Gepubliceerd: 29 juni 2018
Indiener(s): Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA)
Onderwerpen: criminaliteit openbare orde en veiligheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34984-3.html
ID: 34984-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van de Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU 2017, L 137/22).

De Europese Commissie heeft in april 2015 opgeroepen tot herziening van Richtlijn 91/477/EEG (hierna: de Vuurwapenrichtlijn) teneinde het misbruik van vuurwapens voor criminele doeleinden verder te kunnen aanpakken. De Vuurwapenrichtlijn was voor het laatst gewijzigd in 2008.1 Door de terreuraanslagen in Europa – zoals in Parijs in 2016 – waarbij onder andere gebruik werd gemaakt van vuurwapens die op enig moment onbruikbaar waren gemaakt, maar weer gebruiksklaar konden worden gemaakt, is de urgentie van herziening onderstreept. Er is mede in het licht hiervan door de EU gekozen voor een korte implementatietermijn van 15 maanden. De Vuurwapenrichtlijn is ingrijpend herzien en er zijn een aantal belangrijke wijzigingen doorgevoerd.

Een van de doelstellingen van de Richtlijn (EU) 2017/853 (hierna ook: de Richtlijn) is de traceerbaarheid van vuurwapens binnen de EU te verbeteren. De gewijzigde Vuurwapenrichtlijn verbreedt de plicht tot het markeren van vuurwapens en de essentiële onderdelen hiervan en stelt scherpere eisen dan tot nu toe aan de registratie (door de bevoegde autoriteiten) van vuurwapens. De lidstaten worden verplicht zorg te dragen voor een deugdelijk registratiesysteem van vuurwapens dat het mogelijk maakt geautomatiseerd gegevens uit te wisselen tussen enerzijds wapenhandelaren en de bevoegde autoriteiten binnen de lidstaat en anderzijds de autoriteiten in andere lidstaten. Ook is het toepassingsbereik van de Vuurwapenrichtlijn uitgebreid. Voorwerpen die tot nu toe niet kwalificeerden als vuurwapen in de zin van deze richtlijn zijn onder het bereik van de Vuurwapenrichtlijn gebracht. Alle vuurwapens (in de verschillende categorieën van de Vuurwapenrichtlijn) die zijn omgebouwd om losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen af te vuren of zijn omgebouwd tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen zijn voortaan ook een vuurwapen. Dit omdat, zo stelt de nieuwe richtlijn, het risico dat deze typen vuurwapens weer worden omgebouwd tot «echte» vuurwapens groot is. De Richtlijn geeft ook een definitie voor onbruikbaar gemaakte vuurwapens. Alleen vuurwapens die volgens de voorschriften van de Vuurwapenrichtlijn en de aan de Commissie gedelegeerde regelgeving onbruikbaar zijn gemaakt, zijn niet langer vergunningplichtig onder de Richtlijn. De lidstaten moeten er voor zorgen dat het onbruikbaar maken van vuurwapens door een bevoegde autoriteit wordt gecontroleerd. In de Richtlijn worden tevens de voorwaarden geformuleerd waaronder de lidstaten met het oog op bepaalde belangen een uitzondering mogen maken op het verbod van het bezit van zwaardere vuurwapens. Op grond van de gewijzigde Vuurwapenrichtlijn moeten de lidstaten ook regelen dat de documenten van vuurwapens en essentiële onderdelen, met inbegrip van de ermee verband houdende persoonsgegevens, door de bevoegde autoriteiten gedurende een periode van 30 jaar na de vernietiging van de vuurwapens of essentiële onderdelen in kwestie in de systemen van gegevensbestanden worden bewaard. De autoriteiten die bevoegd zijn in douaneprocedures mogen de documenten van vuurwapens en essentiële onderdelen en de ermee verband houdende persoonsgegevens tot 10 jaar na vernietiging van het vuurwapen raadplegen. De Algemene verordening gegevensbescherming2 (hierna: AVG) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de Vuurwapenrichtlijn.

De nieuwe richtlijn moet 14 september 2018 geïmplementeerd zijn; met uitzondering van een tweetal bepalingen (artikel 4, derde en vierde lid) die op 14 december 2019 geïmplementeerd moeten zijn. De Richtlijn is in dit voorstel geïmplementeerd op een wijze die voor Nederlandse bedrijven de minst mogelijke lasten veroorzaakt. De Richtlijn laat op een aantal punten beleidsruimte. Deze ruimte is benut om te bereiken dat – voor zover mogelijk – de impact van de Richtlijn op de Nederlandse situatie zo beperkt mogelijk is. Daar waar al beleid wordt gevoerd over de onderwerpen die in de Vuurwapenrichtlijn worden aangevuld, wordt dit beleid behouden indien de Richtlijn niet tot wijziging hiervan noodzaakt. Voor zover op grond van de implementatieverplichting geldende beleidsregels in een algemeen verbindend voorschrift moeten worden omgezet is er – in afwijking van de bestaande structuur in de Wwm – voor gekozen geen nieuwe grondslag in de wet op te nemen voor nadere regeling op het niveau van een ministeriële regeling, maar wordt dit, in overeenstemming met de hiervoor geldende aanwijzingen, gedaan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Implementatie die kan plaatsvinden op grond van een bestaande grondslag in de Regeling wapens en munitie (Rwm) is, met het oog op de implementatietermijn, wel op dat niveau voorzien. Bij een volgende wetswijziging worden de regelingsniveaus van de diverse onderwerpen in en op grond van de Wet wapens en munitie (Wwm) meer met elkaar gelijk getrokken.

