Ontvangen 20 juni 2022
De initiatiefnemer dankt de leden van de fracties van de VVD, PVV, CDA, SP, GroenLinks, SGP en BBB voor hun reacties en gestelde vragen op het onderhavige initiatiefwetsvoorstel. Het doet de initiatiefnemer goed om te lezen dat de meeste fracties het streven naar meer betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioengeld lijken te steunen. Graag gaat de initiatiefnemer in het onderstaande in op de gestelde vragen.
Volgens de leden van de PVV-fractie moeten pensioenfondsen zich bezighouden met het goed en verstandig beheren van pensioengeld met als doel te komen tot een koopkrachtig pensioen. Daar is de initiatiefnemer het mee eens. De leden van de PVV-fractie zijn het gelukkig eens met de opvatting dat deelnemers meer betrokken zouden kunnen worden bij het beleggingsbeleid van een pensioenfonds. Omdat de leden van de PVV-fractie benoemen dat vergrote betrokkenheid van deelnemers iets anders is dan de deur openzetten voor bijvoorbeeld nog meer klimaatpolitiek in pensioenland, benadrukt de initiatiefnemer graag dat het voorliggende voorstel geen uitspraak doet over de inhoud van de inspraak van deelnemers.
Omdat klimaatverandering een serieus risico is voor de beleggingsportefeuilles van pensioenfondsen1, en de initiatiefnemer vaker een roep ziet van deelnemers aan pensioenfondsen om het beleggingsbeleid te verduurzamen2, is daar naar verwezen in de memorie van toelichting. De initiatiefnemer kan zich echter ook voorstellen dat er pensioenfondsen zijn die door hun deelnemers worden gevraagd om bijvoorbeeld meer te investeren in betaalbare woningbouw. Het voorstel betekent slechts dat de inspraak van deelnemers in het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds wordt vergroot.
De leden van de CDA-fractie vragen naar een onderbouwing van de constatering dat deelnemers uitgesproken opvattingen hebben over bijvoorbeeld de keuze waarin het fonds wel of niet belegt. De initiatiefnemer constateert dat er meerdere demonstraties zijn geweest tegen fossiele pensioenbeleggingen, zoals tegen het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP)3 en Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW)4. Dit zijn de grootste pensioenfondsen van Nederland5, maar de roep om aanpassing van het beleggingsbeleid zal niet sterk verschillen per pensioenfonds. Ook de Pensioenfederatie geeft aan dat werknemers inspraak willen in de manier waarop hun pensioen wordt belegd.6 Het voorliggende wetsvoorstel zorgt ervoor dat alle deelnemers via het verantwoordingsorgaan (Vo) of belanghebbendenorgaan (Bo) inspraak hebben op het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds.
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie en het lid van de BBB-fractie om een reflectie op de ontwikkeling van de invloed van deelnemers op het beleggingsbeleid van pensioenfondsen sinds 2015. De initiatiefnemer is blij om te constateren dat er een aantal fondsen is waar de invloed van de deelnemers is vergroot sinds 2015, zoals bij Scildon7, het ABP8, Centraal Beheer9 en PFZW10. Echter blijkt dat deelnemers nog niet bij alle pensioenfondsen inspraak hebben op het beleggingsbeleid, en dat de mate waarin zij bij het beleggingsbeleid worden betrokken sterk verschilt per fonds. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat alle deelnemers van het pensioenfonds bij het beleggingsbeleid worden betrokken, niet slechts de meest mondige deelnemers van de meest welwillende pensioenfondsen.
De leden van de fractie van het CDA en het lid van de BBB-fractie vragen voorts of overwogen is welke andere instrumenten – naast wet- en regelgeving – ingezet kunnen worden om de invloed van deelnemers bij pensioenfondsen op het beleggingsbeleid te bevorderen. Uiteraard heeft de initiatiefnemer ook andere instrumenten overwogen en de afspraken in de Code Pensioenfondsen11 en het Convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen Pensioenfondsen12 gezien. Echter blijkt dat de betrokkenheid van deelnemers achterblijft en de afspraken uit de genoemde documenten nog niet het gewenste resultaat opleveren. Als kadersteller van de pensioenen is er volgens de initiatiefnemer een rol voor de overheid om een kader te stellen voor betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioengeld.
