Gepubliceerd: 29 januari 2019
Indiener(s): Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66)
Onderwerpen: organisatie en beleid ruimte en infrastructuur
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35088-6.html
ID: 35088-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 30 januari 2019

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over haar bevindingen inzake bovenvermeld wetsvoorstel. Ik dank de leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie en de D66-fractie voor hun bijdragen.

Ik ga gaarne in op de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen van de leden van de verschillende fracties. Daarbij houd ik zoveel mogelijk de indeling van het verslag aan. Waar vragen van de leden van de verschillende fracties betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, heb ik deze evenwel in de beantwoording samengenomen.

I Algemeen

1. Operationeel beheerder van de Basisregistratie ondergrond

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader in te gaan op de taken van de beheerder van de basisregistratie ondergrond waarvan wordt voorgesteld deze niet in de wet op te dragen aan een bij naam genoemde beheerder, maar die beheerder bij ministeriële regeling aan te wijzen en wat die taken precies zijn. Ook willen zij weten aan wat voor een soort organisatie c.q. persoon moet worden gedacht als het gaat om de beheerder en of dit buiten of binnen het ministerie belegd.

De volgende beheertaken worden onderscheiden voor de Basisregistratie Ondergrond (hierna: BRO): strategisch beheer, tactisch beheer en operationeel beheer. Het strategisch en tactisch beheer is belegd bij het ministerie. Dit betreft de politiek-bestuurlijke aansturing, de wettelijke en beleidsmatige borging, landelijke communicatie en financiering, alsmede de regie op de realisatie en implementatie van de basisregistratie.

Het voorgestelde artikel 6 waarin de grondslag wordt gegeven een beheerder aan te wijzen bij ministeriële regeling betreft het operationeel beheer van de Landelijke Voorziening BRO. De operationeel beheerder zorgt binnen de gestelde wettelijke en contractuele kaders voor de ontwikkeling en de werking en van de landelijke voorziening van de Basisregistratie Ondergrond.

De operationeel beheerder van de BRO dient een organisatie te zijn die beschikt over de benodigde inhoudelijke kennis en bewezen ervaring om in staat te zijn een landsdekkend aardwetenschappelijk databestand te kunnen beheren. Bij het opzetten van de BRO is de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (hierna: TNO) destijds aangewezen deze rol te vervullen vanwege hun bestaande rol als Geologische Dienst Nederland en hun kennisbasis op het gebied van geologie, ondergrond en mijnbouwwetgegevens van Nederland.

Het voornemen is om bij ministeriële regeling TNO aan te wijzen als operationeel beheerder van de Landelijke Voorziening van de BRO. Dit houdt in dat TNO zoals gezegd binnen de gestelde wettelijke en contractuele kaders zorgt voor de ontwikkeling en de werking en van de landelijke voorziening van de Basisregistratie Ondergrond. Dit omvat tevens het monitoren van het gebruik, het beantwoorden van gebruikersvragen en het organiseren van bronhouder- en gebruikerswensen. Voor het aanwijzen van de operationeel beheerder bij ministeriële regeling, in plaats van in de wet, is gekozen om te voorkomen dat bij iedere organisatorische herindeling of naamswijziging bij TNO een wetswijzigingstraject moet worden doorlopen. Aan de feitelijke situatie verandert dit voorstel niets.

De contractuele kaders zijn vastgelegd in een overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en TNO, die is uitgewerkt in een uitvoeringsovereenkomst tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Geologische Dienst Nederland (GDN) als onderdeel van TNO.

2. Bodemverontreiniging

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of bodemverontreinigingen allen in de BRO opgenomen worden. De leden van de D66-fractie vragen hoe uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie van de leden Ronnes en Van Gerven over «informatie over bodemverontreiniging met prioriteit in de Basisregistratie Ondergrond op te nemen».1 Deze leden vragen daarbij toe te lichten op welke wijze prioriteit wordt gegeven aan registreren van verontreinigde bodems, in het verlengde van voornoemde motie.

De motie van de leden Ronnes en Van Gerven met kamerstuknummer 34 864, nr. 15 is vervangen door de gewijzigde motie van de leden Ronnes en Van Gerven, die aan de regering verzoekt om «informatie over bodemverontreiniging in de Basisregistratie Ondergrond op te nemen».2

In het reeds gestarte Programma BRO zijn de bodemverontreinigingen niet opgenomen, dan wel gepland om op te nemen. Deze keuze is in 2013 gemaakt door de toenmalige stuurgroep vanwege de opgave voor het harmoniseren van de data die daarmee gemoeid was. In 2015 was er zicht op een initiatief (genaamd BIDON) tussen netbeheerders en de overheid waarmee een eerste stap gezet zou worden naar standaardisatie en harmonisatie van bodemkwaliteitsgegevens. U bent hierover geïnformeerd in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel voor regels omtrent de Basisregistratie Ondergrond (Wet Basisregistratie ondergrond).3 In 2018 is het initiatief helaas gestaakt omdat de betrokken partijen geen consensus konden bereiken over het verdere proces en de bijbehorende financiering.