De wijze van implementatie van alle onderdelen van de richtlijn is uitgewerkt in de transponeringstabel die in de toelichting bij dit wetsvoorstel is opgenomen. Daarbij (en ook overigens in deze toelichting) is de artikelnummering gebruikt van de Vuurwapenrichtlijn zoals die in gewijzigde vorm is komen te luiden.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1 Definitiebepalingen en reikwijdte van de Wwm

Met dit wetsvoorstel wordt in de eerste plaats een aantal nieuwe definities aan de Wwm toegevoegd. Bij de formulering van deze definities geldt het volgende uitgangspunt. In het huidige artikel 1 Wwm wordt gedefinieerd wat een vuurwapen is. Deze definitie wijkt iets af van de definitie van een vuurwapen in de Vuurwapenrichtlijn. De Wwm gebruikt de definitie van vuurwapen uit artikel 1 met name in artikel 2 Wwm, waarin wordt bepaald wat wapens in de zin van deze wet zijn. In de daarin opgenomen categorieën II en III worden verschillende vuurwapens genoemd, maar ook andere voorwerpen. Deze laatste voorwerpen zijn door de wetgever even onwenselijk geacht als een vuurwapen en zijn verboden behoudens een ontheffing of een verlof. De definitie van vuurwapen uit de Vuurwapenrichtlijn geldt al sinds 1991, maar is nooit in de Nederlandse wet opgenomen omdat de Nederlandse regelgeving strenger is en alles wat een vuurwapen is volgens de Vuurwapenrichtlijn in ieder geval een wapen is volgens de Wwm. Met de huidige uitbreiding van de Vuurwapenrichtlijn blijft dat zo. In de Nederlandse regelgeving vallen toestellen voor beroepsdoeleinden die geschikt zijn om projectielen af te schieten en alarm- en seinpistolen in de Wwm (met enkele uitzonderingen) onder categorie III wapens. Voorwerpen, bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen zijn categorie II wapens, tenzij zij de vorm hebben van geweren, revolvers en pistolen; dan zijn het categorie III wapens. Implementatie van deze uitbreiding van de Vuurwapenrichtlijn is zodoende niet nodig. De verplichtingen uit de Vuurwapenrichtlijn lieten en laten onverlet dat lidstaten verplichtingen opleggen ter regulering van het bezit van wapens die geen vuurwapen zijn in de zin van de Vuurwapenrichtlijn. Die mogelijkheid is in de Nederlandse regelgeving benut. Het onderhavige wetsvoorstel brengt hierin geen verandering.

Het begrip vuurwapen wordt thans in de Wwm voornamelijk gebruikt als een Europese regel is geïmplementeerd (zie de artikelen 20a en 28a en paragraaf 7a van de Wwm). Daarbij is het begrip vuurwapen in de betreffende artikelen beperkt tot de Unierechtelijke definitie. Dit systeem blijft met deze wetswijziging behouden. Aan de definitiebepalingen worden definities van essentiële onderdelen van vuurwapens en onbruikbaar gemaakte vuurwapens toegevoegd, waarin de definitie van het begrip vuurwapen in de zin van de Vuurwapenrichtlijn is geïncorporeerd. De uitwerking van deze keuze wordt nader uitgelegd bij de artikelsgewijze toelichting, maar heeft in ieder geval tot gevolg dat hiermee bepaalde verplichtingen uit de Vuurwapenrichtlijn die zijn overgenomen in de Wwm alleen van toepassing zijn op vuurwapens in de zin van de Vuurwapenrichtlijn.

Wel wordt voorgesteld om aan artikel 3 van de Wwm toe te voegen dat de bepalingen over wapens ook van toepassing zijn op de essentiële onderdelen van vuurwapens in de zin van de Vuurwapenrichtlijn. Daarmee wordt zeker gesteld dat geen discussie kan ontstaan over de toepasselijkheid van de verplichtingen van de Wwm op onderdelen van vuurwapens in de zin van de Vuurwapenrichtlijn waarvan onduidelijk is of het onderdeel wezenlijk van aard is zoals dat sinds jaar en dag de norm is onder de Wwm. Artikel 3 bepaalt feitelijk de reikwijdte van de Wwm. Om te voorkomen dat de regels over (vuur)wapens kunnen worden omzeild door een wapen te demonteren zijn in artikel 3 de regels van de Wwm eveneens van toepassing verklaard op onderdelen van wapens. Dit wordt verder toegelicht in het artikelsgewijze deel.