Ook hebben de leden van de CDA-fractie vragen over het expliciet adviesrecht over het beleggingsbeleid voor het Bo. Het bestuur dient dit advies inderdaad toe te passen, of uit te leggen waarom het advies niet wordt toegepast. Als het bestuur een advies naast zich neerlegt en volgens de deelnemers niet goed uitlegt waarom van het advies wordt afgeweken, kunnen de deelnemers in het opvolgende jaar opnieuw aandringen op naleving van het advies. Na herhaaldelijke afwijking van het advies zonder correcte motivatie kunnen deelnemers naar de Ombudsman Pensioenen of naar de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam stappen. Ook houdt DNB toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving bij pensioenfondsen, dus kan worden betrokken bij het oordeel of het afwijken van het advies goed is gemotiveerd. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 6 Toezichttoets.
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie en SGP-fractie of de initiatiefnemer het wenselijk vindt dat het wetsvoorstel na bepaalde tijd wordt geëvalueerd. De initiatiefnemer acht het wenselijk om aandacht te besteden aan de gevolgen van de Wesp voor de inspraak van deelnemers, de tevredenheid onder deelnemers en onder pensioenfondsen. Hiertoe is per nota van wijziging een evaluatiebepaling opgenomen van vijf jaar.
Ook de leden van de GroenLinks-fractie steunen de doelstelling van het wetsvoorstel om deelnemers meer zeggenschap te geven in het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds. Deze leden betwijfelen echter of meer zeggenschap, via een Vo of een Bo, de geschetste problematiek oplost. De initiatiefnemer kan niet toezeggen dat de problematiek van zeggenschap in pensioenfondsen volledig wordt opgelost, maar ziet de Wesp als een belangrijke stap voorwaarts. Op dit moment richt de zeggenschap zich niet op het beleggingsbeleid, terwijl dit onderwerp meer deelnemers kan interesseren om zich aan te melden voor een Vo of Bo. Als 1% van de deelnemers van een pensioenfonds om verkiezingen vraagt, moeten die worden uitgeschreven. Zo kunnen deelnemers zich verkiesbaar stellen en daarbij aangeven welk beleggingsbeleid zij nastreven. Vanwege het solidaire karakter van het (huidige en toekomstige) pensioenstelsel geldt dat besluiten collectief worden genomen, ook ten aanzien van het beleggingsbeleid. Dit wetsvoorstel verandert daar niets aan, maar kan de betrokkenheid van deelnemers bij en interesse in hun pensioenvermogen vergroten.
De leden van de SGP-fractie constateren terecht dat in het beleggingsbeleid van pensioenfondsen niet alleen de «wenselijkheid» om wel of niet in bepaalde sectoren te beleggen een rol speelt, maar ook zaken als rendementen en een lange-termijn strategie een belangrijke rol spelen. Deze leden vragen naar de invloed van het wetsvoorstel op dergelijke aspecten en de borging van een integrale benadering van het beleggingsbeleid. De initiatiefnemer benadrukt graag dat het advies van het Vo of Bo slechts een advies is. Uiteindelijk is het aan de degenen die het pensioenvermogen beheren en beleggen in het bestuur om het advies van de deelnemers zo goed mogelijk over te nemen, of er gemotiveerd vanaf te wijken.
De leden van de SGP-fractie constateren voorts terecht dat middels dit wetsvoorstel een impliciet adviesrecht wettelijk geborgd wordt waarvan pensioenfondsen gemotiveerd aangeven waarom zij eventueel van een advies afwijken. De initiatiefnemer heeft daarvoor gekozen omdat de Wesp beoogt om de dialoog tussen het pensioenfondsbestuur en de deelnemers, verenigd in het Vo of Bo, te verbeteren. Door te vragen om een motivatie bij een eventuele afwijking van het advies van het Vo of Bo, wordt geborgd dat het pensioenfondsbestuur het advies van het Vo of Bo serieus in overweging moet nemen. Tegelijkertijd betekent het dat een Vo of Bo ervoor moet zorgen dat het advies wordt gesteund door een meerderheid van de deelnemers van een pensioenfonds.