Naar aanleiding van de gewijzigde motie van de leden Ronnes en Van Gerven wordt bekeken in hoeverre het Programma BRO kan worden uitgebreid met bodemverontreinigingsgegevens. Zoals ik tijdens het debat op donderdag 13 december, waarbij de motie is ingediend, heb aangegeven, hanteer ik binnen het programma een «stap-voor-stap» benadering. Deze «stap-voor-stap» benadering wordt standaard uitgevoerd bij elke voorgestelde wijziging van het programma. We bepalen de exacte inhoud, de impact van de wijziging en stellen een businesscase op met daarin een kosten-baten analyse om vooraf inzicht te krijgen in de consequenties voor het programma. Deze producten worden vervolgens voorgelegd aan de Programmastuurgroep BRO, waarin het werkveld bestaande uit vertegenwoordigers van de Ministeries van BZK, EZK, LNV en IenW, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Unie van Waterschappen, het Interprovinciaal Overleg, Rijkswaterstaat, TNO Geologische Dienst Nederland, Wageningen Environmental Research, de Vereniging Waterleidingbedrijven Nederland en Netbeheer Nederland zitten. Deze Programmastuurgroep BRO voorziet mij van een gedragen advies op basis waarvan ik tot besluitvorming kan komen.

Naar aanleiding van de gewijzigde motie van de leden Ronnes en Van Gerven is dit proces gestart voor de bodemverontreinigingsgegevens. Mijn ambitie is om de stappen van bovengenoemd proces deze zomer afgerond te hebben om tot besluitvorming te komen, inclusief planning voor de realisatie. Vanwege de omvang en impact van het opnemen van informatie inzake alle bodemverontreinigingen voorzie ik wel dat een positieve uitkomst zal leiden tot een uitbreiding van het budget en de duur van het programma. Zodra de besluitvorming is afgerond, zal ik u hierover informeren.

3. Administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie vernemen graag welke extra administratieve lasten deze wijzigingen met zich meebrengen en waar die neerdalen.

De in het wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen hebben ten opzichte van de huidige wet geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en bedrijven.

Welke administratieve lasten het toevoegen van informatie inzake bodemverontreiniging met zich mee zal brengen zal nader onderzocht moeten worden. Een administratieve lastenonderzoek is een onderdeel van het wetgevingstraject zodra de catalogus met de beoogde gegevensstandaard in (concept) gereed is.

4. Omgevingswet

De leden van de CDA-fractie vernemen graag wat de positie van deze wet is ten opzichte van de Omgevingswet en of (en wanneer) opname in de Omgevingswet is voorzien.

De BRO is de laatste toevoeging aan het stelsel van dertien basisregistraties. Dit stelsel is een samenhangend geheel van gestandaardiseerde en gevalideerde overheidsinformatie, die in alle relevante processen binnen de overheid dient te worden gebruikt. Het bestaan en de werking van dit stelsel is essentieel voor een goede uitvoering van vele overheidstaken waaronder uiteraard de Omgevingswet. Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) wordt dan ook gekoppeld aan het stelsel van basisregistraties, waardoor gebruikers in het DSO gegevens uit de BRO kunnen oproepen indien van toepassing. Omdat het stelsel van basisregistraties meer omvat dan alleen de fysieke leefomgeving, is opname van dit stelsel in de Omgevingswet en daarmee van de Wet basisregistratie ondergrond in de Omgevingswet niet aan de orde.

5. Registratieobjecten

In de memorie van toelichting lezen de leden van de D66-fractie dat de eerste tranche uit vier registratieobjecten bestaat, maar zij lezen in de bijbehorende tabel er echter maar drie. De leden van de D66-fractie vragen toe te lichten waarom in de tabel bij het wetsvoorstel maar drie registratieobjecten worden weergegeven en tegelijkertijd in de memorie van toelichting wordt beschreven dat er vier registratieobjecten zijn.

Van de vier registratieobjecten uit de eerste tranche is het registratieobject Mijnbouwwetvergunning nog niet in werking getreden. De realisatie van een registratieobject bestaat op hoofdlijnen uit het standaardiseren van het gegevensmodel, het bouwen van de benodigde voorzieningen, migratie van historische data en inwerkingtreding van de wettelijk plichten. Voor het registratieobject Mijnbouwwetvergunning zijn de eerste twee stappen uitgevoerd, maar de bronhouder (de Minister van Economische Zaken en Klimaat) is nog bezig met de migratie van de historische data inzake mijnbouwwetvergunningen. Zodra de bronhouder hiermee gereed is kunnen de gegevens gepubliceerd worden, gebruik makend van de Landelijke Voorziening van de BRO en kan het registratieobject Mijnbouwwetvergunning in werking treden.

De leden van de D66-fractie lezen dat dit de eerste tranche is en vragen welke andere registratie-objecten er nog op de planning staan om in de volgende tranches te worden toegevoegd en op welk moment.