2.2 Grote magazijnen

Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Vuurwapenrichtlijn mag de verwerving van magazijnen voor semiautomatische vuurwapens met centrale ontsteking die meer dan 20 patronen, of meer dan 10 patronen in het geval van lange vuurwapens, kunnen bevatten enkel worden toegestaan aan personen aan wie een vergunning is verleend uit hoofde van artikel 6 of van wie een vergunning is bevestigd, vernieuwd of verlengd uit hoofde van artikel 7, lid 4 bis, van de Vuurwapenrichtlijn. Dit betekent dat de verwerving en het bezit van een dergelijk magazijn voor anderen verboden is. Teneinde hier uitvoering aan te geven wordt in dit wetsvoorstel in artikel 3 van de Wwm benadrukt dat een magazijn als bedoeld in de Richtlijn in elk geval een hulpstuk is als bedoeld in de Wwm. Hierdoor zijn de regels die gelden voor wapens ook op dit magazijn van toepassing. Dit betekent dat de verwerving en het bezit van een dergelijk magazijn voor anderen verboden is. Er is vervolgens voor gekozen gebruik te maken van de beleidsruimte die de Richtlijn de lidstaten op dit punt biedt. Daarmee worden huidige bezitters van grote patroonmagazijnen zoveel mogelijk gevrijwaard van de voor hen nadelige gevolgen van de Richtlijn. Voor zover sportschutters deze magazijnen nodig hebben voor de beoefening van bepaalde disciplines in de schietsport zal dit onder de Nederlandse regelgeving mogelijk blijven.

2.3 Wapenmakelaren

De nieuwe richtlijn verplicht de lidstaten de activiteiten van wapenmakelaren, zoals die daar zijn gedefinieerd, aan dezelfde eisen te onderwerpen als wapenhandelaren, aangezien zij vergelijkbare diensten verrichten. In de nationale wetgeving moet een vergunningplicht worden opgenomen en wapenmakelaren moeten hiervoor gecontroleerd worden op integriteit en bekwaamheid. De activiteiten van wapenhandelaren zijn daarom toegevoegd aan artikel 9 Wwm en voor deze activiteiten moet dus voortaan een erkenning worden aangevraagd. Teneinde invulling te geven aan artikel 10bis, eerste lid, van de Vuurwapenrichtlijn waarin wordt bepaald dat maatregelen genomen dienen te worden om te waarborgen dat voorzieningen met een patroonhouder die zijn ontworpen om enkel losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische seinpatronen af te vuren niet kunnen worden omgebouwd om door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten, is een beperking in de in artikel 9 van de Wwm aan erkenninghouders toegestane handeling van transformeren aangebracht. Ter implementatie van de verplichting aan wapenhandelaren en wapenmakelaars om verdachte transacties rond de aanschaf van munitie te melden, is in de wet een meldplicht opgenomen. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat in elk geval onder verdachte transacties wordt verstaan. In overweging 19 van de Richtlijn wordt aangegeven aan welke situaties gedacht kan worden: indien sprake is van ongebruikelijke hoeveelheden voor het beoogde eigen gebruik, indien de koper niet vertrouwd lijkt te zijn met het gebruik van de munitie of indien de koper erop aandringt met contant geld te betalen en niet bereid is bewijsstukken betreffende zijn of haar identiteit over te leggen.

2.4 Aanscherping wapenbezit musea, verzamelaars en sportschutters

De gewijzigde Vuurwapenrichtlijn stelt voor de gevaarlijkste groep vuurwapens (Categorie A) dat het verhandelen en bezit van die vuurwapens, behoudens een beperkt aantal en naar behoren gemotiveerde uitzonderingen, niet is toegestaan. In Nederland zijn deze vuurwapens al verboden, maar op dit verbod zijn uitzonderingen mogelijk. De Nederlandse regels voor het maken van uitzonderingen moeten zodoende in overeenstemming worden gebracht met de voorwaarden van de Vuurwapenrichtlijn. De nieuwe richtlijn noopt tot een nadere wettelijke kadering van particuliere belangen waarvoor een vergunning tot een bezit van een gevaarlijk vuurwapen mag worden verstrekt. Musea en verzamelaars van categorie A vuurwapens moeten bijvoorbeeld door lidstaten als zodanig worden erkend, waarbij aan strikte veiligheidsvoorwaarden moet worden voldaan. In het wetvoorstel is daarom bepaald dat de Minister van Justitie en Veiligheid in het kader van de Wwm een museum of verzamelaar zoals gedefinieerd in de Vuurwapenrichtlijn kan erkennen. Er is tevens een grondslag opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur de voorwaarden te bepalen waaraan een museum of verzamelaar voor zo’n erkenning moet voldoen. In deze algemene maatregel van bestuur zal worden voortgebouwd op de criteria die in de Circulaire wapens en munitie (Cwm) staan. Het voornemen is wel deze criteria in de Cwm op korte termijn nog wat aan te scherpen. Voor re-enactors, die voor de uitoefening van hun hobby over duurzaam ongeschikt gemaakte vuurwapens beschikken, gelden op grond van de Richtlijn geen aanvullende regels.

Volgens de gewijzigde Vuurwapenrichtlijn mogen sportschutters slechts in het bezit zijn van bepaalde semiautomatische wapens als – onder meer – bewijs wordt geleverd dat de betrokken sportschutter actief traint voor of deelneemt aan schietwedstrijden die worden erkend door een officieel erkende schietsportorganisatie in de betrokken lidstaat of door een internationale, officieel erkende schietsportfederatie. Voor Nederland heeft deze aanscherping van de Richtlijn materieel beperkte gevolgen voor de praktijk van de schietsport. Hier wordt al lange tijd het beleid gevolgd dat als iemand een verlof wil voor een vuurwapen ter beoefening van de schietsport, hij moet aantonen dat hij deze sport serieus beoefent en is aangesloten bij een schietvereniging. De sportschutter moet op grond van de Vuurwapenrichtlijn voortaan een certificaat overleggen van een officieel erkende schietsportorganisatie waarin wordt bevestigd hij lid is van een schietvereniging. Om aan de eisen van de Richtlijn te voldoen wordt in dit wetsvoorstel bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of verloven onder de Wwm worden geweigerd indien de aanvrager geen bewijs van lidmaatschap overlegt van een door de Minister van Justitie en Veiligheid erkende vereniging. Deze vereniging moet aan enkele in de wet gestelde eisen voldoen. Daarbij is overwogen dat de eis van een certificaat van een erkende schietsportorganisatie dat de sportschutter lid is van een schietvereniging nog geen inhoud geeft aan de beoordeling van de vraag wat de randvoorwaarden voor een dergelijke schietvereniging zouden moeten zijn. De begrippen schietvereniging of erkende schietsportorganisatie zijn in de Richtlijn ook niet gedefinieerd. Onder de Wwm zijn tot op heden de eisen die gelden voor een schietvereniging ingevuld in artikel 43a Rwm. De in dit artikel opgenomen regels worden nu grotendeels in de wet opgenomen.

2.5 Registratie wapenbezit en bewaartermijnen

De Richtlijn verplicht de lidstaten tot het bijhouden van een geautomatiseerd systeem van gegevensbestanden waarin elk vuurwapen dat onder de bepalingen van de Richtlijn valt, is geregistreerd. Er wordt in dit wetsvoorstel een nieuwe paragraaf aan de Wwm toegevoegd over de registratie van bevoegdheidsdocumenten onder de Wwm in het kader van de verplichtingen onder de Richtlijn en de bewaartermijnen van persoonsgegevens. Ook wordt specifiek bepaald hoe lang de gegevens over vernietigde wapens nog toegankelijk zijn voor de verschillende autoriteiten. Verder is een wettelijke basis geschapen voor de uitwisseling van gegevens met bevoegde autoriteiten uit andere lidstaten, zoals voorgeschreven in artikel 13, vierde lid, van de Richtlijn.

2.6 Onbruikbaar gemaakte wapens

De lidstaten moeten er op grond van de Richtlijn voor zorgen dat het onbruikbaar maken van vuurwapens door een bevoegde autoriteit wordt gecontroleerd. In de Wwm wordt de korpschef als bevoegde autoriteit aangewezen. In het kader van die controle moet een certificaat worden afgegeven waaruit blijkt dat het vuurwapen onbruikbaar is gemaakt en op het vuurwapen een duidelijk zichtbare markering worden aangebracht waaruit dat blijkt. Dit is een nieuwe taak voorde politie. De gevolgen hiervan worden verder toegelicht in de paragraaf over regeldruk en financiële gevolgen.

3. Grondrechten

3.1 Privacy en persoonlijke levenssfeer

In het internationale recht is het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer verder gewaarborgd in artikel 8 van het EVRM en in artikel 17 van het IVBPR, waarin het recht op privéleven wordt beschermd. Artikel 8 van het EVRM eist dat als inbreuken plaatsvinden, deze voorzien moeten zijn in de wet en noodzakelijk moeten zijn op grond van een aantal nader aangegeven gronden. «Wet» in artikel 8, tweede lid, EVRM dient hierbij te worden begrepen als een wet in materiële zin, waaraan bepaalde eisen zoals voorzienbaarheid en kenbaarheid worden gesteld. Het kan hier ook gaan om een beleidsregel of zelfs een in de jurisprudentie gevormde regel. Deze wet of regel moet voor de burger toegankelijk zijn en voorts zo precies zijn dat de burger in staat is zijn concrete gedrag daarnaar te richten.

De in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen ten aanzien van de gegevensverwerking zijn noodzakelijk voor de regulering van het (vuur)wapenbezit en dienen om misbruik van die wapens voor criminele doeleinden te kunnen tegengaan. Een belangrijk doel van de herziene Vuurwapenrichtlijn is de verbetering van de uitwisseling van informatie ter versterking van de traceerbaarheid van vuurwapens. In de evaluatie door de Europese Commissie over werking van de Vuurwapenrichtlijn wordt vastgesteld dat de richtlijn in zijn oude vorm nog onvoldoende effect heeft bereikt door onder meer een gebrek aan uitwisseling van informatie tussen de lidstaten.3 De Europese Commissie heeft daarbij geconcludeerd dat de bestaande regelgeving over vuurwapens en tekortkomingen in de implementatie hiervan op nationaal niveau de lidstaten van de EU kwetsbaar maken voor criminele activiteiten een bedreiging vormen voor de algehele veiligheid van de burgers van de Unie. De gewijzigde Vuurwapenrichtlijn vormt onderdeel van de Europese veiligheidsagenda. Het maatschappelijk belang dat gemoeid is met de regulering van (vuur)wapenbezit rechtvaardigt volgens de Richtlijn inbreuken op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Onderlinge afstemming middels aansluiting van de nationale registratiesystemen is noodzakelijk geacht.

De Richtlijn benadrukt dat de traceerbaarheid van vuurwapens binnen de Europese Unie moet worden verbeterd. Hiertoe moet de documentatie die in systemen van gegevensbestanden wordt bijgehouden alle informatie bevatten waardoor een verband kan worden gelegd tussen een vuurwapen en de eigenaar ervan. Om tracering in het kader van administratieve en strafrechtelijke procedures mogelijk te maken wordt het, gezien de gevaarlijke aard en duurzaamheid van vuurwapens, noodzakelijk geacht dat de gegevens in de systemen van gegevensbestanden voor een lange periode worden bewaard. Lidstaten zijn op grond van de Richtlijn verplicht er voor te zorgen dat de documenten van vuurwapens en essentiële onderdelen, met inbegrip van de ermee verband houdende persoonsgegevens, door de bevoegde autoriteiten gedurende een periode van 30 jaar na de vernietiging van de vuurwapens of essentiële onderdelen in kwestie, in de systemen van gegevensbestanden worden bewaard. Het efficiënt delen van informatie tussen wapenhandelaren en -makelaren enerzijds, en nationale bevoegde autoriteiten anderzijds, wordt van belang geacht voor de doeltreffende werking van de systemen van gegevensbestanden. Wapenhandelaren en -makelaren moeten daarom onverwijld informatie verstrekken aan de nationale bevoegde autoriteiten. De lidstaten zijn verplicht te beschikken over een monitoringsysteem om te waarborgen dat aan de voorwaarden voor het vergunnen van vuurwapens is voldaan voor de volledige duur ervan. Bij de voorgaande overwegingen geldt dat de Richtlijn de grondrechten eerbiedigt en de beginselen in acht neemt die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Op grond van artikel 16, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft een ieder recht op bescherming van zijn persoonsgegevens. In artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01, hierna: het Handvest) is het recht op eerbiediging van het privéleven opgenomen. Op grond van artikel 51 van het Handvest zijn de bepalingen van het Handvest gericht tot de instellingen en organen van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en lidstaten, wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Het Handvest is van toepassing bij de implementatie van een richtlijn. In artikel 8 van het Handvest is het recht vastgelegd van eenieder op bescherming van persoonsgegevens. Op basis van het tweede lid moeten deze gegevens eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Aan dit laatste wordt met dit wetsvoorstel uitvoering gegeven.

Vanaf 25 mei 2018 is in alle lidstaten van de Europese Unie de AVG van toepassing. Deze verordening werkt rechtstreeks. Dat betekent dat vanaf die datum onder andere de bepalingen betreffende de beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens (artikel 5), de rechtsgrondslagen voor verwerking en verdere verwerking (artikel 6) en de verwerking van bijzondere persoonsgegevens (artikel 9) rechtstreeks gelden. Algemeen uitgangspunt is dat voor alle gegevens die verzameld worden een rechtvaardiging en voldoende specifieke wettelijke grondslag vereist is. Daarbij geldt dat persoonsgegevens niet zonder meer door organisaties mogen worden verwerkt maar uitsluitend wanneer dit noodzakelijk is voor het doeleinde, proportioneel is en hierbij wordt uitgegaan van dataminimalisatie en de gekozen werkwijze zo min mogelijk inbreuk maakt op de bescherming van persoonsgegevens.

In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de korpschef gegevens over bevoegdheidsdocumenten voor wapenbezit bewaart en in bepaalde gevallen aan derden verstrekt. Ook de gegevens over personen aan wie om veiligheidsredenen of in verband met de betrouwbaarheid van de aanvrager een vergunning voor een (zwaarder) wapen is geweigerd moeten worden bewaard. Dit omdat de Vuurwapenrichtlijn in artikel 13, vierde lid, voorschrijft dat over de weigering om overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Vuurwapenrichtlijn vergunningen te verlenen op grond van veiligheidsoverwegingen of in verband met de betrouwbaarheid van de betrokken persoon informatie aan andere lidstaten moet worden verstrekt. Hierbij worden ook bijzondere persoonsgegevens verwerkt. Omdat in het geval van vuurwapens sprake is van een algemeen verbod, waarop voor enkele doeleinden («redelijk belang» in de zin van de wet), zoals beoefening van de schietsport of de jacht een uitzondering wordt gemaakt, wordt in de afweging of iemand een wapen kan worden toevertrouwd een breed scala aan gegevens betrokken. Er wordt gekeken naar het strafrechtelijk verleden, beschikbare informatie over de psychische gesteldheid van de aanvrager en de informatie afkomstig van referenten. Op voorhand is niet bekend welke informatie over de aanvrager in de politiesystemen aanwezig is of met name door de referenten naar voren worden gebracht. In de besluitvorming zijn alleen gedragingen van de aanvrager van belang; feit is wel dat ten behoeve van de analyse van die gedragingen ook bijzondere persoonsgegevens de revue passeren en – in de zin van de AVG – verwerkt worden.

De verwerking van bijzondere persoonsgegevens bij de uitvoering van deze taak is op grond van de Richtlijn vereist en noodzakelijk om redenen van zwaarwegend algemeen belang. De korpschef is bij deze verwerking gebonden aan de AVG en voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens wordt in het nieuw voorgestelde artikel 44 van de Wwm een specifieke grondslag gegeven in overeenstemming met die AVG.

In de nieuw voorgestelde paragraaf 9a in de Wwm zijn de verplichtingen uit de Richtlijn bovendien zo precies mogelijk omgezet. De bewaarplicht voor persoonsgegevens van dertig jaar na vernietiging van het vuurwapen strekt zich uitsluitend uit tot vuurwapens in de zin van de Richtlijn en dus niet tot andere wapens in de zin van de Wwm. Hiermee wordt de inbreuk op het recht op privacy en de bescherming van persoonsgegevens zoals beschermd onder de bovengenoemde internationale bepalingen, beperkt tot waar dit door de Richtlijn als proportioneel en passend binnen het subsidiariteitsbeginsel is beschouwd. Met de wettelijke regeling wordt ook voldaan aan de eisen van voorzienbaarheid en kenbaarheid voor burgers.

3.2 Vrijheid van vereniging

Het verplicht lidmaatschap van een vereniging maakt inbreuk op een grondrecht; het recht van vrijheid van vereniging, zoals neergelegd in de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Artikel 8 Grondwet en artikel 11 EVRM eisen dat de inbreuk op de vrijheid van vereniging bij wet is voorzien en dat dat de deze in het belang is van openbare orde c.q. noodzakelijk is in de democratische samenleving en met het oog op de openbare veiligheid. Om te kunnen voldoen aan de eis van noodzakelijkheid in een democratische samenleving moet er sprake zijn van «a pressing social need». Op grond van artikel 11 EVRM en de jurisprudentie hierover van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet, om de inbreuk op het recht van vereniging te rechtvaardigen, worden vastgesteld dat een verplicht lidmaatschap van een vereniging een redelijke voorwaarde is voor een wapenverlof. Van een verplicht lidmaatschap van een schietvereniging, zoals de gewijzigde Vuurwapenrichtlijn voorschrijft, moet zodoende de noodzakelijkheid en subsidiariteit vaststaan. Daarbij is van belang dat wordt overwogen wellicht minder vergaande maatregelen denkbaar zijn om de nagestreefde doelstellingen te realiseren.

De Richtlijn gaat er van uit dat een sportschutter die een zwaarder semiautomatisch wapen wil bezitten en gebruiken voor de schietsport, verplicht is aangesloten bij een schietvereniging. De rechtvaardiging op deze inbreuk op een grondrecht ligt in het doel van de regulering van wapenbezit. Het is van wezenlijk belang dat wapenverloven alleen worden uitgegeven aan personen die zorgvuldig met een wapen kunnen omgaan. Het gebruik van vuurwapens brengt een gevaar met zich mee en dit gevaar moet zo beperkt mogelijk worden gehouden. Dat wordt onder andere bewerkstelligd door aansluiting bij een vereniging verplicht te stellen en zo verdere sociale controle mogelijk te maken. Binnen de setting van een vereniging wordt niet alleen het feitelijk gebruik van de wapens tijdens de oefeningen en wedstrijden gecontroleerd, maar ook het vuurwapenbezit op zich gemonitord. Bijvoorbeeld omdat leden van een vereniging elkaar kunnen aanspreken op onwenselijk gedrag en hun zorgen kunnen uiten als ze merken dat iemand wellicht onder psychische druk staat.

Er is sprake van a pressing social need indien de beperking proportioneel is, niet in strijd met het subsidiariteitsbeginsel en geschikt voor het te behalen doel. De inperking is in dit geval proportioneel, omdat de openbare veiligheid van dusdanig belang is dat zij opweegt tegen de beperking van de verenigingsvrijheid. Ook is het niet mogelijk het doel te bereiken op minder ingrijpende wijze. Wapenbezit levert een groot risico op. De overheid moet ervoor waken dat dergelijke veiligheidsrisico’s tot een absoluut minimum beperkt worden. De wetswijziging zal geen beperking vormen voor mensen om lid te worden van een vereniging. Deze verenigingen zullen ook niet worden ontbonden, noch wordt iemand gedwongen lid te zijn van een vereniging. Personen die niet aan de gestelde eisen voldoen krijgen alleen geen bevoegdheidsdocument voor een wapen.

4. Regeldruk en financiële gevolgen

Om de regeldrukgevolgen en financiële gevolgen van nieuwe wetgeving in kaart te brengen moeten de nalevingskosten van wetsvoorstellen worden berekend. Dit wetsvoorstel bevat een groot aantal bepalingen die op verschillende niveaus naleving vergen, waarop toezicht moet worden gehouden en die gehandhaafd moeten worden. Wat burgers merken van regeldruk wordt in eerste instantie uitgedrukt in tijdbelasting, maar wordt in de totalen aan regeldruk voor burgers omgerekend in euro’s. Het bedrag van de omrekenfactor is in de eerste plaats gebaseerd op CBS-statistieken voor lonen en inkomens, aangevuld met ander extern onderzoek. De kern is daarbij een netto uurtarief voor inkomen. Burgers moeten immers vanuit hun netto inkomen deze regeldruk-activiteiten «bekostigen». Vanwege de enorme diversiteit in inkomens en persoonlijke situaties (werkzaam, studerend, gepensioneerd, met ziekteverlof, etc.) is gekozen voor het werken met een standaardbedrag. Dit bepaald op 15 euro (1 uur = 15 euro). Voor organisaties en entiteiten die met lastendruk geconfronteerd worden geldt een ander rekenmodel aangezien aangenomen mag worden dat de uitvoerende werkzaamheden die benodigd zijn om aan de eisen van de wet – nalevingskosten dan wel informatieverplichtingen – te voldoen voor rekening van ingehuurde krachten komen. Het uurbedrag dat gehanteerd wordt door werkzaamheden door technici en vakspecialisten (vaklieden) is 45 euro. Voor dit wetsvoorstel is voorzien dat in voorkomende gevallen alle gevraagde werkzaamheden door deze categorie professionals verricht kunnen en zullen worden.

De korpschef van de politie is belast met een groot deel van de uitvoering van de Wwm. Zo wordt op de aanvraag van een wapenverlof beslist door de korpschef van de politie. De teams korpscheftaken van politie zijn gemandateerd om deze taken namens de korpschef uit te voeren. Ook voor de uitvoering door de politie (de publieke professional) heeft dit wetsvoorstel gevolgen. Deze gevolgen zijn uit te splitsen in informatieverplichtingen en nalevingskosten. Bij de berekening van de nalevingskosten van een wetsvoorstel voor de publieke professional wordt net als voor burgers en vakspecialisten een standaard uurbedrag gehanteerd. Het uurbedrag dat wordt gehanteerd voor de publieke professional is 53,08 euro.

Als gevolg van de implementatie van de gewijzigde richtlijn wordt de regeldruk voor burgers, publieke professionals en organisaties en entiteiten (zoals musea) op een aantal punten vergroot. Ook zijn er financiële gevolgen met name voor de politieorganisatie. Bij elk van de hierna beschreven gevolgen wordt aangegeven wat de regeldruk- en financiële gevolgen zijn. Daarnaast wordt aangegeven wat daarbij overwogen is om deze zo beperkt mogelijk te laten zijn.

De structurele kosten bij de politie (geschat op 450.000 euro per jaar) als gevolg van de implementatie van de richtlijn worden gedekt door een legesverhoging van 8,20 euro per af te geven verlof. De eenmalige kosten (3,8 miljoen euro) worden gefinancierd uit de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

4.1 Themadag politie

Zoals reeds aangegeven is de korpschef verantwoordelijk voor een deel van de uitvoering van de Wwm en zijn de teams korpscheftaken gemandateerd om deze taken namens de korpschef uit te voeren. Om de teams korpscheftaken te instrueren over de wijzigingen die dit wetsvoorstel meebrengt zal eenmalig een zogenoemde «themadag» door de politie georganiseerd worden. Deze themadag is niet alleen bedoeld voor medewerkers uit de teams korpscheftaken die betrokken zijn bij de verlofverlening in het kader van de Wwm en Wet natuurbescherming (Wnb), maar ook voor korpsjuristen die met deze wet werken, politiemensen die zich specifiek met opsporing van illegale vuurwapens bezig houden en docenten van de Politieacademie die opleidingen over de Wwm voor bijvoorbeeld medewerkers en erkenninghouders verzorgen.

De regeldruk van de themadag is gelegen in de tijd die de politiebeambte als publieke professional kwijt is om deze dag bij te wonen. Gerekend wordt met 175 deelnemers die eenmalig 10 uur van hun tijd in de themadag steken (8 uur voor de themadag zelf en gemiddeld twee uur reistijd. In geld uitgedrukt komt dat neer op 175 deelnemers x 10 uur x 53,08 euro = 92.890 euro.

Voorts bedragen de kosten voor deze themadag, inclusief het aanmaken van informatiemateriaal, voor de politieorganisatie eenmalig 15.000 euro.

