Gepubliceerd: 17 september 2018
Indiener(s): Paul van Meenen (D66)
Onderwerpen: criminaliteit openbare orde en veiligheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34984-5.html
ID: 34984-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 17 september 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

I.

ALGEMEEN

2

     

1.

Inleiding

Hoofdlijnen van het voorstel

2

2.

 

3

 

2.1. Grote magazijnen

3

 

2.2. Wapenmakelaren

3

 

2.3. Aanscherping wapenbezit musea, verzamelaars en sportschutters

3

 

2.4. Registratie wapenbezit en bewaartermijnen

4

 

2.5. Onbruikbaar gemaakte wapens

4

3.

Grondrechten

4

4.

Regeldruk en financiële gevolgen

6

 

4.1. Vergunningsplicht voor patroonmagazijnen

6

 

4.2. Erkenning voor musea, verzamelaars en instanties in bezit van wapentypes uit categorie II en III

7

 

4.3. Grote patroonmagazijnen

7

 

4.4. Conclusie

7

5.

Advies en consultatie

7

6.

Overig

8

     

II.

ARTIKELSGEWIJS

9

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU 2017, L 137/22) (hierna: het wetsvoorstel). Zij constateren dat het wetsvoorstel op 29 juni 2018 naar de Kamer is gezonden, vlak voor het zomerreces en slechts tweeëneenhalve maand voor de implementatiedeadline van 14 september 2018. Dit geeft de Kamer een zeer korte periode om het wetsvoorstel te behandelen. De voornoemde leden vragen of dit niet anders had gekund. Daarnaast hebben zij enkele overige vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. De terroristische aanslagen op het Europese vasteland de afgelopen jaren, maar ook de liquidatiegolf in Nederland verleden jaar laten voor de voornoemde leden de noodzaak zien van vernieuwde en verbeterde regelgeving omtrent vuurwapens. Toename van dit geweld dient een halt te worden toegeroepen en betere controle op wapenbezit en -handel zal een nuttige bijdrage zijn in deze strijd.

De aan het woord zijnde leden lezen dat gezien de urgentie van dit onderwerp er in Europa gekozen is voor een korte(re) implementatietermijn van vijftien maanden. De Vuurwapenrichtlijn dient op 14 september 2018 geïmplementeerd te zijn met uitzondering van een tweetal bepalingen. De voornoemde leden vragen de regering naar de reden van het niet halen van de implementatietermijn. Juist bij een dergelijk onderwerp is het van belang dat de bepalingen snel geïmplementeerd zijn. Kan de regering aangeven hoe ver de andere lidstaten gevorderd zijn met de implementatie van de Vuurwapenrichtlijn? Wat zijn de consequenties van niet-tijdige implementatie?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel en hebben daarover enkele kritische vragen. Deze leden hebben veel begrip voor het doel van de aanpassing van de wet en het maatschappelijk belang wat daarmee gemoeid gaat. Zij hebben echter twijfels bij het nut en de noodzaak van sommige aanpassingen, en vragen of deze aanpassingen zullen bijdragen aan de effectiviteit van dit wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het onderhavig wetsvoorstel. De leden juichen het doel en de strekking van dit wetsvoorstel van harte toe.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Ondanks dat zij welwillend tegenover een groot deel van de wijzigingen staan, hebben zij nog veel kritische vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavig wetsvoorstel. Zij vinden het belangrijk dat misbruik van wapens zoveel mogelijk wordt tegengegaan en dat er waarborgen zijn om te voorkomen dat wapens in verkeerde handen terecht komen. Zij hebben naar aanleiding van dit wetsvoorstel nog een enkele vraag over de betekenis ervan voor de politie.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1. Grote magazijnen

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Vuurwapenrichtlijn onder meer verplicht dat grote magazijnen voor vuurwapens enkel worden toegestaan aan mensen met een vergunning uit hoofde van artikel 6 van de Vuurwapenrichtlijn. Welke regulering bestaat er op dit moment in de Wet wapens en munitie ten aanzien van grote magazijnen?

Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat huidige bezitters van grote magazijnen zoveel mogelijk gevrijwaard zullen worden voor de voor hen nadelige gevolgen van de Vuurwapenrichtlijn. Kan de regering aangeven om welke groepen het precies gaat? Hoe groot is deze groep? In hoeverre wordt op dit moment bijgehouden aan wie grote patroonmagazijnen worden verkocht?

De aan het woord zijnde leden lezen dat een magazijn als bedoeld in de Vuurwapenrichtlijn zal worden aangemerkt als een hulpstuk als bedoeld in de Wet wapens en munitie. Betekent dit ook dat grote magazijnen gemarkeerd zullen worden zoals vereist wordt voor essentiële onderdelen van wapens? Zo nee, waarom worden magazijnen niet gemarkeerd zodat duidelijk is bij welk wapen een magazijn hoort?

2.2. Wapenmakelaren

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regels voor wapenhandelaren en -makelaren worden aangescherpt. Ten aanzien van de aanschaf van munitie krijgen wapenhandelaren en -makelaren een meldplicht, waarbij via algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) wordt bepaald wat in elk geval onder verdachte transacties wordt verstaan. Omdat het voor de sector van belang is bij de opgelegde verplichtingen snel duidelijkheid te hebben over de invulling, vragen de voornoemde leden wanneer deze amvb verwacht kan worden.

2.3. Aanscherping wapenbezit musea, verzamelaars en sportschutters

In het verlengde van eerdere vragen van de leden van de CDA-fractie over duidelijkheid voor de sector, vragen zij of de amvb waarin voorwaarden staan voor musea of verzamelaars al in de maak is. Op deze wijze weet men spoedig na inwerkingtreding van de Vuurwapenrichtlijn waar men aan toe is.

De aan het woord zijnde leden lezen dat de criteria in de Circulaire wapens en munitie worden aangescherpt. Onlangs is deze circulaire aangepast en gepubliceerd (versie 2018). In hoeverre worden partijen uit de praktijk betrokken bij het vernieuwen van de circulaire? Is men bijvoorbeeld in gesprek gegaan met de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters (hierna: KNTS) bij de laatste wijziging? Is er voldoende aandacht voor het feit dat gilden en schutterijen, verenigd in de KNTS, primair bedoeld zijn culturele en historische gebruiken in ere te houden, waarbij het gebruik en voorhanden hebben van vuurwapens een bijzaak is?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre de aanscherping van de huidige wapenwetgeving zal bijdragen aan beter toezicht op de verlening van wapenverloven en het naleven van de vergunningsvoorwaarden door schietverenigingen en hun leden. Is daarvoor voldoende toezichtcapaciteit beschikbaar?

2.4. Registratie wapenbezit en bewaartermijnen

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Vuurwapenrichtlijn verplicht tot het bijhouden van een geautomatiseerd systeem van gegevensbestanden waarin elk vuurwapen dat onder de bepalingen van de Vuurwapenrichtlijn valt, is geregistreerd. Is het huidige systeem VERONA daar geschikt voor of dient er een nieuwe ICT-applicatie ontwikkeld te worden? Ook ten aanzien van de controle voor vergunningverlening vragen de voornoemde leden of uiteengezet kan worden welke gegevens gecontroleerd worden alvorens een vergunning wordt afgegeven. Welke databestanden worden hiervoor geraadpleegd?

2.5. Onbruikbaar gemaakte wapens

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Vuurwapenrichtlijn regelt dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens door een bevoegde autoriteit worden gecontroleerd. Gebleken is dat de aanslagen in Parijs gepleegd zijn met wapens die eerder onklaar waren gemaakt, maar met enkele aanpassingen toch weer werkzaam waren. De voornoemde leden vragen dan ook hoe ervoor gewaakt wordt dat onklaar gemaakte wapens niet weer gevechtsklaar gemaakt worden. Wat is de ratio achter het onklaar maken van wapens in plaats van ze te vernietigen?