Het programma voor de BRO kent op dit moment vier tranches. De eerste tranche is op 1 januari 2018 in werking getreden, aan de tweede tranche wordt momenteel gewerkt. Deze tweede tranche bestaat uit 5 modellen van de ondergrond en richt zich verder op 3 registratieobjecten in het domein bodem- en grondonderzoek. De voorzieningen zullen dit jaar beschikbaar zijn en zullen in werking kunnen treden zodra het wetgevingstraject (waaronder het onderhavige wetsvoorstel) is afgerond. Ook de voorbereidingen voor tranche 3 zijn reeds gestart. Deze tranche richt zich op 7 registratieobjecten in de domeinen bodem- en grondonderzoek en grondwater. Mijn ambitie is om deze per 1 januari 2021 in werking te laten treden. De vierde en laatste tranche is gepland in werking te treden op 1 januari 2022 en bevat registratieobjecten uit diverse domeinen waaronder bijvoorbeeld de cultuurtechnische boormonsterbeschrijving. Ten slotte zijn er diverse onderwerpen in onderzoek, waaronder bodemverontreiniging, Warmte-Koude-Opslag (WKO) en mijnbouwwetgegevens. Gedurende de stap-voor-stapbenadering om te komen tot besluitvorming over het toevoegen van deze informatie, zoals beschreven onder 2., kunnen er wijzigingen optreden in de benaming en exacte inhoud van de registratieobjecten per tranche. De actuele lijst van registratieobjecten en tranches kan te allen tijde worden geraadpleegd op de website van het Programma: https://www.basisregistratieondergrond.nl/gegevens-in-de-bro.

6. Kwaliteitscontrole

De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe de kwaliteit van informatie wordt geborgd en of er sprake is van externe controle en rapportage naast de voorziene jaarlijkse «zelfcontrole» en zo nee, waarom niet.

De kwaliteit van de informatie wordt op verschillende manieren geborgd. Allereerst zijn er waarborgen in het proces van aanleveren van informatie aan de Landelijke Voorziening BRO. De betrokken bestuursorganen zijn als bronhouder verantwoordelijk voor de kwaliteit van de gegevens. Om bronhouders daarbij te ondersteunen is het zogenaamde bronhouderportaal ingericht. Dit portaal biedt bronhouders een uniform platform waar marktpartijen als dataleverancier gegevens kunnen uploaden, maar waar eveneens de identiteit van de partijen kan worden gecontroleerd en natuurlijk de kwaliteit van de informatie zelf door de bronhouder. Het bronhouderportaal ondersteunt bronhouders dan ook bij het invullen van hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de gegevens.

Bij aanlevering worden gegevens geautomatiseerd gecontroleerd op conformiteit met het bestandsformaat zoals vastgelegd in de catalogus die bij Regeling basisregistratie ondergrond is vastgesteld. Verder biedt het portaal diverse functionaliteiten aan bronhouders om gegevens ook inhoudelijk te controleren. Gegevens kunnen worden bekeken, bijvoorbeeld door het bekijken van een sondeergrafiek, maar kunnen ook worden voorgelegd aan eigen datakwaliteitssystemen. Hierbij kan een bronhouder bijvoorbeeld toetsen of een gegeven logisch is dan wel te verwachten op basis van een vergelijking met gegevens in de naaste omgeving (verbandcontrole), of bijvoorbeeld toetsen op de aanwezigheid van metadata die nodig wordt geacht in het kader van de beoordeling van de zorgvuldigheid en herbruikbaarheid.

Ten slotte is er een terugmeldplicht. Indien gerede twijfel rijst over de juistheid van een authentiek gegeven, geldt voor bestuursorganen als gebruiker de verplichting die twijfel aan mij te melden op grond van artikel 30 van de wet. Daarnaast is er voor eenieder een mogelijkheid tot terugmelding op grond van artikel 32 van de wet. Naar aanleiding van zo’n melding zal het gemelde gegeven met het brondocument worden vergeleken. Indien deze vergelijking geen uitsluitsel geeft, zal de bronhouder op grond van artikel 33, derde lid, van de wet om nader onderzoek worden gevraagd, of meerdere bronhouders als de beschikbare gegevens elkaar tegenspreken. In de meeste gevallen zal dit betekenen dat de bronhouder zijn opdrachtnemer (de dataleverancier) hiervoor zal aanspreken. Op basis van het onderzoek van de bronhouder zal een gegeven worden gewijzigd, ongeldig worden verklaard of kan er worden besloten niet tot wijziging over te gaan. De terugmeldingen verhogen daardoor de kwaliteit van de gegevens in het systeem. Verder heeft TNO als tactisch beheerder de taak om de consistentie van de kwaliteit van de aangeleverde gegevens in de landelijke voorziening van de BRO te monitoren en hierover aan mij op reguliere basis te rapporteren.

Vanwege bovenstaande waarborgen verwacht ik dat zelfcontrole een afdoende aanvulling is op systeem van kwaliteitsborging binnen de BRO. Ditzelfde mechanisme wordt toegepast bij de Basisregistratie Adressen en Gebouwen en de Basisregistratie Grootschalige Topografie. Overigens zal ik op grond van artikel 42 van de wet vier jaar na de inwerkingtreding van de wet aan u en aan de Eerste Kamer een verslag uitbrengen over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren