge samenhang geïllustreerd wordt. Dit bevordert de samenwerking en de afstemming tussen de betrokken ministeries. Bovenstaande tabel geeft een onderverdeling van de HGIS middelen van het Ministerie van OCW per artikel.

Art.nr. 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

A. Algemene doelstelling

De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.

Financieren:

De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het (mee)financieren van (mogelijkheden tot) professionalisering. Dit via aanvullende bekostiging en subsidies.

Stimuleren:

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit door middel van het in 2007 uitgebrachte actieplan «LeerKracht van Nederland», het in mei 2011 uitgebrachte actieplan «Leraar 2020, een krachtig beroep!» en de in oktober 2013 opgestelde «Lerarenagenda 2013–2020: de leraar maakt het verschil» en de op basis daarvan met belanghebbenden afgesloten convenanten en bestuursakkoorden.

Regisseren:

De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken levert zij een bijdrage aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Zij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.

Indicatoren/kengetallen:

De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten en in OCW in cijfers. Het Dashboard Lerarenagenda geeft een beeld van de kwantitatieve voortgang voor alle zeven lijnen van de Lerarenagenda.

C. Beleidsconclusies

Onderwijscoöperatie

In mei 2018 heeft de Onderwijscoöperatie (OC) besloten zichzelf op te heffen. Dit betekent dat de subsidierelatie tussen OCW en de OC per 1 januari 2019 is beëindigd. Inmiddels zijn de meeste taken van de OC stopgezet. De OC heeft in 2018 al geen Leraar van het Jaar-verkiezing meer georganiseerd en ook het Lerarencongres is geannuleerd. De publiekrechtelijke taken van de OC, met als voornaamste de uitvoering van het Lerarenontwikkelfonds (LOF), zijn overgedragen naar het CAOP. Voor de medewerkers die nog geen andere aanstelling hebben kunnen vinden, heeft de OC een sociaal plan opgesteld. Leraren zijn nu weer aan zet om te komen tot een nieuwe, stevige, breed gedragen beroepsorganisatie van leraren die de beroepsgroep vertegenwoordigt.

De belangrijkste andere wijzigingen op het gebied van leraren worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Budgettaire gevolgen van beleid art. 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

153.898

168.537

188.280

152.191

138.490

180.323

– 41.833

Uitgaven

339.016

209.749

208.594

162.367

140.384

181.159

– 40.775

                   

Bekostiging

157.130

18.720

24.612

27.820

26.720

32.442

– 5.722

Hoofdbekostiging

             

Prestatiebox

33.700

           
 

Professionalisering po/vo/bve

33.700

           

Aanvullende bekostiging

123.430

18.720

24.612

27.820

26.720

32.442

– 5.722

 

Functiemix VO Randstadregio's

61.075

           
 

Salarismix MBO Randstadregio's

41.001

           
 

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

16.120

18.720

24.612

27.820

26.720

32.442

– 5.722

 

G.O.- en vakbondsfaciliteiten po

5.234

           
                   

Subsidies

156.984

177.228

167.251

125.339

109.289

135.889

– 26.600

 

Lerarenbeurs/zij-instroom

81.474

111.722

115.534

109.945

103.380

122.642

– 19.262

 

impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo

16.103

20.366

16.774

2.625

687

1.638

– 951

 

Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

17.942

16.779

17.418

63

     
 

Verankering academische opleidingsschool

2.665

2.383

1.120

       
 

InnovatieImpuls Onderwijs

2.726

385

         
 

Arbeidsmarkt-/kennisactiviteiten po

2.230

           
 

Onderwijscoöperatie

2.900

2.908

3.015

2.945

822

2.945

– 2.123

 

Open Universiteit (LOOK)

1.937

           
 

Promotiebeurs voor leraren

7.874

7.610

6.502

3.251

   

0

 

Projecten professionalisering

959

1.327

1.092

3.899

1.665

2.000

– 335

 

Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek

7.335

4.733

654

     

0

 

Caribisch Nederland

2.097

2.308

         
 

Overige projecten

10.742

6.707

5.142

2.611

2.735

6.664

– 3.929

               

Opdrachten

9.168

7.302

10.908

3.654

1.623

7.492

– 5.869

 

Onderzoek, ramingen en communicatie

9.168

7.302

3.837

2.685

1.497

3.492

– 1.995

 

Leraren- en schoolleidersregister

   

7.071

969

126

4.000

– 3.874

               

Bijdrage aan agentschappen

7.770

6.499

5.823

5.554

2.752

5.336

– 2.584

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

7.770

6.499

5.823

5.554

2.752

5.336

– 2.584

               

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

7.964

           
 

– 

Stichting Vervangingsfonds Bedrijfsgezondheid

7.964

           

Ontvangsten

6.544

7.596

12.319

11.319

9.812

6.000

3.812

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 is € 40,8 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De realisatie van de ontvangsten is € 3,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Bekostiging

Aanvullende bekostiging

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen:

Opleidingsscholen ontvangen aanvullende bekostiging om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden. De realisatie is € 5,7 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Het aantal studenten dat bepalend is voor het niveau van de bekostiging op de opleidingsscholen heeft niet het maximum bereikt.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De belangrijkste subsidies zijn de lerarenbeurs (t.b.v. bachelor- en masteropleiding voor leraren in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs), zij-instroom (t.b.v. instroom uit andere beroepssectoren), impuls tekortvakken vo en wetenschap en techniek pabo. De realisatie op de subsidies is € 26,6 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voor een groot deel veroorzaakt door de taakstelling van € 25,0 miljoen op de lerarenbeurs. Daarnaast is door de afbouw van activiteiten door de Onderwijscoöperatie € 2,1 miljoen niet besteed. Verder is de realisatie op de regeling tegemoetkoming onderwijsmasters € 1,1 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting en is de realisatie van een subsidie voor een onderzoek naar innovatieve concepten € 0,5 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. De realisatie op de opdrachten is € 5,9 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door de taakstellende onderuitputting op het lerarenregister door de afbouw van activiteiten door de Onderwijscoöperatie.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs:

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 2,6 miljoen lager dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft een verlaging van € 2,6 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 3,8 miljoen hoger doordat meer leraren, die hun opleiding niet of niet voldoende hebben afgerond in voorgaande jaren, de toegekende beurs hebben terugbetaald.

Art.nr. 11 Studiefinanciering

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren:

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering van de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over studiefinanciering wordt verwezen naar Onderwijs in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS)

Het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) omvat de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinancieringssystemen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs en zorgt voor een toekomst vaste en efficiënte uitvoering. In 2018 heeft de grootste programma-activiteit plaatsgevonden: de conversie van de WSF-gegevens naar het nieuwe systeem. PVS is in 2018 succesvol afgerond, waardoor alle (oud-)studenten zijn aangesloten op PVS. Door een overstap op het PVS systeem kunnen de leningen (zowel basisbeurs, aanvullende beurs als de reisvoorziening) van sommige studenten eerder dan voorheen omgezet worden in een gift. Oorspronkelijk worden leningen altijd in januari van het volgende jaar omgezet. Met het huidige systeem kunnen de leningen gelijk omgezet worden als studenten hun diploma halen. Dit sluit beter aan bij de belevingswereld van de studenten en voorkomt verwarring. Het betreft hier studenten die al aan het terugbetalen zijn, studenten die bijna moeten beginnen met terugbetalen en studenten waarvan de diplomatermijn binnen een jaar verstrijkt of al verstreken is.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid art. 11 Studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.563.829

6.200.225

5.373.215

827.010

Uitgaven

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.563.829

6.200.225

5.373.215

827.010

                   

Inkomensoverdracht

3.011.892

2.261.813

3.202.597

1.496.930

3.251.767

2.252.834

998.933

Basisbeurs

1.363.422

1.307.103

1.014.122

741.403

503.228

533.880

– 30.652

 

Gift (R)

989.938

1.045.073

1.075.460

1.108.885

1.210.960

1.075.269

135.691

 

Prestatiebeurs (NR)

373.484

262.030

– 61.338

– 367.482

– 707.732

– 541.389

– 166.343

Aanvullende beurs

683.797

736.390

757.761

777.233

808.533

804.037

4.496

 

Gift (R)

537.091

579.340

585.282

608.481

672.109

618.438

53.671

 

Prestatiebeurs (NR)

146.706

157.051

172.479

168.752

136.424

185.599

– 49.175

Reisvoorziening

819.053

167.521

1.420.507

– 41.301

1.631.598

742.473

889.125

 

Bijdrage aan vervoersbedrijven (R)

1.124.222

384.717

1.605.171

122.391

1.723.502

867.313

856.189

 

Gift (R)

521.861

594.044

639.958

668.643

718.370

667.203

51.167

 

Prestatiebeurs (R)

– 827.030

– 811.239

– 824.622

– 832.335

– 810.274

– 792.043

– 18.231

Overige uitgaven

145.620

50.798

10.207

19.595

308.408

172.444

135.964

 

Overige uitgaven relevant (R)

170.521

97.552

117.723

285.356

77.750

79.087

– 1.337

 

Caribisch Nederland (R)

2.129

3.013

3.320

3.491

3.210

4.031

– 821

 

Overige uitgaven niet-relevant (NR)

– 27.030

– 49.767

– 110.836

– 269.252

227.448

89.326

138.122

                   

Leningen

1.713.785

1.974.217

2.500.210

2.934.328

2.832.535

3.014.916

– 182.381

 

Rentedragende lening (NR)

1.551.003

1.771.421

2.238.174

2.612.321

2.480.180

2.670.455

– 190.275

 

Collegegeldkrediet (NR)

162.782

202.796

262.036

322.007

352.355

344.461

7.894

               

Bijdrage aan agentschappen

120.668

131.657

125.255

132.571

115.923

105.465

10.458

 

Dienst Uitvoering Onderwijs (R)

120.668

131.657

125.255

132.571

115.923

105.465

10.458

Ontvangsten

751.400

764.976

795.034

826.628

846.307

896.901

– 50.594

 

Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R)

186.151

154.920

128.017

106.887

95.100

107.886

– 12.786

 

Kortlopende vorderingen (R)

96.423

92.801

83.054

93.778

57.673

81.559

– 23.886

 

Terugontvangen hoofdsom (NR)

468.826

517.254

583.963

625.963

693.534

707.456

– 13.922

Tabel 11.2 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Totaal programma-uitgaven

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.563.829

6.200.225

5.373.215

827.010

Relevante uitgaven:

2.639.400

2.024.157

3.327.547

2.097.483

3.711.550

2.624.763

1.086.787

Niet-relevante uitgaven:

2.206.945

2.343.531

2.500.515

2.466.346

2.488.675

2.748.452

– 259.777

Totaal ontvangsten

751.400

764.976

795.034

826.628

846.307

896.901

– 50.594

Relevante ontvangsten:

282.574

247.721

211.071

200.665

152.773

189.445

– 36.672

Niet-relevante ontvangsten:

468.826

517.254

583.963

625.963

693.534

707.456

– 13.922

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

De realisatie van de uitgaven lag in 2018 € 827,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De relevante uitgaven vielen € 1086,8 miljoen hoger uit dan begroot. Hiervan wordt een groot deel verklaard door kasschuiven die hebben plaatsgevonden in de Miljoenennota en de Najaarsnota voor de optimalisatie van het kasritme van de Staat. Het betreft hier een vooruitbetaling van € 869,6 miljoen aan OV-bedrijven voor de OV-abonnementen van studenten. De niet-relevante uitgaven waren € 259,8 miljoen lager dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 50,6 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De relevante ontvangsten waren € 36,7 miljoen lager dan begroot, de niet-relevante ontvangsten waren € 13,9 miljoen lager.

De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2018 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

De basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten. Sinds de invoering van het studievoorschot ontvangen studenten die aan een nieuwe opleiding beginnen in het hoger onderwijs (ho) geen basisbeurs meer. Er zijn nog wel studenten die basisbeurs ontvangen omdat zij voor de invoering van het studievoorschot zijn begonnen met studeren.

Tabel 11.3 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Studerenden met basisbeurs

665.088

630.872

506.094

395.402

290.298

306.100

– 15.802

Bol

237.993

238.947

236.048

230.764

220.603

226.000

– 5.397

Hbo

283.878

265.655

197.812

132.213

64.064

74.100

– 10.036

Wo

143.217

126.270

72.234

32.425

5.631

6.000

– 369

(Nul)lening en geen basisbeurs

109.981

153.663

277.203

393.096

486.511

477.600

8.911

Bol

6.235

6.975

7.702

8.432

8.067

7.100

967

Hbo

52.994

75.663

142.916

214.365

277.321

269.200

8.121

Wo

50.752

71.025

126.585

170.299

201.123

201.300

– 177

Totaal

775.069

784.535

783.297

788.498

776.809

783.700

– 6.891

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2018 lager lag dan geraamd (6.891 studerenden minder).

In de tabel zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot opgenomen in de categorie «(nul)lening en geen basisbeurs», omdat zij geen basisbeurs ontvangen. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het aantal studenten in zowel bol, hbo als wo met een basisbeurs is lager dan was geraamd. Het aantal studenten met een (nul)lening zonder basisbeurs is juist hoger in de bol en het hbo dan was geraamd. In het wo is dit aantal ongeveer gelijk gebleven.

Tabel 11.4 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Bol direct gift

115,6

103,2

85,0

79,3

82,3

78,1

3,2

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

201,3

209,5

217,0

226,0

250,2

228,4

21,8

Ho direct gift

2,7

2,4

2,7

3,4

6,0

0,5

5,5

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

670,3

730,0

770,8

800,2

872,5

768,3

104,2

Totaal

989,9

1.045,1

1.075,5

1.108,9

1211,3

1.075,3

134,7

Bron: Realisatiegegevens DUO

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Bol toekenningen

251,8

256,7

259,5

249,8

238,5

254,2

– 15,7

Bol omzettingen

– 200,1

– 208,0

– 217,0

– 226,0

– 250,2

– 228,4

– 21,8

Ho toekenningen

977,9

933,7

662,8

406,8

175,4

191,8

– 16,4

Ho omzettingen

– 656,1

– 720,4

– 766,6

– 798,0

– 871,5

– 759,1

– 112,4

Totaal

373,5

262,0

– 61,3

– 367,5

– 707,8

– 541,4

– 166,4

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In de beroeps opleidende leerweg (bol) is in 2018 per saldo € 12,5 miljoen (€ 3,2 miljoen en – € 15,7 miljoen) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. Deze € 12,5 miljoen lagere uitgaven worden voornamelijk veroorzaakt door het lagere studentenaantal en een verschuiving van uitwonende studenten naar thuiswonende studenten.

In 2018 zijn per saldo € 21,8 miljoen meer basisbeursuitgaven in de bol in gift omgezet dan geraamd. In het ho is ten opzichte van de raming € 104,2 miljoen meer basisbeurs omgezet in gift. Dit geldt zowel in het hbo als in het wo. Zie hiervoor de toelichting bij de beleidsconclusies.

De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben, zijn € 5,5 miljoen hoger dan geraamd. Dit zijn studenten die nog recht hebben op een basisbeurs, omdat zij sneller zijn afgestudeerd dan de voorgeschreven vier jaar. Waarschijnlijk is dit het resterende effect van de boeggolf voor het studievoorschot.

De toekenningen basisbeurs als prestatiebeurs in het hoger onderwijs waren € 16,4 miljoen lager dan begroot, omdat er minder studenten waren die nog onder het overgangsrecht vielen en daardoor nog recht hadden op de basisbeurs.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de studie van hun kinderen. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt waarvan de hoogte afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Bol

112.519

115.390

115.226

112.894

110.724

109.700

1.024

Hbo

85.600

88.881

86.974

88.376

88.466

87.600

866

Wo

28.077

29.202

28.540

29.288

30.127

29.800

327

Totaal

226.196

233.473

230.740

230.558

229.317

227.100

2.217

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen is in 2018 in het bol, hbo en wo hoger uitgekomen dan geraamd.

Tabel 11.7 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Bol direct gift

232,4

239,8

228,6

224,8

228,9

223,0

5,9

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

130,9

135,4

139,7

147,2

164,2

151,3

12,9

Ho direct gift

36,5

48,1

47,1

51,3

54,6

49,3

5,3

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

137,3

156,0

169,8

185,2

224,4

194,8

29,6

Totaal

537,1

579,3

585,3

608,5

672,1

618,4

53,7

Bron: Realisatiegegevens DUO

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Bol toekenningen

158,2

167,7

174,0

171,9

164,3

171,1

– 6,9

Bol omzettingen

– 128,2

– 132,8

– 139,8

– 147,3

– 164,2

– 151,3

– 12,9

Ho toekenningen

250,3

275,7

307,2

328,8

360,6

359,7

0,9

Ho omzettingen

– 133,6

– 153,6

– 168,9

– 184,7

– 224,2

– 193,8

– 30,3

Totaal

146,7

157,0

172,5

168,8

136,4

185,6

– 49,2

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De toekenningen van aanvullende beurzen in de bol zijn in 2018 per saldo € 1,0 miljoen (€ 5,9 miljoen en – € 6,9 miljoen) lager uitgekomen. De aanvullende beurzen gift in de bol zijn hoger uitgevallen dan geraamd en de aanvullende beurs prestatiebeurs is lager uitgevallen dan geraamd. De omzettingen van prestatiebeurs bol naar gift zijn € 12,9 miljoen hoger dan geraamd. De omzettingen van aanvullende beurzen in gift bij het ho vielen € 29,6 miljoen hoger uit dan geraamd. Zie hiervoor de toelichting bij de beleidsconclusies.

De toekenningen van aanvullende beurzen aan ho-studenten zijn in 2018 per saldo € 6,2 miljoen (€ 5,3 miljoen en € 0,9 miljoen) hoger dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere studenten aantallen dan geraamd in zowel het hbo als het wo.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 11.9 Aantal studenten met een reisvoorziening
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Aantal gebruikers van het reisrecht

657.972

668.303

663.486

771.330

782.943

766.100

16.843

Bol

210.984

215.151

214.627

316.008

324.377

307.700

16.677

Ho

446.988

453.152

448.859

455.322

458.566

458.400

166

Aantal RBS

19.345

20.614

20.568

20.480

19.314

20.900

– 1.586

Bol

2.809

2.978

3.017

3.240

2.992

2.900

92

Ho

16.536

17.636

17.551

17.240

16.322

18.000

– 1.678

Totaal

677.317

688.917

684.054

791.810

802.257

787.000

15.257

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2018 per saldo hoger (totaal 15.257) dan begroot waarbij de verhoging vooral veroorzaakt wordt door bol-studenten. Sinds 2017 hebben minderjarige bol-studenten ook recht op een reisproduct. De hogere realisatie in 2018 zit echter zowel in de minderjarige als de meerderjarige bol-studenten. Het aantal studenten dat in 2018 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ofwel de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) ontving is 1.586 studenten lager dan geraamd. Het aantal RBS in de bol viel hoger uit dan geraamd, het aantal RBS in het ho juist lager.

Tabel 11.10 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Betaling aan vervoerbedrijven

1.124,2

384,7

1.605,2

122,4

1.723,5

867,3

856,2

Bol prestatiebeurs

– 242,2

– 238,9

– 246,3

– 307,4

– 292,1

– 285,6

– 6,5

Bol omzettingen

159,4

181,5

193,3

196,5

199,9

204,4

– 4,5

Ho prestatiebeurs

– 584,8

– 572,3

– 578,3

– 524,9

– 518,2

– 506,4

– 11,8

Ho omzettingen

335,6

385,7

419,5

448,2

495,9

437,5

58,4

RBS en overig

26,9

26,9

27,2

24,0

22,6

25,2

– 2,7

Totaal reisvoorziening

819,1

167,5

1.420,5

– 41,3

1.631,6

742,5

889,1

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2018 van de uitgaven reisvoorziening is totaal € 889,1 miljoen hoger dan geraamd.

De bijdrage aan de vervoersbedrijven is € 856,2 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt voor een groot deel verklaard door kasschuiven van totaal € 869,5 miljoen die hebben plaatsgevonden in de Miljoenennota en de Najaarsnota voor de optimalisatie van het kasritme van de Staat. Het resterende bedrag betreft een verlaging op dit budget wat wordt veroorzaakt door lagere prijzen dan aanvankelijk geraamd.

De reisvoorziening is voor de meeste studerenden onderdeel van de prestatiebeurs. Deze prestatiebeurzen worden relevant negatief geboekt als tegenhanger van de betaling aan de vervoersbedrijven. Voor de bol prestatiebeurs geldt dat dit negatieve bedrag € 6,5 miljoen negatiever was dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere studentenaantallen dan geraamd. In het ho is het prestatiebeursbedrag € 11,8 miljoen negatiever dan geraamd.

De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren voor de bol-studenten € 4,5 miljoen lager en voor de studenten hoger onderwijs € 58,4 miljoen hoger. Ook hier speelt het naar voren halen van de omzettingen zoals toegelicht bij de basisbeursuitgaven een rol. Het verschil tussen begroting en realisatie 2018 bij de reisvergoeding aan studerenden in het buitenland is – € 2,7 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door lagere studentenaantallen.

Overige uitgaven

De overige uitgaven omvatten voornamelijk technische boekingen, waaronder achterstallige rechten, omzettingen van prestatiebeurzen naar rentedragende lening en overige technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven. Daarnaast worden ten laste van dit artikelonderdeel ook uitgaven gedaan aan Caribisch Nederland, EG-studerenden, kwijtscheldingen en voorschotten. Tot slot worden ook niet-relevante uitgaven aan de reisvoorziening hieronder geschaard. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2018 bij overige uitgaven bedraagt € 136,0 miljoen, waarvan – € 2,2 miljoen relevant en € 138,1 miljoen niet-relevant. De hogere niet-relevante uitgaven zijn te wijten aan de invoering van het nieuwe PVS systeem: er is nu sprake van één geïntegreerd systeem, waarbij bepaalde boekingsgangen zijn verbeterd. Het betreft hier de niet-relevante boekingsgang van prestatiebeurs naar definitieve rentedragende lening. Deze boekingsgang wordt in het nieuwe systeem pas uitgevoerd als de prestatiebeurs uit de termijn loopt, waar dit voorheen al eerder werd omgezet naar lening. Dit betekent dat er op deze post een hoger bedrag blijft staan aan prestatiebeurzen.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

Tabel 11.11 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Rentedragende lening

1.551,0

1.771,4

2.238,2

2.612,3

2.480,2

2.670,5

– 190,3

Collegegeldkrediet

162,8

202,8

262

322,0

352,4

344,5

7,9

Totaal

1.713,8

1.974,2

2.500,2

2.934,3

2.832,5

3.014,9

– 182,4

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Per saldo zijn in 2018 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 182,4 miljoen lager dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2018 per saldo € 190,3 miljoen lager dan geraamd. Hiervan is een groot deel te wijten aan de invoering van het nieuwe PVS systeem: er is nu sprake van één geïntegreerd systeem, waarbij bepaalde boekingsgangen zijn verbeterd. Het betreft hier de niet-relevante boekingsgang van prestatiebeurs naar definitieve rentedragende lening. Deze boekingsgang wordt in het nieuwe systeem pas uitgevoerd als de prestatiebeurs uit de termijn loopt, waar dit voorheen al eerder werd omgezet naar lening.

De niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn gestegen. In totaal is er € 7,9 miljoen meer collegegeldkrediet verstrekt. Dit komt door grotere aantallen studenten die collegegeldkrediet aangevraagd hebben.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 10,5 miljoen lager dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft voornamelijk een verlaging van € 4,8 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het resterende verschil betreft onder meer de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 2,2 miljoen hoger) en andere overige mutaties.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet of niet volledig terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Tabel 11.12 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Hoofdsom (NR)

468,8

517,3

584,0

626,0

693,5

707,5

– 13,9

Relevante rentedragende lening

2,4

2,2

1,1

1,0

0,7

0,8

– 0,1

Rente ontvangsten

177,7

146,5

126,3

105,8

93,9

106,5

– 12,6

Renteloos voorschot

6,1

6,2

0,6

0,1

0,5

0,5

– 0,1

Totaal

655,0

672,2

712,0

732,9

788,6

815,3

– 26,7

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In vergelijking met de raming is er in 2018 per saldo € 26,7 miljoen minder ontvangen dan geraamd. De belangrijkste componenten van deze lagere ontvangsten zijn de ontvangsten op de hoofdsom en de renteontvangsten. Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden. Dit is zichtbaar in de lagere rente ontvangsten van € 12,6 miljoen. De terugbetaling studieleningen is € 13,9 miljoen lager dan begroot.

Tabel 11.13 Bedrag aan uitstaande leningen (bedragen x € 1 miljoen)
 

2014

2015

2016

2017

2018

Leningen

13.803,3

15.083,0

16.778,1

18.812,9

20.498,8

Collegegeldkrediet

583,3

699,9

850,0

1034,2

1377,6

Levenlanglerenkrediet

0

0

0

3,9

23,9

Totaal

14.386,6

15.782,9

17.628,1

19.851,0

21.900,3

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Tabel 11.13 geeft de vorderingsstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen. De bedragen in 2017 komen niet overeen met de bedragen in het jaarverslag 2017. Dit komt doordat in 2017 per abuis is vergeten om de rentebedragen bij de totale schulden op te tellen alsook het levenlanglerenkrediet. Het totaal aan uitstaande leningen in 2018 is € 21,9 miljard. Het betreft hier de uitstaande leningen op oud-studenten en actieve studenten. Het totaal aan uitstaande leningen is in 2018 gestegen met € 2,0 miljard. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat er steeds meer studenten onder het studievoorschot vallen die gemiddeld een hoger bedrag lenen. Daarnaast is het totaal aantal studenten in het ho toegenomen. Ook het levenlanglerenkrediet is nu een eerste vol jaar in gebruik genomen.

Tabel 11.14 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Achterstallig lager recht (ALR)

50,8

47,6

41,8

53,6

26,9

41,8

– 14,9

Reisvoorziening

35,1

35,2

35,2

34,2

28,7

35,2

– 6,5

Overig

10,5

10,0

6,0

6,0

2,1

4,5

– 2,4

Totaal

96,4

92,8

83,1

93,8

57,7

81,6

– 23,9

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen realisatie en raming 2018 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal – € 23,9 miljoen. Er is voor € 14,9 miljoen minder ontvangen op achterstallig lager recht. Door het inwerking treden van het PVS systeem is de post achterstallig lager recht (ALR) een stuk lager.

De ontvangsten op de post overig zijn € 2,4 miljoen lager dan begroot.

Art.nr. 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

A. Algemene doelstelling

De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat leerlingen vanaf 18 jaar in het voortgezet onderwijs (vo) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Financieren:

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. De leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage, een eventuele bijdrage in de schoolkosten en een eventuele bijdrage in het les- of cursusgeld.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over de wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) wordt verwezen naar Onderwijs in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2018 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Budgettaire gevolgen van beleid art. 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

102.472

93.696

86.708

92.792

80.481

89.501

– 9.020

Uitgaven

102.472

93.696

86.708

92.792

80.481

89.501

– 9.020

                   

Inkomensoverdrachten

85.476

75.881

69.787

76.913

78.031

73.889

4.142

TS 17-

15.888

6.661

15

4

8

0

8

 

Minderjarige deelnemers bol (R)

15.888

6.661

15

4

8

0

8

TS 18+

5.900

5.506

5.391

5.968

5.849

5.392

457

 

Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) (R)

3.955

3.634

3.327

3.741

3.611

3.327

284

 

Deeltijd vo (R)

1.945

1.872

2.065

2.227

2.238

2.065

173

VO 18+

63.688

63.713

64.381

70.941

72.174

68.497

3.677

 

Volwassenenonderwijs (vavo) (R)

5.882

6.295

5.787

6.204

6.423

6.148

275

 

Meerderjarige scholieren vo (R)

51.245

51.019

53.369

58.773

58.883

57.411

1.472

 

Meerderjarige scholieren vso (R)

5.613

5.519

4.730

4.242

3.843

4.442

– 599

 

STOEB/ALR (NR)

948

880

495

1.722

3.025

496

2.529

                   

Bijdrage aan agentschappen

16.996

17.815

16.921

15.879

2.450

15.612

– 13.162

 

Dienst Uitvoering Onderwijs (R)

16.996

17.815

16.921

15.879

2.450

15.612

– 13.162

Ontvangsten

3.645

3.444

2.630

3.813

4.227

2.415

1.812

 

TS 17- (R)

693

542

318

144

84

0

84

 

TS 18+ (R)

96

75

85

158

215

85

130

 

VO 18 + (R)

2.856

2.827

2.227

3.511

3.928

2.330

1.598

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 ligt € 9,0 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Inkomensoverdracht

Uitgaven

De uitgaven bij de diverse WTOS-regelingen zijn in 2018 per saldo € 9,0 miljoen lager dan begroot. De lagere uitgaven worden voor € 13,2 miljoen veroorzaakt door een verlaging van het budget van DUO. Daarnaast worden er ook hogere uitgaven van € 4,1 miljoen gerealiseerd op de WTOS. Dit komt doordat er meer meerderjarige leerlingen in het (deeltijd) voortgezet onderwijs zijn die een tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten aanvragen.

Tabel 12.2 Aantal gebruikers per regeling
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Aantal gebruikers TS 17-

26.800

1.859

0

0

0

0

 

Aantal gebruikers TS 18+

6.676

5.470

6.092

6.363

6.891

6.100

791

Aantal gebruikers VO 18+

34.328

33.261

32.852

35.808

36.338

34.200

2.138

Bron: Realisatiegegevens DUO

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 13,6 miljoen lager dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft voornamelijk een verlaging van € 13,6 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het resterende verschil betreft onder meer de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 0,3 miljoen hoger) en andere overige mutaties.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van teveel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. Het verschil tussen de raming en realisatie 2018 bij de diverse onderdelen van de WTOS is totaal € 1,8 miljoen.

Art.nr. 13 Lesgeld

A. Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Financieren:

De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

Indicatoren/kengetallen

In de Les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van het lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. In onderstaande tabel staan de lesgeldbedragen (vastgesteld tot en met 2018) aangegeven.

Tabel 13.1 Lesgeldbedrag (bedragen x € 1)
 

2013/14

2014/15

2015/16

2016/17

2017/18

2018/19

Voltijd mbo

1.090

1.118

1.131

1.137

1.137

1.155

Bron: Regeling tarieven 18/19

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2018 geen bijzonderheden voorgedaan.

D.Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 13 Lesgeld (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

7.116

7.626

7.198

7.334

12.158

6.555

5.603

Uitgaven

7.116

7.626

7.198

7.334

12.158

6.555

5.603

                   

Bijdrage aan agentschappen

7.116

7.626

7.198

7.334

12.158

6.555

5.603

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

7.116

7.626

7.198

7.334

12.158

6.555

5.603

Ontvangsten

224.407

259.160

248.477

241.966

237.165

238.269

– 1.104

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 ligt € 5,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 5,6 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft voornamelijk een verhoging van € 4,7 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het resterende verschil betreft onder meer de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 0,1 miljoen hoger) en andere overige mutaties.

Ontvangsten

Door het betalen van lesgeld leveren deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage in de kosten van het onderwijs.

Tabel 13.3 Aantal lesgeldplichtigen
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Bol/vo

230.916

229.109

227.533

221.191

217.236

222.800

5.564

Bron: realisatiegegevens DUO en ramingsmodel SF

Toelichting:

Het aantal lesgeldplichtigen in 2018 is hoger dan begroot. Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.

Art.nr. 14 Cultuur

A. Algemene doelstelling

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid van de Minister is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.

Financieren:

De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, letteren en bibliotheken.

Stimuleren:

De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als cultuureducatie, leesbevordering, ondernemerschap en internationaal cultuurbeleid.

Regisseren:

De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed en (digitale) archieven. Dit betreft onder meer de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, de Erfgoedwet en de Archiefwet. Toezicht op naleving van de laatste twee wetten ligt bij de Erfgoedinspectie. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed is onder andere belast met de uitvoering van de Erfgoedwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.

Indicatoren/kengetallen

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Bron

6

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed

a)

Aantal bezoeken1

       
 

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland)

2,2 miljoen (2012–2015)

2,5 miljoen (2016)

2,5 miljoen (2017)2

Stabiel of hoger (2020)

Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW

 

Aantal bezoekers gesubsidieerde musea

7,8 miljoen (2012–2015)

9 miljoen (2016)

9 miljoen (2017)2

Stabiel of hoger (2020)

Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW

b)

Cultuurbereik: Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken bezoekt

89% (2012)

89% (2014)

89% (2016)3

SCP/CBS (VTO 2012–2016)

X Noot
1

In de begroting van 2017 is de basiswaarde gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016, omdat de basiswaarde 2009 geen reëel beeld gaf van de groep instellingen die vanaf de periode 2013–2016 via de BIS werden gesubsidieerd. Het aantal bezoeken betreft het aantal bezoeken per uitvoering of bij tentoonstellingen, inclusief schoolbezoeken. De streefdoelen zijn ontleend aan de aanvragen van instellingen voor de BIS- periode 2017–2020.

X Noot
2

Gegevens over 2018 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers over 2017 opgenomen.