De leden van de CDA-fractie constateren dat er voor gekozen is om de politie, specifiek de korpschef, aan te wijzen als bevoegde autoriteit. Hoe beziet de regering dit in samenhang met de voorgenomen plannen zoals beschreven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 20 december jongstleden (Kamerstuk 29 628, nr. 754, bijlage 6)? Hierin wordt aangegeven dat afgifte van wapenverloven en jachtaktes het grootste deel van de werkzaamheden is van de teams Korpscheftaken en dat de hoge werklast die hieruit voortvloeit aanleiding geeft om de Wet wapens en munitie te moderniseren. In hoeverre verhoudt dit zich tot onderhavig wetsvoorstel? Het wetsvoorstel wijst de politie aan als bevoegde autoriteit met een taakuitbreiding als gevolg, terwijl het team Korpscheftaken thans juist een te hoge werkdruk ervaart en een te groot takenpakket kent. Kan de regering aangeven waarom de politie wordt aangewezen als bevoegde autoriteit? Is het niet zo dat de politie al zwaar overbelast is met werkzaamheden? Zou het naast de verhoogde werkdruk, ook vanuit het oogpunt van expertise, logischer zijn een technische activiteit als keuren van onklaar gemaakte wapen of het onklaar maken van wapens (inclusief het stanzen van merktekens) neer te leggen bij een andere organisatie dan de politie?

De leden van de SP-fractie betreuren dat de aanscherping van de Vuurwapenrichtlijn een verdrietige en trieste oorzaak heeft. Als voorbeeld wordt de aanslag in Parijs in 2016 gemeld, waarbij gebruik is gemaakt van het weer bruikbaar maken van onbruikbare wapens. Gebeurt het vaker (of steeds vaker) dat een onbruikbaar wapen toch weer bruikbaar wordt gemaakt? Volgens de Vuurwapenrichtlijn zelf is het risico «groot», maar deze leden hebben behoefte aan een betere onderbouwing. In hoeverre zal de herziening zorgen voor een betere aanpak van terrorisme? Hoewel speculatief, maar omdat de aanslag in Parijs zo specifiek wordt genoemd, zijn deze leden benieuwd wat de aanscherping hierin had kunnen betekenen.

3. Grondrechten

De leden van de CDA-fractie lezen dat op basis van de Vuurwapenrichtlijn ook bijzondere persoonsgegevens verwerkt zullen worden. Klopt het dat de nadere beperking van dit recht op termijn geformuleerd zal worden in nog op te stellen amvb’s? In hoeverre verhoudt een beperking bij amvb zich tot de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG)? Moet deze beperking niet bij formele wet tot stand komen? Kan de regering uitleggen waarom bijzondere persoonsgegevens als ras, etniciteit of geloofsovertuiging een rol zouden moeten spelen bij de toepassing van de Wet wapens en munitie? Zou het de rechtszekerheid en proportionaliteit ten goede komen om in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting op te nemen welke bijzondere persoonsgegevens precies verwerkt zullen worden?

De leden van de D66-fractie zijn kritisch op de stellingname van de regering dat het doel van de Vuurwapenrichtlijn de inbreuken op het recht van bescherming van de persoonlijke levenssfeer rechtvaardigt. Zij hebben twijfels over de noodzakelijkheid en effectiviteit van de extreem lange bewaartermijnen van persoonsgegevens. Waarom zijn voorgestelde wijzigingen ten aanzien van de gegevensbewaring en verwerking noodzakelijk voor de regulering van (vuur)wapenbezit en het tegengaan van misbruik voor criminele doeleinden? Hoe draagt dit bij aan de effectiviteit van de Vuurwapenrichtlijn? Welke alternatieven zijn denkbaar om de traceerbaarheid van vuurwapens binnen de Europese Unie te verbeteren?

De aan het woord zijnde leden hebben vooral twijfels over het nieuw voorgestelde artikel 44 van de Wet wapens en munitie. Zij zijn geen voorstander van het verzamelen van bijzondere persoonsgegevens. Voorsts vragen zij een nader toegelichte afweging tussen het met de verwerking beoogde doel en de daarmee gepaarde inbreuk op de belangen van betrokkenen, en waarom dit noodzakelijk is. Deze leden zijn van mening dat onvoldoende is beargumenteerd hoe willekeur en misbruik van (bijzondere) persoonsgegevens voorkomen worden, zowel binnen Nederland als door andere lidstaten. Zij zijn niet voldoende overtuigd van de noodzaak tot inbreuk van privacy gelet op proportionaliteit en subsidiariteit en vragen dit nader te motiveren. In hoeverre is er een Privacy Impact Assessment (hierna: PIA) gemaakt?