Het Vo kan, zo constateren de leden van de SGP-fractie, advies uitbrengen over het beleggingsbeleid in relatie tot milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Deze leden vragen waarom voor deze selectie is gekozen. De keuze van de initiatiefnemer voor advies over milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen is ingegeven door de bestaande verplichting van pensioenfondsen om over deze onderwerpen te rapporteren in het jaarverslag. Dit betekent dat een Vo zich hier goed over kan informeren en een onderbouwd advies kan uitgeven over deze onderwerpen, zonder dat dit de administratieve lasten van het pensioenfonds zou vergroten.
Daarbij wijzen de leden van de SGP-fractie ook op de noties in de memorie van toelichting dat de politiek niet gaat over hoe dat er belegd wordt, en dat dit initiatiefwetsvoorstel op geen enkele wijze in die vrijheid van pensioenfondsen treedt. Waarom is er dan toch voor gekozen om lid k aan artikel 110e Wet Verplichte beroepspensioenregeling toe te voegen, zo vragen de leden van de SGP-fractie. De initiatiefnemer ziet de toevoeging van onderdeel k aan het derde lid van artikel 110e van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (en onderdeel 1 aan het derde lid van artikel 115a van de Pensioenwet) juist als een kans voor deelnemers om zich uit te spreken over de wijze waarop in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Zoals hierboven reeds toegelicht rapporteren pensioenfondsen al over deze onderwerpen en bovendien zijn deze onderwerpen relevant voor een modern beleggingsbeleid, gezien de financiële risico’s die investeringen in vervuilende industrieën met zich mee kunnen brengen.13
De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel wil waarborgen dat de wensen van álle deelnemers beter worden meegenomen in de beslissingen rondom het beleggingsbeleid, en voorkomen wordt dat de meer actievere deelnemers een onevenredige invloed kunnen uitoefenen op het beleggingsbeleid. De initiatiefnemer onderschrijft het belang van het meenemen van de voorkeuren van álle deelnemers in de beslissingen rondom het beleggingsbeleid. Alle deelnemers kunnen zouden worden betrokken door naar hun mening over het beleggingsbeleid te vragen als ook naar hun risicohouding zou worden gevraagd, zoals wordt voorgesteld in de Wet toekomst pensioenen (Wtp). Bovendien gaat het om advies aan het pensioenfondsbestuur, dat hiervan kan afwijken als het advies van het Vo of Bo niet wordt gedragen door de meerderheid van de deelnemers. Omdat alle deelnemers zich kunnen uitspreken en aansluiten bij het Vo of Bo, verwacht de initiatiefnemer dat de representativiteit van Vo’s en Bo’s over het algemeen goed zal zijn.
Daarnaast zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar wat er in dit wetsvoorstel verstaan wordt onder het begrip «maatschappelijk verantwoord». Deze leden vragen of de initiatiefnemer de mening deelt dat hier geen vaste definitie voor te geven is. De initiatiefnemer deelt de mening dat er geen eenduidige definitie voor «maatschappelijk verantwoord» is die in de komende jaren geldig blijft. De initiatiefnemer hoeft «maatschappelijk verantwoord» ook niet te definiëren, het is aan de deelnemers en het pensioenfondsbestuur om samen te bepalen wat zij daaronder verstaan.
Omdat het de leden van de PVV-fractie niet duidelijk is waarom het door deelnemers eventueel veranderen van de beleggingskoers van een pensioenfonds nu in de praktijk niet zou kunnen, licht de initiatiefnemer graag kort de governance van een pensioenfonds toe. Hoewel er verschillende bestuursmodellen bestaan, kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat er een uitvoerende partij (het bestuur) is en een controlerende partij waarin deelnemers zijn vertegenwoordigd (Vo of Bo). Op dit moment heeft een Vo of Bo enkel invloed op het beleggingsbeleid bij benoemingen van het bestuur. Er is thans geen adviesrecht over het beleggingsbeleid. Door de Wesp krijgt het Vo of Bo meer invloed op het beleggingsbeleid door een adviesrecht aan het bestuur over dit beleid.