X Noot
3

Het percentage is gebaseerd op onderzoek (de Vrijetijdsomnibus) van het SCP dat eens in de twee jaar wordt uitgevoerd. Er zijn daarom nog geen recente realisatie cijfers beschikbaar.

In dit jaarverslag verantwoorden we ons over de indicatoren uit de begroting 2018. In de begroting 2019 zijn nieuwe indicatoren opgenomen. Hierover is een brief gestuurd naar de Tweede Kamer. De indicatoren uit de begroting 2019 zijn te vinden op het dashboard verantwoordingscijfers. Meer indicatoren rondom de doelen en functies van het cultuurstelsel worden in woord, beeld en cijfers gepresenteerd op OCW in cijfers.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen in de begroting. In 2018 zijn de plannen voor cultuur uit het Regeerakkoord verder uitgewerkt. De brief Cultuur in een open samenleving presenteert de concrete maatregelen op het gebied van vernieuwing en talentontwikkeling, regionale proeftuinen, scholenbezoek aan musea en cultuureducatie in brede zin. Met de andere overheden heeft overleg plaatsgevonden over de voorbereiding voor de periode 2021–2024 en is een gezamenlijke adviesaanvraag ingediend bij de Raad voor Cultuur.

In de brief Erfgoed Telt is de Tweede Kamer geïnformeerd over de maatregelen om ons erfgoed te behouden en toegankelijk te maken. De omvorming van de fiscale monumentenaftrek in een uitgavenregeling ter tegemoetkoming aan de monumenteigenaren is geregeld en start in 2019. Daarnaast kregen in 2018 onderwerpen als herbestemming en verduurzaming aandacht. Hiertoe is in 2018 onder meer geïnvesteerd in restauratie van grote monumenten, (digitale) toegankelijkheid en museaal aankoopfonds.

In mei 2018 is een brief aan de Kamer gestuurd en gemeld dat, na de rijksgesubsidieerde musea (met ingang van 1-1-2017) nu ook de RHC’s met ingang van 1-1-2019 zelf verantwoordelijk zijn voor hun huisvesting. Voor zowel de rijksmusea als de RHC’s geldt een proefperiode, die eindigt op 1-1-2022, waarna een evaluatie plaatsvindt. Tevens is in juni 2018 een brief aan de Kamer gestuurd waarin de Minister haar voornemen te kennen geeft tot moderniseren van de Archiefwet 1995.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 14.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 14 Cultuur (bedragen x € 1.000)1
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

766.072

599.736

2.072.046

506.851

511.415

398.142

113.273

Waarvan garantieverplichtingen

473.197

432.037

55.649

103.359

34.823

0

34.823

Waarvan overige verplichtingen

292.875

167.699

2.016.397

403.492

476.592

398.142

78.450

Uitgaven

709.466

713.445

795.135

738.415

852.585

787.883

64.702

                   

Bekostiging

608.412

616.810

600.818

633.284

717.121

697.242

19.879

 

Culturele basisinfrastructuur

487.566

478.041

475.203

398.644

423.247

411.387

11.860

   

Vierjaarlijkse instellingen

333.074

322.949

318.126

232.252

239.409

248.881

– 9.472

   

Vierjaarlijkse fondsen

154.492

155.092

157.077

166.392

183.838

162.506

21.332

 

Erfgoedwet

     

121.722

138.511

121.238

17.273

   

Huisvesting

     

81.547

91.860

81.665

10.195

   

Beheer en onderhoud collecties

     

40.175

46.651

39.573

7.078

 

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

     

0

 

46.099

– 46.099

   

Stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen

     

0

 

22.629

– 22.629

   

Digitale openbare bibliotheken

     

0

 

12.200

– 12.200

   

Bibliotheekvoorziening leesgehandicapten

     

0

 

11.270

– 11.270

 

Monumentenzorg

79.792

75.266

78.754

45.953

117.814

68.469

49.345

 

Archieven incl. Regionale Historische Centra

25.577

25.384

26.607

24.787

25.281

24.647

634

 

Flankerend beleid huisvesting

4.189

28.104

10.254

31.960

2.050

7.902

– 5.852

 

Cultuureducatie met Kwaliteit

10.000

10.000

10.000

10.218

10.218

17.500

– 7.282

 

Archeologie

1.288

15

0

 

0

0

0

                   

Subsidies

58.127

37.155

58.519

45.529

76.789

37.529

39.260

 

Verbreden inzet cultuur

7.670

8.519

15.043

8.991

13.903

8.684

5.219

 

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)

6.715

6.471

6.862

6.327

8.873

7.155

1.718

 

Programma bibliotheekvernieuwing

17.963

   

0

0

0

 
 

Programma leesbevordering

2.900

2.900

3.476

3.437

3.427

3.350

77

 

Creatieve Industrie

2.940

1.609

 

1.823

1.998

1.975

23

 

Monumentenzorg

       

6.801

 

6.801

 

Erfgoed en ruimte

2.016

 

2.567

2.667

2.125

3.500

– 1.375

 

Programma ondernemerschap

1.475

1.575

1.575

0

0

0

0

 

Specifiek cultuurbeleid

16.448

16.081

28.996

22.284

39.662

12.865

26.797

               

Opdrachten

4.411

14.568

95.405

16.982

14.421

10.079

4.342

 

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

4.411

14.568

95.405

2.233

1.235

2.127

– 892

 

Monumentenzorg

     

6.941

6.732

3.717

3.015

 

Archeologie

     

1.976

1.845

865

980

 

Erfgoed en ruimte

     

1.366

1.580

2.500

– 920

 

Overige opdrachten

     

4.466

3.029

870

2.159

               

Bijdrage aan agentschappen

34.793

42.101

37.180

39.771

41.396

40.307

1.089

 

Nationaal Archief

34.793

42.101

37.180

39.771

27.440

25.778

1.662

 

Nationaal Archief Programma

       

13.956

14.529

– 573

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

3.723

2.811

3.213

2.849

2.858

2.726

132

 

– 

Uitvoering internationale verdragen

1.384

1.163

1.875

2.849

2.858

2.726

132

 

– 

Uitvoering internationale contributies

2.285

1.648

1.338

0

     
 

– 

Europese samenwerking

54

0

0

0

0

 

0

Ontvangsten

13.380

32.322

2.421

11.031

7.648

494

7.154

X Noot
1

De indeling van deze tabel is gewijzigd ten opzichte van de vorige begroting. Dit is nodig in verband met de komst van twee nieuwe wetten (de Erfgoedwet en de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen). Daarnaast worden de financiële instrumenten opdrachten en subsidies nader gespecificeerd, om zo beter inzicht te kunnen bieden. Ten slotte wordt het instrument bijdragen aan (inter)nationale organisaties niet langer gespecificeerd, in verband met de beperkte omvang van dit budget.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingen in 2018 is per saldo € 113 miljoen hoger dan was geraamd bij de vastgestelde begroting. Hiervan is € 35 miljoen het gevolg van het positieve saldo van verleende en vervallen garanties. Het resterende verschil is grotendeels veroorzaakt door de toevoeging van regeerakkoordmiddelen aan het budget.

Bekostiging

Culturele basisinfrastructuur

De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. De besluiten over de culturele basisinfrastructuur voor de periode 2017–2020 zijn in de brief van 20 september 2016 opgenomen. In het tweede jaar van deze periode kende het Rijk subsidie toe aan 87 culturele instellingen en 6 cultuurfondsen.

Het budget is per saldo verhoogd met in totaal € 11,9 miljoen. Dit betreft vooral de toevoeging van de loon- en prijscompensatie (€ 10,8 miljoen), de toevoeging van middelen vanuit het Regeerakkoord voor de cultuurfondsen, voor talentontwikkeling in de beeldende kunst, voor volkscultuur, voor aanvullende bekostiging van jeugdtheaters en EYE Filmmuseum (€ 6,1 miljoen) en de overboeking naar het financiële instrument Erfgoedwet voor de extra liquiditeitsbevoorschotting aan Naturalis (€ 4,5 miljoen).

Erfgoedwet

Op basis van de Erfgoedwet worden museale instellingen belast met de zorg voor het beheer van de museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen of verzamelingen. Hiervoor ontvangen deze instellingen met een wettelijke taak een structurele vergoeding. Voor de subsidiëring van deze taak wordt op grond van de regeling Beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen middelen beschikbaar gesteld waarbij onderscheid wordt gemaakt in enerzijds beheer en onderhoud van collecties en anderzijds huisvesting.

Het budget is per saldo verhoogd met € 17,3 miljoen. Dit betreft voornamelijk de loon- en prijscompensatie (€ 2,2 miljoen), interne overboekingen voor de extra liquiditeitsbevoorschotting voor de nieuwbouw van Naturalis (€ 9 miljoen) en een uitgave via de Erfgoedwet aan Het Nieuwe Instituut die geraamd was op het financiële hoofdinstrument Subsidies (€ 5,5 miljoen).

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) organiseert het openbare bibliotheekwerk als een netwerk van samenwerkende lokale en provinciale openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij de Koninklijke Bibliotheek (KB) als nationale bibliotheek van Nederland een coördinerende rol vervult.

In 2018 concentreerden de activiteiten zich op de uitvoering van een gezamenlijke innovatieagenda, op de voorbereiding van de evaluatie van de wet en op de doorontwikkeling van de digitale openbare bibliotheek. Daarvoor is op 3 oktober 2018 een convenant e-lending afgesloten met auteurs, uitgevers en bibliotheken.

Het budget is verlaagd met € 46,1 miljoen en betreft een overboeking naar art.nr. 16 (onderzoek- en wetenschapsbeleid) voor subsidieverlening aan de KB op basis van de Wsob. Deze overboeking bestaat uit € 22,6 miljoen voor landelijke stelseltaken, € 12,2 miljoen voor digitale infrastructuur (inkoop e-content) en € 11,3 miljoen voor de voorziening leesgehandicapten.

Monumentenzorg

In juli 2016 is de Erfgoedwet, die een aantal wetten op het gebied van cultureel erfgoed vervangt waaronder de Monumentenwet, van kracht geworden. Daarmee is de Erfgoedwet het nieuwe kader geworden voor de financiering van de monumentenzorg. Wat betreft de financiering van de instandhouding van rijksmonumenten is in 2018 de Beleidsbrief inzake wijzigingen in de instandhoudingssubsidie voor rijksmonumenten per 2013 van belang. Voorts is aandacht besteed aan restauraties van (grote) monumenten. De brief Erfgoed Telt is gepubliceerd. In 2016 heeft een eerste pilot voor verduurzaming van monumenten plaatsgevonden. De uitkomsten van deze pilot zijn aanleiding geweest om in 2018 budget voor duurzame monumenten via het Revolving Fund (Nationaal Restauratiefonds) toe te voegen mede om de doelstellingen over het energiebeleid tot en met 2050 te behalen.

Het budget is per saldo verhoogd met € 49,3 miljoen. Dit betreft voornamelijk de toevoeging van Regeerakkoordmiddelen (€ 63 miljoen), de overheveling naar het Provinciefonds voor monumenten in het aardbevingsgebied (€ 5 miljoen), de overboeking naar het financiële instrument Opdrachten voor de uitvoeringskosten monumentenzorg (€ 6,3 miljoen) en een overboeking naar het financiële instrument Subsidies voor de regeling Restauratie Mobiel Erfgoed (€ 1 miljoen).

Archieven incl. Regionale Historische Centra

Het Ministerie van OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionale Historische Centra (RHC’s), die in elke provinciehoofdstad met uitzondering van Zuid-Holland zijn gevestigd. Voor de archiefsector vervult het Nationaal Archief een ondersteunende functie op het terrein van kennis en innovatie.

Flankerend beleid huisvesting

De middelen voor flankerend beleid huisvesting zijn voor het Garantiefonds rijksmusea, bedoeld als garantstelling voor leningen aangegaan door rijksmusea voor huisvesting en voor eventuele knelpunten die samenhangen met de invoering van de Erfgoedwet. Daarnaast zijn de middelen bestemd voor huisvestingskosten van instellingen die niet onder de Erfgoedwet vallen.

Het budget is verlaagd met € 5,9 miljoen. Dit betreft hoofdzakelijk een overheveling naar het financiële instrument Erfgoedwet voor de extra liquiditeitsbevoorschotting aan Naturalis.

Cultuureducatie met kwaliteit

Het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is voor de periode 2017–2020 voortgezet. Het programma gaat uit van drie pijlers. Ten eerste de implementatie, verdieping en ontwikkeling van het curriculum voor het leergebied kunstzinnige oriëntatie. Ten tweede de inhoudelijke deskundigheid versterken van leraren, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie. En ten derde het versterken van de relatie van de school met de culturele en sociale omgeving. Door een gezamenlijke inzet van de scholen, de culturele instellingen en de drie overheden wordt de kwaliteit van cultuureducatie bevorderd.

Het budget is verlaagd met € 7,3 miljoen. Dit betreft een overheveling naar art.nr. 1 (primair onderwijs) ten behoeve van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit.

Subsidies

Verbreden inzet cultuur

Voor de financiering van de cultuurkaart is meerjarig een budget opgenomen van € 4,9 miljoen per jaar. In aanvulling op het programma Cultuureducatie met Kwaliteit zet OCW samen met private partijen tot en met 2020 extra in op muziekonderwijs in het primair onderwijs. Het Ministerie van OCW investeert tot en met 2020 samen met het Fonds voor Cultuurparticipatie tot een bedrag van € 25 miljoen. Scholen kunnen een beroep doen op de regeling Impuls muziekonderwijs via het Fonds voor Cultuurparticipatie om de kwaliteit van het muziekonderwijs op scholen te verbeteren. Daarnaast zijn in 2018 uitgaven gedaan voor deskundigheidsbevordering van mensen die voor de klas staan. Verder zijn op dit financiële instrument ook middelen beschikbaar voor digitalisering in de cultuursector.

Het budget is per saldo verhoogd met € 5,2 miljoen. Dit betreft de toevoeging van middelen vanuit het Regeerakkoord voor Impuls muziekonderwijs (€ 5 miljoen). Daarnaast zijn teruggevorderde middelen ingezet ter verbetering van de infrastructuur digitalisering erfgoed (€ 0,2 miljoen).

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)

Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van OCW en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In de periode 2017–2020 gelden drie doelstellingen: een sterke cultuursector die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling en duurzame samenwerking die in het buitenland wordt gezien en gewaardeerd, een bijdrage van cultuur aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld en culturele diplomatie (Kamerbrieven van 4 mei 2016 en 15 februari 2017).

In oktober 2018 is de rapportage van de Ministeries van OCW en Buitenlandse Zaken over de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2017 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Programma leesbevordering

Het programma Kunst van Lezen is voortgezet als onderdeel van het Actieprogramma Tel mee met Taal 2016–2018. Tel mee met Taal is een gezamenlijke aanpak van het Ministerie van OCW samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om laaggeletterdheid te voorkomen en tegen te gaan. Tel mee met Taal is in maart 2018 met een jaar verlengd.

Creatieve Industrie

Ten laste van dit budget zijn uitgaven gedaan op het gebied van de architectuur en de creatieve industrie in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

Monumentenzorg

De middelen zijn bestemd voor subsidies op het gebied van monumentenzorg. Het gaat daarbij om projecten op het gebied van archeologie, restauratie van rijksmonumenten, kwaliteit in de sector en het opleiden van vakmensen. De basis hiervoor is gelegd in de beleidsbrieven Cultuur in een open samenleving en Erfgoed telt.

Erfgoed en ruimte

Het programma Visie Erfgoed en Ruimte is in 2018 afgesloten. Dit programma had ten doel de relatie tussen ruimtelijke ontwikkeling en erfgoed te versterken. Met de beleidsbrief Erfgoed Telt wordt dit ruimtelijk erfgoedbeleid gecontinueerd via uitvoeringsmaatregelen als de Erfgoed Deal en deelname aan de Nationale Omgevingsvisie.

Specifiek cultuurbeleid

Onder dit instrument worden verschillende incidentele en kleinere subsidiebudgetten verantwoord. Het Mondriaanfonds heeft middelen ontvangen voor hun Aankoopfonds (motie Van Veen) en voor een subsidieregeling voor de restauratie van mobiel erfgoed. Daarnaast heeft het NWO middelen ontvangen voor archeologisch onderzoek, heeft het Fonds Cultuurparticipatie middelen ontvangen voor een programma archeologieparticipatie en heeft de gemeente Amsterdam een decentralisatie-uitkering ontvangen voor de centrale voorziening van het digitale stelsel voor de Omgevingswet. De tijdelijke subsidie aan het Nationaal Holocaust Museum i.o is op verzoek van de ontvanger een jaar uitgesteld.

Het budget is verhoogd met € 26,8 miljoen. Deze verhoging betreft voornamelijk de aanvulling van het Museaal Aankoopfonds met € 25 miljoen vanuit het Regeerakkoord.

Opdrachten

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

Dit budget is bestemd voor opdrachten die bestaan uit het inhuren van bureaus voor beleidsonderzoek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de cultuursector.

Monumentenzorg

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de monumentenzorg voor kennis- en onderzoeksprogramma’s, ondersteuning infrastructuur erfgoed en informatie- en communicatietechniek.

Archeologie

Deze middelen zijn bestemd voor enkele ondersteuningstaken die na uitvoering van de verbetervoorstellen naar aanleiding van de evaluatie op de archeologiewetgeving die met de brief van 7 februari 2012 aan de Tweede Kamer is gestuurd, structureel noodzakelijk worden geacht.

Erfgoed en Ruimte

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten die worden verstrekt in het kader van de uitvoering van het programma Erfgoed en Ruimte.

Overige opdrachten

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de programma’s Erfgoed digitaal, Gedeeld Cultureel Erfgoed en voor werelderfgoed.

Bijdrage aan agentschappen

Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst worden apart in het jaarverslag opgenomen.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Naast de prioriteiten, die onder het financiële instrument Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) zijn genoemd, is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt Nederland bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO cultuur- en erfgoedverdragen. Ook wordt in dit kader bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is € 7,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Dit betreft de desaldering van de ontvangst van € 5,7 miljoen van de rijksmusea met betrekking tot de vordering van de bestemmingsfondsen (motie Van Veen), de afroming van het eigen vermogen van het Nationaal Archief voor € 0,5 miljoen en € 0,9 miljoen meer ontvangsten als gevolg van het definitief vaststellen van toegekende subsidies.

Art.nr. 15 Media

A. Algemene doelstelling

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid, waar hij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol, vooral ook een regisserende rol.

Financieren

De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep, en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep.

Stimuleren

Verder is de Minister verantwoordelijk voor het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur en voor het bevorderen van mediawijsheid.

Regisseren

Als regisseur is de Minister verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen over audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.

De OCW-begroting wordt in het najaar nader uitgewerkt in de mediabegrotingsbrief, die als basis dient voor de begrotingsbehandeling van dit artikel 15 door de Tweede Kamer. Deze brief geeft een gedetailleerde vooruitblik op het nieuwe jaar, een uitwerking van de maatregelen op het gebied van media alsmede een terugblik op de realisatie van voorgaand jaar.

Op basis van het vijfjaarlijkse concessiebeleidsplan heeft de Minister voor de erkenningperiode die loopt tot en met 2020, een prestatieovereenkomst afgesloten met de landelijke publieke omroep. Over de uitvoering van deze prestatieovereenkomst rapporteert de landelijke publieke omroep jaarlijks aan de Minister. Deze verantwoording wordt gevalideerd door het Commissariaat voor de Media. Als de publieke omroep een afspraak niet naleeft, kan de Minister een boete opleggen. Zowel de verantwoording als de validatie wordt als bijlage bij de mediabegrotingsbrief aan de Tweede Kamer verzonden.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 15.1 Kengetallen
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

1.

Waarborgen dat alle lagen van de bevolking toegang hebben tot een kwalitatief hoogstaand media-aanbod

 

de NPO wordt gewaardeerd door de Nederlandse bevolking

             
   

waardering Nederlandse Publieke Omroep

7,1

7,0

7,0

7,2

     
   

waardering commerciële omroepen

6,9

6,8

6,8

6,7

     

Bron: Ipsos

 

de NPO bereikt met zijn programmering een groot deel van de Nederlandse bevolking:

             
   

Integraal bereik NPO (13+)

87%

86%

85%

84%

     
                     
   

gemiddeld weekbereik (NPO1, NPO2, NPO3), 15 minuten aaneengesloten voor de Nederlandse bevolking van 6 jaar en ouder

79,3%

77,7%

75,4%

73,1%

     
                     

Bron: NPO

2.

Het waarborgen van een kwalitatief hoogstaande journalistieke informatievoorziening met voldoende onafhankelijk media-aanbod

 

Nederland handhaaft een hoge positie op de World Press Freedom Index

#4/180

#2/180

#5/180

#3/180

     

Bron: Reporters without borders

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Bron

7

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking1

 

         
X Noot
1

Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) zijn de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2017–2020. Omdat de gesprekken over de prestatieafspraken ten tijde van het opstellen van de begroting nog liepen, zijn in de begrotingen 2017 en 2018 geen indicatoren media opgenomen. In de begroting 2019 is wel een indicator opgenomen.

Bij schrijven van de rijksbegroting 2018 was er nog geen prestatieovereenkomst met de publieke omroep afgesloten. Omdat het streven was om de indicatoren te laten aansluiten bij deze prestatieovereenkomst, zijn er destijds geen indicatoren (met een streefwaarde) opgenomen, alleen kengetallen (zonder streefwaarde). In de begroting 2019 is wel een indicator opgenomen. Meer kengetallen over het stelsel zijn opgenomen in OCW in cijfers.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van media worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten. Aanvullend daarop kan nog het volgende vermeld worden.

In 2018 is besloten dat voor 2019 € 1,5 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de pilot regionale vensterprogrammering van de RPO en NPO. De voorbereidingen voor de pilot zijn in volle gang, zodat in april kan worden gestart.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 15.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 15 Media (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

1.180.980

1.020.726

990.792

996.678

915.524

989.426

– 73.902

Uitgaven

1.149.484

864.629

1.019.469

977.791

973.392

989.426

– 16.034

                   

Bekostiging

1.143.398

859.804

1.012.881

971.732

966.516

983.679

– 17.163

 

Publieke Omroep (omroepinstellingen)

1.012.687

776.518

923.624

893.656

940.139

892.605

47.534

   

Landelijke publieke omroep

836.974

648.767

765.473

752.149

795.844

751.870

43.974

   

Regionale omroep

174.413

127.751

158.151

141.507

144.295

140.735

3.560

   

Minderhedenprogramma

1.300

           
 

Beheertaken landelijke publieke omroep

72.858

49.924

64.844

64.782

39.251

64.453

– 25.202

   

Stichting Omroep Muziek

18.097

12.358

15.952

16.143

16.366

16.144

222

   

Uitzenden en uitzendgereedmaken

29.713

20.725

25.577

25.730

 

25.730

– 25.730

   

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

25.048

16.841

23.315

22.909

22.885

22.579

306

 

Dotaties, bijdragen publieke omroep

32.542

28.614

32.866

13.267

16.796

13.263

3.533

   

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

18.646

17.202

19.613

0

0

0

0

   

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

2.101

2.185

2.156

2.119

5.434

2.105

3.329

   

Filmfonds van de omroep en Telefilm (COBO)

9.156

6.534

8.064

8.106

8.274

8.113

161

   

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

1.859

1.446

1.498

1.498

1.519

1.498

21

   

Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON)

780

1.247

1.535

1.544

1.569

1.547

22

 

Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMR)

24.736

4.258

– 8.917

– 463

– 30.040

12.858

– 42.898

 

Overige bekostiging media (uit rente AMR)

250

165

134

490

370

500

– 130

 

Basisinfrastructuur Cultuur 2013–2016

325

325

330

0

   

0

   

Vierjaarlijkse instellingen

325

325

330

     

0

                   

Subsidies

498

463

358

311

1.820

919

901

 

Subsidies

498

463

358

311

1.820

919

901

               

Opdrachten

7

552

899

650

170

0

170

 

Opdrachten

7

552

899

650

170

0

170

                   

Bijdragen aan ZBO's en RWT's

5.519

3.750

5.271

5.038

4.826

4.793

33

 

Commissariaat voor de Media

5.519

3.750

5.271

5.038

4.826

4.793

33

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

62

60

60

60

60

35

25

 

– 

Uitvoering internationale verdragen en contributies

62

60

60

60

60

35

25

Ontvangsten

196.571

191.501

206.979

199.517

164.157

206.500

– 42.343

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 ligt lager dan oorspronkelijk begroot, als gevolg van een hogere onttrekking aan de AMR (–/– € 42,9 miljoen), toevoeging van de prijsindexeringen (€ 21,0 miljoen), toevoeging RA middelen (€ 4,9 miljoen) en overige kleine mutaties. Per saldo is dit –/– € 17,0 miljoen.

De realisatie van de verplichtingen 2018 ligt € 73,9 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Naast de hierboven genoemde lagere uitgaven, gaat het om in december 2018 aangegane verplichtingen voor 2019 op basis van de mediabegrotingsbrief voor 2019. Het budget in 2019 ligt lager, het verplichtingenbudget 2018 wordt dus aangepast aan het uitgavenbudget 2019.

De raming van de ontvangsten is met –/– € 42,3 miljoen bijgesteld, met name als gevolg van minder reclame-inkomsten dan verwacht.

Bekostiging

Landelijke en regionale publieke omroep

De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister van OCW de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep. De hogere uitgaven van de publieke omroep zijn het gevolg van de prijsindexering 2018 van € 16,3 miljoen, overheveling budget van uitzenden en uitzendgereedmaken naar landelijk publieke omroep van € 25,7 miljoen en een schikking bezwaarprocedure NPO van € 1,9 miljoen.

De hogere uitgaven van de regionale omroepen zijn het gevolg van de prijsindexering 2018 van € 3,6 miljoen.

Stichting Omroep Muziek (SOM)

De Stichting Omroep Muziek (SOM) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren.

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek is binnen het mediabeleid het instrument om de pluriformiteit van het journalistieke media-aanbod te stimuleren, zowel binnen pers en omroep als via het internet. De activiteiten van het fonds dragen bij aan innovatie van de journalistiek en aan stimulering van de journalistieke functie van de media in onze samenleving. In het Regeerakkoord is € 4,9 miljoen aan het budget onderzoeksjournalistiek toegevoegd zodat het budget ruim € 7.0 miljoen was. Van dit budget is € 1,6 miljoen gerealiseerd op het instrument subsidies. (Kamerstuk 32 827, nr. 126)

Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)

Het CoBO-fonds ondersteunt de documentairesector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten.

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom zijn. Bij het huidige programma zijn de Koninklijke Bibliotheek, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) betrokken.

Onttrekking Algemene Mediareserve

De AMR dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMR. De hogere onttrekking aan de AMR van in totaal € 42,9 miljoen is het gevolg van:

  • een uitgedeelde prijsindex 2018 van –/– € 20,7 miljoen;

  • prijsbijstelling 2018 van € 10,4 miljoen;

  • ontvangst als gevolg van ontbinding Stichting Mediafonds van € 1,5 miljoen;

  • desaldering lagere STER-inkomsten van –/– € 28,4 miljoen en –/– € 16,6 miljoen;

  • uitgaven Stimuleringsfonds voor de journalistiek op subsidies –/– € 1,6 miljoen;

  • onttrekking als gevolg van een schikking bezwaarprocedure NPO van –/– € 1,9 miljoen;

  • kasschuif van 2021 naar 2018 van € 15 miljoen;

  • diverse kleine hogere en lagere uitgaven van –/– € 0,6 miljoen;

Subsidies

Ten laste van dit budget worden de jaarlijkse subsidies aan de Stichting Arbeidsmarkt- Werkgelegenheids- en Opleidingsfonds voor de Omroep (hierna: AWO-fonds) voor diverse projecten op het gebied van arbeidsmarktontwikkeling, werkgelegenheid en opleiding en aan het European Journalism Centre voor diverse internationale journalistiekprojecten betaald. Daarnaast is nog geld beschikbaar voor incidentele subsidies op het gebied van de media. De hogere uitgaven van € 0,9 miljoen zijn het gevolg van € 1,6 miljoen uit het Regeerakkoord voor onderzoeksjournalistiek die op het instrument bekostiging zijn ontvangen en zijn gerealiseerd op subsidies en kleinere budgetmutaties van –/– € 0,7 miljoen.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (hierna: CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM tot taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders.

Ontvangsten

Dit betreffen de ramingen van de reclameopbrengsten van de STER en van de renteontvangsten op de AMR. In de mediabegrotingsbrief voor 2018 is opgenomen dat de ontwikkelingen van de reclamemarkt snel zijn gegaan. In 2018 heeft een desaldering van de te verwachte ontvangsten plaatsgevonden van € 16,6 miljoen en € 28,4 miljoen in totaal € 45 miljoen. Per saldo zijn er in totaal € 42,3 miljoen minder ontvangsten. De werkelijke realisatie van de reclameopbrengsten over 2018 is pas bekend in mei 2019, wanneer de jaarrekening van de STER wordt gepubliceerd. Deze realisatiecijfers worden meegenomen in de mediabegrotingsbrief voor het jaar 2020. In de mediabegrotingsbrief voor 2019 is een nieuwe structurele raming opgenomen.

Art.nr. 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid

A. Algemene doelstelling

De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.

Financieren:

De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschapsbestel.

Stimuleren:

De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:

  • kwaliteit en excellentie;

  • zwaartepuntvorming en profilering. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord;

  • samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. In het bedrijvenbeleid, waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is, is hiervoor de topsectorenaanpak ontwikkeld met bijbehorende innovatiecontracten.

Regisseren:

De Minister schept voorwaarden voor:

  • een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;

  • borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek;

  • het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven, een belangrijke plaats innemen;

  • de Nederlandse onderzoeksfaciliteiten;

  • de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren en overige informatie over de toerusting en de prestaties voor het onderzoekstelsel worden beschreven op OCW in cijfers.

De kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en de kwaliteit van het wetenschapssysteem kan o.a. bezien worden op basis van citaties naar wetenschappelijke publicaties. Wanneer het aantal citaties wordt genormeerd op een mondiaal gemiddelde dan geeft dat de positie van Nederland in de wereld aan. Nederland neemt in de periode 2012–2015 mondiaal een vooraanstaande derde positie in wat betreft de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek.

De kwaliteit van de Nederlandse wetenschap blijkt ook uit het hoge aandeel van Nederlandse wetenschappers over de volle breedte van Horizon 2020, het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie. Zowel als het gaat om de maatschappelijke uitdagingen als bijvoorbeeld de European Research Council.

Tabel 16.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Bron

5

Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

 

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

2e plaats (2009–2012) 1,52

3e plaats (2012–2015) 1,52

kleiner of gelijk 5 (2018)

Clarivate Analytics/ Web of Science. Bewerking CWTS

C. Beleidsconclusies

De verdeling van de middelen uit het Regeerakkoord voor wetenschap en onderzoek zijn uitgewerkt in de Kamerbrief Uitwerking investeringen in wetenschap en onderzoek. Een belangrijk onderdeel daarvan is de Nationale Wetenschapsagenda. De eerste programmeerronde van de Nationale Wetenschapsagenda is medio 2018 gestart en lijkt met 330 ingediende voorstellen een groot succes. De nationale roadmap grootschalige wetenschappelijke infrastructuur is met de Regeerakkoordmiddelen opgehoogd met 30 miljoen euro, tot in totaal 138 miljoen euro. Met dit bedrag zijn in april 2018 tien voorstellen gehonoreerd.

Met de uitvoering van de talentbrief is ingezet op het versterken en verbreden van loopbaanperspectieven van wetenschappers. Met het oog op loopbaanmogelijkheden hebben NWO en VSNU afspraken gemaakt over inbeddingsgaranties bij de Veni, Vidi en Vici-beurzen. Op het gebied van divers talent is de Westerdijkimpuls een groot succes gebleken. Met deze éénmalige impuls zijn 100 extra vrouwelijke hoogleraren benoemd, bovenop de streefcijfers van de universiteiten. De laatste benoemingen hebben begin 2018 plaatsgevonden, waardoor het hele effect pas eind 2019 in de totaalcijfers te zien zal zijn. Daarnaast draagt de in 2018 gestarte NWO-pilot Vluchtelingen in de wetenschap bij aan meer diversiteit.

De strategische samenwerking en profilering tussen universiteiten wordt vergroot door de investering in twee sectorplannen: bèta en techniek en sociale en geesteswetenschappen. Hiermee investeren we in de basis van het onderzoek, zoals uitbreiding in onderzoekscapaciteit en het aantrekken en behouden van onderzoekstalent. De kwartiermakers hebben samen met het veld sectorbeelden opgesteld. De twee onafhankelijke commissies die de voorstellen van het veld gaan beoordelen zijn in december 2018 van start gegaan.

Om het belang van maatschappelijke impact op de maatschappij te onderstrepen is eerder een nationale valorisatieprijs aangekondigd. Deze prijs, de Stevinpremie, is in oktober 2018 voor het eerst aan twee wetenschappers uitgereikt, gelijktijdig met de Spinozapremie voor excellent onderzoek.