Voorts vragen deze leden welke extra waarborgen er in de beveiliging van systemen zijn opgenomen om deze bijzondere persoonsgegevens te beschermen tegen misbruik in alle lidstaten. In hoeverre wordt gemonitord hoe vaak, door wie en met welke redenen deze gegevens worden opgezocht en ingezet. In hoeverre, en zo ja wanneer, wordt artikel 44 geëvalueerd op nut, noodzaak en effectiviteit?

Voorts lezen de leden van de D66-fractie dat er een vergaande bevoegdheid voor de Korpschef wordt toegevoegd als het gaat om het verzamelen van (bijzondere) persoonsgegevens. Hoe is deze afweging gemaakt en waarom wordt de Korpschef hier de meest geschikte autoriteit voor geacht? Hoe wordt deze bevoegdheid beschermd tegen misbruik en willekeur?

De voornoemde leden ondersteunen samenwerkingen tussen lidstaten in het kader van de Vuurwapenrichtlijn. Wel vragen zij door welk controlemechanisme de gegevens die worden uitgewisseld worden beschermd? Hoe voldoet deze uitwisselingen aan privacywetgeving? Hoe worden deze gegevens beschermd en hoe wordt voorkomen dat deze gegevens worden misbruikt voor andere doeleinden? In hoeverre vindt hierover monitoring plaats en bestaat de mogelijkheid tot het uitdelen van sancties?

De leden van de SP-fractie krijgen het idee dat voor de noodzakelijkheid van de herziening vooral wordt gewezen naar de Vuurwapenrichtlijn. Wat wordt bedoeld als wordt gesteld dat volgens de Vuurwapenrichtlijn inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer gerechtvaardigd is door het maatschappelijk belang dat is gemoeid met de regulering van (vuur)wapenbezit? Het (vuur)wapenbezit is toch al gereguleerd? Wat maakt dat verdere regulering en verregaandere inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer nog steeds gerechtvaardigd is of blijft? Op welke manier dient dit, zowel in algemene zin als concreet, het maatschappelijk belang? De aan het woord zijnde leden doelen dan met name op het voorgestelde artikel 44 van de Wet wapens en munitie, waarbij buiten de Vuurwapenrichtlijn om wordt voorgesteld bijzondere persoonsgegevens te laten verwerken door de Korpschef.

De voornoemde leden vragen in hoeverre en op welke wijze belanghebbenden kunnen inzien welke gegevens van hen worden verwerkt en wat zij kunnen doen als deze niet kloppen. De Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) vraagt terecht om een PIA. Is deze uitgevoerd? Zo ja, kan deze aan de Kamer worden gezonden? Zo nee, waarom niet en wordt deze alsnog uitgevoerd?

4. Regeldruk en financiële gevolgen

De leden van de D66-fractie vragen nadere toelichting over de uitvoerbaarheid van onderhavig wetsvoorstel, ook gelet op de belangrijke en vergaande nieuwe taak van de Korpschef.

Als het gaat om kosten wordt voornamelijk aandacht gegeven aan eenmalige diverse kosten. Deze leden verzoeken verduidelijking van de structurele nalevings- en uitvoeringskosten op termijn.

De leden van de SP-fractie zijn onder de indruk van de uitwerking van de financiële en regeldrukgevolgen, al hadden ze dit ook graag gezien voor wat betreft de gevolgen voor de inbreuk van de persoonlijke levenssfeer via een PIA. De aan het woord zijnde leden lezen dat er een aantal kosten nog niet berekend kunnen worden. Betekent dit ook dat er nog extra kosten bij de politie komen? Structurele kosten krijgen zij via een legesverhoging vergoed, maar wat is er geregeld voor eventuele toekomstige structurele (en eenmalige) kosten? Zal de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid hiervoor uitkomst bieden?

De registratie zal plaatsvinden in het systeem VERONA. Met dit systeem zijn in het verleden veel problemen geweest. Zijn deze problemen opgelost en is het systeem geschikt om op een goede manier gegevens te verwerken en inzichtelijk te maken?