De leden van de PVV- en CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer kan onderbouwen waarom dit wetsvoorstel het vertrouwen kan vergroten. De meer individuele pensioenvermogens in de mogelijke Wtp-regelingen vergroten, zo stelt de initiatiefnemer, de behoefte van deelnemers om meer zeggenschap te hebben op het collectieve beleggingsbeleid van het pensioenfonds. De Wtp biedt daar geen oplossing voor, maar de Wesp kan het vertrouwen van deelnemers, dat door de grotere mogelijkheid op hogere pensioenuitkeringen in het stelsel onder de Wtp vergroot kan worden, verder vergroten. Omdat de stem van deelnemers beter wordt meegenomen, groeit de steun voor het beleggingsbeleid van het pensioenfonds en daarmee de steun voor het pensioen. Hier wordt nader ingegaan in paragraaf zeven.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of kan worden aangegeven of de raadplegingen onder deelnemers van pensioenfondsen naar hun beleggingsbeleid representatief waren voor alle deelnemers. Deze leden vragen of een raadpleging niet een afdoende alternatief kan vormen voor dit initiatiefvoorstel met een adviesrecht en naar de meerwaarde van een adviesrecht boven een raadpleging. Graag wijst de initiatiefnemer op het risicopreferentieonderzoek dat met de Wtp kan worden geïntroduceerd. Dit biedt een uitgelezen mogelijkheid om deelnemers ook naar hun voorkeuren ten aanzien van het beleggingsbeleid te vragen. Doordat het Vo of Bo de uitkomst van een enquête vervolgens kan gebruiken om een advies aan het bestuur te formuleren, kan een gesprek plaatsvinden tussen het bestuur en het Vo of Bo. Omdat het om een adviesrecht gaat, heeft het Vo of Bo een sterkere stem aan tafel. Bovendien kan de uitkomst van een raadpleging worden gewogen voordat een advies wordt uitgebracht, bijvoorbeeld om de representativiteit van het advies te borgen. Het adviesrecht is daarmee positief voor de dialoog tussen deelnemers en het bestuur, die uit meer kan bestaan dan enkel een enquête.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat een steeds groter deel van de Nederlanders graag ziet dat pensioenfondsen beleggen in o.a. schone energie en bijvoorbeeld niet in tabaksfabrikanten. Echter kunnen deze leden zich ook voorstellen dat voor een aantal deelnemers rendement belangrijk is en dat er bij een groep mensen geen of minder behoefte is aan maatschappelijk rendement als dat ten koste zou gaan van het financiële rendement. De initiatiefnemer begrijpt dat de leden van de CDA-fractie het maatschappelijk rendement als tegenhanger van financieel rendement presenteren, maar wijzen op de financiële risico’s van investeringen in projecten zonder maatschappelijk rendement14. Graag benadrukt de initiatiefnemer dat zij niet voorschrijft wat het Vo of Bo voor advies moet uitbrengen.
Vervolgens vragen de leden van de CDA-fractie hoe een pensioenfonds, het Vo en het Bo dit voldoende kunnen wegen en aan beide belangen recht kunnen doen. Ook hier antwoordt de initiatiefnemer dat het om een advies gaat. Het is vervolgens aan het bestuur om dit advies, dat de voorkeuren van de deelnemers toont, te wegen in samenhang met de andere doelen die een pensioenfonds nastreeft en het beleid daarop vorm te geven.
Door andere politieke fracties is al eens gepleit om ten minste 2/3e van de deelnemers te laten instemmen met beperkingen in beleggingsbeleid op maatschappelijke gronden; hoe kijkt initiatiefnemer daar tegenaan, zo vragen de leden van de CDA-fractie. De initiatiefnemer ziet dit als een eenzijdige benadering van het beleggingsbeleid, omdat het slechts om instemmen met beperkingen gaat. Er is niet gepleit voor instemmen met (bestaande) beleggingen die vervuilend zijn. Bovendien streeft de initiatiefnemer een dialoog na tussen het Vo of Bo met een adviesrecht en het pensioenfondsbestuur. Het enkel moeten instemmen met beperkingen in beleggingsbeleid slaat de discussie naar de mening van de initiatiefnemer plat.
Inhoudelijk steunen de leden van de SP-fractie de initiatiefnemer met het doel dat mensen meer zeggenschap zouden moeten hebben over wat er met hun geld wordt gedaan en de keuzes die hierover worden gemaakt. Dat een gekozen vertegenwoordigend orgaan, eens in de zoveel tijd, het recht krijgt niet bindende voorstellen te doen met betrekking tot de inzet en aanwending van het pensioengeld van mensen is daarbij niet de meest optimale vormgeving volgens de leden van de SP-fractie. Zij vragen de initiatiefnemer dan ook of zij heeft nagedacht over een meer directe vorm van inspraak voor de deelnemers. De initiatiefnemer dankt de leden van de SP-fractie voor het constructief meedenken over het vergroten van de zeggenschap van deelnemers bij pensioenfondsen. De initiatiefnemer kiest er nu niet voor om de inspraak van deelnemers aan te passen naar een directe vorm.
Ook vragen de leden van de SP-fractie wat de initiatiefnemer vindt van de regelgeving rondom medebeleidsbepalers welke een goedkeuringsrecht praktisch ingewikkeld zou maken en hoe zij kijkt naar het feit dat een instituut als DNB beperkt wie zich democratisch verkiesbaar kan stellen om over zijn of haar eigen geld mee te beslissen. De initiatiefnemer begrijpt de zorgen van de SP-fractie over de grondbeginselen van een democratie en de verplichtingen die DNB oplegt aan vertegenwoordigers in een Vo of Bo, maar deelt die zorgen niet volledig. De initiatiefnemer begrijpt dat slechts leden van een Vo of Bo kunnen worden verkozen wiens inhoudelijke kennis toereikend is om mee te kunnen bepalen en adviseren over het beleid van het pensioenfonds. Omdat deelnemers de inhoudelijke kennis van andere deelnemers niet altijd kunnen toetsen en zij belang hebben dat alle deelnemers voor een vertegenwoordiger in een Vo of Bo kiezen die over voldoende kennis beschikt, begrijpt de initiatiefnemer dat DNB hier toezicht op houdt. Ook begrijpt de initiatiefnemer dat het eerdere voorstel om een Vo of Bo goedkeuringsrecht te geven op het uitsluitingenbeleid zou leiden tot medebeleidsbepalerschap, wat de eisen van DNB naar haar idee rechtvaardigt. Mede daarom heeft de initiatiefnemer ervoor gekozen om te streven naar een dialoog middels een adviesrecht en een Vo of Bo te laten adviseren over het beleggingsbeleid in het algemeen en niet slechts specifiek over het uitsluitingenbeleid, omdat er meerdere manieren zijn om het doel dat de deelnemers nastreven ten aanzien van een maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid te behalen.
De initiatiefnemer begrijpt de vraag van de leden van de CDA-fractie over een keuze voor een benchmark door een pensioenfonds. In de dialoog tussen deelnemersvertegenwoordigers en het bestuur van een pensioenfonds kan de keuze voor een benchmark uiteraard een onderwerp van gesprek zijn. Gelukkig is de Europese Commissie naast de taxonomie ook gekomen met een Verordening met betrekking tot informatieverstrekking over duurzaamheid in de financiële sector, beter bekend als de Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR)15. De verwachting is dat de communicatie over duurzaamheidsaspecten van het beleggingsbeleid van pensioenfondsen hiermee eenduidiger wordt.