In 2018 is open science in samenwerking met de stakeholders langs de drie hoofdlijnen uit de brief en het Plan verder ontwikkeld: open toegang tot wetenschappelijke publicaties, optimaal hergebruik van onderzoek en innovatie en aanpassing van de waardering en evaluatie van wetenschap. In 2018 werd bekend dat het percentage open access publicaties over 2017 op 50% ligt. De doelstelling is 100% in 2020. In februari 2018 is tevens de eerste nationaal coördinator open science benoemd. Door middel van deze ambassadeursrol wordt ingezet op een versnelling van de transitie. Inmiddels hebben meerdere landen ons voorbeeld gevolgd.

Het institutenstelsel (de instituten van NWO en de KNAW) is zoals aangekondigd in de Wetenschapsvisie geëvalueerd waarbij is gekeken naar hun toegevoegde waarde voor het wetenschapsbestel en hun responsiviteit ten aanzien van de Nationale Wetenschapsagenda. Deze evaluatie is begin 2019 afgerond.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 16.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

1.342.276

1.038.163

964.085

1.064.240

1.122.383

1.027.309

95.074

Waarvan garantieverplichtingen

   

– 846

– 889

– 934

 

– 934

Waarvan overige verplichtingen

1.342.276

1.038.163

964.931

1.065.129

1.123.317

1.027.309

96.008

Uitgaven

926.503

1.034.719

1.040.139

1.034.753

1.216.958

1.008.396

208.562

                   

Bekostiging

756.167

913.370

923.215

913.550

1.101.220

880.871

220.349

Hoofdbekostiging

504.082

661.764

669.606

657.342

742.322

629.458

112.864

 

NWO-wet en WHW

             
 

NWO

365.891

483.207

489.560

475.144

556.834

494.119

62.715

 

KNAW

91.331

88.880

89.435

89.573

89.646

88.786

860

 

KB

46.860

89.677

90.611

92.625

95.842

46.553

49.289

Aanvullende bekostiging

252.085

251.606

253.609

256.208

358.898

251.413

107.485

 

NWO Talentenontwikkeling

165.865

162.318

161.409

161.246

160.885

160.885

0

 

NWO STW

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

0

 

NWO Grootschalige researchinfrastructuur

61.963

54.243

55.295

55.382

85.380

55.380

30.000

 

NWO Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek

16.257

21.603

23.258

25.933

28.986

21.501

7.485

 

Poolonderzoek

0

2.942

3.147

3.147

3.147

3.147

0

 

Caribisch Nederland

0

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

0

 

NWO NWA

0

0

0

0

70.000

0

70.000

                   

Subsidies

83.131

25.759

22.123

21.746

22.549

26.944

– 4.395

 

CPG

261

0

0

0

0

0

 
 

Montesquieu Instituut

559

0

0

0

0

0

 
 

Stichting NLBIF

0

0

0

0

550

550

0

 

Naturalis Biodiversity Center

10.235

6.262

6.266

6.265

6.265

6.265

0

 

BPRC

8.635

8.359

8.359

9.608

9.608

9.608

0

 

NCWT/NEMO

3.520

3.366

3.393

3.366

3.366

3.366

0

 

STT

231

219

221

221

221

221

0

 

Stichting AAP

1.027

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

0

 

Nationale coördinatie

6.098

2.885

1.352

1.254

1.507

5.902

– 4.395

 

Bilaterale samenwerking

3.570

3.636

1.500

0

0

0

0

 

NTU/INL

3.053

0

0

0

0

0

0

 

Poolonderzoek

2.500

0

0

0

0

0

0

 

Caribisch Nederland

2.942

0

0

0

0

0

0

 

Genomics

40.500

0

0

0

0

0

0

                   

Opdrachten

676

691

318

223

163

304

– 141

 

opdrachten

676

691

318

223

163

304

– 141

                   

Bijdrage aan agentschappen

303

303

291

950

673

770

– 97

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

303

303

291

286

0

279

– 279

 

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

0

0

0

664

673

491

182

                   

Bijdrage aan medeoverheden

480

650

813

0

0

0

0

 

Nationaal contactpunt Kaderprogramma

480

650

813

0

0

0

0

                   

Bijdrage aan internationale organisaties

85.746

93.946

93.379

98.284

92.353

99.507

– 7.154

 

EMBC

775

812

832

853

918

853

65

 

EMBL

4.732

4.846

5.016

5.198

5.176

5.198

– 22

 

ESA

30.362

30.950

31.061

31.065

31.065

31.065

0

 

CERN

41.363

47.832

44.937

49.891

44.199

49.800

– 5.601

 

ESO

8.514

7.032

9.044

8.773

8.425

10.019

– 1.594

 

NTU/INL

0

2.474

2.489

2.504

2.570

2.572

– 2

Ontvangsten

117

441

722

3.793

504

101

403

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2018 ligt € 208,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is € 0,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

De realisatie van de verplichtingen zijn per saldo € 116,0 miljoen lager dan verwacht. Dit wordt veroorzaakt door:

  • het afboeken van een aanvullende verplichting van € 266,0 miljoen die op de saldibalans was opgenomen in verband met de administratieve verwerking van subsidieverplichtingen die de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek(NWO) is aangegaan richting de kennisinstellingen. Deze aanvullende verplichting wordt nu afgeboekt gezien een herziene afspraak met de NWO. Als gevolg hiervan is er geen sprake meer van een aanvullende verplichting

  • verder is er in 2018 een verplichting aangegaan van € 150,0 miljoen met kasgevolgen in 2019. Het betreft hier de Regeerakkoordmiddelen voor Fundamenteel Onderzoek, Toegepast onderzoek innovatie en onderzoeksinfrastructuur.

Bekostiging

Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en Koninklijke Bibliotheek (KB). Hiermede stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategie van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Deze missies en doelstellingen zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.

OCW draagt structureel bij aan:

  • NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd zijn op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie grootschalige researchinfrastructuur. Met de inzet van deze middelen worden onderzoekers in staat gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;

  • NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de «vernieuwingsimpuls» ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zijn opgegaan. Doelen zijn om via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven;

  • NWO voor het uitvoeren van een onderzoeksprogramma «Wetenschap op de Cariben» en het in stand houden en in bedrijf houden van een multifunctioneel kenniscentrum op Sint Eustatius;

  • NWO voor het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek ten behoeve van de coördinatie en financiering van het onderwijsonderzoek.

  • NWO-programma voor het uitvoeren van vernieuwend en maatschappelijk relevant onderzoek via de Nationale Wetenschapsagenda (NWA).

De bekostiging is met € 220,3 miljoen verhoogd. Dit betreft:

  • De verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2018 (€ 1,9 miljoen);

  • Een overboeking van € 48,6 miljoen van art.nr. 14 (Cultuur) met betrekking tot de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen (WSOB). De taken, die zijn vastgelegd in artikel 9 van de WSOB, worden uitgevoerd door de KB;

  • De overheveling van de Regeerakkoordmiddelen voor Fundamenteel Onderzoek, Toegepast onderzoek innovatie en onderzoeksinfrastructuur (€ 150 miljoen);

  • Diverse interdepartementale overboekingen voor het uitvoeren van een aantal programma’s in het kader van de Nationale Wetenschapsagenda (€ 6,7 miljoen);

  • Diverse interne overboekingen o.a. ten behoeve van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (€ 13,1 miljoen).

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid (OWB) worden subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur. Het gaat hier onderandere om bijdragen aan:

  • Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;

  • Het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;

  • Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap- en Techniekpromotie (NCWT) voor het beheren en ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO Kennislink, het organiseren van het festival Weekend van de Wetenschap en het ondersteunen van gerelateerde landelijke activiteiten op het gebied van wetenschaps- en technologiecommunicatie en -educatie.

Het budget voor subsidies is per saldo met € 4,4 miljoen verlaagd. Dit wordt met name veroorzaakt door interne overboekingen naar andere instrumenten binnen artikel 16.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en evaluaties.

Bijdrage aan agentschappen

Opdracht aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie «Horizon 2020». Team Internationale Research- en Innovatiesamenwerking (IRIS) bij RVO is het Nationaal Contactpunt Kaderprogramma in Nederland.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen onze wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van ons nationale onderzoeksbestel.

Het budget is per saldo met € 7,2 miljoen verlaagd. De oorzaak van deze verlaging is o.a een gunstige wisselkoers van de Zwitserse Frank met betrekking tot de contributie aan CERN.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers als gevolg van eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende subsidies.

Art.nr. 25 Emancipatie

A. Algemene doelstelling

Het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid wat betreft seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslachtskenmerken in de Nederlandse samenleving. Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De rol van de Minister is primair het wegnemen van belemmeringen voor gender- en LHBTI-gelijkheid (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender personen en mensen met een intersekse conditie) en het bevorderen dat relevante wet- en regelgeving waar nodig wordt aangepast. Daarnaast heeft de Minister, vaak samen met de maatschappelijke instellingen, een rol in het agenderen, coördineren, aanjagen en in het ontsluiten van kennis en expertise.

Financieren:

De Minister biedt financiële ondersteuning aan maatschappelijke instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en voor het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving.

Stimuleren:

Het instrument dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017–2022. Deze regeling voorziet in het verstrekken van instellingssubsidies aan instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld.

Regisseren:

Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid op het gebied van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid. Samen met gemeenten is in een intentieverklaring vastgelegd wat de aandachtspunten van het LHBTI-beleid zijn. Verder vult de Minister de regisserende rol in door halfjaarlijkse bestuursgesprekken met instellingen voor gender- en LHBTI gelijkheid.

Daarnaast draagt de Minister bij aan internationale samenwerking met organisaties als Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren op dit beleidsterrein zijn opgenomen op OCW in cijfers.

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Bron

8

Het bevorderen van emancipatie 1

 

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

90% (2010)

93% (2016)

94% (2018)

≥90%

LHBT monitor (SCP)

X Noot
1

De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid van vrouwen is opgenomen in de begroting 2019.

C. Beleidsconclusies

De beleidsdoorlichting emancipatiebeleid is in november 2018 met een beleidsreactie en de beoordeling van een extern deskundige (Universiteit Utrecht) aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 511, nr 31). Veel van de aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting zijn al meegenomen in het huidige beleid. Voor het thema sociale veiligheid van vrouwen is het beleid aangepast. In 2018 is met twaalf gemeenten een pilot gestart voor samenwerking op lokaal beleid voor veiligheid in de publieke ruimte («veilige steden»). Het Programma Economische Zelfstandigheid is niet gecontinueerd. Uit de beleidsdoorlichting bleek, dat hiermee niet voldoende bereik werd gerealiseerd. In overleg met de Staatssecretaris van SZW wordt bezien hoe de economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid van vrouwen op een andere wijze gestimuleerd kan worden.

In het onderwijsveld zijn initiatieven van start gegaan voor meer genderdiversiteit en gelijke behandeling.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 25.1 Budgettaire gevolgen van beleid art. 25 Emancipatie (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

15.444

7.145

13.475

45.373

6.003

5.831

172

Uitgaven

13.124

12.968

11.614

12.363

12.929

15.444

– 2.515

                   

Bekostiging

4.148

4.148

4.198

6.199

8.500

8.000

500

 

Kennisinfrastructuur

4.148

4.148

4.198

6.199

8.500

8.000

500

 

– 

Vrouwenemancipatie

2.948

2.948

2.948

2.949

   

0

 

– 

LHBT

1.200

1.200

1.250

1.250

   

0

 

Gender- en LHBTI-gelijkheid

     

2.000

8.500

8.000

500

                   

Subsidies

 

7.370

6.814

5.985

4.963

3.613

3.614

– 1

 

Subsidieregeling emancipatie

2.590

291

0

0

0

0

0

 

Vrouwenemancipatie

2.590

267

       

0

 

LHBT

 

24

       

0

 

Subsidieregeling emancipatie 2011

4.780

6.523

5.985

4.266

1.844

1.623

221

 

Vrouwenemancipatie

2.568

3.687

3.846

2.557

1.100

678

422

 

LHBT

2.212

2.836

2.139

1.709

744

945

– 201

 

Subsidieregeling Gender- en LHBTI- gelijkheid 2017–2022

     

697

1.769

1.991

– 222

                   

Opdrachten

1.455

1.730

1.096

1.024

783

668

115

 

Vrouwenemancipatie

852

1.297

625

913

   

0

 

LHBT

603

433

471

111

   

0

 

Gender- en LHBTI-gelijkheid

       

783

668

115

                   

Bijdrage aan agentschappen

151

151

145

137

3

132

– 129

 

DUO

151

151

145

137

3

132

– 129

                   

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

0

0

0

3.000

– 3.000

 

Gemeentefonds BZK

0

0

0

0

0

3.000

– 3.000

 

– 

Vrouwenemancipatie

           

0

 

– 

LHBT

           

0

 

– 

Gender- en LHBTI-gelijkheid

         

3.000

– 3.000

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

0

125

190

40

30

30

0

 

LHBT

 

125

190

40

30

30

0

Ontvangsten

89

58

284

54

53

0

53

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2018 ligt € 2,5 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,05 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 0,2 miljoen verhoogd.

Bij Voorjaarsnota 2018 zijn de verplichtingen met € 0,5 mln. verlaagd. Met de Najaarsnota 2018 zijn de verplichtingen met € 0,8 mln. verhoogd. Met de slotwet zijn zowel de verplichtingen als de kas met € 0,1 miljoen verlaagd.

Bekostiging

Ik bekostig vanaf 2018 acht strategisch partners. Deze acht partners zijn merendeel allianties; in totaal vijftien organisaties.

Het budget is met € 0,5 miljoen verhoogd. De strategische allianties zijn vanaf 2018 gestart met de uitvoering van hun activiteitenplannen.

Subsidies

Voor het uitvoeren van de voornemens uit de emancipatienota 2018–2021 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid. De instrumenten die zijn ingezet voor het uitvoeren van het emancipatiebeleid 2018–2021 zijn de «Subsidieregeling emancipatie 2011» en de «Subsidieregeling gender- en LHBTI- gelijkheid emancipatie 2017–2022».

Opdrachten

De middelen voor opdrachten zijn besteed aan onderzoeken en symposia. De realisatie op dit instrument is € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

Het betreft het aandeel uitbetaalde Loon- en prijsbijstelling 2018 aan DUO. Tevens zijn de uitvoeringskosten van de subsidieregelingen door DUS-I € 0,1 miljoen uit dit instrument betaald.

Bijdrage aan medeoverheden

Voor actieve gemeenten op het gebied van gender- en LHBTI- emancipatiebeleid wordt via een decentralisatie-uitkering budget overgeheveld naar het Gemeentefonds. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Een bedrag van € 0,9 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 25 gemeenten om het programma economische zelfstandigheid van vrouwen uit te voeren door het te stimuleren om stappen te zetten richting de arbeidsmarkt. Een bedrag van € 0,9 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 36 gemeenten en de 4 grote steden met als de doel de «veiligheid, weerbaarheid en sociale acceptatie» van LHBTI verder te bevorderen. Om gemeenten te stimuleren om de sociale veiligheid van vrouwen in de publieke ruimte te vergroten is € 0,3 miljoen overgemaakt voor de 4 grote steden en 7 gemeenten. Een bedrag van € 0,1 miljoen is voor bovenstaande projecten overgemaakt naar het BTW compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. Een aantal gemeenten heeft geen beroep gedaan op aanvraag voor een bijdrage uit het gemeentefonds. Hierdoor is de realisatie € 0,6 miljoen lager dan begroot. Het budget op het instrument «Bijdrage aan mede-overheden» is verlaagd met een bedrag van € 0,2 miljoen ten gunste van het instrument «Bekostiging».

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Bijdrage aan het Europese project «Rights, Equality and Citizenship Programme» van Transgender Europe (TGEU). Binnen dit project is succesvol gewerkt aan capaciteitsversterking van lokale transorganisaties in Europa en is bijgedragen aan een effectieve belangenbehartiging richting internationale organisaties.

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

Art.nr. 91. Nominaal en onvoorzien

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 91.1 Nominaal en onvoorzien: opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van de vastgestelde begroting t, realisatie en het verschil (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

0

0

0

0

0

269.682

– 269.682

Totale uitgaven

0

0

0

0

0

269.682

– 269.682

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

– 

waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

 

– 

waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

– 

waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

 

– 

waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

0

0

0

0

0

269.682

– 269.682

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

E. Toelichting op de instrumenten

Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen of taakstellingen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken begrotingsartikelen bekend is, worden de middelen of taakstellingen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt. Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.

Loon- en prijsbijstelling

Het budget voor 2018 is per saldo ongewijzigd. De toegevoegde loon- en prijsbijstelling tranche 2018 en de compensatie voor de ABP-pensioenpremiestijging zijn direct structureel verdeeld over de artikelen.

Onvoorzien

Het budget voor de post Nader te verdelen is bij de Tweede suppletoire begroting per saldo met € 269,7 miljoen verlaagd: na het afsluiten van de nieuwe cao primair onderwijs is € 270,0 miljoen overgeboekt naar art.nr. 1 (primair onderwijs).

Art.nr. 95. Apparaat Kerndepartement

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel A. Apparaatsuitgaven kerndepartement Budgettaire gevolgen (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

256.178

249.788

243.981

234.043

250.379

252.663

– 2.284

Uitgaven

256.178

249.788

243.565

234.542

250.379

252.663

– 2.284

               

Personele uitgaven

176.907

179.076

184.613

189.432

185.942

194.907

– 8.965

 

waarvan eigen personeel

164.778

170.675

174.681

180.150

177.316

185.699

– 8.383

 

waarvan inhuur externen

8.612

4.809

5.880

4.884

5.190

5.463

– 273

 

waarvan overige personele uitgaven

3.517

3.592

4.052

4.398

3.436

3.745

– 309

                   

Materiële uitgaven

79.271

69.562

57.844

43.979

63.217

57.756

5.461

 

waarvan ICT

30.133

27.032

21.721

17.833

23.442

20.435

3.007

 

waarvan bijdrage aan SSO's

31.330

31.021

19.982

14.687

15.121

18.952

– 3.831

 

waarvan overige materiële uitgaven

17.808

11.509

16.141

11.459

24.654

18.369

6.285

                   

Begrotingsreserve schatkistbankieren

0

1.150

1.108

1.131

1.220

0

1.220

Ontvangsten

10.194

2.973

1.467

3.000

2.428

567

1.861

Het Ministerie van OCW heeft de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. Het Ministerie van OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.

Uitgaven

De uitgaven voor de Apparaatskosten OCW zijn in 2018 € 2,3 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit is het saldo van een groot aantal mutaties die grotendeels in de suppletoire wetten zijn toegelicht:

  • Zo is voor de loon- en prijsbijstelling budget toegevoegd.

  • Daarnaast is een aantal grote projecten vertraagd, zoals de vervanging van de ICT werkplek, de verhuizing van de Inspectie van het Onderwijs en de nieuwe scholingsregeling, waardoor er budget is doorgeschoven naar 2019.

  • Tenslotte staat het Ministerie van OCW garant voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat het Ministerie van OCW hierdoor loopt, wordt een vergoeding (risicopremie) ontvangen. De risicopremie voor 2017 is ontvangen in 2018 en deze bedraagt € 1,2 miljoen. Deze premie wordt (via een desaldering) toegevoegd aan de begrotingsreserve schatkistbankieren.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2018 uiteindelijk € 1,9 miljoen hoger dan geraamd. Dit is onder andere het saldo van hogere ontvangsten dan geraamd omdat:

  • OCW garant staat voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, ontvangt OCW een vergoeding (risicopremie). De risicopremie voor 2017 is ontvangen in 2018 en bedraagt € 1,2 miljoen.

  • Een aantal vorderingen uit 2017 van ruim € 0,6 miljoen pas in 2018 is ontvangen.

Tabel B. Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en Zelfstandige Bestuursorganen/Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Totaal apparaatsuitgaven Ministerie

256,2

249,7

243,6

234,5

250,4

252,7

– 2,3

Kerndepartement

132,5

136,7

135,9

131,8

143,1

152,1

– 9,0

Rijksdienst Cultureel Erfgoed

47,8

38,0

34,6

32,9

34,9

32,4

2,5

Inspectie van het Onderwijs

67,3

66,8

64,0

61,5

64,6

61,4

3,2

Erfgoedinspectie

2,4

2,3

2,3

2,4

2,3

2,2

0,1

Onderwijsraad

2,4

2,2

2,9

2,3

2,2

2,2

0,0

Raad voor Cultuur

2,4

2,3

2,5

2,5

2,0

1,9

0,1

Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid

1,4

1,4

1,4

1,1

1,3

0,5

0,8

               

Totaal apparaatskosten agentschappen

307,2

336,6

356,4

351,4

365,6

307,3

58,3

Dienst Uitvoering Onderwijs

278,9

303,4

313,3

314,1

326,8

270,6

56,2

Nationaal Archief

28,3

33,2

43,1

37,3

38,8

36,7

2,1

               

Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's

112,1

111,5

129,5

153,9

 

158,0

 

Stichting Fonds voor de Podiumkunsten

4,6

4,4

4,4

6,1

 

6,3

 

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

2,2

1,9

1,9

2,6

 

3,1

 

Stichting Mondriaanfonds

2,0

2,2

2,2

2,9

 

3,7

 

Stichting Nederlands Filmfonds

3,0

3,1

2,6

3,9

 

3,5

 

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

1,4

1,6

1,1

1,9

 

1,8

 

Stichting Nederlands Letterenfonds

2,0

2,0

1,1

2,7

 

2,6

 

Bureau Architectenregister

     

0,9

 

0,0

 

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

1,6

1,6

1,7

nvt

 

0,0

 

Commissariaat voor de Media (CvdM)

4,7

3,8

5,3

7,4

 

4,8

 

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

2,3

2,6

2,6

1,5

 

2,0

 

Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO)

 

0,0

0,0

1,5

 

0,7

 

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

3,8

4,0

3,8

3,6

 

3,5

 

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

15,0

15,0

13,5

14,1

 

14,5

 

Koninklijke Bibliotheek (KB)

15,3

15,3

26,5

36,7

 

41,0

 

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

32,3

32,3

41,6

47,4

 

53,2

 

Stichting Participatiefonds

2,6

2,5

2,3

2,1

2,0

2,0

0,0

Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

15,3

15,3

15,3

15,3

 

12,1

 

Stichting Vervangingsfonds

3,4

3,2

3,0

2,8

2,7

2,7

0,0

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

0,6

0,7

0,6

0,5

 

0,5

 

In onderstaande tabel staat de verdeling van de taakstelling op de Apparaatsuitgaven/-kosten uit het vorige Regeerakkoord (Rutte II) weergegeven. Deze taakstelling is verdeeld over kerndepartement, agentschappen en ZBO’s.

Tabel D. Extracomptabele tabel invulling taakstelling (bedragen x € 1 miljoen)
 

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling (totaal)

24,0

54,0

67,0

67,0

         

Kerndepartement

6,9

20,0

26,5

26,5

         

Agentschappen

       

DUO

12,1

23,5

27,9

27,9

NA

0,8

1,0

1,0

1,0

Totaal Agentschappen

12,9

24,5

28,9

28,9

         

ZBO’s

       

Cultuurfondsen

0,5

1,1

1,4

1,4

Commissariaat voor de Media

0,2

0,5

0,6

0,6

Nederlandse Publieke Omroep

0,1

0,3

0,4

0,4

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

0,2

0,4

0,5

0,5

Kon.Ned.Academie van Wetenschappen (KNAW)

0,7

1,6

2,0

2,0

Kon.Bibliotheek (KB)

0,6

1,3

1,6

1,6

Ned.organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

1,5

3,5

4,3

4,3

Participatiefonds

0,1

0,3

0,4

0,4

Vervangingsfonds

0,2

0,4

0,5

0,5

Stimuleringsfonds voor de Pers

0,0

0,1

0,1

0,1

Totaal ZBO's

4,2

9,5

11,8

11,8

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

Inleiding

De bedrijfsvoering, inclusief het financieel beheer binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De financiële overzichten geven een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering. Wat betreft de financiële rechtmatigheid en getrouwheid zijn zowel de fouten als de onzekerheden gedurende het jaar 2018 binnen de gestelde rapporteringstoleranties gebleven, met uitzondering van artikel 8. De overschrijding is hieronder toegelicht in paragraaf 1, onder Rechtmatigheid.

Paragraaf 1 – Rechtmatigheid, totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie, financieel en materieelbeheer en overige aspecten bedrijfsvoering

• Rechtmatigheid

De verantwoording in het departementale jaarverslag (DJV) is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast.

Rapporteren over onrechtmatigheden is verplicht als deze meer bedragen dan de betreffende tolerantiegrens. Bij het begrotingsartikel 8, Internationaal Beleid, bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden € 1,3 miljoen. Bij dit artikel is in 2018 sprake geweest van een fout en een onzekerheid in de rechtmatigheid van de aangegane verplichtingen ter grootte van € 6,4 miljoen. Dit betreft 48,5% van het artikel. Deels is dit veroorzaakt doordat OCW onvoldoende waarborgen heeft getroffen om vooraf risico’s op staatssteun (onzekerheid € 2,8 miljoen) in de subsidiebeschikking aan Nuffic voor 2019 te ondervangen. Om dergelijke onzekerheden in het vervolg te voorkomen heeft OCW het subsidieproces als geheel aangepast en wordt vanaf 2019 bij alle verstrekte subsidies boven € 125.000 een voorafgaande staatssteunanalyse expliciet uitgevoerd. Daarnaast zijn bij dit artikel in 2018 al enkele verplichtingen (fout € 3,6 miljoen) voor 2019 aangegaan die niet in de 2e suppletoire begroting waren vermeld.

(1) Rapporterings-tolerantie

(2) Verantwoord bedrag in € (omvangsbasis)

(3) Rapporterings-tolerantie voor fouten en onzekerheden in €

(4) Bedrag aan fouten in €

(5) Bedrag aan onzekerheden in €

(6) Bedrag aan fouten en onzekerheden in €

(7) Percentage aan fouten en onzekerheden t.o.v. verantwoord bedrag = (6)/(2)*100%

Artikel 8 Internationaal beleid Verplichtingen

€ 13,2 mln.

€ 1,3 mln.

€ 3,6 mln.

€ 2,8 mln.

€ 6,4 mln.

48,5%

• Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

• Financieel en materieel beheer

De Algemene Rekenkamer (AR) constateerde in het verantwoordingsonderzoek over 2017 drie onvolkomenheden, te weten bij het Inkoop Uitvoeringscentrum Noord, Informatiebeveiliging DUO en voorschottenbeheer OCW. De status is als volgt:

–  Inkoop Uitvoeringscentrum Noord

De AR constateerde over 2016 al een onvolkomenheid op het gebied van inkoopbeheer. Ondanks verbeteringen kon in 2017 nog niet vastgesteld worden dat er bij het Inkoop Uitvoeringscentrum Noord (IUC-Noord) gewerkt wordt volgens de nieuwe procedures en dat de risico’s in het inkoopproces voldoende worden beperkt middels beheersmaatregelen. Ook ontbraken over 2017 nog een goed contractenregister, een adequate aanbestedingskalender en een uniform inkoopdossier.

Het IUC-Noord heeft in 2018 diverse verbeteringen gerealiseerd. De processen van het IUC-Noord zijn in 2018 gestandaardiseerd. De Auditdienst Rijk (ADR) heeft in 2018 een audit gedaan op bestaan en werking van de beheersmaatregelen in de nieuwe werkprocessen. Verder heeft IUC-Noord alle inkoopdossiers op volledigheid gecontroleerd en waar nodig aangevuld. In 2019 blijft het IUC-Noord zich inspannen om het aantal opmerkingen per dossier nog verder terug te brengen.

Het contractenregister is ingericht voor (vrijwel) alle via het IUC-Noord afgesloten contracten. Sommige afnemers gebruiken het register nu ook voor hun lokale contracten (verdere inrichting daarvan loopt). Bovendien is de aanbestedingskalender ingericht en in werking genomen. Het inkoopdossier is in opzet geüniformeerd.

Positionering IUC-Noord

Het IUC-Noord levert diensten aan diverse overheidsorganen, waaronder DUO. Het IUC-Noord is in 2019 onder aansturing van DUO gebracht. In 2018 is in opdracht van de Secretaris-Generaal (SG) een rapport uitgebracht waarin meerdere mogelijkheden voor de positionering van het IUC-Noord zijn verkend en uitgewerkt. Naar aanleiding van gesprekken met afnemers, medewerkers, bestuurders en andere stakeholders is door de SG in december 2018 besloten om het IUC-Noord binnen DUO te positioneren. Belangrijk argument is dat het opdelen en daarmee regionaliseren van het IUC-Noord leidt tot versplintering van het totale inkoopveld van OCW.

De onafhankelijkheid van het IUC-Noord bij de nieuwe positionering binnen één van haar afnemers wordt geborgd door de inrichting van een strategisch koersbepalend overleg waarin de directeuren van de opdrachtgevende Rijksorganisaties zitting nemen.

De Coördinerend directeur Inkoop (CDI) zal in 2019, zoals in het CPO-CDI stelsel is vastgelegd, er op toe zien dat de sturing op inkoop op een zodanige wijze is ingericht dat hiermee wordt voldaan aan rijksbrede en departementale kaders voor inkoop.

–  Informatiebeveiliging DUO

De Algemene Rekenkamer (AR) heeft over 2017 geconstateerd dat de onvolkomenheid op het gebied van Informatiebeveiliging bij DUO nog niet voldoende was verbeterd. Dit betrof met name het autorisatiebeheer en risico’s daarbij.

Er is in 2018 een compliance programma ingericht dat DUO in staat stelt verder in control te geraken, te blijven en te voldoen aan de geldende rijksbrede normenkaders.

Het meerjarige project Autorisatiebeheer is een onderdeel van het compliance programma. Vanuit het project is gewerkt aan de inrichting van gecentraliseerd en geautomatiseerd autorisatiebeheer, gebaseerd op het toekennen van autorisaties op basis van rollen. Vanwege de complexiteit, beschikbaarheid van specialistische kennis en aanbestedingsissues is het project ten opzichte van het projectplan met in ieder geval een half jaar vertraagd. In 2019 wordt verder gewerkt aan het project Autorisatiebeheer.

Om risico’s met betrekking tot ongeautoriseerde toegang te beperken worden uitgegeven autorisaties jaarlijks geëvalueerd. De jaarlijkse evaluatie van uitgegeven autorisaties is vanwege de vertraging en aanpassing van het project Autorisatiebeheer in 2018 conform het bestaande beleid in beperkte mate uitgevoerd. Additioneel is een Security Operations Center ingericht, dat zich actief richt op het continu monitoren van de beveiligingsstatus van DUO.

–  Voorschottenbeheer OCW

De Algemene Rekenkamer en de Auditdienst Rijk constateerden beide over 2017 dat er bij OCW onvoldoende waarborgen voor ordelijk voorschottenbeheer aanwezig waren. Er bestond onduidelijkheid over de taken en verantwoordelijkheden in het proces van verstrekken en afwikkelen van voorschotten. Ook het sturen op het beheer van de voorschotten, onder meer met cijfer- en ouderdomsanalyses, was gebrekkig. In 2018 zijn de aanbevelingen ter hand genomen. Zo is binnen het ministerie de informatievoorziening over de voorschotten verbeterd. Op basis daarvan zijn analyses uitgevoerd en zo nodig correcties in de openstaande voorschottenstand aangebracht. Tot slot zijn de taken en verantwoordelijkheden in het voorschottenbeheer verhelderd. In 2019 worden nog verbeteringen doorgevoerd om het voorschottenbeheer structureel op orde te krijgen.

• Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Na de 2e suppletoire begrotingswet in 2018 hebben nog enkele (beleidsmatige en technische) mutaties plaatsgevonden. Deze zijn toegelicht in de Slotwet 2018.

Paragraaf 2 – Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

• Beleid ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik

Externe risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

Het Ministerie van OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend.

Risico’s bij het niet toepassen van beheersmaatregelen bij de lerarenbeurs

Met de lerarenbeurs kunnen leraren subsidie aanvragen voor studiekosten voor het volgen van een tweede bachelor-, deficiëntie-, of masteropleiding.

Controle over het jaar 2018 geeft aanleiding tot een evaluatie van de uitvoering van het M&O-beleid. Niet alle beheersmaatregelen bij deze regeling zijn naar behoren uitgevoerd met mogelijke gevolgen voor de rechtmatigheid. In 2019 zal bij de evaluatie van het uitvoeringsproces onder meer gekeken worden naar de beheersmaatregelen, waaronder de beoordeling van de informatie bij de aanvraag ten behoeve van het verlenen van de subsidie en de controle achteraf van onder meer de behaalde studiepunten.

Restrisico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico of «restant M&O». Dit is de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen. Aan de volgende geldstromen met een restrisico groter dan € 1 miljoen kleven na inzet van deze instrumenten toch nog risico’s:

1. Gewichtenregeling Primair Onderwijs

Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor personeel en materieel. De bepaling van het leerlingengewicht is gebaseerd op de ouderverklaring over het (maximale) opleidingsniveau van de ouder(s). Het leerlingengewicht werkt ook door in de uitkering van de regeling vaststelling impulsgebieden. Met de gewichtenregeling, waaronder de regeling impulsgebieden, is in 2018 een bedrag gemoeid van € 286 miljoen.