De leden van de SGP-fractie constateren dat een groot deel van de taken rond de uitvoering van de Wet wapens en munitie wordt uitgevoerd door de politie. Dit is een forse aanslag op de toch al schaarse capaciteit van de politie. Zij wijzen op de motie-Van Nispen/Van der Staaij over de personeelscapaciteit bij de politie (Kamerstuk 34 432, nr. 10). Deze motie roept de regering op belasting die samenhangt met de uitvoering van de wet in kaart te brengen en hier voldoende capaciteit voor te regelen. De aan het woord zijnde leden vragen of de in de memorie van toelichting genoemde extra uren toereikend zijn voor de politie. Zijn er geen alternatieve mogelijkheden om de vergunningverlening en controle op een adequate manier te regelen?

Mede in het licht hiervan vragen voornoemde leden wat de stand van zaken is ten aanzien van de evaluatie en de beperking van de lasten voor vergunninghouders, zoals naar gevraagd in de motie-Van der Staaij over verlenging van de looptijd van een jachtakte of andere vergunning (Kamerstuk 34 432, nr. 11). In hoeverre is deze afweging meegenomen in dit wetsvoorstel?

4.1. Vergunningplicht voor patroonmagazijnen

De leden van de CDA-fractie lezen dat naar aanleiding van de nieuwe vergunningplicht voor patroonmagazijnen, er geen zicht is op het aantal patroonmagazijnen dat is bijgeschreven op verloven. Kan de regering aangeven in hoeverre hier in de toekomst wel zicht op komt? Betekent dit dat het op dit moment niet duidelijk is hoeveel patroonmagazijnen één persoon in zijn bezit heeft?

4.2. Erkenning voor musea, verzamelaars en instanties in bezit van wapentypes uit categorie II en III

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat van de 131 instanties waarvan bekend is dat die een verlof hebben voor het houden van een wapen en/of munitieverzameling het niet duidelijk is hoeveel hiervan musea zijn. Welke andere instanties naast musea (en anders dan particulieren) zouden ook een verlof kunnen hebben voor het houden van een wapen- en/of munitieverzameling? Zullen al deze instanties na implementatie van de nieuwe Vuurwapenrichtlijn nog steeds een vergunning krijgen?

4.3. Grote patroonmagazijnen

De leden van de CDA-fractie constateren dat met de voorgenomen wijziging van de Wet wapens en munitie van bepaalde vuurwapenbezitters de vergunning zal worden ingetrokken omdat zij tevens bezitten over magazijnen die op basis van de nieuwe Vuurwapenrichtlijn vergunningplichtig zijn en daardoor niet meer gehouden mogen worden. Kan deze groep alsnog een vergunning aanvragen voor magazijnen en daarmee hun vergunning voor het vuurwapen niet verliezen? Klopt het dat de memorie van toelichting stelt dat voor 12.000 verlofhouders dergelijke magazijnen onontbeerlijk zijn, maar dat geschat wordt dat van 20% het verlof alsnog wordt ingetrokken? Betekent dit dat deze verlofhouders moeten stoppen met bepaalde takken van schietsport?

4.4. Conclusie

De leden van de CDA-fractie lezen dat de te maken extra kosten ten gevolge van onderhavig wetsvoorstel via een legesverhoging van iets meer dan 8 euro worden doorberekend aan verlof- en jachtaktehouders. Uit onderzoek van de politie bleek echter dat de opbrengsten van de leges niet in verhouding staan tot de daarmee gepaard gaande werkzaamheden. Is deze problematiek opgelost in lijn met voormelde motie-Van Nispen/Van der Staaij? De voornoemde leden achten het wenselijk dat de huidige opbrengsten van leges voldoende zijn om de huidige taken uit te voeren alvorens taken uit te breiden en leges te verhogen.