Het lid van de BBB-fractie ziet de termijn van drie jaar voor de evaluatie en actualisatie van het beleggingsbeleid graag gelijkgeschakeld met de termijn van vijf jaar voor het risicopreferentieonderzoek, zoals opgenomen in de Wtp. Omdat de evaluatietermijn van de Wtp nog niet bekend was toen onderliggend voorstel werd ingediend, kon hierbij nog niet worden aangesloten. De initiatiefnemer deelt de wens van het lid van de BBB-fractie om de termijn van evaluatie aan te laten sluiten bij die in de Wtp. Daarom heeft de initiatiefnemer deze termijn van vijf jaar per nota van wijziging overgenomen in de Wesp.
Gezien de grotere verantwoordelijkheden die aan het Vo en Bo worden toegekend, vragen de leden van de VVD-fractie waarom wordt afgezien van opleidingseisen van DNB. De initiatiefnemer hecht aan de toegankelijkheid van het medezeggenschapsorgaan. Vanwege het adviesrecht kan van het bestuur worden gevraagd om communicatie richting het Vo of Bo toegankelijk te maken, zodat alle deelnemers vertegenwoordiger van deelnemers kunnen zijn bij een fonds, bij voldoende steun van de andere deelnemers. Ook nu gelden daar geen opleidingseisen voor.
De initiatiefnemer is blij met de vraag van de leden van de CDA-fractie en het lid van de BBB-fractie of de initiatiefnemer verwacht dat invloed op het beleggingsbeleid door het Vo of Bo ook gevolgen kan hebben op het rendement op pensioenpremies van deelnemers. Dit geeft de initiatiefnemer de mogelijkheid om te benadrukken dat het gaat om een advies over het beleggingsbeleid. Daarbij dienen de gevolgen voor het rendement ook inzichtelijk te worden gemaakt. Uit onderzoek blijkt dat consumenten waarde hechten aan duurzame beleggingen16. Mede daarom verwacht de initiatiefnemer dat de leden van de CDA-fractie hierop doelen. Hoewel uit onderzoek van de AFM blijkt dat de consument bereid is om een prijs te betalen voor duurzame beleggingen17, blijkt gelukkig uit diverse onderzoeken18, waaronder van Van Lanschot19, dat het rendement op duurzame beleggingen zelfs hoger is dan op fossiele beleggingen20. Het staat een Vo of Bo echter volledig vrij om te bepalen welk advies over het beleggingsbeleid zij willen uitbrengen aan het pensioenfondsbestuur, dit voorstel ziet slechts op vergroting van de rol van medezeggenschap in pensioenfondsen.
De initiatiefnemer is met de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd naar Vo’s waarvoor nog geen verkiezingen bestaan. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de initiatiefnemer kan toelichten hoe deze Vo’s samengesteld worden. Deze Vo’s worden in sommige gevallen samengesteld door de voordragende partijen, die ook de leden van het bestuur voordragen21. Om de representativiteit van het Vo te vergroten (indien nodig) en de afstand tussen het bestuur en het Vo te borgen, is de initiatiefnemer voorstander van open verkiezingen bij zoveel mogelijk fondsen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarbij of de drempel van 1% van de deelnemers of 500 deelnemers om verkiezingen te organiseren laag genoeg is om daadwerkelijk inspraak van deelnemers te waarborgen. De initiatiefnemer beoogt deze drempel niet aan te passen, maar ziet dat de grens van 1% of 500 deelnemers snel kan worden behaald als werknemers gezamenlijk actie ondernemen en om verkiezingen vragen. Dit vertrouwen is onder meer ontstaan door andere acties die gezamenlijk door medewerkers, zonder instructies van bovenaf, zijn opgezet22, 23.
Over de afwegingen waarbinnen de AFM en de DNB dienen te toetsen of een afwijking van het advies goed is gemotiveerd door het bestuur vragen de leden van de CDA-fractie. De initiatiefnemer ziet geen noodzaak om deze afwegingen wettelijk vast te stellen, maar vertrouwt in de eerste plaats op de goede wil van het bestuur om een advies van hun deelnemers wiens pensioen zij beheren over te nemen en vervolgens op de toezichthouder om te beoordelen of een eventuele afwijking van het advies correct is gemotiveerd. Ook op andere onderdelen in het pensioenstelsel is sprake van open normen24, daar past deze norm volgens de initiatiefnemer uitstekend bij. Een voorbeeld van een motivatie om van het advies af te wijken kan bijvoorbeeld zijn dat de financiële repercussies van het advies onevenredig groot zouden zijn en dat het bestuur voor een tragere implementatie kiest.
De leden van de CDA-fractie en de leden van de SGP-fractie stellen vragen over de samenloop van de inwerkingtreding van de Wtp met dit wetsvoorstel. Hoewel de samenhang sterk is, is het niet noodzakelijk dat de Wtp en Wesp voor of na elkaar worden behandeld. Waar de Wtp ziet op de vormgeving van het pensioenstelsel en de governance nagenoeg gelijk laat, past de Wesp de governance aan door de introductie van een adviesrecht voor Vo en Bo over het beleggingsbeleid. Ongeacht de Wtp zullen pensioenen worden belegd om rendement te behalen, dus kan de Wesp de invloed van deelnemers op beleggingen vergroten. Daarom hoeft niet volgordelijk te worden gedebatteerd en kan de Wesp ook in werking treden als de Wtp nog niet in werking is getreden. De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer om beargumenteerd aan te geven wat dit wetsvoorstel concreet toevoegt aan de Wtp, en of middels de Wtp niet reeds toegekomen is aan de wens van initiatiefnemer. Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie naar de samenhang met de Wtp, worden in de Wtp geen aanpassingen aan de governance van pensioenfondsen voorgesteld. Onderliggend voorstel is daarom juist een toevoeging aan de Wtp, waarin de wensen van de initiatiefnemer niet aan de orde komen.
De leden van de CDA-fractie vragen expliciet naar waarom een adviesrecht voor het Bo/Vo aanvullend nog nodig zou zijn als pensioenfondsen o.b.v. de Wtp al rechtstreeks bij verschillende groepen deelnemers risicobereidheid moet onderzoeken. De initiatiefnemer wijst er in dit verband op dat een onderzoek naar de risicobereidheid niet noodzakelijkerwijs betekent dat een pensioenfonds de voorkeuren voor het beleggingsbeleid onderzoekt. Het onderzoek naar de risicobereidheid biedt juist een uitgelezen mogelijkheid om deelnemers ook naar hun voorkeuren voor het beleggingsbeleid te vragen, maar dit is in de Wtp nog niet het geval. Verder vragen de leden van de CDA-fractie of de initiatiefnemer nader kan duiden waarom het Vo of Bo een beter onderbouwd advies kan aanreiken nadat eerst het bestuur van het fonds dat zelf heeft opgehaald bij de deelnemers. Het Vo of Bo kan dit advies wegen, bijvoorbeeld met het oog op de representativiteit van de response en andere belangen van deelnemers dan de voorkeuren voor duurzame beleggingen. Bovendien draagt het adviesrecht bij aan de dialoog tussen Vo of Bo en het bestuur van een pensioenfonds.
De leden van de SP-fractie, CDA-fractie en de VVD-fractie vragen voorts of de initiatiefnemer de toezichttoets van DNB bij zou kunnen voegen. Deze heeft de initiatiefnemer bij deze nota naar aanleiding van het verslag gevoegd.
De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemer noodzaak ziet om de het gewijzigde wetsvoorstel nogmaals voor te leggen ter advisering, bijvoorbeeld aan de Raad van State. De initiatiefnemer bevestigt dat het voorstel is gewijzigd, maar de wijzigingen bestaan enkel uit het overnemen van adviezen over de eerdere versie. Daarom is de initiatiefnemer niet voornemens om belanghebbenden nogmaals te laten reageren op de Wesp.
Er zijn geen vragen gesteld over de artikelsgewijze toelichting in de memorie van toelichting van de Wesp.
Van Beukering-Huijbregts