Het gewicht kan worden gecontroleerd via de door de ouders ingevulde, in 2015 vereenvoudigde ouderverklaring. Door deze in 2015 gewijzigde verklaring neemt het risico van foutieve opgaaf (afwijkend van ingevulde formulieren) door de school af. Met dit formulier wordt echter niet ondervangen dat ouders een verkeerde opgaaf kunnen doen en een te laag opleidingsniveau aangeven. Het risico blijft bestaan dat scholen een volledig ingevulde ouderverklaring op een juiste wijze omzetten in een leerlingengewicht, maar dat de ouderverklaring niet op waarheid berust. Het valideren van de ouderverklaring met opleidingsdocumenten van ouders is niet mogelijk, aangezien de verklaring het niet of niet volledig gevolgd hebben van een opleiding betreft. Het niet of niet volledig gevolgd hebben van een opleiding zou in een aantal gevallen wel gecheckt kunnen worden op basis van centrale opleidingsregisters. Een dergelijke toets mag een school en het Ministerie van OCW echter niet uitvoeren vanwege privacywetgeving.

Inmiddels is voor de toekenning van de bekostiging ter bestrijding van onderwijsachterstanden aan basisscholen een nieuwe verdeelsystematiek ontwikkeld door het CBS, gebaseerd op een nieuwe indicator. Uitgangspunt van de nieuwe systematiek is te komen tot een verdeling van de middelen die beter aansluit bij de onderwijsachterstandenproblematiek op basisscholen dan de oude gewichtenregeling en de regeling vaststelling impulsgebieden. Daarnaast heeft de nieuwe systematiek tot doel om de foutgevoeligheid en de administratieve lasten van de tot nu toe geldende regelingen voor basisscholen op te heffen. De daarbij gebruikte indicator wordt door het CBS vastgesteld op basis van bij het CBS aanwezige registraties en niet langer op basis van door belanghebbenden (ouders) verstrekte opleidingsgegevens. Daarmee is er geen sprake van M&O-gevoeligheid.

De nieuwe indicator wordt vanaf 1 augustus 2019 toegepast. Wel is er een overgangsperiode van drie schooljaren (2019–2020 tot en met 2021–2022), waarbinnen het schoolgewicht op 1 oktober 2018 ook een rol speelt bij de vaststelling van het te ontvangen budget ter bestrijding van onderwijsachterstanden. In die periode is er dus nog sprake van een gedeeltelijke M&O-gevoeligheid.

Gedurende het hele jaar 2018 is alleen de oude gewichtenregeling (inclusief impulsregeling) van toepassing geweest. Net als in vorige jaren is het lastig in te schatten wat het restrisico is. Daarom wordt het totale bedrag aan gewichtenmiddelen van € 286 miljoen als restrisico aangemerkt.

2. Leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond

Niet-basisscholen in het primair onderwijs met leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. De uitgaven voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond bedragen in 2018 € 19,2 miljoen. De opgaven van de scholen worden gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd.

Voor 2018 is het restrisico bij leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond derhalve € 19,2 miljoen.

3. Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen

Voor kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond, en niet afkomstig uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, wordt bij de basisscholen in de materiële instandhouding een NOAT-bekostiging gegeven voor Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen. De uitgaven voor leerlingen met een dergelijke achtergrond bedragen in 2018 € 4,6 miljoen. De opgave van de school wordt steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaringen. De ouderverklaringen kunnen niet op juistheid worden gecontroleerd.

Voor 2018 is het restrisico van de uitgaven aan Nederlands onderwijs aan anderstaligen daarmee € 4,6 miljoen.

4. Studiefinanciering uitwonenden

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komt een deel van de studerenden in aanmerking voor een extra beurs wanneer ze uitwonend zijn. Dit geldt alleen voor de mbo-studenten en studenten hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen. De extra basisbeurs voor een uitwonende mbo student is € 2.243 per jaar. De totale uitgaven aan uitwonende beurzen bedroegen in 2018 € 275,3 miljoen (WSF 2000). De bijdrage die op grond van de WTOS (regeling VO18+) aan uitwonenden is verstrekt, bedroeg in 2018 € 5,7 miljoen.

Bij de vaststelling van de studiefinanciering wordt nu uitgegaan van het adres in de Basis Registratie Personen (BRP), maar niet alle studerenden wonen daadwerkelijk op het geregistreerde adres. Daarom worden fysieke controles op het opgegeven woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt. Er zijn in 2018 ongeveer 1.500 controles uitgevoerd op basis van een risicoprofiel. In ongeveer 39% van de geselecteerde gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd.

Het bovenstaande betreft studerenden die in Nederland wonen. Bij studerenden in het buitenland wordt anders gecontroleerd. Er wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Er wordt aangenomen dat hij in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een restrisico.

Als gevolg van de maatregelen van de afgelopen jaren om misbruik met de uitwonendenbeurs aan te pakken en als gevolg van het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden in het studievoorschotstelsel, is dit misbruik substantieel afgenomen. Het restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijvingen in het BRP en wordt niet aan OCW toegerekend. Er is dus sprake van een geïmporteerd risico. In 2017 is een a-selecte steekproef uitgevoerd onder mbo-studenten met een uitwonendenbeurs. Op basis van dit onderzoek wordt het restrisico in het mbo ingeschat op ongeveer € 4 miljoen. In totaal (mbo en ho) resteert in 2018 nog een restrisico van ongeveer € 5 miljoen, hetgeen ten opzichte van eind 2016 een daling betekent van ongeveer € 3 miljoen.

5. Aanvullende beurs

Studenten kunnen in aanmerking komen voor de aanvullende beurs. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Het ouderlijk inkomen kan niet in alle gevallen juist en volledig worden vastgesteld. In 2018 is in totaal € 808,3 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan heeft € 28,8 miljoen betrekking op studenten met ouders in het buitenland.

Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. De Belastingdienst beheert het inkomensgegeven uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken en is ook afhankelijk van deze gegevens. Er zijn 10.056 studenten met ouders in het buitenland en in deze gevallen vraagt DUO bewijsstukken van het buitenlands inkomen op. Gegevensuitwisseling met buitenlandse Belastingdiensten komt in beperkte mate tot stand.

DUO vraagt de bewijsstukken op maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO noch door de Belastingdienst, met uitzondering van de voormalige Nederlandse Antillen ad € 6,5 miljoen, waar dit wel mogelijk is. Hierdoor is sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van € 22,3 miljoen.

6. Terugbetalen studieschulden

Van oud-studenten met een studieschuld is niet altijd een adres bekend, met name wanneer zij in het buitenland verblijven. Bij betalingsachterstanden zijn zij dan niet bereikbaar voor inningsactiviteiten. Daarnaast kunnen oud-studenten dan niet worden geïnformeerd over de draagkrachtregeling en worden zij geconfronteerd met extra invorderingskosten. Aanpalend risico is dat in het buitenland het inkomen van de debiteur en van een eventuele partner (voor zover relevant) niet in alle gevallen juist en volledig kan worden geverifieerd en moet worden volstaan met de klantopgave (inclusief bewijsstukken). Gegevensuitwisseling met het buitenland komt immers in beperkte mate tot stand. Ultimo 2018 ontbrak nog van circa 2,4% van de debiteuren een betrouwbaar adres (afgerond 20.000 van de circa 835.000 debiteuren). Eind 2015 waren dit er nog circa 30.000 (was 4% van het totaal aantal debiteuren).

• Grote, lopende ICT-projecten

Het Ministerie van OCW kent in 2018 vijf ICT-projecten groter dan € 5 miljoen (waarvan er in de loop van 2018 twee zijn afgerond): Doorontwikkelen Basisregistratie Onderwijs (BRON), ICT werkplekdienstverlening OCW, Implementatie Wet Beroep Leraar (voorheen: Krachtig Leraarschap en Lerarenregister), Programma Vernieuwing Studiefinanciering (afgerond in 2018) en Programma Dienstverlening Instellingen (PDI) (afgerond in 2018). Jaarlijks rapporteert het Ministerie van OCW over deze projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel aan BZK. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard www.rijksictdashboard.nl. Het gaat om informatie over onder andere het doel van het project, de geraamde kosten, de doorlooptijd en de uitgebrachte kwaliteitstoetsen. Minimaal één keer per jaar wordt het dashboard geactualiseerd. Raadpleging van het dashboard maakt het mogelijk in één oogopslag het verloop van kosten en doorlooptijd te zien. Ook maakt een grafiek de ramingen en de feitelijk gemaakte kosten zichtbaar. Verder is aangegeven aan welk beleidsterrein het project bijdraagt.

Voor alle projecten geldt dat CIO- en privacyfunctionarissen van de betreffende organisatie(onderdelen) adviseren over de risico’s voor de privacy en uitvoering. Door de advisering door CIO- en privacyfunctionarissen, maar ook door de inzet van instrumenten als «Gateway», BIT-toetsen en de OCW risicorapportage worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht en zijn deze continu onder de aandacht. Daartoe worden in de projecten zelf ook waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. De functionarissen gegevensbescherming van het Ministerie van OCW zien toe op navolging van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Bij nieuwe wetgeving en grote ICT projecten heeft het opstellen van Privacy Impact Assessments een plaats gekregen. OCW voldoet aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming die op 25 mei 2018 formeel van toepassing is geworden. In 2019 zullen nog enkele verbeteringen plaatsvinden in het proces.

• Betaalgedrag

Tijdig betalen

Het streefcijfer voor tijdig betalen is 95 procent van alle facturen binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de factuur. Het Ministerie van OCW voldoet al jarenlang aan de gestelde norm. Over 2018 is het percentage tijdig betalen bij het Ministerie van OCW uitgekomen op 96,6 procent.

E-factureren

Alle aanbestedende diensten in Europa zijn conform de EU-Richtlijn «Elektronische facturering bij overheidsopdrachten» uiterlijk per november 2018 verplicht om e-factureren te implementeren. Dit betekent dat deze diensten e-facturen van leveranciers moeten kunnen ontvangen en verwerken. De EU-richtlijn is in Nederland uitgewerkt in de Aanbestedingswet en het Aanbestedingsbesluit. Deze wijzigingen gaan in op 18 april 2019. Vooruitlopend op de EU Richtlijn, de Aanbestedingswet en het Aanbestedingsbesluit is op 16 juni 2016 door de Ministers van Economische Zaken en voor Wonen en Rijksdienst besloten en bekend gemaakt dat de rijksoverheid vanaf 1 januari 2017 bij nieuwe overeenkomsten voor de levering van producten, verrichting van diensten of voor de uitvoering van werken van leveranciers, een elektronische factuur eist. Dit ligt vast in het «Toepassingskader elektronisch factureren rijksoverheid». Tot nu toe werden leveranciers nog niet aangesproken op niet naleving van de plicht tot e-factureren. In 2018 zijn echter door de vijf bij het Financieel Diensten Centrum aangesloten departementen in projectvorm de nodige voorbereidingen getroffen om de naleving van de inkoopvoorwaarde e-factureren door leveranciers te stimuleren. De maatregelen starten in de loop van 2019.

• Audit Committee

In dit onderdeel wordt verslag gedaan van de activiteiten van het Audit Committee in het verslagjaar.

Volgens de Regeling Audit Committees van het Rijk adviseert het Audit Committee in elk geval over:

  • Het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering, inclusief de financiële vastlegging;

  • De regie op het auditbeleid;

  • Het risicomanagement en de uitkomsten daarvan.

De Secretaris-Generaal als voorzitter vormt samen met de leden van het MT-OCW en vier externe leden het Audit Committee. De directeur FEZ en de directeur Auditdienst Rijk nemen als adviseur ook deel aan de vergaderingen. Er is een open stoel voor de Algemene Rekenkamer en het secretariaat van het Audit Committee wordt door FEZ gevoerd.

Agendapunten van het afgelopen jaar waren:

  • Departementaal jaarverslag OCW;

  • Samenvattend auditrapport OCW van de Auditdienst Rijk;

  • Auditplan en -rapportage OCW van de Auditdienst Rijk;

  • Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer;

  • Risicomanagement;

  • Reviewplan OCW van de Auditdienst Rijk;

  • Jaarwerkplan Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag en meerjarenplanning Inspectie van het Onderwijs.

In 2019 zal een evaluatie van het Audit Committee OCW plaatsvinden.

• Departementale checks and balances subsidieregelingen

Belangrijke gremia bij de totstandkoming van subsidieregelingen bij OCW zijn het Interdepartementaal Expertisecentrum subsidies (I-ECS) en het Expertisecentrum subsidies OCW (ECS OCW).

Het I-ECS is een periodiek overleg van de ministeries OCW en VWS over subsidieaangelegenheden waarin de disciplines juridische zaken, uitvoering en financiën en de Auditdienst Rijk (ADR) zijn vertegenwoordigd. In het I-ECS worden de harmonisatie van subsidieprocessen en algemene vraagstukken op het terrein van subsidies besproken. In het I-ECS is ook de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS opgesteld.

In het ECS OCW ondersteunen diverse disciplines de beleidsdirecties bij het maken van subsidieregelingen. Het ECS OCW heeft als doel de kwaliteit en de uitvoerbaarheid van subsidieregelingen te bevorderen. Een beschrijving van de stappen die gezet moeten worden bij het maken van een subsidieregeling staat in het OCW Draaiboek voor subsidieregelingen, waarbij ook rekening is gehouden met het Integraal Afwegings Kader. Bij de totstandkoming van een subsidieregeling voert de betrokken uitvoeringsorganisatie ook een uitvoeringstoets uit met een advies van de ADR.

OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden voor alle geldstromen (dus ook voor subsidies) de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik geïnventariseerd. De gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen, is toegelicht in deze bedrijfsvoeringsparagraaf.

• Normenkader financieel beheer zbo’s en rwt’s

OCW past in haar toezichtsrelaties met de zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak het normenkader waar mogelijk toe. In bijlage 1 «Toezichtsrelaties en zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak» wordt ingegaan op eventuele uitzonderingen.

Paragraaf 3 – Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

• Organisatieaanpassingen bij DUO

DUO bevindt zich momenteel in een transitie van een organisatie met een complex systeemlandschap naar een meer wendbare ICT-gedreven organisatie waarin onderhoud en vervanging structureel geborgd zijn. De transitie daarvan binnen DUO is nog volop bezig en een goede bemensing is daar cruciaal voor.

DUO maakt bij het ontwikkelen van ICT zowel gebruik van eigen personeel als ingehuurd personeel. Het is de ambitie van DUO om meer te werken met eigen personeel, zowel vanwege de lagere kosten als vanwege de noodzaak om langdurig te kunnen beschikken over vitale kennis.

Door het aantrekken van de ICT-markt blijkt het toch moeilijker dan gedacht om vast personeel te werven. Daarmee is er grote druk ontstaan op de stabiliteit van de taakuitvoering en heeft DUO een aantal belangrijke doelen niet kunnen realiseren, bijvoorbeeld bij de eindtoets PO. DUO is dan ook een campagne gestart om ICT-ers te werven met behulp van een website en door publiciteit te zoeken in diverse media. Parallel werkt DUO in het Rijks ICT Gilde samen met andere uitvoeringsorganisaties om het aantrekkelijk te maken voor ICT-ers aan de slag te gaan bij organisaties met een publieke taak. Het onvoldoende kunnen aantrekken van nieuw ICT personeel kan de continuïteit van de dienstverlening in gevaar brengen.

• Conversie naar nieuw Studiefinancieringssysteem DUO

De realisatie van een nieuw Studiefinancieringssysteem is in 2018 succesvol afgerond. Met het Programma Vernieuwing Studiefinanciering laat DUO zien dat het in staat was een ingewikkeld samenstel van verouderde systemen te vervangen door een nieuw systeem en een meer eigentijdse manier om klanten te bedienen.

• Financiering Kinderopvang DUO

In de loop van 2018 is, ondanks de (succesvolle) voorbereidende stappen die bij DUO waren gezet, het politieke besluit genomen om te stoppen met het wetstraject directe financiering Kinderopvang, waarbij DUO de uitvoering voor het Ministerie van SZW op zich zou nemen. Het hiermee verbonden programma bij DUO is daarna gestopt.

• Aanpassingen bedrijfsprocessen en departementsbrede analyse op sturingsrelaties

OCW heeft in 2018 een aantal van haar bedrijfsprocessen aangepast. Voor een belangrijk deel heeft dit te maken met het implementeren van wet- en regelgeving. Voorbeelden hiervan zijn de Algemene Verordening Gegevensbescherming en het invoeren van een ex-ante analyse op het verlenen van staatssteun. Deze analyse wordt aan het betreffende subsidiedossier toegevoegd.

Naar aanleiding van het onderzoek «sturing richting Nuffic bij OCW» dat de Auditdienst Rijk heeft uitgevoerd, is door een projectteam nader gekeken naar de subsidie- en sturingsrelatie met Nuffic. Hieruit kwam naar voren dat in de subsidierelatie het risico op staatssteun aanwezig is. Dit komt mede omdat OCW taken die Nuffic structureel uitvoert niet goed wettelijk heeft geborgd. Op basis hiervan melden we hierboven in paragraaf 1 «Rechtmatigheid» een overschrijding van de artikeltolerantie op artikel 8. Doelstelling van OCW is om de sturingsrelatie tussen OCW en Nuffic opnieuw vorm te geven aan de hand van het door de ADR geschetste handelingsperspectief.

In navolging van deze nadere analyse is in 2018 binnen het bestuursdepartement een traject in gang gezet waarbij wordt gekeken of de sturingsrelatie die OCW met andere partijen heeft, effectief is en past binnen de interne en externe kaders. In voorkomend geval zal de sturingsrelatie en de bijhorende wijze van financiering worden bijgesteld. Ook wordt bekeken hoe invulling kan worden gegeven aan aanbevelingen uit het interdepartementaal beleidsonderzoek «Subsidies». Dit traject loopt ook in 2019 en stelt OCW beter in staat effectief te sturen op het realiseren van haar beleidsdoelstellingen.

• Awareness datalekken OCW en DUO

Ook in 2018 is binnen OCW en bij DUO, veel aandacht besteed aan het veilig omgaan met persoonsgegevens en het melden van datalekken. Bewustwording blijft belangrijk om te voorkomen dat er datalekken ontstaan maar ook om te zorgen dat ze volgens de voorschriften tijdig worden gemeld als ze zijn opgetreden.

Het aantal datalekken bij OCW (exclusief DUO) is 12 geweest. Hiervan zijn er 3 bij de Autoriteit Persoonsgegevens gemeld.

DUO heeft eveneens veel aandacht besteed aan het veilig omgaan met persoonsgegevens en het melden van datalekken. Deze aandacht heeft geleid tot meer bewustwording binnen de organisatie. Er is sprake van een stijging van het aantal meldingen bij het meldpunt datalekken van DUO. In 2018 zijn binnen DUO in totaal 73 incidenten gemeld die zijn gekwalificeerd als datalek. Tien hiervan hebben uiteindelijk, volgens de voorschriften vanuit de Algemene Verordening Gegevensbescherming, tot een melding bij de Autoriteit Persoonsgegevens geleid. DUO heeft ook 22 incidenten gemeld bij het meldpunt datalekken van andere departementen voor wie DUO regelingen uitvoert.

De opgetreden datalekken hebben niet geleid tot openbaar worden van gegevens op internet door hackers. Ook in 2019 zal OCW stappen zetten om noodzakelijke verbetering door te voeren.

• Fiscaliteit

Het Ministerie van OCW heeft gedurende 2018 haar fiscale processen nagelopen en voor mogelijke risico’s beheersmaatregelen opgesteld in de vorm van een plan van aanpak. Deze met de Belastingdienst afgestemde aanpak, heeft in 2018 geleid tot verdergaande samenwerking en de ondertekening van het convenant Horizontaal Toezicht met de Belastingdienst. Het doel van de samenwerking is het continu verbeteren van de interne processen met als doel een optimale fiscale beheersing bij het Ministerie van OCW.

C. JAARREKENING

7. DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

     

(1)

   

(2)

   

(3) = (2) – (1)

 

Art.

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

39.879.302

40.285.779

1.380.627

42.675.735

42.326.880

1.368.566

2.796.433

2.041.101

– 12.061

                     
 

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

19.853.245

20.148.498

1.143.075

21.119.829

21.362.675

1.107.416

1.266.584

1.214.177

– 35.659

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4.449.579

4.496.879

3.000

4.424.079

4.601.918

6.742

– 25.500

105.039

3.742

6

Hoger beroepsonderwijs

3.215.709

3.140.498

1.213

3.461.463

3.262.539

2.057

245.754

122.041

844

7

Wetenschappelijk onderwijs

4.753.943

4.696.066

16

5.038.007

4.860.007

172

284.064

163.941

156

8

Internationaal beleid

11.116

11.716

99

13.236

12.496

113

2.120

780

14

11

Studiefinanciering

5.373.215

5.373.215

896.901

6.200.225

6.200.225

846.307

827.010

827.010

– 50.594

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

89.501

89.501

2.415

80.481

80.481

4.227

– 9.020

– 9.020

1.812

13

Lesgelden

6.555

6.555

238.269

12.158

12.158

237.165

5.603

5.603

– 1.104

14

Cultuur

398.142

787.883

494

511.415

852.585

7.648

113.273

64.702

7.154

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1.027.309

1.008.396

101

1.122.383

1.216.958

504

95.074

208.562

403

25

Emancipatie

5.831

15.444

0

6.003

12.929

53

172

– 2.515

53

91

Nominaal en onvoorzien

269.682

269.682

0

0

0

0

– 269.682

– 269.682

0

95

Apparaatskosten

252.663

252.663

567

250.379

250.379

2.428

– 2.284

– 2.284

1.861

                     
 

Basis- en Voorgezet onderwijs en Media

20.026.057

20.137.281

237.552

21.555.906

20.964.205

261.150

1.529.849

826.924

23.598

1

Primair onderwijs

10.505.757

10.505.757

17.661

11.687.151

11.142.533

76.894

1.181.394

636.776

59.233

3

Voortgezet onderwijs

8.350.551

8.460.939

7.391

8.814.741

8.707.896

10.287

464.190

246.957

2.896

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

180.323

181.159

6.000

138.490

140.384

9.812

– 41.833

– 40.775

3.812

15

Media

989.426

989.426

206.500

915.524

973.392

164.157

– 73.902

– 16.034

– 42.343

8. SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT AGENTSCHAPPEN

Samenvattende verantwoordingsstaat 2018 inzake baten-lastenagentschappen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
 

(1) Vastgestelde begroting

(2) Realisatie

(3) Verschil realisatie en vastgestelde begroting

(4) Realisatie t-1

Baten-lastenagentschap DUO

       

Totale baten

273.585

342.882

69.297

320.931

Totale lasten

277.585

342.407

64.822

325.686

Saldo van baten en lasten

– 4.000

475

4.475

– 4.755

         

Totale kapitaaluitgaven

– 9.600

– 39.452

– 29.852

– 27.407

Totale kapitaalontvangsten

2.600

16.800

14.200

7.582

         

Baten-lastenagentschap NA

       

Totale baten

38.816

40.311

1.495

39.087

Totale lasten

38.816

40.381

1.565

38.852

Saldo van baten en lasten

0

– 70

– 70

235

         

Totale kapitaaluitgaven

– 5.322

– 6.787

– 1.465

– 2.844

Totale kapitaalontvangsten

0

0

0

243

9. JAARVERANTWOORDING AGENTSCHAP PER 31 DECEMBER 2018

9.1 DIENST UITVOERING ONDERWIJS

Inleiding

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter zijn ondergebracht, welke dienstverlening verricht onder meer voor het concern OCW en haar buitendiensten, het CJIB en andere overheidsorganen.

Tabel 1 Staat van baten-lasten agentschap DUO (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Baten

       

Omzet

273.585

342.869

69.284

320.842

Omzet moederdepartement

215.350

270.500

55.150

261.228

Omzet overige departementen

51.000

64.880

13.880

52.495

Omzet derden

7.235

7.489

254

7.119

Rentebaten

– 

Vrijval voorzieningen

13

13

89

Bijzondere baten

Totaal baten

273.585

342.882

69.297

320.931

         

Lasten

       

Apparaatskosten

270.585

326.811

56.226

314.063

 

Personele kosten

195.585

232.026

36.441

227.670

   

Waarvan eigen personeel

142.498

156.284

13.786

140.499

   

Waarvan inhuur externen

46.087

68.515

22.428

81.814

   

Waarvan overige personele kosten

7.000

7.227

227

5.357

 

Materiële kosten

75.000

94.785

19.785

86.393

   

Waarvan apparaat ICT

20.000

23.542

3.542

21.892

   

Waarvan bijdrage aan SSO’s

21.000

23.374

2.374

21.779

   

Waarvan overige materiële kosten

34.000

47.869

13.869

42.722

Rentelasten

15

15

– 

Afschrijvingskosten

7.000

12.448

5.448

8.591

 

Materieel

6.000

10.418

4.418

7.681

   

Waarvan apparaat ICT

5.500

10.127

4.627

7.370

 

Immaterieel

1.000

2.030

1.030

910

Overige lasten

3.034

3.034

2.908

 

Dotaties voorzieningen

3.034

3.034

2.908

 

Bijzondere lasten

Totaal lasten

277.585

342.308

64.723

325.562

Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening

– 4.000

574

4.574

– 4.631

Agentschapsdeel Vpb-lasten

99

99

124

Saldo van baten en lasten

– 4.000

475

4.475

– 4.755

Toelichting:

DUO heeft een positief resultaat van € 0,5 miljoen gerealiseerd. Dit positieve resultaat is toe te schrijven aan de éénmalige compensatie in de najaarsnota van € 12,8 miljoen. Indien die middelen niet beschikbaar waren gekomen, was 2018 afgesloten met een negatief resultaat van € 12,3 miljoen. In 2018 wordt met name veroorzaakt door de inwerkingtreding van het nieuwe studiefinancieringssysteem (PVS) wat heeft geleid tot extra beheer en onderhoudskosten. Daarnaast is extra ingezet op telefonische bereikbaarheid en op het plegen van het noodzakelijk systeemonderhoud om de reguliere uitvoeringsprocessen te borgen. De digitale infrastructuur onderwijs bij DUO is van essentieel belang voor de dienstverlening en communicatie aan studenten, instellingen en ouders/burgers. De druk op het gebruik van deze voorzieningen is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Dit heeft gevolgen voor de digitalisering. Deze ontwikkeling vraagt om een ICT-landschap dat up to date is en blijft. De middelen die horen bij deze ontwikkeling, toegenomen vernieuwing, vervanging, en onderhoud kosten, zijn achter gebleven.

Baten

Omzet moederdepartement

De omzet moederdepartement is € 55,2 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Hieronder valt de dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord voor € 5,0 miljoen verricht voor het moederdepartement en onder haar vallende diensten welke geen onderdeel was van de omzet in de Rijksbegroting. De overige stijging heeft grotendeels betrekking op incidentele financiering voor onder andere projectmatige werkzaamheden € 4,7 miljoen. Daarnaast betreft het loon- en prijscompensatie 2018 van € 3,5 miljoen en bijstellingen in de (basis)dienstverlening € 10,5 miljoen, zoals de uitvoering van diverse zogenaamde Overige taken (zoals digitalisering examens FACET, uitvoering examens en uitvoering Intensivering Handhaving Studiefinanciering). Daarnaast is € 5,8 miljoen beschikbaar gesteld voor noodzakelijk onderhoud en beheer uitgevoerd om systemen operationeel te houden. Tevens zijn vervangingsinvesteringen gedaan € 9,6 miljoen en is extra capaciteit ingezet om de telefonische bereikbaarheid voor studenten te verbeteren € 6,5 miljoen. Ook zijn middelen ingezet om DUO compliant te laten zijn conform de nieuwe wet en regelgeving, onder andere de AVG, € 4,0 miljoen. Daarnaast heeft DUO extra kosten gemaakt voor categorie management voor datacenters en Gerechtsdeurwaarders € 1,8 miljoen en zijn middelen ingezet ter dekking van rijksbrede kosten voor DigiD, instandhouding basisregistraties en de pilot oplossingsgericht incasseren € 3,8 miljoen. De genoemde omzet van € 55,2 miljoen wordt voor € 5,8 miljoen gedekt vanuit middelen die DUO in eerdere jaren reeds heeft ontvangen maar die niet volledig zijn aangewend in het betreffende jaar (balansposten voor bijvoorbeeld de projecten PVS en BRON), € 12,8 miljoen vanuit de najaarsnota OCW en € 36,6 miljoen vanuit middelen die reeds beschikbaar waren op de OCW begroting.

Omzet overige departementen

Onder de omzet overige departementen (€ 64,9 miljoen) vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de inburgeringstaak (€ 34,6 miljoen), het Landelijk Register Kinderopvang (€ 7,2 miljoen) en het programma Directe Financiering Kinderopvang (€ 8,1 miljoen), allen voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de activiteiten voor de examens in het kader van de Wet Financieel Toezicht (Wft) (€ 2,0 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (€ 1,2 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarnaast genereert DUO omzet vanuit de activiteiten op het gebied van inkoopdiensten en datacenter-gerelateerde activiteiten van de Shared Service Organisatie Noord voor diverse Ministeries (€ 11,1 miljoen). De afnemers zijn de Ministeries van Justitie en Veiligheid (€ 6,7 miljoen), Economische Zaken (€ 1,8 miljoen), Infrastructuur en Waterstaat (€ 1,6 miljoen), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (€ 0,8 miljoen) en overige Ministeries (€ 0,2 miljoen). Tenslotte valt hieronder omzet voor detacheringen binnen de rijksoverheid (€ 0,6 miljoen) en een aantal taken ten behoeve van andere departementen (€ 0,1 miljoen).

De omzet overige departementen stijgt met € 13,9 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. € 12,4 miljoen betreft uitbreiding van werkzaamheden ten behoeve van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de Inburgeringstaak en € 0,2 miljoen voor beheer Landelijk Register Kinderopvang. Daarnaast is de dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord met € 6,5 miljoen gestegen. Hier staat een daling tegenover voor examens Wet Financieel Toezicht (Wft) ten behoeve van het Ministerie van Financiën minus € 0,5 miljoen en de projectmatige werkzaamheden t.b.v. Bekostiging Kinderopvang € 4,7 miljoen.

Omzet derden

De omzet derden (€ 7,5 miljoen) betreffen de ontvangen examengelden kandidaten examens Nederlands als tweede taal (NT2) en staatsexamen voortgezet onderwijs (€ 3,5 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 1,2 miljoen), vergoedingen voor detacheringen (€ 0,4 miljoen) inkoop- en housingsactiviteiten binnen de Shared Service Organisatie Noord (€ 1,1 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit OCW beleidsmaatregelen en bedrijfsvoering DUO (€ 1,8 miljoen). De stijging ten opzichte van de oorspronkelijke begroting bedraagt € 0,3 miljoen.

Lasten

De apparaatskosten laten een stijging zien ten opzichte van de oorspronkelijke begroting van € 56,2 miljoen. De personele kosten laten een stijging zien van € 36,4 miljoen. Van de personele inzet 2018 is € 15,8 miljoen geactiveerd en opgenomen onder immateriële activa in ontwikkeling. Het gaat hier om kosten gemaakt voor de ontwikkeling van het systeemlandschap die geactiveerd zijn en als afschrijvingslast in de toekomst verantwoord zullen worden. De stijging is het gevolg van de eerder genoemde additionele werkzaamheden op (basis)dienstverlening, projecten, opdrachten voor OCW en overige departementen en in 2018 uitgevoerd noodzakelijk additioneel onderhoud. Ook de materiële kosten laat een stijging zien van € 19,7 miljoen eveneens samenhangend met de eerder genoemde additionele werkzaamheden. Ook zijn de afschrijvingskosten toegenomen met € 5,4 miljoen als gevolg van uitbreidingsinvesteringen en is een dotatie aan de voorzieningen opgenomen van € 3,0 miljoen, onder andere aan de voorziening Sociaal Beleidskader Rijk en maatwerkregelingen in relatie tot uitstroom personeel, die in de oorspronkelijke begroting niet was meegenomen.

Rentelasten

De rentelasten zijn nagenoeg nihil.

Dotaties voorzieningen

De dotatie van € 3,1 miljoen (2017: € 2,9 miljoen) zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2018 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Deze voorziening hangt samen met de gewenste mobiliteit binnen DUO voor de komende jaren.