5. Advies en consultatie

De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn van het onderhavige wetsvoorstel voor de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (hierna: KNSA) of de KNTS. Op welke wijze zijn zij aangehaakt bij de totstandkoming van het wetsvoorstel? Herinnert de regering zich de belofte dat met de implementatie van de Vuurwapenrichtlijn de schade voor de schietsportbeoefening in Nederland tot een minimum beperkt moet worden? Is dat gelukt? Kan de regering puntsgewijs aangeven op welke wijze de adviezen van de KNSA en, voor zover die is ontvangen, van de KNTS zijn opgevolgd in het opstellen van dit wetsvoorstel? Voor zover de adviezen niet zijn opgevolgd, waarom is dat?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er bij de stukken niet een advies van de politie is aangeleverd ten aanzien van de haalbaarheid van de in dit wetsvoorstel aan de politie opgedragen taken. Zou het niet gewenst zijn ook de Korpschef, naast de deskundigen van de politie die geraadpleegd zijn, te laten adviseren over de organisatorische consequenties van deze wetgeving en over de vraag of de financiële compensatie voldoende is?

6. Overig

De leden van de VVD-fractie vragen of het mogelijk is een woning te sluiten omdat in die woning illegale wapens zijn aangetroffen. Wat is de huidige stand van de regelgeving hieromtrent? Het is mogelijk een pand te sluiten als daar drugs wordt aangetroffen (artikel 13b Opiumwet); momenteel is in de Eerste Kamer een wetsvoorstel aanhangig dat regelt dat een pand kan worden gesloten als voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die duidelijk zijn bestemd voor het telen of bereiden van drugs (Wijziging van de Opiumwet ter verruiming sluitingsbevoegdheid, Kamerstuk 34763). Hoe is dit geregeld met betrekking tot wapens? Is het nodig de wet op dit punt aan te scherpen?

De leden van VVD-fractie constateren dat in het voorjaar van 2015 de Kamer de motie-Van Oosten/Marcouch heeft aangenomen (Kamerstuk 29 911, nr. 106) waarin de regering wordt opgeroepen te onderzoeken of aanpassing van wetgeving noodzakelijk is voor een effectieve bestrijding van illegaal wapenbezit en daartoe zo nodig onderscheid te maken tussen de maximale strafmaat voor het voorhanden hebben van lichte en zware (semi)automatische wapens en de strafmaat voor de laatstgenoemde categorie te verhogen. In reactie op deze motie heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie op 21 september 2015 aan de Kamer laten weten dat het openbaar ministerie de Wet wapens en munitie vanuit de praktijk gaat doornemen op verbeterkansen. Ook schrijft de Minister dat bij het aantreffen van grote partijen zware wapens de mogelijkheid zal worden overwogen de maximumstraf te eisen (Kamerstuk 29 911, nr. 118, pagina 3). De aan het woord zijnde leden vragen wat de laatste stand van zaken is. Heeft het openbaar ministerie de Wet wapens en munitie vanuit de praktijk doorgenomen? Zijn daar concrete suggesties uit voortgekomen? Wat heeft de regering met deze suggesties gedaan? Zijn die verwerkt in het onderhavige wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet? Is het mogelijk dat alsnog te doen? Zijn er sinds september 2015 zaken voor de rechter verschenen waarbij grote partijen zware wapens een rol spelen? Welke zaken zijn dat? Is daarbij de maximumstraf geëist? Wat is die maximumstraf? Zijn er sinds september 2015 veroordelingen uitgesproken? Zo ja, welke zijn dat?

De leden van de VVD-fractie memoreren dat in april 2018 de Kamer de motie-Van Toorenburg/Arno Rutte heeft aangenomen (Kamerstuk 29 911, nr. 189) waarin de regering wordt verzocht een verdubbeling van de strafmaat voor categorie II-wapens als bedoeld in de Wet wapens en munitie te bewerkstelligen. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen de uitvoering van die motie mee te nemen in het onderhavige wetsvoorstel? Begrijpen de aan het woord zijnde leden het goed dat de uitvoering van de motie zal worden meegenomen in het Wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, dat momenteel voor advisering bij de Raad van State is? Zal de motie precies worden uitgevoerd zoals verzocht, dus een volledige verdubbeling van de strafmaat? Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel verwachten waarin de motie wordt uitgevoerd?

De leden van GroenLinks-fractie richten zich vooral op de handhavingsaspecten van de wapenwetgeving. Zij maken zich grote zorgen over de beschikbaarheid van wapens, en dan met name (semi)automatische vuurwapens. De voornoemde leden vragen de regering te reageren op de waarschuwing van hoogleraar criminologie Fijnaut dat op dit moment onvoldoende gerechercheerd wordt op de illegale handel in en het illegale bezit van vuurwapens («Maak jacht op wapen», De Telegraaf 17 augustus 2018). Kan de regering de aard en de omvang van het illegale wapenbezit in Nederland noemen? Hoeveel politie- en justitiecapaciteit wordt hierop ingezet? Hoe groot is de pakkans momenteel? Deelt de regering de opvatting van hoogleraar Fijnaut? Zo ja, is zij bereid de aanpak van illegale vuurwapens te intensiveren? Zo nee, waarom niet? Kan de regering aangeven welke bijdrage de implementatie van deze Vuurwapenrichtlijn vermoedelijk in de praktijk zal leveren aan het terugdringen van de beschikbaarheid van wapens?

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1a

De leden van de VVD-fractie lezen dat het voorgestelde artikel 1a van de Wet wapens en munitie regelt dat een wijziging van de Vuurwapenrichtlijn voor de toepassing van deze wet gaat gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven. Is dit niet altijd zo? Waarom is het nodig dit expliciet in de Wet wapens en munitie op te nemen?

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering de erkenning van een vereniging kan weigeren indien er reden is te vrezen dat door de vereniging of door haar leden misbruik zal worden gemaakt van wapens en munitie. Hoe kunnen dergelijke signalen de regering bereiken? Via de KNSA? Waar kunnen bezorgde leden of hun omgeving terecht met een melding?

Artikel 44

De leden van de VVD-fractie constateren dat het voorgestelde artikel 44 van de Wet wapens en munitie de grondslag geeft voor de Korpschef persoonsgegevens te verwerken waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen kan blijken, alsmede gegevens betreffende gezondheid, strafrechtelijke veroordelingen of strafbare feiten. In de artikelsgewijze toelichting staat dat de verwerking van deze bijzondere persoonsgegevens noodzakelijk is om te beoordelen of wapenbezit voor een bepaald persoon verantwoord is. Risicofactoren voor wapenbezit zijn divers, zo schrijft de regering in de memorie van toelichting. De voornoemde leden willen best geloven dat de risicofactoren divers zijn, maar zij vragen waarom hiervoor persoonsgegevens over ras, etnische afkomst of politieke opvattingen moeten worden verwerkt. Dat staat niet in de memorie uitgelegd. Kan de regering dit nader onderbouwen? Verplicht de Vuurwapenrichtlijn lidstaten de verwerking van persoonsgegevens over ras, etnische afkomst of politieke opvattingen te verwerken? Zo ja, waar staat dat in de Vuurwapenrichtlijn? Zo nee, waarom wordt hier dan toch voor gekozen? Wat is de noodzaak daartoe?

De AP wijst er volgens de leden van de SP-fractie terecht op dat het niet duidelijk is welke redenen van zwaarwegend algemeen belang de noodzaak aantonen van de verwerking van bijzondere persoonsgegevens als gegevens over het strafrechtelijk verleden en psychische gesteldheid. Ook de KNSA wijst erop dat een dergelijke registratie zich niet verhoudt met de Grondwet, de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet gelijke behandeling, en een discriminerende en stigmatiserende werking kan hebben. Er wordt door de regering slechts verwezen naar artikel 9, tweede lid, sub g, van de AVG met daarbij het argument dat verschillende factoren een rol kunnen spelen bij de vraag of het veilig is aan iemand een vergunning te verlenen. Is daarom ook de invulling van het voorgestelde artikel 44 zo vaag en vrijblijvend gehouden? Wie maakt de afweging dat het gerechtvaardigd is bepaalde persoonsgegevens wel of niet te verwerken? Hoe kan deze afweging worden getoetst? Hoe verhoudt dit artikel zich dan tot artikel 22 van de AVG, waar in het eerste lid staat vermeld dat betrokkene het recht heeft niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking, waaronder profilering, gebaseerd besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem anderszins in aanmerkelijke mate treft? Hoe worden betrokkenen hiertegen beschermd? Waarom is besloten op dit punt af te wijken van de Vuurwapenrichtlijn?

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie, Verstraten