Tabel 2 Balans per 31 december 2018 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2018

2017

Activa

   

Vaste activa

63.826

38.962

 

Immateriële vaste activa

33.173

14.815

 

Materiële vaste activa

30.653

24.147

   

Grond en gebouwen

   

Installaties en inventarissen

30.653

24.147

   

Overige materiële vaste activa

Vlottende Activa

23.279

41.466

 

Voorraden en onderhanden projecten

289

430

 

Debiteuren

4.177

5.398

 

Overige vorderingen en overlopende activa

12.339

8.987

 

Liquide middelen

6.474

26.651

Totaal activa

87.105

80.428

           

Passiva

   

Eigen Vermogen

813

338

 

Exploitatiereserve

338

5.093

 

Onverdeeld resultaat

475

– 4.755

Voorzieningen

3.943

3.645

Langlopende schulden

22.208

6.760

 

Leningen bij het Ministerie van Financiën

22.208

6.760

Kortlopende schulden

60.141

69.685

 

Crediteuren

13.352

21.055

 

Schulden bij het Rijk

 

Belastingen en premies sociale lasten

 

Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën

 

Overige schulden en overlopende passiva

46.789

48.630

Totaal passiva

87.105

80.428

Toelichting:

Activa

Immateriële vaste activa

Onder de immateriële vaste activa zijn aangekochte software licenties opgenomen, activa in ontwikkeling en zelfontwikkelde software. De boekwaarde is toegenomen met € 18,4 miljoen als gevolg van investeringen in het systeemlandschap (€ 11,9 miljoen) waarvan € 4,2 miljoen voor VDI OCW, activa in ontwikkeling (€ 4,3 miljoen) en uitbreiding van software (€ 2,2 miljoen) vanwege investering in onder andere SAP en software om te anonimiseren. De voor activering in aanmerking komende projecten zijn als activa in ontwikkeling opgenomen. Het betreft achttien projecten met een totale waarde van € 16,2 miljoen. Waardering heeft plaatsgevonden tegen werkelijke materiële kosten. Uren externe inzet tegen werkelijke kosten en interne inzet tegen handleiding overheidstarieven. Voor de afschrijvingstermijn omtrent vervangingen wordt er uitgegaan van een gedifferentieerde levensduur (tussen de 3 en 15 jaar).

Materiële vaste activa

De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2018 met € 6,5 miljoen toegenomen als gevolg van investeringen in het rekencentrum en netwerken. Deze investeringen hangen onder andere samen met het Programma Vernieuwing Studiefinanciering en vervanging en uitbreiding VDI-werkplekken. De afschrijvingstermijn van de materiële vaste activa bedraagt drie tot tien jaar.

Voorraden

Onder deze post zijn opgenomen de voorraden papier en kantoorartikelen als ook de voorraad patchkabels.

Debiteuren

De stand debiteuren is met € 1,2 miljoen afgenomen. Onder de debiteuren zijn voor € 2,2 miljoen aan vorderingen op andere Ministeries opgenomen te weten; Ministerie van Binnenlandse Zaken € 0,1 miljoen, Ministerie van Financiën voor hosting activiteiten € 0,1 miljoen, Ministerie van Justitie en Veiligheid voor diverse werkzaamheden € 1,0 miljoen, Ministerie voor Economische Zaken € 0,3 miljoen en Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat € 0,7 miljoen.

Overige vorderingen en overlopende activa

Bij de post Overige vorderingen en overlopende activa zijn bedragen opgenomen, ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2018 voor een geheel jaar vooruit zijn betaald (€ 12,0 miljoen). Daarnaast is onder deze post voor € 0,8 miljoen vooruit ontvangen middelen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgenomen.

Liquide middelen

De stand liquide middelen is in 2018 met € 20,2 miljoen afgenomen. Dit als gevolg van de positieve operationele kasstroom van € 2,5 miljoen, de gepleegde investeringen van € 37,9 miljoen waar een lening van € 16,8 miljoen tegenover staat. Zie ook de verklaring bij het kasstroomoverzicht.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen DUO bedraagt na dotatie van het exploitatieresultaat 2018 € 0,8 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 0% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 16,4 miljoen).

Voorzieningen

De voorzieningen bestaan uit voorzieningen in het kader van personeel (Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) en wachtgelden) € 1,3 miljoen en overige € 2,6 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 2,8 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2018. Aan de voorziening is € 3,1 miljoen gedoteerd aan nieuwe regelingen, met name als gevolg van de eerder genoemde gewenste mobiliteit. Daarnaast heeft een vrijval van € 0,013 miljoen kunnen plaatsvinden voor regelingen welke de stand van de reservering 2018 lager uitviel dan de stand van de reservering 2017.

Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

31-12-2017

Onttrekkingen

Dotaties

Vrijval

31-12-2018

Wachtgeld

1.306

– 374

366

1.298

Overige

2.339

– 2.437

2.756

– 13

2.645

Totaal voorzieningen

3.645

– 2.811

3.122

– 13

3.943

Leningen bij het Ministerie van Financiën

DUO heeft in 2018 een leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Het betreft lening nummer 3.167 ten behoeve van vervangingen in het systeemlandschap van € 16,8 miljoen met een looptijd van 10 jaar en een rentepercentage van 0,53%.

DUO heeft in 2017 een leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Het betreft lening nummer 2.951 ten behoeve van het Programma Dienstverlening Instellingen van € 6,8 miljoen met een looptijd van 5 jaar een rentepercentage van 0,0%.

Crediteuren

De crediteuren ultimo 2018 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 0,1 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en € 0,5 miljoen aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarnaast het Ministerie van Financiën voor € 1,5 miljoen.

Overige verplichtingen en overlopende passiva

De balanspost Overige verplichtingen en overlopende passiva van € 46,8 miljoen bevat voor € 27,5 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2018 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is geleverd, worden de ontvangsten geboekt als baten. Het betreft hier doorlopende werkzaamheden die in 2019 zullen worden uitgevoerd. Hiervan heeft € 11,4 miljoen betrekking op diverse (doorlopende) projectwerkzaamheden waaronder het project «virtual desktop infrastructure OCW» waarin de werkplekfunctie voor geheel OCW wordt vormgegeven. € 10,8 miljoen op werkzaamheden basisdienstverlening, € 5,3 miljoen op overige opdrachten. Daarnaast is een verplichting van € 0,1 miljoen opgenomen voor het agentschapsdeel van de Vpb-last. Het betreft hier afdracht verschuldigd over de resultaten op verkoop waardepapieren, verificatieverzoeken, verhuur computerruimte aan derden en werkzaamheden Participatiefonds. De Dienst Uitvoering Onderwijs valt, als onderdeel van het Ministerie van OCW, onder de Vennootschapsbelasting (Vpb). Het moederdepartement is verantwoordelijk voor de aangifte en DUO heeft in haar jaarrekening het agentschapsdeel van de Vpb-last opgenomen.

Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlofrechten ultimo 2018 van het personeel in loondienst (€ 12,8 miljoen) en schulden met afdrachtverplichtingen (€ 0,1 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 6,4 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de investeringsspecifieke financiële bijdragen van de Ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 1,0 miljoen waarvan € 0,6 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.

In de nog te betalen bedragen is € 0,4 miljoen vooruit ontvangen middelen van een ander Ministerie opgenomen te weten; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (werkzaamheden Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen en het programma Directe Financiering Kinderopvang).

Tabel 3 Kasstroomoverzicht over 2018 (bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2018 + stand depositorekeningen

11.440

26.580

15.140

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

273.585

352.671

79.086

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

– 263.985

– 350.167

– 86.182

2.

Totaal operationele kasstroom

9.600

2.504

– 7.096

 

Totaal investeringen (–/–)

– 9.600

– 37.865

– 28.265

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

– 235

– 235

3.

Totaal investeringskasstroom

– 9.600

– 38.100

– 28.500

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

 

Eenmalig storting door het moederdepartement (+)

 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 1.352

– 1.352

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

2.600

16.800

14.200

4.

Totaal financieringskasstroom

2.600

15.448

12.848

5.

Rekening courant RHB 31 december 2018 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.

14.040

6.432

– 7.608

Toelichting:

Naast de rekening courant RHB heeft DUO ook liquide middelen die buiten de RHB blijven. Het betreft hier rekeningen ten behoeve van Europass, Regeling Surinaamse Studenten en Examendiensten waarop in totaal een saldo van € 0,04 miljoen staat (op 31 december 2017 was dit € 0,07 miljoen). De mutatie van deze middelen wordt als onderdeel van de operationele kasstroom gepresenteerd.

De positieve operationele kasstroom (€ 2,5 miljoen) is het saldo ontvangsten moederdepartement (€ 261,0 miljoen), overige departementen (€ 35,2 miljoen), Derden (€ 22,6 miljoen) waar aan uitgaven tegenover staan aan crediteuren en personeel (€ 389,6 miljoen). De investeringen betreffen investeringen in het rekencentrum en software ten behoeve van de basisdienstverlening als ook investering in zelfontwikkelde software. Het betreft hier software voor de uitvoering van de reguliere dienstverlening binnen DUO. In 2018 is tevens fors geïnvesteerd in het ICT-landschap en werkplekken waar voorgebruik is gemaakt van de leenfaciliteit. Bovenstaande ontwikkelingen verklaart de afwijking ten opzichte van de begroting.

Doelmatigheid

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs). Deze kengetallen geven inzicht in de ontwikkeling van de doelmatigheid uitgedrukt in financiële en kwaliteitskengetallen. Voor het generieke deel kan DUO zich verantwoorden conform deze richtlijn. Aan het specifieke gedeelte, waarin de uitvoeringskosten per behandelde aanvraag moet worden weergegeven, kan DUO, gelet op de diversiteit in de dienstverlening, niet voldoen.

Tabel 4 Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2018

Omschrijving Generiek Deel

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2015

2016

2017

2018

2018

Generiek Deel

         

Kostprijzen per product (groep)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Tarieven/uur

         

ICT gerelateerd

104

104

104

112

104

Overige uren

74

74

74

77

74

Omzet per productgroep (pxq)

         

Omzet Bekostiging Instellingen

38

34

36

39

37

Omzet Studiefinanciering

91

90

91

108

81

Omzet Examendiensten

25

25

23

25

23

Omzet Basisregister

26

25

28

30

24

Omzet Informatiediensten

7

7

6

6

6

Totaal omzet basiscontract OCW

186

182

184

207

172

           

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

1.783

1.894

2.014

2.217

2.036

Saldo van baten en lasten (%)

100

99

98

100

100

Kwaliteitsindicatoren

         

Klantcontact digitaal

6

7

6

6

6

Klantcontact traditioneel

7

7

7

7

7

Toelichting:

Kostprijs per product (groep): Binnen het basiscontract met OCW wordt niet over kostprijzen gerapporteerd. Mutaties op het basiscontract worden gebaseerd op uren maal tarief.

Omzet per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten. De realisatie 2018 ligt € 23,0 miljoen hoger dan 2017, enerzijds is € 3,0 miljoen taakstelling ingevuld waar € 26,5 miljoen uitbreiding van de (basis)dienstverlening inclusief intensivering op onderhoud en vervangingen, volume effecten, en loon- en prijseffecten, additionele inzet op de telefonische bereikbaarheid en extra inspanning op incassowerkzaamheden tegen over staat. Met name de laatste twee activiteiten hebben betrekking op het product Studiefinanciering wat daardoor een forse stijging laat zien.

FTE totaal: De bezetting van ARAR is gestegen ten opzichte van 2018. Naast het vorm geven aan de invulling taakstelling waarbij vrijgekomen personeel zoveel mogelijk is ingezet op nieuwe taken heeft er in 2018 een forse instroom van personeel plaatsgevonden als gevolg van het verambtelijken van uitzendkrachten en extern personeel. Dit in lijn met het convenant uitzendkrachten wat DUO met de vakbonden heeft afgesloten naar aanleiding van de Wet werk en zekerheid.

Projecttarief per uur: Het projecttarief is € 112 per uur en met € 8 gestegen ten opzichte van 2017. Hiervan is € 4,50 ten behoeve van ontwikkel, test en acceptatiewerkzaamheden welke vroeger via de projecturen in rekening werden gebracht en nu zijn verwerkt in het tarief.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 76,50 per uur en met € 2,5 gestegen ten opzichte van 2017.

Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het positieve saldo van baten en lasten 2018 van € 0,5 miljoen bedraagt 0,1% van de baten.

Indicatoren: Met het Ministerie van OCW is een set met indicatoren afgesproken, te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel.

Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2018 heeft deze indicator een score van 6 op een schaal van 0 tot 10. Over 2017 bedroeg de score 6 op een schaal van 0 tot 10.

Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2018 heeft deze indicator een score van 7 op een schaal van 0 tot 10. Over 2017 bedroeg de score 7 op een schaal van 0 tot 10.

9.2 AGENTSCHAP NATIONAAL ARCHIEF (NA)

Inleiding

Algemeen

De opdracht van het Nationaal Archief (voortaan NA) is om uitvoering te geven aan haar missie: het dienen van ieders recht op informatie en geven van inzicht in het verleden van ons land door ons in te zetten voor een sterk archiefbestel en door de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en on site en online te presenteren.

De collectie van het NA bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister van OCW een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchiefbewaarplaatsen, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en elf rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. Deze archiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra (RHC’s). Deze centra zijn gemeenschappelijke regelingen, die vanuit het Rijk en andere deelnemers een bijdrage ontvangen.

Deze jaarrekening handelt alleen om de baten en lasten van het NA. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 (Cultuur) van de Rijksbegroting.

Tabel 1 Staat van baten-lasten agentschap NA 2018 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Baten

       

Omzet

36.546

39.751

3.205

36.948

 

Omzet moederdepartement

35.467

38.559

3.092

36.218

 

Omzet overige departementen

400

400

0

400

 

Omzet derden

679

792

113

330

Rentebaten

0

0

0

0

Mutatie projectgelden

2.196

416

– 1.780

1.988

Vrijval voorzieningen

74

144

70

151

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

38.816

40.311

1.495

39.087

         

Lasten

       

Apparaatskosten

36.722

38.818

2.096

37.288

 

Personele kosten

17.923

18.305

382

17.036

   

Waarvan eigen personeel

15.510

14.892

– 618

14.111

   

Waarvan inhuur externen

1.004

2.335

1.331

2.055

   

Waarvan overige personele kosten

1.409

1.078

– 331

870

 

Materiële kosten

18.799

20.513

1.714

20.252

   

Waarvan apparaat ICT

1.107

912

– 195

923

   

Waarvan bijdrage aan SSO’s

432

2.726

2.294

2.704

   

Waarvan overige materiële kosten

17.260

16.875

– 385

16.625

Rentelasten

20

9

– 11

12

Afschrijvingskosten

2.074

1.554

– 520

1.552

 

Materieel

2.074

1.554

– 520

1.552

   

Waarvan apparaat ICT

130

97

– 33

240

 

Immaterieel

0

0

0

0

Overige lasten

0

0

0

0

 

Dotaties voorzieningen

0

0

0

0

 

Bijzondere lasten

0

0

0

0

Totaal lasten

38.816

40.381

1.565

38.852

Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening

0

– 70

– 70

235

Agentschapsdeel Vpb-lasten

       

Saldo van baten en lasten

0

– 70

– 70

235

Toelichting:

Baten

Omzet moederdepartement

De omzet van het moederdepartement over 2018 bedraagt € 38,6 miljoen. In de omzet moederdepartement zijn de tweede geldstroom projecten van totaal € 1,8 miljoen opgenomen. De ontvangen budgetten voor tweede geldstroom projecten in 2018 betreft de programma’s Gemeenschappelijk Cultureel erfgoed, Kennis & Innovatie en het Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding (voorheen Rijk aan Informatie).

Het verschil tussen de begroting en de realisatie is voornamelijk veroorzaakt door een hogere omzet van het moederdepartement vanwege loon- en prijscompensatie en programmageld en een per saldo lager dan verwachte onttrekking uit de projectgelden.

Omzet overige departementen

De bijdrage van de Provincie Zuid Holland (€ 400.000) is voor het beheer van de archieven Zuid Holland.

Omzet derden

De omzet derden betreft de opbrengst van de dienstverlening en verkoop van producten. Deze post is hoger door ontvangsten voor het beheer van de collectie van het Rode Kruis en ontvangen bijdragen van het Genootschap voor het NA ten behoeve van de VOC tentoonstelling.

Rentebaten

In de vastgestelde begroting is geen rekening gehouden met rentebaten vanwege de lage rentestand.

Mutatie Projectgelden

De mutatie projectgelden is lager dan begroot. Uitgaven op projecten zijn in 2018 vooral investeringen geweest. Voor de staat van baten en lasten houden toevoegingen en onttrekkingen aan de projectrekeningen in 2018 elkaar redelijk in evenwicht.

Vrijval voorzieningen

De vrijval van de voorziening betreft het ongebruikte deel van de reorganisatievoorziening voor aansluiting bij FM Haaglanden nadat die aansluiting halverwege het traject is gestaakt vanwege de specifieke aard van het pand. Verder is er een vrijval van een deel van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen voor een medewerker die geen recht meer heeft op een uitkering.

Lasten

Apparaatskosten

De apparaatskosten bedragen € 38,8 miljoen en liggen circa € 2,1 miljoen boven de begroting. Dit is vooral het resultaat van hogere uitgaven aan ICT inhuur voor het ontwikkelen van toegangen op het e-depot. Ook zijn de kosten voor eigen personeel hoger door cao loonstijgingen en hogere pensioenpremies.

De materiële kosten zijn iets hoger dan 2017 terwijl een daling was begroot. Het gevolg is dat de materiële kosten fors hoger zijn dan begroot. Dit is vooral door overgang naar een nieuwe ICT dienstverlener.

De bijdrage aan SSO’s is aangepast aan de gehanteerde definitie van SSO’s volgens de Rijksbrede Kostensoortentabel. Bij de vaststelling van de begroting werd die lijst nog niet gehanteerd en het RVB opgenomen onder de overige materiele kosten. Dit verklaart het verschil.

Afschrijvingskosten

Er zijn geen afschrijvingen van immateriële vaste activa, omdat in 2013 de immateriële vaste activa volledig zijn afgeboekt en er in 2018 geen software aanwezig is die voldoet aan alle criteria voor activering.

De afschrijving van de materiële vaste activa bedraagt € 1,6 miljoen en is € 0,6 miljoen lager dan begroot. De oorzaak van dit verschil is het feit dat de eerste investeringen in de locatie Emmen pas eind 2018 zijn gedaan en de afschrijvingen starten vanaf het moment van oplevering van het pand in 2019.

Tabel 2 Balans per 31 december 2018 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2018

2017

Activa

   

Vaste activa

12.045

7.412

 

Immateriële vaste activa

0

0

 

Materiële vaste activa

12.045

7.412

   

Grond en gebouwen

953

576

   

Installaties en inventarissen

7.330

6.836

   

Overige materiële vaste activa

3.762

0

Vlottende Activa

35.406

24.483

 

Voorraden en onderhanden projecten

35

0

 

Debiteuren

149

204

 

Overige vorderingen en overlopende activa

4.437

2.334

 

Liquide middelen

30.785

21.945

Totaal activa

47.451

31.895

           

Passiva

   

Eigen Vermogen

1.934

2.504

 

Exploitatiereserve

2.004

2.269

 

Onverdeeld resultaat

– 70

235

Voorzieningen

159

424

Langlopende schulden

300

400

 

Leningen bij het Ministerie van Financiën

300

400

Kortlopende schulden

45.058

28.567

 

Crediteuren

2.086

2.087

 

Schulden bij het Rijk

0

0

 

Investeringsbijdrage

8.723

3.471

 

Projectgelden

13.263

18.901

 

Belastingen en premies sociale lasten

0

0

 

Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën

100

100

 

Overige schulden en overlopende passiva

20.886

4.008

Totaal passiva

47.451

31.895

Toelichting:

Activa

De balans van het NA vertoont een stijging van de totale activa en passiva vanwege de toename van overige schulden en overlopende passiva en de liquide middelen. De liquide middelen zijn gestegen door ontvangsten van gelden van de RHC’s. Het Ministerie van OCW heeft een fonds voor huisvesting gevormd van € 19,0 miljoen ter dekking van de risico’s vanwege het nieuwe huisvestingsstelsel van de RHC’s. De middelen zijn afkomstig van de bestemmingsfondsen voor huisvesting bij zeven RHC’s. De voorziening is opgenomen als kortlopende schuld aan het moederdepartement. Twee RHC’s maken begin 2019 nog een restant deel van in totaal € 0,9 miljoen over. Hiervoor is een vordering opgenomen onder de overlopende activa.

Vaste Activa

De post Installaties en Inventarissen stijgt 0,5 miljoen door de laatste investeringen in de verdichting van depots en investeringen in ICT devices voor de nieuwe werkplek.

Overige materiele vaste activa betreft activa in uitvoering en is een nieuwe post van € 3,8 miljoen. Dit zijn uit projectgelden aangeschafte depotstellingen en een ontzurings-machine voor het pand in Emmen. Bij oplevering van het pand in Emmen begint de afschrijving op deze investeringen.

Vlottende Activa

In 2018 is de winkelvoorraad nieuw op de balans. De voorraad boeken is begin van het jaar overgenomen van het Genootschap.

De debiteuren en nog te ontvangen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 2a debiteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2018

2017

Vorderingen op het moederdepartement

0

0

Vorderingen op overige departementen

14

125

Vorderingen op overige debiteuren

135

79

Stand per 31 december

149

204

Tabel 2b Overige vorderingen en overlopende activa (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2018

2017

Nog te ontvangen van moederdepartement

0

0

Nog te ontvangen op overige departementen

0

0

Nog te ontvangen van overige organisaties

4.437

2.334

Stand per 31 december

4.437

2.334

De stijging van de vorderingen op overige organisaties met ruim € 2,1 miljoen is vanwege vooruitbetaalde kosten van € 1,3 miljoen aan de nieuwe dienstverlener voor applicatieontwikkeling en beheer in het eerste kwartaal van 2019 en van € 0,3 miljoen aan ICT licenties. Verder is er nog € 0,9 miljoen te ontvangen van twee RHC’s i.v.m. de terugvordering van de middelen uit de bestemmingsfondsen voor huisvesting.

De liquide middelen bestaan uit de Rekening-Courant met de Rijkshoofdboekhouding (RHB) van het Ministerie van Financiën en een klein saldo kasmiddelen. De liquide middelen zijn gestegen als gevolg van terugbetalingen van de RHC’s.

Passiva

Eigen Vermogen

Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2018 € 1,9 miljoen. Hiermee blijft het eigen vermogen onder de maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Het verloop van het vermogen ziet er als volgt uit:

Tabel 2c Overzicht vermogensontwikkeling over de jaren 2016 – 2018 (bedragen x € 1.000)
 

2018

2017

2016

Exploitatiereserve

     

Saldo per 1 januari

2.504

2.269

1.660

Onverdeeld resultaat

– 70

235

609

Overige directe mutaties

0

0

0

       

Directe vermogensmutatie

     

Bijdrage door moederdepartement

0

0

0

Overige directe mutaties

– 500

0

0

       

Saldo per 31 december

1.934

2.504

2.269

De verdeling van het onverdeeld resultaat over 2018 komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2019.

Voorzieningen

De voorzieningen zijn per saldo gedaald met € 0,3 miljoen als gevolg onttrekkingen en vrijval van wachtgeldverplichtingen en de lopende reorganisatievoorziening. De vrijval van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen betreft een medewerker die geen recht meer heeft op een uitkering. De reorganisatievoorziening is grotendeels vrijgevallen na het staken van het aansluitingstraject met FM Haaglanden. Het verloop van de voorzieningen is als volgt weer te geven:

Tabel 2d Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

Wachtgeld

Reorganisatie

Totaal

Stand 1/1/2018

174

250

424

Dotatie

0

0

0

Onttrekking

33

88

121

Vrijval

27

117

144

Stand 31/12/2018

114

45

159

Langlopende schulden

Op de lening bij het Ministerie van financiën wordt binnen een jaar € 0,1 miljoen afgelost. Dit bedrag is opgenomen onder de kortlopende schulden.

Kortlopende schulden

In de staat van baten en lasten worden de mutatie van projectgelden apart gepresenteerd op grond van de bijzondere aard en omvang. Daarom wordt ook in de balans inzichtelijk gemaakt welke posten betrekking hebben op de projectgelden.

In de post «investeringsbijdrage» staan bedragen waartegenover investeringen staan.

De belangrijkste mutaties in de investeringsbijdrage betreffen de dotaties vanwege investeringen in activa voor de projecten Masterplan Archiefdepots en de ontvangstruimte van het Nationaal Archief. Een oorzaak van de lagere stand van de projectgelden is de realisatie van depotstellingen en een ontzurings-machine voor het nieuwe depot op locatie Emmen. De geplande oplevering van het pand is in april 2019. Na ingebruikname van het pand start de afschrijving op de voor Emmen aangeschafte activa. Verder is het NA begonnen met investeren in de back-up en uitwijk in Groningen en de migratie van het primaire datacenter naar Rijswijk.

De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 2e crediteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2018

2017

Schulden op het moederdepartement

0

73

Schulden op overige departementen

878

512

Schulden op overige crediteuren

1.208

1.502

Stand per 31 december

2.086

2.087

Tabel 2f Overige verplichtingen en overlopende passiva (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2018

2017

Nog te betalen aan moederdepartement

18.775

639

Nog te betalen aan overige departementen

144

55

Nog te betalen aan overige organisaties

2.067

3.414

Stand per 31 december

20.986

4.108

De nog te betalen bedragen aan het moederdepartement zijn de terugontvangen gelden van de RHC’s uit de gevormde bestemmingsfondsen voor huisvesting. Dit geld is van het moederdepartement en direct opvraagbaar.

Tabel 3 Kasstroomoverzicht over 2018 (bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2018 + stand depositorekeningen

16.268

21.945

5.677

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

36.546

56.024

19.478

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

– 36.742

– 40.396

– 3.654

2.

Totaal operationele kasstroom

– 196

15.628

15.824

 

Totaal investeringen (–/–)

– 4.670

– 6.187

– 1.517

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

– 4.670

– 6.187

– 1.517

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

0

– 500

– 500

 

Eenmalig storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 652

– 100

552

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

0

0

4.

Totaal financieringskasstroom

– 652

– 600

52

5.

Rekening courant RHB 31 december 2018 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.

10.750

30.786

20.036

Toelichting:

In het kasstroomoverzicht wordt voor de operationele kasstroom een uitsplitsing gemaakt naar ontvangsten en uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op bijdragen van het moederdepartement, andere departementen, omzet derden en projectgelden. De uitgaven betreffen betalingen aan personeel en leveranciers voor de reguliere werkzaamheden, maar ook voor projecten. De vastgestelde begroting is niet aangepast, omdat de aanpassing geen consequenties heeft voor de totale operationele kasstroom.

De liquide middelen van het NA zijn in 2018 met circa € 8,8 miljoen toegenomen. De belangrijkste oorzaak van deze toename is de betaling van de RHC’s. De operationele kasstroom is € 15,6 miljoen hoger dan begroot vanwege de RHC ontvangsten. De investeringskasstroom is negatief ten opzichte van de begroting als gevolg van meer investeringen op projecten. Het betreft met name investeringen in het kader van het project Masterplan Archiefdepots in stellingen en een ontzurings-machine voor het depot in Emmen en investeringen in ICT in het kader van het DTR project.

De financieringskasstroom is negatief vanwege de jaarlijkse € 0,1 miljoen aflossing van leningen bij het Ministerie van Financiën voor investeringen in de publieksruimte van het NA in 2013.

Doelmatigheid

Tabel 4 Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2018

Omschrijving

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2015

2016

2017

2018

2018

Generiek Deel

         
           

Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep

         

– de (gem) prijs per km fysiek archief (capaciteit)

14.350

zie toelichting

zie toelichting

15.294

12.960

– de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief

zie toelichting

zie toelichting

zie toelichting

1.163

1.278

Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel

         

– primaire taken – activiteiten

48

50

55

0

51

– programma's en projecten 2e en 3e geldstromen

48

50

54

Aantal fte

         

– formatie op lumpsum en projecten

151,5

186,32

194,83

198,29

200–210

– formatie Programma Digitale Taken rijksarchieven

45,3

0

0

0

0

Saldo baten en lasten

59.149

609.108

0

– 70.332

0

Ontwikkeling aantallen bezoekers

         

– bezoekers

19.430

12.288

17.482

19.078

22.500

– onderwijs

3.310

3.527

12.655

7.539

12.500

– studiezaal – bezoekers

 

12.328

14.940

15.433

12.000

– studiezaal – raadplegingen archiefstukken

 

114.297

114.349

104.570

100.000

– Website Nationaal Archief

 

1.183.834

1.350.798

1.721.451

1.500.000

Cijfer bezoeker tevredenheid

7

7

7,5

7,5

Voldoen aan webrichtlijnen Rijk

***

***

***

***

 

Beschikbaarheid – bereikbaarheid organisatie

         

– fysieke dienstverlening; geopend:

         

– informatiecentrum en studiezaal

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

– tentoonstelling

di t/m vr

di t/m vr

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

– ontvangst schoolgroepen

ma

     

ma t/m vr

– Digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening)

         

– beschikbaarheid (%)

nvt

nvt

nvt

nvt

 

– helpdesk openingstijden op werkdagen

nvt

8:30–17:00

8:30–17:00

8:30–17:00

8:30–17:00

Toelichting:

De afgelopen jaren waren er geen ingevulde indicatoren voor «prijs per km fysiek archief» en «prijs per Terabyte digitaal archief»: de aanbevelingen uit de agentschapsdoorlichting door het Ministerie van Financiën in 2016 hebben geleid tot het besluit om een actueel integraal kostprijsmodel uit te werken. Het kostprijsmodel wat er lag bleek onvoldoende toereikend voor het toerekenen van kosten aan de producten en diensten van het NA. De opzet van het nieuwe kostprijsmodel is in 2017 afgerond en in 2018 verder geïmplementeerd. Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel is het nu mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken en de benodigde lumpsum te onderbouwen voor uitvoering van de opgedragen taken. De kostprijzen per 2018 zijn opgenomen in de tabel.

In 2018 komt het uurtarief voor primaire taken en activiteiten uit in lijn met de voorgaande jaren.

10. SALDIBALANS

Tabel 1 Saldibalans per 31 december 2018 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)

Activa

 

Passiva

 

31-12-2018

31-12-2017

   

31-12-2018

31-12-2017

1. Uitgaven ten laste van de begroting

42.326.872

38.053.281

 

2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

1.368.558

1.339.178

3. Liquide middelen

277

337

       

4. Rekening-courant RHB

     

4a. Rekening courant RHB

40.954.114

36.710.378

5. Rekening-courant RHB Begrotingsreserve

40.300

13.760

 

5a. Begrotingsreserves

40.300

13.760

6. Vorderingen buiten begrotingsverband

174

397

 

7. Schulden buiten begrotingsverband

4.651

4.459

Subtotaal intra-comptabel

42.367.623

38.067.775

 

Subtotaal intra-comptabel

42.367.623

38.067.775

Extra-comptabele posten

     

Extra-comptabele posten

   

9. Openstaande rechten

219.419

213.839

 

9a. Tegenrekening openstaande rechten

219.419

213.839

10. Vorderingen

29.962.993

28.283.095

 

10a. Tegenrekening vorderingen

29.962.993

28.283.095

11a. Tegenrekening Schulden

0

0

 

11. Schulden

0

0

12. Voorschotten

5.100.292

6.679.489

 

12a. Tegenrekening voorschotten

5.100.292

6.679.489

13a. Tegenrekening garantieverplichtingen

3.135.369

2.928.277

 

13. Garantieverplichtingen

3.135.369

2.928.277

14a. Tegenrekening andere verplichtingen

29.165.728

28.262.293

 

14. Andere verplichtingen

29.165.728

28.262.293

15. Deelnemingen

0

0

 

15a. Tegenrekening deelnemingen

0

0

Subtotaal extra-comptabel

67.583.801

66.366.993

 

Subtotaal extra-comptabel

67.583.801

66.366.993

Overall Totaal

109.951.424

104.434.768

 

Overall Totaal

109.951.424

104.434.768

Toelichting:

1. en 2. Uitgaven/ontvangsten 2018

De uitgaven over 2018 zijn uitgekomen op € 42.326.871.509,72 en de ontvangsten op € 1.368.557.566,91. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 42.326.880.000,00 en de ontvangsten op € 1.368.566.000,00. Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2018 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

3. Liquide middelen

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift).

Tabel 2 Liquide middelen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2018

Openstaand per

31-12-2017

Totaal Liquide middelen

277

337

4. Rekening-Courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

5. Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve

Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds en de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Tabel 3 Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve (bedragen x € 1.000)

Naam begrotingsreserve

Saldo 1-1-2018

Toevoeging Groen Onderwijs

Toevoegingen 2018

Onttrekkingen 2018

Saldo 31-12-2018

Verwijzing naar begrotingsartikel

Museaal aankoopfonds

4.679

 

25.068

0

29.747

14

Risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

9.081

252

1.220

0

10.553

95

Totaal

13.760

252

26.288

0

40.300

 

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2018 zijn er geen aankopen geweest.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1 procent-punt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25 procent-punt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

6. Vorderingen buiten begrotingsverband

Tabel 4 vorderingen buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2018

Te verrekenen personeel en voormalig personeel

102

Dienst Uitvoering Onderwijs

0

Overig

72

Totaal

174

De post overig heeft betrekking op de te vorderen vennootschapsbelasting.

7. Schulden buiten begrotingsverband

Tabel 5 schulden buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2018

Codart

3.531

Overig

1.120

Totaal

4.651

De post Codart betreft een door het Waarborgfonds gestort bedrag als zekerheid voor de aan Codarts verstrekte lening. Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU projecten (€ 0,3 miljoen), legaten (€ 0,1 miljoen), fondsen (€ 0,3 miljoen) en nog af te dragen BTW (€ 0,4 miljoen).

9. Openstaande rechten

Tabel 6 Openstaande rechten (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2018

Lesgelden

219.419

Totaal

219.419

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO Groningen.

10. vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2018 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

Tabel 7 Stand debiteuren (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2018

Openstaand per

31-12-2017

01

Primair onderwijs

12.852

3.070

03

Voortgezet onderwijs

1.224

1.081

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

2.862

4.179

06

Hoger beroepsonderwijs

10.427

9.650

07

Wetenschappelijk onderwijs

0

0

08

Internationaal beleid

17

127

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

6.588

4.723

11

Studiefinanciering

29.853.450

28.192.644

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

9.049

7.638

 

Lesgelden

   

14

Cultuur

64.184

56.585

15

Media

0

1.535

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1.210

118

25

Emancipatie

305

305

95

Bestuursdepartement

825

1.440

Lening Bonaire

0

0

Totaal

29.962.993

28.283.095

De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 worden hieronder nader toegelicht.

De overige openstaande vorderingen (€ 109,5 miljoen) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.

De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 8 Specificatie debiteuren Studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2018

Openstaand per

31-12-2017

Niet-relevante langlopende vorderingen

29.092.214

27.309.467

 

Leningen – hoofdsom

21.312.139

19.163.570

 

Prestatiebeursleningen – hoofdsom

7.780.075

8.145.897

     

Relevante langlopende vorderingen

633.160

745.084

 

Leningen – rente

568.418

664.887

 

Prestatiebeursleningen – rente

24.179

39.924

Overig

40.563

40.273

Relevante kortlopende

128.076

138.093

     

Totaal

29.853.450

28.192.644

Prestatiebeursleningen zijn leningen die in een gift worden omgezet als de debiteur heeft voldaan aan de eerstejaars prestatienorm of een diploma heeft behaald.

Bij de leningen en de prestatiebeursleningen is alleen de hoofdsom niet-relevant. De rente wordt als relevant beschouwd.

De relevante kortlopende vorderingen bestaan voornamelijk uit ten onrechte betaalde studiefinanciering en vorderingen wegens het onterecht bezit van reisrecht.

Tabel 9 Verloop van de vorderingen studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31–12.2018

Openstaand per

31-12-2017

Openstaande bedragen per 01-01-2018

28.192.644

26.464.928

Mutatie bruto vorderingen

4.883.780

5.021.023

Omgezet in gift

– 2.255.641

– 2.135.633

Afgelost (ontvangen en verrekend)

– 847.248

– 826.868

Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding

– 120.085

– 330.806

Totaal

29.853.450

28.192.644

De vorderingstand neemt toe doordat vorderingen worden uitbetaald of ingesteld.

De vorderingstand neemt af doordat er wordt afgelost, doordat prestatieleningen worden omgezet in gift, en omdat vorderingen onder voorwaarden mogen of moeten worden afgeboekt.

12. Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2018 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

Tabel 10 Voorschotten naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2018

Openstaand per

31-12-2017

01

Primair onderwijs

856.348

2.629.605

03

Voortgezet onderwijs

113.187

202.071

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

632.675

1.154.131

06

Hoger beroepsonderwijs

37.637

43.813

07

Wetenschappelijk onderwijs

25.880

47.753

08

Internationaal beleid

20.448

30.147

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

176.856

229.587

11

Studiefinanciering

1.760.012

916.041

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

   

13

Lesgelden

   

14

Cultuur

1.086.986

699.110

15

Media

10.286

7.168

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

360.161

698.486

25

Emancipatie

19.640

21.167

95

Bestuursdepartement

176

410

Totaal

5.100.292

6.679.489

Het bedrag aan openstaande voorschotten bij artikel 11 Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoeding van contractkosten aan de OV-bedrijven. In 2018 heeft de betaling voor zowel 2018 als 2019, voor de optimalisatie van het kasritme van de Staat, plaatsgevonden. Dit verklaart de toename in het openstaande voorschot.

De stand van de voorschotten per 31-12-2018 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

Tabel 11 Voorschotten naar vergoedingsjaar (bedragen x € 1.000)
 

Stand per

01-01-2018

Verstrekt 2018

Afgerekend 2018

Stand per

31-12-2018

2003

1.340

 

0

1.340

2004

8.336

 

0

8.336

2005

10.158

 

1.500

8.658

2006

40.522

 

2.500

38.022

2007

81.906

 

13.793

68.113

2008

93.534

 

28.540

64.994

2009

119.103

 

64.389

54.714

2010

117.654

 

59.515

58.139

2011

354.692

 

320.852

33.840

2012

447.778

 

419.526

28.252

2013

510.386

 

468.322

42.064

2014

551.301

 

469.162

82.139

2015

803.091

 

699.913

103.178

2016

1.585.784

 

1.393.446

192.338

2017

1.953.904

 

838.375

1.115.529

2018

 

3.209.250

8.614

3.200.636

Totaal

6.679.489

3.209.250

4.788.447

5.100.292

In de afgerekende voorschotten zijn correcties ter grootte van € 600,0 miljoen op voorschotten uit eerdere jaren verwerkt.

13. Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2018 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2017:

Tabel 12 Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2018

Openstaand per

31-12-2017

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen

163.921

176.631

Bouwleningen aan scholen en instellingen vo

0

0

Garanties Cultuur

753.098

718.275

Garantie Vervangingsfonds

23.000

23.000

Garantie Participatiefonds

7.000

7.000

Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid

23.330

24.264

Garanties Wetenschappelijk Onderwijs

254.483

264.757

Garanties Hoger beroepsonderwijs

766.468

744.058

Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

643.536

532.541

Garanties Voortgezet onderwijs

391.516

341.324

Garanties Primair onderwijs

109.017

96.427

Totaal

3.135.369

2.928.277

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 753,1 miljoen. Hiervan is € 461,5 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 288,1 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er garantie verleend ad € 3,5 miljoen betrekking hebbende op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen aan Cultuurinstellingen.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 23,3 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

De uitstaande garanties bij Beroepsonderwijs en Volwasseneneductie (€ 643,5 miljoen), het Hoger beroepsonderwijs (€ 766,5 miljoen), het Voortgezet onderwijs (€ 391,5 miljoen) het Wetenschappelijk Onderwijs (€ 254,5) en het Primair Onderwijs (€ 109,0 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen en garantstellingen rekening courantlimieten.

De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 13 Openstaande Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2018

2.928.277

Bij: Aangegane verplichtingen 2018

825.259

   

Af: Afgelopen garantie 2018

618.167

Af: Verrichte betalingen 2018

0

Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2018

0

Stand 31 december 2018

3.135.369

14. Andere verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 14 Andere verplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2018

28.262.293

Bij: Groen Onderwijs

761.673

Aangegaan 2018

42.468.634

Af: Tot betaling gekomen in 2018

42.326.872

Stand 31 december 2018

29.165.728

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2018 is hieronder opgenomen.

Tabel 15 Andere verplichtingen naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)

01

Primair onderwijs

6.385.491

03

Voortgezet onderwijs

7.503.146

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

3.759.231

06

Hoger beroepsonderwijs

3.235.376

07

Wetenschappelijk onderwijs

4.893.098

08

Internationaal beleid

8.618

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

19.534

11

Studiefinanciering

0

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en

schoolkosten

0

13

Lesgelden

0

14

Cultuur

1.295.685

15

Media

905.223

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1.124.913

25

Emancipatie

35.413

95

Bestuursdepartement

0

Totaal

29.165.728

Op artikel 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid is in 2018 een aanvullende verplichting afgeboekt van € 266,0 miljoen. Deze verplichting was op de saldibalans opgenomen in verband met de administratieve verwerking van subsidieverplichtingen die de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) is aangegaan richting de kennisinstellingen. Deze aanvullende verplichting wordt nu afgeboekt gezien de herziene afspraak met het NWO. Als gevolg hiervan is er geen sprake meer van een aanvullende verplichting.

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Op 26 november 2014 is het Bestuursakkoord PO 2014–2020 met de PO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2018 e.v. een additioneel bedrag van € 444,0 miljoen beschikbaar. Ultimo 2018 zijn de daarin afgesproken toevoegingen aan prestatiebox (€ 263,0 miljoen) en aan lumpsum (€ 142,0 miljoen) volledig als juridische verplichting vastgelegd. Van de voor 2019 afgesproken € 39,0 miljoen aan overige bestemmingen is ultimo 2018 € 6,0 miljoen vastgelegd als verplichting. De overige € 33,0 miljoen voor 2019 betreft derhalve een niet in de saldibalans opgenomen bestuurlijke verplichting.

Voor 2020 is van het afgesproken bedrag van € 444,0 miljoen circa € 439,8 miljoen nog niet juridisch verplicht en derhalve niet in de saldibalans opgenomen.

Op 7 februari 2018 is het «Bestuursakkoord MBO 2018–2022:Trots, vertrouwen en lef» met de MBO Raad afgesloten. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de tweede tranche van de regeling kwaliteitsafspraken mbo. Hiermee is een bedrag van in totaal € 1.671,0 miljoen bestuurlijk verplicht over de periode 2018 tot en met 2023. Van dit bedrag is ultimo 2018 nog geen juridische verplichting aangegaan voor de jaren 2018 tot en met 2023. Het gehele bedrag van € 1.671,0 miljoen is in het jaar 2018 bestuurlijk verplicht.

Op 9 april 2018 zijn de sectorakkoorden hoger beroepsonderwijs 2018 en wetenschappelijk onderwijs 2018 afgesloten met de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Onderdeel van deze akkoorden zijn de kwaliteitsafspraken 2019–2024 «Investeren in Onderwijskwaliteit». Hiermee is een bedrag van in totaal € 2.314,0 miljoen (€ 1.436,0 miljoen voor het hbo en € 878,0 miljoen voor het wo) bestuurlijk verplicht voor de periode 2019–2024. Van dit bedrag is ultimo 2018 voor het jaar 2019 al een bedrag van € 188,0 miljoen (€ 117,0 miljoen hbo en € 71,0 miljoen wo) juridisch verplicht. Het resterende bedrag voor 2020 t/m 2024 van € 2.126,0 miljoen (€ 1.319,0 miljoen voor het hbo en € 807,0 miljoen voor het wo) is ultimo 2018 als bestuurlijk verplicht aan te merken.

11. WNT-VERANTWOORDING 2018 – MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaat. Niet-topfunctionarissen zonder dienstbetrekking vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigingsmaximum bedraagt in 2018 € 189.000.

Nieuw in 2018 is het vervallen van het begrip gewezen topfunctionaris en de inwerkingtreding van de anticumulatiebepaling, die bepaalt dat indien een topfunctionaris met verschillende WNT-instellingen een dienstbetrekking aangaat als topfunctionaris, niet zijnde een toezichthoudende topfunctionaris, de som van de bezoldigingen niet meer mag bedragen dan het algemeen bezoldigingsmaximum (€ 189.000).

Naast de hier vermelde functionarissen zijn er geen andere functionarissen die in 2018 een bezoldiging boven het toepasselijke WNT-maximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de WOPT of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden.

Er zijn in 2018 geen ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd.

Er zijn in 2018 geen leidinggevende topfunctionarissen die op grond van de WNT i.v.m. de cumulatie van dienstbetrekkingen dienen te worden gerapporteerd.

Tabel Bezoldiging van topfunctionarissen

Naam instelling

Naam top-functionaris

Functie

Datum aanvang dienstverband

Datum einde dienstverband

Omvang dienstverband in fte (= omvang in 2017)

Op externe inhuur-basis (nee; <= 12 kalendermnd; > 12 kalendermnd)

Beloning + onkostenvergoedingen (belast)(= bedrag in 2017)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn (= bedrag in 2017)

Totale bezoldiging in 2018(= bedrag in 2017)

Individueel toepasselijk bezoldigingsmaximum

Motivering (indien overschrijding)

CvTE1

P. Hendrikse

Voorzitter

 

31-12-2018

0,2 (0,2)

n.v.t.

€ 23.770 (€ 23.169)

n.v.t.

€ 23.770 (€ 23.169)

€ 37.800

n.v.t.

CvTE

A. Broek

Lid

 

30-9-2018

0,025

n.v.t.

€ 1.864

n.v.t.

€ 1.864 (2)

€ 3.534

n.v.t.

CvTE

L.S.J.M. Henkens

Lid

 

31-12-2018

0,025 (0,033)

n.v.t.

€ 2.032 (€ 2.999)

n.v.t.

€ 2.032 (€ 2.999)

€ 4.725

n.v.t.

CvTE

J.G. Uijterwijk

Lid

 

30-9-2018

0,025 (0,025)

n.v.t.

€ 2.528 (€ 3.041)

n.v.t.

€ 2.528 (€ 3.041)

€ 3.534

n.v.t.

CvTE

J.G.J. Rinkes

Lid

 

30-9-2018

0,025 (0,025)

n.v.t.

€ 2.111 (€ 2.966)

n.v.t.

€ 2.111 (€ 2.966)

€ 3.534

n.v.t.

CvTE

Y. v. Zijl

Lid

 

31-12-2018

0,025 (0,025)

n.v.t.

€ 2.452 (€ 2.266)

n.v.t.

€ 2.452 (€ 2.266)

€ 4.725

n.v.t.

CvTE

M.J.A.M. v. Gils2

Lid

                 

CvTE

J.C. Krijt2

Lid

                 

CvTE

T.G.M. Bekker2

Plv. lid

                 

CvTE

M.A. Jansen2

Plv. lid

                 

CvTE

A. Kaim Lamers2

Plv. lid > lid 1/10/18

                 

CvTE

D.J.M. Majoor2

Plv. lid > lid 1/10/18

                 

CvTE

L.F.P. Niessen2

Plv. lid

                 

CvTE

G.J. Zomer2

Plv. lid

                 
X Noot
1

College voor Toetsen en Examens.

X Noot
2

Voor topfunctionarissen met een bezoldiging van € 1.700 of minder wordt volstaan met de naam en functie van de topfunctionaris.

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1 TOEZICHTRELATIES RWT’S EN ZBO’S

1. Overzichtstabel inzake ZBO's en RWT's van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (bedragen x € 1.000)

Naam ZBO/RWT

Vastgestelde begroting 2017

Realisatie 20171

Verschil realisatie en vastgestelde begroting 2017

Realisatie 20161

Bijzonderheden

ZBO's

         

Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten

       

Nee

Totale baten

154.008

183.073

29.065

27.918

 

Totale lasten

158.080

187.200

29.120

25.036

 

Saldo van baten en lasten

– 4.072

– 4.127

– 55

2.882

 
           

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

       

Nee

Totale baten

56.543

75.488

18.945

22.450

 

Totale lasten

71.661

75.144

3.483

21.353

 

Saldo van baten en lasten

– 15.118

344

15.462

1.097

 
           

Stichting Nederlands Filmfonds

       

Nee

Totale baten

53.004

53.567

563

47.832

 

Totale lasten

53.004

53.371

367

47.728

 

Saldo van baten en lasten

0

196

196

104

 
           

Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

       

Nee

Totale baten

23.550

21.695

– 1.855

14.860

 

Totale lasten

23.853

21.682

– 2.171

14.979

 

Saldo van baten en lasten

– 303

13

316

– 119

 
           

Stichting Mondriaan Fonds

       

Nee

Totale baten

28.965

25.932

– 3.033

45.762

 

Totale lasten

29.364

29.943

579

41.918

 

Saldo van baten en lasten

– 399

– 4.011

– 3.612

3.844

 
           

Stichting Nederlands Letterenfonds

       

Nee

Totale baten

11.467

15.531

4.064

12.703

 

Totale lasten

11.467

15.319

3.852

11.875

 

Saldo van baten en lasten

0

212

212

828

 
           

Bureau Architectenregister

       

Nee

Totale baten

937

967

30

980

 

Totale lasten

937

946

9

962

 

Saldo van baten en lasten

0

21

21

18

 
           

Commissariaat voor de Media (CvdM)

       

Nee

Totale baten

964.417

954.650

– 9.767

978.363

 

Totale lasten

975.068

986.566

11.498

1.025.606

 

Saldo van baten en lasten

– 10.651

– 31.916

– 21.265

– 47.243

 
           

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)2

       

Nee

Totale baten

7.449

8.533

1.084

8.326

 

Totale lasten

7.769

8.430

661

8.234

 

Saldo van baten en lasten

– 320

103

423

92

 
           

Koninklijke Bibliotheek (KB)

       

Nee

Totale baten

89.566

94.067

4.501

91.511

 

Totale lasten

89.566

93.259

3.693

89.984

 

Saldo van baten en lasten

0

808

808

1.527

 
           

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

       

Nee

Totale baten

812.706

903.276

90.570

913.856

 

Totale lasten

820.983

873.399

52.416

817.852

 

Saldo van baten en lasten

– 8.277

29.877

38.154

96.004

 
           

Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs

       

Ja

Totale baten

193.836

224.379

30.543

189.705

 

Totale lasten

216.456

241.301

24.845

226.364

 

Saldo van baten en lasten

– 22.620

– 16.922

5.698

– 36.659

 

Toelichting bijzonderheden

         

De hogere lasten (in de vorm van vergoedingen van werkloosheidkosten) en hogere baten (in de vorm van geïnde premies) dan begroot worden met name veroorzaakt door een hoger aantal uitkeringsgerechtigden met een bovenwettelijke uitkering.

           

Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs

       

Ja

Totale baten

112.590

101.686

– 10.904

155.231

 

Totale lasten

119.908

114.961

– 4.947

163.870

 

Saldo van baten en lasten

– 7.318

– 13.275

– 5.957

– 8.638

 

Toelichting bijzonderheden

         

De daling van de onrechtmatigheid van de uitbetaalde vervangingsdeclaraties zet verder door na de in 2016 ingezette verbeterslag, van 1,75% in 2016 naar 1,27% in 2017.

           

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

       

Nee

Totale baten

2.149

2.152

3

2.194

 

Totale lasten

3.338

3.401

63

2.244

 

Saldo van baten en lasten

– 1.189

– 1.249

– 60

– 50

 
           

College voor Toetsen en Examens

       

Nee

Totale baten

 

16.994

 

15.900

 

Totale lasten

         

Saldo van baten en lasten

         
           

Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

       

Nee

Totale baten

880.674

855.595

– 25.079

880.404

 

Totale lasten

888.637

858.193

– 30.444

885.161

 

Saldo van baten en lasten

– 7.963

– 2.598

5.365

– 4.757

 
           

Stichting Regionale Publieke Omroep

         

Totale baten

1.605

1.826

221

1.088

 

Totale lasten

1.605

1.463

– 142

895

 

Saldo van baten en lasten

0

363

363

193

 

Toelichting bijzonderheden

         
           

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

       

Nee

Totale baten

148.769

150.501

– 1.732

144.721

 

Totale lasten

150.968

146.115

– 4.853

139.121

 

Saldo van baten en lasten

– 2.199

4.289

– 6.585

5.600

 
           

Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs en bedrijfsleven (SBB)3

       

Nee

Totale baten

57.748

61.984

4.236

60.300

 

Totale lasten

63.878

63.742

136

60.490

 

Saldo van baten en lasten

– 6.130

– 1.758

– 4.372

– 190

 
           

Certificerende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen

       

Ja

Totale baten

onbekend

onbekend

onbekend

onbekend

 

Totale lasten

onbekend

onbekend

onbekend

onbekend

 

Saldo van baten en lasten

onbekend

onbekend

onbekend

onbekend

 

Toelichting bijzonderheden

         

Deze vijf commerciële instellingen zijn niet gehouden jaarcijfers e.d. aan OCW te overleggen.

   
           

RWT's

         

Collectiebeherende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen

       

Nee

Totale baten

404.642

403.817

– 825

413.249

 

Totale lasten

401.388

409.574

8.186

428.915

 

Saldo van baten en lasten

3.254

– 5.757

– 9.011

– 15.666

 

Toelichting bijzonderheden

         
           

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

       

Ja4

Totale baten

onbekend

10.064.000

onbekend

10.967.000

 

Totale lasten

onbekend

9.976.000

onbekend

10.857.000

 

Saldo van baten en lasten

onbekend

88.000

onbekend

110.000

 
           

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

       

Ja4

Totale baten

onbekend

9.874.000

onbekend

8.568.000

 

Totale lasten

onbekend

9.783.000

onbekend

8.517.000

 

Saldo van baten en lasten

onbekend

91.000

onbekend

51.000

 
           

Regionale opleidingscentra (roc’s), agrarische opleidingscentra (aoc's) en vakinstellingen5

       

Ja4

Totale baten

onbekend

5.077.000

onbekend

5.013.000

 

Totale lasten

onbekend

5.033.000

onbekend

4.887.000

 

Saldo van baten en lasten

onbekend

44.000

onbekend

126.000

 
           

Instellingsbesturen hogescholen

       

Ja4

Totale baten

onbekend

4.239.000

onbekend

4.095.000

 

Totale lasten

onbekend

4.224.000

onbekend

4.160.000

 

Saldo van baten en lasten

onbekend

15.000

onbekend

– 65.000

 
           

Instellingsbesturen universiteiten

       

Ja4

Totale baten

onbekend

6.958.000

onbekend

6.803.000

 

Totale lasten

onbekend

6.865.000

onbekend

6.654.000

 

Saldo van baten en lasten

onbekend

93.000

onbekend

149.000

 
           

Academische Ziekenhuizen

       

Ja4

Totale baten

*

*

*

*

 

Totale lasten

*

*

*

*

 

Saldo van baten en lasten

*

*

*

*

 
           

Cito

       

Nee

Totale baten

33.854

32.852

– 1.002

35.814

 

Totale lasten

36.457

35.780

– 677

35.739

 

Saldo van baten en lasten

– 2.603

– 2.928

– 325

75

 
           

SLO

       

Nee

Totale baten

12.311

13.598

1.287

15.309

 

Totale lasten

13.813

15.807

1.994

15.966

 

Saldo van baten en lasten

– 1.502

– 2.209

– 707

– 657

 
X Noot
1

Er zijn nog geen door de accountant gecertificeerde cijfers beschikbaar over 2018 voor deze instellingen.

X Noot
2

Gegevens hebben betrekking op Vlaanderen en Nederland.

X Noot
3

Betreft de totale baten en lasten van SBB. SBB is voor 25% ZBO, zijnde het erkennen van leerbedrijven.

X Noot
4

Betreft een cluster van instellingen, zie paragraaf 2.7 uit de financiële staat van het onderwijs 2017

X Noot
5

De baten en lasten zijn inclusief werkzaamheden voor bijv. derden, gemeentes en het door de mbo-instellingen verzorgde voortgezet onderwijs.

2. Uitgewerkt overzicht van baten en lasten van grote ZBO's en RWT's (> € 50 miljoen) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (bedragen x € 1.000)

Naam ZBO/RWT

Vastgestelde begroting 2017

Realisatie 2017

Verschil realisatie en vastgestelde begroting 2017

Realisatie 2016

 

ZBO's

         

Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten

         

Totale baten

154.008

183.073

29.065

27.918

 

Bijdrage moederdepartement

153.205

178.780

25.575

26.090

 

Bijdrage overige departementen

503

437

– 66

1.514

1

Tarieven/facturaties derden

   

0

   

Premies

   

0

   

Overige baten

300

3.856

3.556

314

 

Totale lasten

158.080

187.200

29.120

25.036

 

Apparaatskosten

7.236

6.053

– 1.183

7.382

 

waarvan personele kosten

4.122

3.761

– 361

3.431

 

waarvan materiële kosten

3.114

2.292

– 822

3.951

 

Programmakosten

150.844

181.145

30.301

17.654

 

Overige lasten

 

2

2

   

Saldo van baten en lasten

– 4.072

– 4.127

– 55

2.882

 
           

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

         

Totale baten

56.543

75.488

18.945

22.450

 

Bijdrage moederdepartement

56.493

74.719

18.226

21.876

 

Bijdrage overige departementen

   

0

206

*6

Tarieven/facturaties derden

   

0

   

Premies

   

0

   

Overige baten

50

769

719

368

 

Totale lasten

71.661

75.144

3.483

21.353

 

Apparaatskosten

2.844

2.622

– 222

2.176

 

waarvan personele kosten

2.248

2.132

– 116

1.655

 

waarvan materiële kosten

596

490

– 106

521

 

Programmakosten

68.817

72.522

3.705

19.177

 

Overige lasten

   

0

   

Saldo van baten en lasten

– 15.118

344

15.462

1.097

 
           

Stichting Nederlands Filmfonds

         

Totale baten

53.004

53.567

563

47.832

 

Bijdrage moederdepartement

52.929

53.371

442

47.467

 

Bijdrage overige departementen

   

0

   

Tarieven/facturaties derden

   

0

   

Premies

   

0

   

Overige baten

75

196

121

365

 

Totale lasten

53.004

53.371

367

47.728

 

Apparaatskosten

4.030

3.874

– 156

3.758

 

waarvan personele kosten

3.227

2.984

– 243

2.773

 

waarvan materiële kosten

803

890

87

985

 

Programmakosten

48.974

49.497

523

43.970

 

Overige lasten

   

0

   

Saldo van baten en lasten

0

196

196

104

 
           

Commissariaat voor de Media (CvdM)

         

Totale baten

964.417

954.650

– 9.767

978.363

 

Bijdrage moederdepartement

763.204

773.796

10.592

787.755

2

Bijdrage overige departementen

   

0

   

Tarieven/facturaties derden

   

0

   

Premies

   

0

   

Overige baten

201.213

180.854

– 20.359

190.608

 

Totale lasten

975.068

986.566

11.498

1.025.606

 

Apparaatskosten

7.265

7.368

103

7.528

 

waarvan personele kosten

4.510

4.222

– 288

3.726

 

waarvan materiële kosten

2.755

3.146

391

3.802

 

Programmakosten

967.803

979.198

11.395

1.017.988

 

Overige lasten

   

0

90

 

Saldo van baten en lasten

– 10.651

– 31.916

– 21.265

– 47.243

 
           

Koninklijke Bibliotheek (KB)

         

Totale baten

89.566

94.067

4.501

91.511

 

Bijdrage moederdepartement

88.242

91.683

3.441

89.594

 

Bijdrage overige departementen

0

0

0

0

 

Tarieven/facturaties derden

0

0

0

0

 

Premies

0

0

0

0

 

Overige baten

1.324

2.384

1.060

1.917

 

Totale lasten

89.566

93.259

3.693

89.984

 

Apparaatskosten

44.361

48.893

4.568

47.900

 

waarvan personele kosten

31.345

36.760

5.415

35.203

 

waarvan materiële kosten

13.016

12.133

– 883

12.697

 

Programmakosten

0

0

0

0

 

Overige lasten

45.205

44.366

– 839

42.084

 

Saldo van baten en lasten

0

808

808

1.527

 
           

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

         

Totale baten

812.706

903.276

90.570

913.856

 

Bijdrage moederdepartement

739.802

745.546

5.744

769.171

 

Bijdrage overige departementen

51.827

110.926

59.099

94.820

 

Tarieven/facturaties derden

0

0

0

0

 

Premies

0

0

0

0

 

Overige baten

21.077

46.804

25.727

49.865

 

Totale lasten

820.983

873.399

52.416

817.852

 

Apparaatskosten

47.770

47.451

– 319

47.649

 

waarvan personele kosten

40.196

40.241

45

38.229

 

waarvan materiële kosten

7.574

7.210

– 364

9.620

 

Programmakosten

764.271

810.893

46.622

757.717

 

Overige lasten

8.942

15.055

6.113

12.486

 

Saldo van baten en lasten

– 8.277

29.877

38.154

96.004

 
           

Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

         

Totale baten

880.674

855.595

– 25.079

880.404

 

Bijdrage moederdepartement

801.827

809.740

7.913

836.861

*7

Bijdrage overige departementen

   

0

   

Tarieven/facturaties derden

   

0

   

Premies

   

0

   

Overige baten

78.847

45.855

– 32.992

43.543

 

Totale lasten

888.637

858.193

– 30.444

885.161

 

Apparaatskosten

 

69.804

69.804

63.396

 

waarvan personele kosten

 

38.090

38.090

36.687

 

waarvan materiële kosten

 

31.714

31.714

26.709

 

Programmakosten

 

788.323

788.323

821.616

 

Overige lasten

 

66

66

149

 

Saldo van baten en lasten

– 7.963

– 2.598

5.365

– 4.757

 
           

Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW)

         

Totale baten

148.769

150.501

1.732

144.721

 

Bijdrage moederdepartement

86.788

89.745

2.957

88.965

 

Bijdrage overige departementen

0

0

0

0

 

Tarieven/facturaties derden

0

0

0

0

 

Premies

0

0

0

0

 

Overige baten

61.981

60.756

– 1.225

55.756

 

Totale lasten

150.968

146.115

– 4.853

139.121

 

Apparaatskosten

13.870

14.736

866

14.155

 

waarvan personele kosten

7.784

7.854

70

8.333

 

waarvan materiële kosten

6.086

6.882

796

5.183

 

Programmakosten

123.671

116.080

– 7.591

113.061

 

Overige lasten

13.427

15.299

1.872

12.544

 

Saldo van baten en lasten

– 2.199

4.386

6.585

5.600

 
           

Samenwerkingsorganisaties beroepsonderwijs en bedrijfsleven (SBB)

         

Totale baten

57.748

61.984

4.236

60.300

 

Bijdrage moederdepartement

57.748

61.984

4.236

   

Bijdrage overige departementen

   

0

   

Tarieven/facturaties derden

   

0

   

Premies

   

0

   

Overige baten

   

0

   

Totale lasten

63.878

63.742

– 136

60.490

 

Apparaatskosten

   

0

   

waarvan personele kosten

59.651

57.999

– 1.652

   

waarvan materiële kosten

4.227

5.743

1.516

   

Programmakosten

   

0

   

Overige lasten

   

0

   

Saldo van baten en lasten

– 6.130

– 1.758

– 4.372

– 190

 
           

Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het onderwijs

         

Totale baten

112.590

101.686

– 10.904

155.231

 

Bijdrage moederdepartement

2.825

2.824

– 1

6.378

 

Bijdrage overige departementen

0

0

0

0

 

Tarieven/facturaties derden

0

0

0

0

 

Premies

109.765

98.862

– 10.903

148.844

3

Overige baten

0

0

0

9

 

Totale lasten

119.908

114.961

– 4.947

163.870

 

Apparaatskosten

9.329

8.635

– 694

9.693

4

waarvan personele kosten

onbekend

onbekend

onbekend

onbekend

5

waarvan materiële kosten

onbekend

onbekend

onbekend

onbekend

 

Programmakosten

110.566

106.322

– 4.244

154.166

 

Overige lasten

13

4

– 9

11

 

Saldo van baten en lasten

– 7.318

– 13.275

– 5.957

– 8.638

 
           

Stichting Participatiefonds voor het onderwijs

         

Totale baten

193.836

224.379

30.543

189.705

 

Bijdrage moederdepartement

2.087

2.087

0

3.841

 

Bijdrage overige departementen

0

0

0

0

 

Tarieven/facturaties derden

0

0

0

0

 

Premies

183.749

205.871

22.122

188.535

 

Overige baten

8.000

16.421

8.421

– 2.671

6

Totale lasten

216.456

241.301

24.845

226.364

 

Apparaatskosten

6.624

5.665

– 959

7.208

 

waarvan personele kosten

onbekend

onbekend

onbekend

onbekend

5

waarvan materiële kosten

onbekend

onbekend

onbekend

onbekend

 

Programmakosten

209.830

235.634

25.804

219.155

 

Overige lasten

2

2

0

1

 

Saldo van baten en lasten

– 22.620

– 16.922

5.698

– 36.659

 
X Noot
1

Bijdrage van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

X Noot
2

De OCW-bijdrage aan de landelijke publieke omroepen gaat via het CvdM naar de NPO en zit dus in de jaarrekeningen van beide instellingen.

X Noot
3

De premie-opbrengsten waren lager dan begroot omdat er meer schoolbesturen bij zijn gekomen die hebben gekozen voor eigenrisicodragerschap ten opzichte van de aanname hierover in de begroting.

X Noot
4

De apparaatskosten waren lager dan begroot omdat er meer is doorbelast aan het Pf. De werkzaamheden bij het Vf lopen terug vanwege de ontwikkeling dat steeds meer besturen kiezen voor eigenrisicodragerschap.

X Noot
5

Deze uitsplitsing is niet beschikbaar, ten minste niet over het geheel van de apparaatskosten. Vanaf 2019 is opgenomen in de werkafspraken met de fondsen dat deze gegevens ook in de begroting worden aangeleverd.

X Noot
6

Bij overige baten staan de ontvangsten negatief getoetsten vermeld, begroot 8.000 en realisatie 16.410 (daarnaast nog 11 rentebaten gerealiseerd in 2017). De hogere ontvangsten voor negatief getoetsten zijn te verklaren door een inhaalslag in het terugvorderen van negatief getoetste vergoedingen over de periode 2012–2016.

Toelichting op de ZBO’s.

Stichting Fonds voor Podiumkunsten

Het fonds ondersteunt alle vormen van professionele podiumkunsten in Nederland: muziek, theater, muziektheater en dans. Het stimuleren van innovatie in de keten van scheppen, productie, distributie en afname is een speciale taak van het fonds.

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

Het fonds stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats op het gebied van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur.

Stichting Nederlands Filmfonds

Het fonds stimuleert de filmproductie in Nederland, met de nadruk op kwaliteit en diversiteit en bevordert een goed klimaat voor de Nederlandse filmcultuur.

Stichting Mondriaanfonds

Het fonds bevordert bijzondere en vernieuwende projecten en activiteiten van beeldend kunstenaars, bemiddelaars en instellingen die van belang zijn voor de beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland. Het doel is hiermee de betekenisvolle ontwikkeling en zichtbaarheid van beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland te stimuleren daar waar de markt dit niet of nog niet mogelijk maakt.

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

Het fonds voert verschillende subsidieregelingen uit die zijn gericht op kennisontwikkeling en kennisuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur, vormgeving en e-culture.

Stichting Nederlands Letterenfonds

Het fonds bevordert de kwaliteit, diversiteit, productie en de vertaling van de Nederlandse- en Friestalige literatuur. Ook verzorgt het Letterenfonds de promotie en zichtbaarheid van de Nederlandse en Friese literatuur in het buitenland.

Bureau Architectenregister

Bureau Architectenregister (BA) voert de Wet op de architectentitel uit, draagt zorg voor het beheer van het architectenregister en is bevoegd om op te treden tegen onrechtmatig titelgebruik. Daarnaast is het BA de bevoegde autoriteit in Nederland voor de uitvoering van de Europese richtlijn voor de erkenning van professionele kwalificaties van de onder haar vallende beroepen.

Commissariaat voor de Media

Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels. Het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

De NVAO borgt de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van de opleidingen, verleent accreditatie, toetst nieuwe opleidingen en de instellingstoets kwaliteitszorg. Daarnaast levert de NVAO een bijdrage aan het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn en bevordert zij de internationale samenwerking om tot afstemming en samenhang binnen de Europese hoger onderwijsruimte te komen.

Koninklijke Bibliotheek (KB)

De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatiestructuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

De organisatie heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.

Stichting Participatiefonds

Het fonds is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF betaalt de uitkeringskosten van ontslagen personeel. Daarnaast ondersteunt het PF schoolbesturen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.

Stichting Vervangingsfonds

Het fonds betaalt de kosten voor vervangers die schoolbesturen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en heeft als taak het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het fonds heeft ten doel het handhaven en bevorderen van de pluriformiteit van de pers, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming.

College voor Toetsen en Examens Toetsen en Examens

Het College is verantwoordelijk voor de centrale examens en staatsexamens in het voortgezet onderwijs, de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

De NPO is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de landelijke publieke omroep.

Stichting Regionale Publiek Omroep

De stichting is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de regionale publieke omroep.

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

De Academie bevordert als forum, geweten en stem van de wetenschap de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en zet zich in voor een optimale bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving.

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

SBB ontwikkelt kwalificaties voor het middelbaar beroepsonderwijs, werven leerbedrijven en bewaken de kwaliteit van deze leerbedrijven.

Cluster certificerende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen

De certificerende instellingen maken een inhoudelijke beoordeling over het verrichten van opgravingen, zowel bij de aanvraag van het certificaat als bij audits van gecertificeerde organisaties. De certificerende instelling bepaalt daarbij rechten en verplichtingen van rechtssubjecten en wordt daarmee geacht te zijn bekleed met openbaar gezag.

Toelichting op enkele RWT’s

Stichting Cito

Stichting SLO

De wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito) en Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). Cito heeft tot taken:

  • 1. het ontwikkelen van de centrale eindtoets in het primair onderwijs;

  • 2. het ontwikkelen van de diagnostische tussentijdse toets en de rekentoets in het voortgezet onderwijs; en

  • 3. het ontwikkelen van de centrale examens en rekentoetsen in het voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs.

SLO heeft tot taken:

  • 1. het ontwikkelen en onderhouden van landelijke leerplankaders; en

  • 2. het ondersteunen en adviseren van Onze Minister met betrekking tot leerplanontwikkeling.

BIJLAGE 2. AFGEROND EVALUATIE EN OVERIG ONDERZOEK

Artikel 1 (Primair onderwijs)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 1

2015

   

Doelmatigheid en focus op onderwijs 1

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie 5-gelijke-schooldagen

2014

   

Evaluatie flexibilisering onderwijstijden

2014

   

Indeling schooltijden

2014

   

Evaluatie Wet OKE (NRO)

2014

   

Experimenten excellentie (O’wijsbewijs)

2014

   

Experimenten VVE (O’wijsbewijs)

2014

   

Trends prestaties en schoolloopbanen doelgroepen OAB (NWO-BOPO)

2014

   

Competenties van leerkrachten ivm Passend onderwijs (NRO)

2015

   

Samenstelling van de klas en cognitieve en sociaal–emotionele uitkomsten

2015

   

Evaluatie Passend Onderwijs (NRO)

2015

   

Effectonderzoek OAB en excellentie (Onderwijsbewijs)

2016

   

Effectief taalonderwijs (NRO)

2016

   

Effectief rekenonderwijs (NRO)

2016

   

Evaluatie Actieplan Kiezen voor Techniek

2016

   

Toptalenten in het onderwijs

2017

   

Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016–2018: Tussenrapportage 2017

2017

   

Interdepartementaal beleidsonderzoek onderwijsachterstandenbeleid

2017

   

Tussenrapportage Evaluatie Wet Eindtoetsing PO

2017

   

Evaluatie van de materiële instandhouding in het primair onderwijs 2010–2014

2017

   

Evaluatie pilot tweetalig primair onderwijs

2018

   

Evaluatie wet versterking medezeggenschap

2018

   

Evaluatie NOB

2018

   

Evaluatie landelijke geschillen commissie

2017

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Analyse leerlingprestaties (NRO)

2014

   

Kwaliteit kleine scholen (NRO)

2014

   

Monitor ouderbetrokkenheid

2014

   

Onderwijspositie autochtone achterstandsleerlingen

2014

   

Monitor Bestuursafspraken G37 (Inspectie van het Onderwijs)

2014

   

Naar succesvolle implementatie digitale adaptieve centrale eindtoets PO

2014

   

Coöperatie van kleine scholen

2014

   

Positie van de doventolk in het onderwijsdomein

2014

   

Verbetermogelijkheden onderwijs in JJI’s en GJI’s

2014

   

Diabetes en primair onderwijs

2014

   

Leerlingverzuim in beeld

2014

   

Monitor voorbereiding passend onderwijs; meting 1

2014

   

Monitor voorberieding passend onderwijs; meting 2

2014

   

Leerlingenvervoer in Nederland

2014

   

Evaluatie pilots toegevoegde waarde (GION/UTwente)*

2014

   

Excellente leerlingen (SLO/ECN/UTwente)

2014

   

Review kwaliteit kleine scholen (NWO)

2014

   

Autochtone achterstandsleerlingen (NWO)

2014

   

Vooronderzoek Tweetalig PO (RUU/RUG)

2014

   

Monitor ouderbetrokkenheid (Ecorys)

2014

   

Monitor experiment Flexibilisering onderwijstijd (Regioplan) tussenrapportage 2012

2014

   

Vraag naar en aanbod van post-initiële (PO) opleidingen leerkrachten

2015

   

Ontwikkeling naar excellente scholen (NRO)

2015

   

Opbrengstgericht werken basisscholen (NRO)

2015

   

Opbrengstgericht besturen (NRO)

2015

   

Professionalisering passend onderwijs (NRO)

2015

   

Selectie en indicering doelgroep VVE (NRO)

2015

   

Verkenning gedifferentieerd onderwijsbeleid (NRO)

2015

   

Voortgang code Goed Bestuur (NRO)

2015

   

IBO Schatkistbankieren 2

2016

   

Quick scan leerlingendaling

2016

   

Bestuurlijke constructen in het funderend onderwijs

2016

   

Onderzoek Regeldruk

2016

   

Onderzoek leermiddelenmarkt PO

2016

   

Onderzoek voor de schoolkeuzebrief onder ouders van groep 7 en 8 leerlingen

2016

   

OESO stelselreview

2016

   

Differentiëren en differentiatievaardigheden in het primair onderwijs

2017

   

Rapport over stimuleren van creatief vermogen en kritisch denken

2017

   

Monitor bestuursakkoord PO – tabellenrapport 2017

2017

   

Elfde voortgangsrapportage Passend Onderwijs

2017

   

Licht op schaduwonderwijs

2017

   

Eindrapport Monitor onderwijshuisvesting po/vo

2017

   

Peil.onderwijs: Taal en rekenen aan het einde van de basisschool 2015 – 2016

2017

   

Formatief evalueren: vraag en aanbod samengebracht

2017

   

Peil. Kunstzinnige oriëntatie 2015 -2016

2017

   

Quickscan leerlingendaling PO en VO – Schoolbesturen, gemeenten, provincies

2017

   

Eindrapport Bewegingsonderwijs en vakleerkrachten

2017

   

Rapportage Referentieniveau 2016 – 2017

2017

   

Eindrapport Advies over Instemming

2017

   

Quick scan Tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor asielzoekerskinderen

2017

   

Regeldruk en de regeldrukagenda in po, vo en mbo (NRO)

2017

   

Tweede vervolgmeting ervaren bureaucratie in de school

2017

   

Monitor leerlingenvervoer

2018

   

Enquête beurs voor bewegingsonderwijs

2017

   

Twaalfde voortgangsrapportage passend onderwijs

2018

4.

Toetsbare beleidsplannen3

   

N.v.t.

 
X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

Dit IBO heeft ook betrekking op artikel 3, 4, 6, 7 en 14.

X Noot
3

In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Artikel 3 (Voortgezet onderwijs)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 1

2015

   

Doelmatigheid en focus op onderwijs 1

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Maatwerktrajecten VMBO

2014

   

Evaluatie toezicht leerplichtwet

2014

   

Evaluatie Regeling Vaststelling schoolvakanties

2015

   

Monitor leerwerktrajecten en asssistentopleidingen

2016

   

Evaluatie wet gratis schoolboeken

2016

   

De praktijk van de eerste en tweede correctie CSE

2016

   

Voortgangsrapportage regelluwe scholen

2016

   

Monitor Techniekpact

2016

   

Evaluatie kiezen voor techniek

2016

   

Monitor diagnostische tussentijdse toets

2016

   

Onderzoek groepsgrootte in het VO

2016

   

Voortgang sectorakkoord

2016

   

Monitor leerwerktrajecten en assistenopleidingen in het VMBO

2017

   

Evaluatie vaststelling DAMU licentie VO (toptalenten)

2018

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Meer ruimte voor nieuwe scholen

2015

   

Doorstroom Havo-VWO

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Laks-monitor scholieren

2014

   

ICT Literacy internationale vergelijking

2014

   

Pilot tussentijdse toets Limburg

2014

   

Verklaring betere examenresultaten

2014

   

Opbrengstgericht werken in VO

2014

   

Monitor ouderbetrokkenheid

2014

   

Criteria en duur LWOO en PrO, licenties voor LWOO

2014

   

Laks-monitor scholieren

2015

   

Rapport monitor pilot diagnostische tussentijdse toets, pilotjaar 1

2015

   

Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015

2015

   

PISA 2015

2016

   

OESO stelsel review

2016

   

Digitale doorstroom atlas

Reguliere update

   

Effecten van masteropleiding op leraren en hun omgeving

2017

   

IPTO (integrale personeelstellingen onderwijs)

2017

   

Monitor onderwijshuisvesting

2017

   

Quick scan leerlingendaling

2017

   

Dyslexie nader verklaard

2017

   

De inrichting van de onderbouw

2017

   

Toptalenten in het onderwijs

2017

   

Bekend maakt bemind: onderzoek banenafspraak in het VO

2017

   

Differentiatie en differentiatievaardigheden in het voortgezet onderwijs

2017

   

LAKS-Monitor

2018

   

Groepsgrootte in het VO

2018

   

Eindrapport advies over instemmingsrecht

2017

   

Monitor 10–14 onderwijs

2018

   

Examenmonitor

2018

   

Monitor techniek pact

2018

4.

Toetsbare beleidsplannen2

   

N.v.t.

 
X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Artikel 4 (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Analyse effectrapportage RMC 2014–2015

2014

   

Regionale aanpak voortijdig schoolverlaten. Analyse RMC-effectrapportages 2012–2013

2014

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013

2014

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2014–2015

2014

   

Job-monitor (2-jaarlijks)

2014

   

Rekenniveaus op het mbo

2014

   

Laaggeletterdheid in kaart

2014

   

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA) Div. technische en methodische studies t.b.v.

2014

   

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020

2015

   

Regionale arbeidsmarktprognoses 2013–2018, methodiek en resultaten

2014

   

Vsv evaluatieonderzoek

2015

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2014

2015

   

Evaluatie laaggeletterdheid 2012–2015

2015

   

Monitoring en evaluatieonderzoek VSV 2012–2015

2015

   

Analyse Effectrapportage RMC

2016

   

Job-monitor

2016

   

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2022 (POA)

2017

   

Tussentijdse evaluatie kwaliteitsafspraken MBO

2017

   

Rapportage monitor keuzedelen februari 2017

2017

   

Rapportage monitor keuzedelen september 2017

2017

   

Evaluatie Wet Doelmatige Leerwegen Mbo (tussenrapportage 2017)

2017

   

Evaluatie Herziening Kwalificatiestructuur (tussenrapportage 2017)

2017

   

Studentlabs; doorstroom Mbo-Hbo

2017

   

Toekomst van Volwasseneneducatie Evaluatie wijziging Wet Educatie & Beroepsonderwijs

2017

   

Monitor RIF

2017

   

Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016–2018: Tussenrapportage

2017

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016

2017

   

Rapportage monitor keuzedelen september 2018

2018

   

Job-monitor 2018

2018

   

Evaluatie Herziening Kwalificatiestructuur (tussenrapportage 2018)

2018

   

Evaluatie experiment beroepsopleiding gecombineerde leerwegen BOL-BBL (tussenrapportage 2018)

2018

   

Evaluatie Wet Doelmatige Leerwegen Mbo (tussenrapportage 2018)

2018

   

Evaluatie regeling praktijkleren

2018

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Ex-ante beleidsevaluatie certificaten MBO

2016

   

Analyse Effectrapportage RMC

2016

   

Arbeidsmarktrelevantie MBO niveau 2

2017

   

Literatuurverkenning arbeidsmarktperspectief van niveau 2-opleidingen

2017

   

MBO-instellingen en de arbeidsmarktrelevantie van het opleidingenaanbod op niveau 2

2017

3.

Overig onderzoek

 
   

Monitor experimenten Associate Degree op MBO-locatie

 
   

Analyse effectrapportage RMC

 
   

Methoden en voorbereiding t.b.v.

Hoofdstuk 4. Spreiding en breedte van opleidingen op de arbeidsmarkt Hoofdstuk 5. Doelmatigheid van het MBO in de regio in De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018

2013

   

I 960-Onderbouwing indicatoren zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Macrodoelmatigheid mbo: Inkadering arbeidsmarktperspectief.

2014

   

I 960- voor doelmatigheid: De plicht tot verantwoordelijkheid. Nadere inkadering van de zorgplicht doelmatigheid

2014

   

De Netwerkschool Onderzoek naar werkzame bestanddelen voor vernieuwing van het middelbaar beroepsonderwijs

2015

   

Ontwikkeling/ monitoring toetsen taal en rekenen

2015

   

vsv evaluatieondepaalrzoek (pantheia)

2015

   

School-Ex 2.0: De implementatie van ombuiggesprekken

2015

   

OESO stelsel review

2016

   

Lonen van BBL-leerlingen en het wettelijk minimum jeugdloon

2017

   

Goal; Guidance & Orientation Adult Learners; Cross Country Reports Wave 1

2017

   

De waarde van de startkwalificatie op de arbeidsmarkt

2018

   

Evaluatie nieuwe bekostiging VAVO

2018

   

Onderzoek tevredenheid bedrijven BBL/BPV (motie Straus)

2018

   

De daling van de instroom in de bbl; wat is de invloed van beleidsmaatregelen?»

2018

   

Monitor Sociale Veiligheid

2018

   

Kwalitatieve evaluatie schoolmaatschappelijk werk

2018

   

Evaluatie instrumentkeuze middelen schoolmaatschappelijk werk in het MBO

2018

   

De kosten en baten van BBL

2018

   

Onderzoek gezamenlijke huisvesting

2018

   

Evaluatie wettelijke taken SBB zoals vastgelegd in de WEB

2018

4.

Toetsbare beleidsplannen2

   

N.v.t.

 
X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Overige opmerkingen:

Artikel 6 en 7 (Hoger onderwijs)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog

2015

   

Doelmatig en focus op onderwijs

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Eindevaluatie experimenten open bestel in het hoger onderwijs

2014

   

Studentenmonitor (jaarlijks)

2014

   

Feiten en cijfers – Drijfveren van onderzoekers

2014

   

Studenten studeren in eigen land. Nederlands instellingsbeleid

2014

   

Studenten internationaliseren in eigen land. Deel II – De praktijk

2014

   

Internationalisation at home. Gebruik en opbrengsten in het

Nederlandse HO

2014

   

Motivatie van het instellingscollegegeld

2014

   

Kwaliteitszorg-en accreditatiestelsels in enkele buitenlandse hogeronderwijssystemen en hun administratieve lasten

2014

   

Verkenning effect studievoorschot op instroom meerjarige masters tekortsectoren

2014

   

Internationale good practices onderwijskwaliteit en studiesucces

2014

   

De jongens tegen de meisjes. Onderzoek naar verklaringen voor verschillen in studiesucces van jongens en meisjes in mbo, hbo en wo

2015

   

Kerncijfers hoger onderwijs in internationaal perspectief

2015

   

Uitbreiding studievoorschot naar nieuwe doelgroepen

2015

   

De transformatie van handicap + studie. Een externe evaluatie

2015

   

Big Data in onderwijs en wetenschap

2015

   

Beter benutten voor beter onderwijs.

2015

   

Monitor uitrol Associate degree

2015

   

Onderzoek naar de werking van het Sirius Programma om excellentie in het ho te bevorderen

2015

   

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 ROA-R-2015/6

2015

   

Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs. Een verkennend en vergelijkend onderzoek

2015

   

Governancestructuur van stichting Studiekeuze123 (AEF)

2016

   

Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs

2016

   

Onderzoek naar de dataverwerking van Studiekeuze123 (ResearchNed)

2016

   

Motieven tijdig stoppen studentenreisproduct

2016

   

Studentplannen doorstroom mbo-hbo

2016

   

Monitor Beleidsmaatregelen 2015

2016

   

Rapport project wetenschap en technologie op de pabo's

2016

   

Dyslexieverklaringen

2017

   

Wetenschap en technologie op de pabo

2017

   

Monitor Beleidsmaatregelen 2016 – 2017

2017

   

Studentenmonitor gegevens tot en met 2016

2017

   

De Studiekeuzecheck

2017

   

Onderzoek schakeltrajecten

2017

   

Kwaliteitscultuur en prestatieafspraken in het hoger onderwijs

2017

   

Sectoranalyse van het Croho onderdeel onderwijs

2017

4.

Toetsbare beleidsplannen1

 
 

N.v.t.

 
X Noot
1

In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Artikel 8 (Internationaal beleid)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie subsidiebeschikking (WOOS) Neth-ER

2014

   

Evaluatie subsidiebeschikking (WOOS) Duitsland Instituut Amsterdam.

2015

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van bd

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
       

3.

Overig onderzoek

 
   

De juridische gevolgen van ratificatie door Nederland van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.

2014

   

Inventariseren en bezien acties door Nederland naar aanleiding van geconstateerde onregelmatigheden binnen EU Programma Erasmus+ bij mobiliteit vanuit Turkije naar Nederland.

2016

   

Evaluatie en nationaal rapport Erasmus+

2017

4.

 

Toetsbare beleidsplannen1

 
   

N.v.t.

 
X Noot
1

In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Artikel 9 (Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), nulmeting

2014

   

Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo)

2014

   

Monitoring van Lerarenagenda en bestuursakkoorden po vo. Eindrapport onderwijs werkt Regioplan

2014

   

Tegemoetkoming Lerarenopleidingen

2014

   

Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (beginmeting)

2014

   

Monitoring en evaluatie beleidsmaatregelen ter verbetering opleidingen leraren beroepsonderwijs (mbo en vmbo)

2015

   

Effect- en procesevaluatie Lerarenbeurs 2008 – 2013

2015

   

Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo)

2015

   

Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (tussenmeting)

2015

   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 1e tussenmeting

2015

   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 2e tussenmeting

2016

   

Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (beginmeting)

2017

   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), eindmeting

2017

3.

Overig onderzoek

 
   

Teaching and Learning International Survey (Talis) 2013

2014

   

Teaching and Learning International Survey (Talis), Nationaal rapport. Talis rapport 2013

2014

   

Verkenning opleiding en onderzoek in de school. Rapport verkenning Samenwerking DUO-NRO

2014

   

Loopbaanmonitor 2013, begeleiding van beginnende leraren

2014

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2014)

2014

   

Verkenning naar de wenselijkheid en mogelijkheid van selectie op geschiktheid voor het beroep van leraar en van verzwaring van vakinhoudelijke eisen voor de tweedegraads lerarenopleidingen. Eindrapportage Geschiktheid Leraar

2014

   

Monitoring van Lerarenagenda

2015

   

Integrale Personeelstelling VO (IPTO), aandeel bevoegd gegeven lessen in vo en opleidingsniveau leraren vo

2015

   

Loopbaanmonitor 2015, begeleiding van beginnende leraren

2015

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2015)

2015

   

De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015–2025

2015

   

Uitkomsten scenario’s po met mirror

2016

   

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo

2016

   

Loopbaanmonitor 2016, begeleiding van beginnende leraren

2016

   

De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015–2025

2016

   

Loopbaanmonitor onderwijs 2016

2016

   

Aansluiting vraag-aanbod masteropleidingen vo

2016

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2015/2016

2016

   

Procesevaluatie wetenschap en techniek op de pabo

2016

   

Carrièreperspectieven van leraren in het kader van de functiemix primair en voortgezet onderwijs

2016

   

Eindrapport Monitor maatregelen opleiding leraren beroepsonderwijs

2017

   

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo

2017

   

Arbeidsmarktbarometer 2017 po, vo en mbo

2017

   

Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo

2017

   

Loopbaanmonitor 2017, begeleiding van beginnende leraren

2017

   

Eindevaluatie Wetenschap & Technologie op de pabo

2017

   

TALIS: Initial Teacher Preparation (ITP): Country Background Report

2017

   

Kwalitatief onderzoek naar meer tijd voor onderwijsverbetering

2017

   

Personeel niet in loondienst

2017

   

Metastudie Effectiviteit Lerarenbeurs

2017

   

Differentiëren en differentiatievaardigheden in het po

2017

   

Differentiëren en differentiatievaardigheden in het vo

2017

   

Quickscan effecten WWZ

2017

   

Effecten op de overwegingsintentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden

2017

   

Onderzoek naar kosten zij-instroom

2017

   

Anders organiseren van het onderwijs

2017

   

Invloed van opleidingsniveau ouders en sociaaleconomische status en doorstroomintentie naar het naar het hoger onderwijs op de intentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden

2017

   

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo

2018

   

Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo

2018

   

Loopbaanmonitor Onderwijs 2018

2018

   

Onderzoek naar Financiering Opleiden in de School

2018

   

Arbeidsmarktbarometer 2017 – 2018

2018

Onderzoek leer- en ontwikkelbehoeften van teamleiders VO

2018

4.

Toetsbare beleidsplannen2

 
 

N.v.t.

 
X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Artikel 11 (Studiefinanciering)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Meeneembare studiefinanciering internationaal

2014

3.

Overig onderzoek

 
   

Monitor beleidsmaatregelen ho(periodiek)

Studentenmonitor (periodiek):

2018

2018

   

Motieven mbo-studenten al of niet doorstroom naar hbo

2016

   

Keuzemotieven van minderjarige mbo’ers en het studentenreisproduct

2017

   

Mogelijkheden stopzetten studentenreisproduct

2017

4.

Toetsbare beleidsplannen1

 
 

N.v.t.

 
X Noot
1

In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Artikel 12 (Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Beleidsdoorlichting 2009 – 2016

2017

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Waarborgt de WTOS de financiële toegankelijkheid van het onderwijs?

2017

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Tegemoetkoming lerarenopleiding

2014

3.

Overig onderzoek

 
   

Schoolkostenmonitor 2015–2016

2016

   

Schoolkosten voor 16- en 17-jarige mbo’ers

2016

4.

Toetsbare beleidsplannen1

   

N.v.t.

 
X Noot
1

In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Artikel 13 (Lesgeld)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

N.v.t.

 

4.

Toetsbare beleidsplannen1

   

N.v.t.

 
X Noot
1

In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Artikel 14 (Cultuur)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Beleidsdoorlichting Cultuur 2009–2014

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie Wet tot behoud Cultuurbezit

2014

   

Evaluatie Wet vaste boekenprijs

2014

   

Evaluatie bestuurlijks samenwerking Regionale Historische Centra

2015

   

Zelfevaluatie Beelden voor de Toekomst

2015

   

Evaluatie programma Kunst van Lezen

2015

   

Gemeentelijke bestedingen aan Beeldende Kunst & Vormgeving – Evaluatie van de Decentralisatie-Uitkering Beeldende Kunst & Vormgeving

2018

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Het culturele draagvlak – Culturele activiteiten in 2012: bezoek, beoefening en steun

2014

   

Baten overheidsinvesteringen in monumentenzorg

2014

   

Monitor kunstenaars en afgestudeerden aan creatieve opleidingen (CBS)

2014

   

Monitor Cultuureducatie Primair Onderwijs 2013–2014

2014

   

Verkenning regelingen toegankelijk maken gedigitaliseerd erfgoed

2014

   

Vooronderzoek satellietrekening culuur en creatieve industrie

2014

   

Extended collective licensing: panacee voor massadigitalisering?

2014

   

Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2009–2013

2014

   

Het culturele draagvlak – Gisteren vandaag

2015

   

Economisch onderzoek 2009–2014

2015

   

Contra expertise Meerjarenbegroting programma Erfgoedzorg

2015

   

Nulmeting campagne cultuur en toerisme. NBTC 2015–2018

2015

   

Een toekomstgericht restitutiebeleid

2015

   

Notitie Mattheüseffect

2015

   

Monitor Amateurkunst 2015 (LKCA)

2015

   

Cultuureducatie in rijks- en fondsgefinancierde instellingen

2015

   

Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015

2015

   

Benchmarkonderzoek duurzaamheid rijksmonumentale woonhuizen

2015

   

Onderzoek Toezichthouders Culturele Sector

2015

   

Sport en cultuur – patronen in belangstelling en beoefening (SCP, i.h.k.v. Het Culturele Draagvlak)

2016

   

Economische ontwikkelingen in de cultuursector, 2009–2015

2016

   

Kruissubsidiëring door boekhandels en uitgevers

2016

   

Culturele instellingen in Nederland. Veranderingen in geefgedrag, giften, fondsenwerving en inkomsten tussen 2011 en 2014

2016

   

Inventarisatie digitalisering cultuurproducerende instellingen

2016

   

Nulmeting nieuw huisvestingsstelsel – Rijksmusea

2016

   

Monitor Cultuuronderwijs in het primair onderwijs en programma Cultuureducatie met Kwaliteit (Peiling 2015/16)

2016

   

Een analyse van meerjarige strategische plannen internationaal cultuurbeleid en een onderzoek naar de ontwikkeling van een monitoring- en evaluatiekader voor de toetsing van de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2017–2020

2016

   

Kapitalisering van vrijwilligersinzet in de erfgoedsector

2016

   

Gemeentelijke bestedingen aan beeldende kunst en vormgeving

2016

   

Van binnen naar buiten

2016

   

Monitor Cultuureducatie voortgezet onderwijs 2017

2017

   

Evaluatie programma ondernemerschap

2017

   

Meta-analyse ondernemerschap BIS aanvragen 2017–2020

2017

   

Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2009–2016

2017

   

Onderzoek Sectorbeschrijvingen Cultuur

2017

   

Midterm Review Wet stelsel openbare bibliotheekvoorziening

2017

   

Onderzoek naar de ontwikkeling van de afdracht van leenrechtvergoedingen (2006–2015)

2017

   

Impactanalyse vervroegen overbrengingstermijn archiefwet

2017

   

Sturen met betekenis

2017

   

Ondersteuningsstructuur cultuursector

2018

   

Samenhangende evaluatie van het financiële stelsel voor monumentenzorg

2018

   

Van de canon en de mug: een inventarisatie van inzichten rondom de culturele niet-bezoeker

2018

   

Stelsel of lappendeken: Quick scan gemeentelijke taakvervulling boven- en ondergrondse monumentenzorg

2018

   

Onderzoek diversiteit cultuursector – Onderzoek naar de diversiteit van besturen en personeel van meerjarige gesubsidieerde kunst- en cultuurinstellingen en subsidieadviseurs

2018

   

Monitor Cultuureducatie primair onderwijs 2017–2018

2018

4.

Toetsbare beleidsplannen1

   

N.v.t.

 
X Noot
1

In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Artikel 15 (Media)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Beleidsdoorlichting mediabeleid 2010–2013

2014

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie Regeling Jonge Journalisten

2014

   

Evaluatie beleid mediawijsheid / Media Expertisecentrum

2014

   

Evaluatie Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

2017

   

Evaluatie expertisecentrum Mediawijzer.net 2015–2018

2018

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Must carry on – Onderzoek naar aanpassing van de mediawettelijke doorgifteverplichting

2017

3.

Overig onderzoek

 
   

Commissariaat van de Media – Mediamonitor

Jaarlijks

   

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2014 (mediamonitor)

2014

   

Diversiteit van televisiepakketen 2014 (mediamonitor)

2014

   

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2015 (mediamonitor)

2015

   

Diversiteit van televisiepakketen 2015 (mediamonitor)

2015

   

SCP: Het culturele draagvlak – Media:tijd in Beeld – Dagelijkse tijdbesteding aan media en communicatie

2015

   

Landenvergelijking goedkeuringsprocedure nieuwe aanbodkanalen publieke omroep

2015

   

Onderzoek takenpakket en bekostiging van het Commissariaat voor de Media

2015

   

Diversiteit van televisiepakketten 2016 (Mediamonitor)

2016

   

Televisie à la carte (Mediamonitor)

2016

   

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2016 (Mediamonitor)

2016

   

Financieel onderzoek EYE

2016

   

Financieel onderzoek Beeld en Geluid

2016

   

Governance STER

2016

   

Juridisch onderzoek transparantie ex artikel 2.15 Mediawet 2008 en artikel 68 Grondwet

2017

   

Advies Verkenning Benoemingen bij publieke media instellingen

2017

   

Diversiteit van televisiepakketten 2017 (Mediamonitor)

2017

   

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2017 (Mediamonitor)

2017

   

Veranderend kijkgedrag (Mediamonitor)

2017

   

Onderzoek reclame-inkomsten mediabegroting OCW

2017

   

Onderzoek inkomstenopties 2017–2022 Landelijke Publieke Omroep (LPO)

2017

   

Onderzoeksjournalistiek in Nederland

2018

   

Regionale en lokale media en journalistiek, 2000 – 2017

2018

   

Beyond the filter bubble: concepts, myths, evidence and issues for future debates

2018

   

Ontwikkelingen journalistieke infrastructuur 2000–2018

2018

   

Inventarisatie methodes om «nepnieuws» tegen te gaan

2018

   

Onderzoek financiering toezichtskosten Commissariaat voor de Media

2018

   

Actualisatie budgetbehoefte Commissariaat voor de Media

2018

   

Mediamonitor 2018

2018

4.

Toetsbare beleidsplannen1

   

N.v.t.

 
X Noot
1

In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) wetenschap

2014

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Evaluatie KNAW

2014

   

Astronomische welvaart? Effecten van Nederlandse deelname aan de Square kilometre Array radiotelescoop

2016

       

4.

Toetsbare beleidsplannen1

   

N.v.t.

 
X Noot
1

In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Artikel 25 (Emancipatie)
     

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

beleidsdoorlichting emancipatie 2011–2014

2014

   

Beleidsdoorlichting 2014–2018

2018

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Anders in de klas

2014

   

Evaluatie LHBT-koplopergemeenten

2014

   

Evaluatie GSA’s. Meer gewicht in de schaal

2014

   

Eindrapportage Eigen Kracht

2015

   

Evaluatie hulpverlening levensbeschouwelijke en etnische LHBTérs

2015

   

Resultaatmeting «We can Young Campagne»

2015

   

Evaluatieonderzoek GSA Natuurlijk Samen | Rapport |

2016

   

Evaluatie regenboogsteden 2015–2017

2017

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Kwaliteit Economische zelfstandigheid

2014

   

Emancipatiemonitor 2014

2014

   

Leven met intersekse/DSD

2014

   

Dieptestudie cases LHBT veilige wijken

2014

   

Homoseksualiteit etnische en levensbeschouwelijke groepen

2014

   

Economische zelfstandigheid van jongeren

2014

   

Verschillen in studiesucces jongens en meisjes

2015

   

http://extrainfo.rijksbegroting.nl/ocw/Internationale_voorbeelden_beleid_topvrouwen.pdf

2015

   

Onderzoek database topvrouwen

2015

   

Vrouwen vier keer minder verdacht dan mannen

2015

   

Cyberpesten

2015

   

Wel werk, maar niet economisch zelfstandig

2015

   

Topvrouwen in de wachtkamer. Bedrijvenmonitor 2012–2015

2015

   

Black box

2016

   

Emancipatiemonitor 2016

2016

   

Bedrijvenmonitor 2016

2016

   

LHBT monitor 2016

2016

   

Lekker vrij

2016

   

Vrije plekke rvc's en rvb's

2016

   

Opvattingen jongeren taakverdeling mannen en vrouwen

2016

   

Verdient een man meer?

2016

   

Preventie intergenerationeel geweld in Nederland en EU

2016

   

Wetenschappelijke weging LHBT-beleid in Europese landen

2016

   

Genderscan aanpak huiselijk geweld

2016

   

Werkloos toezien; gevolgen van de crisis van emancipatie

2016

   

Doorstroming vrouwen naar de subtop

2017

   

Leren van verschillen

2017

   

Eerste treden op de arbeidsmarkt

2017

   

Gelijk verdeeld?

2017

   

Bedrijvenmonitor 2017

2017

   

Voorstudie sectorale benchmark

2018

   

Emancipatiemonitor 2018

2018

   

LHBT monitor 2018

2018

   

Toelichting op female board index 2018

2018

   

Sociale veiligheid en economische zelfstandigheid van vrouwen

2018

   

Werken aan de start

2018

   

Genderdatabase m/v

2018

– In dit overzicht zijn linken opgenomen voor SCP en CBS. Dit zijn onderzoeksinstituten die ook onder Overheid.nl zijn opgenomen.

 
     

4.

Toetsbare beleidsplannen1

 
   

N.v.t.

 
X Noot
1

In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. OCW maakt hiervoor gebruik van een Integraal Afwegingskader Beleid en Regelgeving (IAK) door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Vanaf 1 januari 2018 is het onder de nieuwe Comptabiliteitswet verplicht om bij nieuwe beleidsvoorstellen inzicht te geven in de verwachte doelmatigheid en doeltreffendheid. OCW werkt er aan dit onderdeel goed te implementeren.

BIJLAGE 3. INHUUR EXTERNEN

Tabel 1 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Verslagjaar 2018 (bedragen x € 1.000)

Programma- en apparaatskosten

2018

1.

Interim-management

794

2.

Organisatie- en Formatieadvies

41

3.

Beleidsadvies

422

4.

Communicatieadvisering

432

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

1.689

5.

Juridisch Advies

232

6.

Advisering opdrachtgevers automatisering

60.171

7.

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

293

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

60.696

8.

Uitzendkrachten (formatie & piek)

22.368

Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8)

22.368

Totaal uitgaven inhuur externen

84.753

Tabel 2 Inhuur externen buiten raamovereenkomsten
 

2018

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

Toelichting:

Het gerealiseerde percentage externe inhuur van OCW in totaal in 2018 bedraagt 19,59%, de beleidsgevoelige inhuur bedraagt 0,48%. Het agentschap DUO met zijn rijksbrede dienstverlening naar instellingen, studenten, leerlingen, leraren en andere overheidsorganen komt uit op een percentage van 32,31%. In opdracht van OCW zelf maar ook van andere overheidsorganen, bijvoorbeeld SZW en Financiën, voert DUO opdrachten uit gericht op de dienstverlening en de daarbij behorende werkprocessen. Informatisering en digitalisering zijn daarvan belangrijke bouwstenen. Bij deze veelal ICT-gerelateerde opdrachten maakt DUO vanwege externe expertise en uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik van externe expertise. Daarbij streeft DUO naar een evenwichtige balans tussen extern personeel en intern personeel om daarmee de continuïteit van het primaire proces in een veranderende omgeving te borgen. Een balans die vooral gericht is op het verder afbouwen van extern personeel ten gunste van het verder investeren in de kwaliteiten van intern personeel. De omvang van de ICT-gerelateerde inhuur en de behoefte is de komende jaren zo groot dat een snelle afbouw richting de 10% niet waarschijnlijk lijkt.

Tabel 3 Sturingspercentage 2018
 

Heel OCW

OCW excl. DUO

DUO

Uitgaven ambtelijk personeel

347.777

185.957

161.820

Uitgaven externe inhuur

84.753

7.522

77.231

Waarvan beleidsgevoelige inhuur

1.689

1.665

24

Totale personele uitgaven

432.530

193.479

239.051

Percentage Externe inhuur 2018

19,59%

3,89%

32,31%

Het gerealiseerde percentage externe inhuur 2018 is gedaald ten opzichte van 2017 van 22,70% naar 19,59%. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door verambtelijking van ingehuurd personeel van DUO en anderzijds door terughoudendheid in gebruikmaking van inhuur bij de overige organisatieonderdelen van OCW.

BIJLAGE 4 FINANCIËLE GEGEVENS UIT DE JAARREKENINGEN PER ONDERWIJSSECTOR

Deze bijlage geeft een overzicht van de financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector over de periode 2013 t/m 2017. De bron van deze gegevens is de Financiële Staat van het Onderwijs 2017 van de Inspectie van het Onderwijs. Deze is 3 december 2018 aan de Tweede Kamer gestuurd. Voor nadere duiding van de cijfers wordt verwezen naar deze rapportage.

De onderwijsinstellingen stellen hun jaarverslagen op nadat het desbetreffende kalenderjaar is afgerond en dienen deze conform de Regeling jaarverslaggeving onderwijs voor 1 juli van het opvolgende jaar in bij het Ministerie van OCW/DUO. Dat betekent dat in 2018 de gegevens over 2017 zijn ontvangen. Deze zijn in de overzichten opgenomen. De jaarverslagen over 2018 worden voor 1 juli 2019 ingediend.

Gehanteerde definities voor de kengetallen:

Rentabiliteit (resultaat/totale baten)

Solvabiliteit II ((eigen vermogen + voorzieningen)/totale passiva)

Liquiditeit (vlottende activa/ kort vreemd vermogen) (current ratio)

Balans, staat van baten en lasten en kengetallen landelijk totaal (bedragen x € 1.000.000)

Balans

 

2013

2014

2015

2016

2017

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

68

75

77

83

74

1.2

Materiële vaste activa

13.523

13.789

14.080

14.299

14.562

 

Gebouwen, terreinen

9.537

9.639

9.726

9.774

10.002

 

Inventaris en overige

3.986

4.150

4.354

4.525

4.560

1.3

Financiële vaste activa

896

830

758

703

736

Totaal vaste activa

14.486

14.694

14.918

15.085

15.374

1.4

Voorraden

32

26

21

20

17

1.5

Vorderingen

2.529

2.439

2.318

2.445

2.339

1.6

Effecten

156

169

109

95

97

1.7

Liquide middelen

7.043

7.019

7.592

7.865

8.233

Totaal vlottende activa

9.757

9.655

10.040

10.426

10.685

Totaal Activa

24.242

24.348

24.956

25.510

26.059

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

12.201

12.486

12.887

13.126

13.416

2.2

Voorzieningen

1.872

1.881

2.047

2.202

2.359

2.3

Langlopende schulden

3.064

3.066

3.012

3.099

3.182

2.4

Kortlopende schulden

7.107

6.919

7.011

7.084

7.103

Totaal Passiva

24.242

24.348

24.956

25.510

26.059

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

27.149

26.874

27.822

28.508

30.952

3.2

Overige overheidsb.

646

549

583

577

589

3.3

College, cursus etc. geld.

1.369

1.402

1.474

1.536

1.612

3.4

Baten werk in opdracht

2.035

2.064

2.183

2.195

2.266

3.5

Overige Baten

1.888

1.853

1.705

1.729

1.699

Totaal baten

33.083

32.742

33.768

34.543

37.114

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

24.255

24.445

25.066

25.894

26.721

4.2

Afschrijvingen

1.421

1.486

1.449

1.505

1.522

4.3

Huisvestingslasten

2.161

2.177

2.309

2.317

2.296

4.4

Overige lasten

4.308

4.287

4.366

4.479

4.422

4.5

Doorbet. Schoolbesturen

       

1.803

Totaal lasten

32.144

32.394

33.191

34.191

36.761

Saldo baten en lasten

940

350

578

349

353

HR Gerealiseerde herwaard.

4

2

1

1

1

5

Financiële baten en lasten

– 40

– 44

– 49

– 77

– 82

 

Financiële baten

0

0

73

53

33

 

Financiële lasten

0

0

121

131

114

Resultaat

905

306

531

273

272

6

Belastingen

1

1

2

3

3

7

Resultaat deelnemingen

3

– 2

3

3

5

Resultaat na belastingen

908

304

531

273

275

8

Aandeel derden in resultaat

3

5

16

15

14

Netto resultaat

905

299

515

258

261

9

Buitengewoon resultaat

– 4

0,1

0

0

0

 

Buitengewone baten

   

0

0

0

 

Buitengewone lasten

   

0

0

0

Totaal resultaat

899

299

516

259

260

           

Kengetallen

2013

2014

2015

2016

2017

           

Rentabiliteit%

2,7

0,9

1,6

0,8

0,7

Solvabiliteit

0,58

0,59

0,60

0,60

0,61

Liquiditeit

1,37

1,40

1,43

1,47

1,50

Kengetallen Landelijk Totaal

Kengetallen Landelijk Totaal
Balans, staat van baten en lasten en kengetallen primair onderwijs1 (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2013

2014

2015

2016

2017

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

0

0

0

0

0

1.2

Materiële vaste activa

1.378

1.376

1.418

1.466

1.514

 

– Gebouwen, terreinen

332

333

376

381

408

 

– Inventaris en overige

1.046

1.043

1.042

1.085

1.106

1.3

Financiële vaste activa

338

299

269

252

242

Totaal vaste activa

1.716

1.675

1.687

1.718

1.757

1.4

Voorraden

0

0

0

0

0

1.5

Vorderingen

801

846

772

765

769

1.6

Effecten

35

36

30

26

29

1.7

Liquide middelen

2.406

2.186

2.420

2.576

2.704

Totaal vlottende activa

3.241

3.069

3.222

3.368

3.502

Totaal Activa

4.957

4.743

4.909

5.086

5.258

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

3.036

2.933

3.025

3.118

3.232

2.2

Voorzieningen

473

475

563

632

677

2.3

Langlopende schulden

90

87

102

103

112

2.4

Kortlopende schulden

1.358

1.249

1.219

1.233

1.237

Totaal Passiva

4.957

4.743

4.909

5.086

5.258

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

9.371

8.954

9.195

9.374

10.268

3.2

Overige overheidsb.

319

247

304

301

301

3.3

College, cursus etc. geld.

0

0

0

0

0

3.4

Baten werk in opdracht

11

9

7

11

9

3.5

Overige Baten

553

511

392

379

389

Totaal baten

10.254

9.721

9.897

10.064

10.967

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

8.097

7.968

7.967

8.063

8.256

4.2

Afschrijvingen

226

226

236

242

254

4.3

Huisvestingslasten

641

632

725

729

737

4.4

Overige lasten

1.015

970

908

943

927

4.5

Doorbet. Schoolbesturen

       

684

Totaal lasten

9.979

9.796

9.837

9.976

10.857

Saldo baten en lasten

276

– 74

62

88

110

HR Gerealiseerde herwaard.

         

5

Financiële baten en lasten

41

35

21

12

8

 

– Financiële baten

   

27

18

14

 

– Financiële lasten

   

6

6

6

Resultaat

316

– 40

82

100

118

6

Belastingen

0

0

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

317

– 40

82

100

118

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

317

– 40

82

100

 

9

Buitengewoon resultaat

– 5

0,1

0

   
 

– Buitengewone baten

         
 

– Buitengewone lasten

         

Totaal resultaat

311

– 40

82

100

118

           

Kengetallen

         
 

2013

2014

2015

2016

2017

Rentabiliteit%

3,1

– 0,4

0,8

1,0

1,1

Solvabiliteit

0,71

0,72

0,73

0,74

0,74

Liquiditeit

2,39

2,46

2,64

2,73

2,83

X Noot
1

De cijfers in deze overzichten (ook bij de overige sectoren) kunnen voor overeenkomstige jaren verschillen ten opzichte van vorig jaar. Dat is een gevolg van het feit dat de vijfjarenreeksen telkens worden herrekend naar veranderingen in de samenstelling van de populatie. Bovendien is er bij po sprake van een andere aggregatie, waar nu ook het speciaal onderwijs bij is opgenomen. Dat was over 2015 niet het geval.

Kengetallen Landelijk totaal

Kengetallen Landelijk totaal
Balans, staat van baten en lasten en kengetallen samenwerkingsverbanden1 (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2013

2014

2015

2016

2017

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

0

0

0

0

0

1.2

Materiële vaste activa

0

6

6

5

6

1.3

Financiële vaste activa

0

1

1

1

1

Totaal vaste activa

0

7

7

6

8

1.4

Voorraden

0

0

0

0

0

1.5

Vorderingen

0

28

20

17

25

1.6

Effecten

0

0

0

0

0

1.7

Liquide middelen

0

164

206

251

281

Totaal vlottende activa

0

193

225

268

307

Totaal Activa

0

200

231

274

314

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

0

104

158

206

238

2.2

Voorzieningen

0

2

2

3

3

2.3

Langlopende schulden

0

1

0

0

0

2.4

Kortlopende schulden

0

94

71

65

73

Totaal Passiva

0

200

231

274

314

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

0

245

283

293

2.030

3.2

Overige overheidsb.

0

20

19

18

17

3.3

College, cursus etc. geld.

0

0

0

0

0

3.4

Baten werk in opdracht

0

1

3

3

2

3.5

Overige Baten

0

55

40

26

28

Totaal baten

0

320

344

339

2.076

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

0

156

145

160

169

4.2

Afschrijvingen

0

2

1

1

1

4.3

Huisvestingslasten

0

5

6

7

7

4.4

Overige lasten

0

152

110

122

80

4.5

Doorbet. Schoolbesturen

0

0

0

0

1.789

Totaal lasten

0

315

262

291

2.045

Saldo baten en lasten

0

5

82

48

32

HR Gerealiseerde herwaard.

0

0

0

0

0

5

Financiële baten en lasten

0

0

1

0

0

 

– Financiële baten

0

0

1

1

0

 

– Financiële lasten

0

0

0

0

0

Resultaat

0

6

83

49

32

6

Belastingen

0

0

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

0

6

83

49

32

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

0

6

83

49

32

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

 

– Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

– Buitengewone lasten

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

0

6

83

49

32

           

Kengetallen

         
 

2013

2014

2015

2016

2017

Solvabiliteit po

   

0,68

0,76

0,74

Liquiditeit po

   

3,04

4,02

3,86

Solvabiliteit vo

   

0,71

0,77

0,79

Liquiditeit vo

   

3,27

4,27

4,61

X Noot
1

Deze cijfers zijn ook onderdeel van respectievelijk po en vo.

Kengetallen Samenwerkingsverbanden

Kengetallen Samenwerkingsverbanden
Balans, staat van baten en lasten en kengetallen voortgezet onderwijs (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2013

2014

2015

2016

2017

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

2

1

1

1

1

1.2

Materiële vaste activa

2.087

2.128

2.160

2.186

2.241

 

– Gebouwen, terreinen

1.221

1.299

1.309

1.350

1.443

 

– Inventaris en overige

866

829

851

836

798

1.3

Financiële vaste activa

206

218

216

233

264

Totaal vaste activa

2.295

2.347

2.378

2.420

2.506

1.4

Voorraden

13

10

4

4

2

1.5

Vorderingen

345

323

311

306

337

1.6

Effecten

25

20

21

15

14

1.7

Liquide middelen

1.496

1.527

1.697

1.732

1.895

Totaal vlottende activa

1.878

1.879

2.032

2.056

2.249

Totaal Activa

4.173

4.226

4.410

4.476

4.755

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

2.013

2.037

2.117

2.177

2.276

2.2

Voorzieningen

486

521

587

645

697

2.3

Langlopende schulden

388

382

429

437

531

2.4

Kortlopende schulden

1.286

1.287

1.277

1.218

1.251

Totaal Passiva

4.173

4.226

4.410

4.476

4.755

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

7.409

7.345

7.714

7.984

9.299

3.2

Overige overheidsb.

161

156

147

142

144

3.3

College, cursus etc. geld.

7

7

8

8

9

3.4

Baten werk in opdracht

2

3

7

8

7

3.5

Overige Baten

412

430

431

426

416

Totaal baten

7.990

7.941

8.307

8.568

9.874

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

6.079

6.249

6.459

6.701

6.885

4.2

Afschrijvingen

276

275

280

285

281

4.3

Huisvestingslasten

518

510

512

531

517

4.4

Overige lasten

877

920

964

1.000

981

4.5

Doorbet. Schoolbesturen

       

1.119

Totaal lasten

7.750

7.954

8.215

8.517

9.783

Saldo baten en lasten

240

– 13

92

51

91

HR Gerealiseerde herwaard.

         

5

Financiële baten en lasten

11

12

2

– 5

– 7

 

– Financiële baten

   

18

12

7

 

– Financiële lasten

   

16

17

14

Resultaat

252

– 1

94

46

84

6

Belastingen

         

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

252

– 1

94

46

84

8

Aandeel derden in resultaat

       

Netto resultaat

252

– 1

94

46

 

9

Buitengewoon resultaat

1

0

– 1

   
 

– Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

– Buitengewone lasten

         

Totaal resultaat

252

– 1

94

47

84

 

Kengetallen

         
   

2013

2014

2015

2016

2017

 

Rentabiliteit%

3,1

0,0

1,1

0,5

0,9

 

Solvabiliteit

0,60

0,61

0,61

0,63

0,63

 

Liquiditeit

1,46

1,46

1,59

1,69

1,80

Kengetallen Voortgezet onderwijs

Kengetallen Voortgezet onderwijs
Balans, staat van baten en lasten en kengetallen middelbaar beroepsonderwijs (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2013

2014

2015

2016

2017

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

7

5

6

13

12

1.2

Materiële vaste activa

3.612

3.575

3.553

3.562

3.610

 

– Gebouwen, terreinen

3.043

3.047

2.992

2.975

3.006

 

– Inventaris en overige

569

528

561

587

604

1.3

Financiële vaste activa

104

77

59

61

62

Totaal vaste activa

3.722

3.657

3.618

3.636

3.685

1.4

Voorraden

4

3

4

4

4

1.5

Vorderingen

244

202

173

187

179

1.6

Effecten

53

69

13

13

13

1.7

Liquide middelen

828

903

931

988

984

Totaal vlottende activa

1.129

1.178

1.121

1.192

1.179

Totaal Activa

4.851

4.835

4.739

4.828

4.864

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

2.379

2.422

2.506

2.583

2.583

2.2

Voorzieningen

284

267

250

276

308

2.3

Langlopende schulden

1.244

1.177

1.038

1.049

1.024

2.4

Kortlopende schulden

944

969

945

920

949

Totaal Passiva

4.851

4.835

4.739

4.828

4.864

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

4.126

4.177

4.379

4.496

4.542

3.2

Overige overheidsb.

116

109

99

97

97

3.3

College, cursus etc. geld.

61

48

45

53

59

3.4

Baten werk in opdracht

184

166

157

174

191

3.5

Overige Baten

220

210

198

194

190

Totaal baten

4.707

4.710

4.879

5.013

5.077

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

3.279

3.299

3.387

3.606

3.741

4.2

Afschrijvingen

324

335

303

295

307

4.3

Huisvestingslasten

317

330

333

345

347

4.4

Overige lasten

664

658

628

641

639

Totaal lasten

4.583

4.622

4.651

4.887

5.033

Saldo baten en lasten

124

88

228

126

44

HR Gerealiseerde herwaard.

4

2

1

1

1

5

Financiële baten en lasten

– 50

– 46

– 46

– 46

– 38

 

– Financiële baten

   

5

3

2

 

– Financiële lasten

   

51

49

40

Resultaat

78

44

183

81

7

6

Belastingen

1

0

1

1

0

7

Resultaat deelnemingen

1

– 6

1

1

0

Resultaat na belastingen

78

38

182

81

7

8

Aandeel derden in resultaat

– 1

0

0

0

0

Netto resultaat

79

38

182

81

 

9

Buitengewoon resultaat

0

0

1

   
 

– Buitengewone baten

         
 

– Buitengewone lasten

         

Totaal resultaat

79

38

183

81

7

 

Kengetallen

         
   

2013

2014

2015

2016

2017

 

Rentabiliteit%

1,7

0,9

3,7

1,6

0,1

 

Solvabiliteit

0,55

0,56

0,58

0,59

0,59

 

Liquiditeit

1,20

1,22

1,19

1,30

1,24

Kengetallen Middelbaar beroepsonderwijs

Kengetallen Middelbaar beroepsonderwijs
Balans, staat van baten en lasten en kengetallen hoger beroepsonderwijs (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2013

2014

2015

2016

2017

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

17

13

6

11

10

1.2

Materiële vaste activa

2.347

2.374

2.447

2.501

2.501

 

– Gebouwen, terreinen

1.898

1.914

2.059

2.093

2.139

 

– Inventaris en overige

449

460

388

408

362

1.3

Financiële vaste activa

25

24

26

21

24

Totaal vaste activa

2.389

2.411

2.480

2.533

2.535

1.4

Voorraden

5

3

2

1

2

1.5

Vorderingen

313

327

316

315

152

1.6

Effecten

3

2

3

2

1

1.7

Liquide middelen

851

948

941

886

965

Totaal vlottende activa

1.171

1.280

1.262

1.205

1.119

Totaal Activa

3.560

3.691

3.741

3.737

3.654

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

1.530

1.710

1.729

1.639

1.623

2.2

Voorzieningen

187

182

198

202

244

2.3

Langlopende schulden

712

687

668

732

741

2.4

Kortlopende schulden

1.132

1.113

1.147

1.164

1.047

Totaal Passiva

3.560

3.691

3.741

3.737

3.654

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

2.658

2.772

2.837

2.852

2.942

3.2

Overige overheidsb.

33

34

32

36

46

3.3

College, cursus etc. geld.

760

811

841

861

887

3.4

Baten werk in opdracht

181

174

174

182

194

3.5

Overige Baten

196

206

161

164

170

Totaal baten

3.827

3.997

4.046

4.095

4.239

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

2.760

2.850

3.002

3.143

3.229

4.2

Afschrijvingen

211

248

226

240

240

4.3

Huisvestingslasten

229

237

238

233

232

4.4

Overige lasten

491

481

531

544

523

Totaal lasten

3.691

3.815

3.997

4.160

4.224

Saldo baten en lasten

136

182

49

– 65

15

HR Gerealiseerde herwaard.

         

5

Financiële baten en lasten

– 28

– 23

– 24

– 26

– 26

 

– Financiële baten

   

5

3

1

 

– Financiële lasten

   

29

29

27

Resultaat

108

159

25

– 91

– 11

6

Belastingen

0

1

1

1

2

7

Resultaat deelnemingen

         

Resultaat na belastingen

108

159

24

– 92

– 12

8

Aandeel derden in resultaat

         

Netto resultaat

108

159

24

– 92

 

9

Buitengewoon resultaat

         
 

– Buitengewone baten

         
 

– Buitengewone lasten

         

Totaal resultaat

108

159

24

– 92

– 13

 

Kengetallen

         
   

2013

2014

2015

2016

2017

 

Rentabiliteit%

2,8

4,0

0,6

– 2,2

– 0,3

 

Solvabiliteit

0,48

0,51

0,52

0,49

0,51

 

Liquiditeit

1,03

1,15

1,10

1,03

1,07

Kengetallen Hoger beroepsonderwijs

Kengetallen Hoger beroepsonderwijs
Balans, staat van baten en lasten en kengetallen wetenschappelijk onderwijs (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2013

2014

2015

2016

2017

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

42

56

64

58

51

1.2

Materiële vaste activa

4.099

4.336

4.502

4.584

4.696

 

– Gebouwen, terreinen

3.043

3.047

2.992

2.975

3.006

 

– Inventaris en overige

1.056

1.289

1.510

1.609

1.690

1.3

Financiële vaste activa

223

212

188

136

144

Totaal vaste activa

4.364

4.604

4.755

4.778

4.891

1.4

Voorraden

10

10

11

11

9

1.5

Vorderingen

826

741

746

872

902

1.6

Effecten

40

42

42

39

40

1.7

Liquide middelen

1.462

1.455

1.603

1.683

1.685

Totaal vlottende activa

2.338

2.249

2.403

2.605

2.636

Totaal Activa

6.701

6.853

7.157

7.383

7.528

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

3.243

3.384

3.510

3.609

3.702

2.2

Voorzieningen

442

436

449

447

433

2.3

Langlopende schulden

630

733

775

778

774

2.4

Kortlopende schulden

2.387

2.301

2.423

2.549

2.619

Totaal Passiva

6.701

6.853

7.157

7.383

7.528

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

3.585

3.626

3.697

3.802

3.901

3.2

Overige overheidsb.

17

3

1

1

1

3.3

College, cursus etc. geld.

541

536

580

614

657

3.4

Baten werk in opdracht

1.657

1.712

1.838

1.820

1.865

3.5

Overige Baten

507

496

523

566

534

Totaal baten

6.305

6.373

6.639

6.803

6.957

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

4.040

4.079

4.251

4.381

4.610

4.2

Afschrijvingen

384

402

404

443

440

4.3

Huisvestingslasten

456

468

501

479

463

4.4

Overige lasten

1.261

1.258

1.335

1.351

1.352

Totaal lasten

6.141

6.207

6.491

6.651

6.864

Saldo baten en lasten

164

167

148

149

93

HR Gerealiseerde herwaard.

         

5

Financiële baten en lasten

– 14

– 22

– 2

– 12

– 19

 

– Financiële baten

   

18

17

9

 

– Financiële lasten

   

19

30

27

Resultaat

151

144

147

137

74

6

Belastingen

0

0

0

1

1

7

Resultaat deelnemingen

2

4

2

2

5

Resultaat na belastingen

153

148

149

138

78

8

Aandeel derden in resultaat

4

5

16

15

14

Netto resultaat

149

143

133

123

 

9

Buitengewoon resultaat

         
 

– Buitengewone baten

         
 

– Buitengewone lasten

         

Totaal resultaat

149

143

133

123

64

           

Kengetallen

         
   

2013

2014

2015

2016

2017

 

Rentabiliteit%

2,4

2,3

2,2

2,0

1,1

 

Solvabiliteit

0,55

0,56

0,55

0,55

0,55

 

Liquiditeit

0,98

0,98

0,99

1,02

1,01

Kengetallen Wetenschappelijk onderwijs

Kengetallen Wetenschappelijk onderwijs

Op de website «Onderwijs in Cijfers» van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap treft u onder meer het «dashboard Jaarrekeninggegevens» aan. Met dit dashboard wordt op bestuursniveau meerjarig inzicht gegeven in de financiële gegevens uit de jaarrekeningen van alle Nederlandse onderwijsinstellingen die door OCW bekostigd worden. Deze informatie is ook per sector beschikbaar. Deze gegevens kunnen dienen als basis voor het gesprek over de financiële positie tussen onder meer besturen, leraren, studenten, ouders en leden van de medezeggenschapsraad.

Toezegging aan Tweede Kamer

Op aangeven van de Algemene Rekenkamer is toegezegd om de informatievoorziening over de rechtmatigheid bij onderwijsclusters in het Departementaal jaarverslag op te nemen.

Overzicht1 bevindingen2 ontleend aan de controleverklaringen van de accountant bij de jaarverslagen 2017 van het bestuur van de bekostigde onderwijsinstellingen
 

Sector

 

po

vo

mbo

ho

Aantal onrechtmatigheden

13

14

4

2

Bedrag per sector (x € 1.000)

13.963

14.220

9.031

1.238

Totaal lasten per sector (x € 1.000)3

10.866.522

9.782.984

5.033.382

11.088.067

Percentage bedrag per sector t.o.v. totaal van de lasten per sector (x 1%)

0,13

0,15

0,18

0,01

Totaal aantal besturen

1.079

366

61

55

X Noot
1

Bron: DUO

X Noot
2

Er is sprake van een bevinding als een accountant een opmerking, beperking of afkeuring opneemt bij zijn oordeel rechtmatigheid in de controleverklaring en waarbij deze bevinding gekwantificeerd is.

X Noot
3

Betreft het totaal van de lasten zoals opgenomen in de XBRL aanlevering van de bekostigde onderwijsinstellingen.

Toezegging aan Tweede Kamer

Tijdens het Wetgevingsoverleg op 10 oktober 2018 heeft de Minister toegezegd om de derde geldstroom en de verdeling daarvan over instellingen inzichtelijk te maken in het jaarverslag. In onderstaande tabel worden de verschillende geldstromen per instelling weergegeven en ook is de ontwikkeling van de verschillende geldstromen over de jaren 2015–2017 in figuur «Geldstromen in WO» opgenomen.

In het wetenschappelijk onderwijs worden drie verschillende geldstromen onderscheiden:

  • 1. De eerste geldstroom bestaat uit de Rijksbijdrage, de ontvangen collegegelden en ontvangen lesgelden.

  • 2. De tweede geldstroom omvat de ontvangen subsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW).

  • 3. De derde geldstroom omvat de ontvangen overige inkomsten. Dit zijn onder andere subsidies van Nederlandse ministeries en de Europese Unie, ontvangen middelen voor contractonderwijs en contractonderzoek en overige baten uit opdracht van derden. Ook inkomsten uit catering en verhuur vallen onder de derde geldstroom.

Instelling

Geldstromen

Bedrag (x 1.000)

% van totaal baten

Erasmus Universiteit Rotterdam

1ste geldstroom

337.100

54,8

2de geldstroom

24.400

4,0

3de geldstroom

253.500

41,2

Het College van Bestuur van de Radboud Universiteit Nijmegen

1ste geldstroom

332.400

59,9

2de geldstroom

45.020

8,1

3de geldstroom

177.720

32,0

Het College van Bestuur van de Vrije Universiteit

1ste geldstroom

365.450

71,4

2de geldstroom

28.000

5,5

3de geldstroom

118.430

23,1

Maastricht University

1ste geldstroom

275.880

65,6

2de geldstroom

15.970

3,8

3de geldstroom

128.960

30,7

Open Universiteit

1ste geldstroom

60.120

92,4

2de geldstroom

0.230

0,4

3de geldstroom

4.740

7,3

Rijksuniversiteit Groningen

1ste geldstroom

443.370

66,5

2de geldstroom

38.500

5,8

3de geldstroom

184.580

27,7

Stichting Katholieke Universiteit Brabant

1ste geldstroom

151.600

70,2

2de geldstroom

9.160

4,3

3de geldstroom

55.090

25,5

Stichting Universiteit voor Humanistiek

1ste geldstroom

6.300

81,7

3de geldstroom

1.410

18,3

Technische Universiteit Delft

1ste geldstroom

443.110

67,1

2de geldstroom

52.450

8,0

3de geldstroom

164.600

24,9

Technische Universiteit Eindhoven

1ste geldstroom

233.600

66,3

2de geldstroom

18.800

5,3

3de geldstroom

100.100

28,4

Universiteit Leiden

1ste geldstroom

401.700

64,4

2de geldstroom

52.100

8,4

3de geldstroom

169.600

27,2

Universiteit Twente

1ste geldstroom

225.300

70,7

2de geldstroom

26.600

8,4

3de geldstroom

66.800

21,0

Universiteit Utrecht

1ste geldstroom

542.290

65,5

2de geldstroom

66.710

8,1

3de geldstroom

218.870

26,4

Universiteit van Amsterdam

1ste geldstroom

498.600

65,4

2de geldstroom

36.100

4,7

3de geldstroom

228.100

29,9

Wageningen University

1ste geldstroom

228.080

67,9

2de geldstroom

27.340

8,1

3de geldstroom

80.610

24,0

Stichting Universiteit voor Humanistiek

1ste geldstroom

6.300

81,7

3de geldstroom

1.410

18,3

Protestantse Theologische Universiteit (PThU)

1ste geldstroom

9.670

90,4

3de geldstroom

1.030

9,6

Theologische Universiteit Apeldoorn

1ste geldstroom

1.410

58,7

3de geldstroom

0.990

41,3

Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerk (Vrijg) in Nederland

1ste geldstroom

1.600

36,9

3de geldstroom

2.740

63,1

Geldstromen in WO Ontwikkeling over de tijd

Geldstromen in WO Ontwikkeling over de tijd