4.2 Aanpassing vakexamen wapenhandel en opleiding politieambtenaren

De veranderingen in artikel 3, eerste lid, en het nieuw in te voegen derde lid van artikel 3 van de Wwm – wat onder hulpstukken, de essentiële onderdelen en onderdelen van wezenlijke aard verstaan wordt – heeft in zoverre gevolgen voor politie en erkenninghouders dat het in artikel 9 van de Rwm genoemde examen (en onderliggende opleiding), waaruit de in de wet vereiste vakbekwaamheid moet blijken, op punten herzien moet worden.

Wijziging en vervanging van het opleidingsmateriaal van de politieacademie voor zowel politieambtenaren als erkenninghouders brengt voor de politie eenmalige nalevingskosten met zich mee. Het vakexamen voor de handel in wapens en munitie van de Politieacademie (artikel 9, lid 2 onder c Rwm) wordt in samenwerking tussen de Politieacademie en de branchevereniging van de erkenninghouders (de Verenigde Vakspecialisten Jacht & Schietsport – VVJS) opgesteld. De wijzigingen in het cursusaanbod en het vakexamen van de Politieacademie worden uitgevoerd door een betrokken vakspecialist vanuit de wapenbranche. Er is berekend dat dit ongeveer 4 uur zal kosten. Het normbedrag voor vakspecialisten bedraagt 45 euro per uur. De eenmalige nalevingskosten op dit punt zijn daarom 4 uur x 45 euro per uur = 180 euro.

Binnen de politieacademie worden naast het genoemde vakexamen voor de handel in wapens en munitie voor erkenninghouders verschillende politieopleidingen verzorgd, waarvan de bepalingen van de wapenwetgeving onderdeel uitmaken. Binnen de politieacademie zijn 10 verschillende productgroepen waarbinnen de wapenwetgeving onderdeel uitmaakt van de lesstof en van de examenstof. Per productgroep is de verwachting dat aanpassing van de lesstof en de examenstof gemiddeld 20 uren bedraagt.

Uitgaande van een uurbedrag van 53,08 euro komt dat uit op een eenmalig totaalbedrag van 10 x 20 x 53,08 euro = 10.616 euro.

De regeldruklasten voor de burger worden verhoogd met een bedrag van (180 + 10.616 euro =) 10.796 euro.

4.3 Magazijnen als hulpstukken

Het feit dat in artikel 3 van de Wwm magazijnen als hulpstukken worden aangemerkt, legt, afgezien van de gevolgen voor zowel het al hierboven genoemde cursusaanbod als het daaraan verbonden examen voor aspirant-erkenninghouders, een aanvullende informatieverplichting op aan alle erkenninghouders en verlofhouders die – ingevolge hun erkenning of verlof – legaal in het bezit zijn van patroonmagazijnen die hetzij meer dan 10 dan wel 20 patronen kunnen bevatten. Aanvragers van een verlof zullen bij elke verlofaanvraag moeten verklaren dat zij in het bezit zijn van bedoelde patroonmagazijnen en tevens moeten aantonen deze nodig te hebben voor het uitoefenen van hun door de sportkoepel (internationaal) erkende schietsportdiscipline. De tijd die gemoeid gaat met het afleggen van deze verklaring als ook het overleggen van eventuele stukken om te onderbouwen dat het bezit van bedoelde magazijnen gerechtvaardigd is, is nihil en brengt dan ook geen extra lastendruk mee. De verklaring en onderbouwing ervan kan worden meegenomen in de reguliere procedure voor de verlofaanvraag. Het feit dat patroonmagazijnen in artikel 3, derde lid, van de Wwm expliciet genoemd worden brengt verder geen nalevingskosten voor de verlofhouder mee.

4.4 Vergunningplicht voor patroonmagazijnen

De in te voeren vergunningplicht voor patroonmagazijnen betekent voor de publieke professional dat aanvullende handelingen moeten worden verricht. Toekennen van de bevoegdheid om bepaalde magazijnen voorhanden te mogen hebben, vindt plaats door een nieuw verlof te verlenen waarop deze bevoegdheid afzonderlijk is opgenomen. Het al dan niet toekennen van deze afzonderlijke bevoegdheid kost per verlofverlening circa 20 minuten. Het aantal verlofhouders met verlofplichtige patroonmagazijnen wordt geschat op ongeveer 12.000. Verdisconteert kan worden dat een aantal patroonmagazijnen reeds verlofplichtig is. Er is echter geen zicht op het aantal patroonmagazijnen dat is bijgeschreven op verloven. Derhalve wordt uitgegaan van het maximale aantal verloven voor patroonmagazijnen van 12.000.

De lastendruk voor de publieke professional op dit punt is: 12.000 verlofhouders x 20 minuten x 53,08 euro = 210.196,80 euro per jaar.

4.5 Erkenning voor musea, verzamelaars en instanties in bezit van wapentypes uit categorie II en III

De toevoeging van het derde lid bij artikel 4 van de wet heeft tot gevolg dat musea en wapenverzamelaars die in het bezit zijn van bepaalde wapentypen uit de categorieën II en III, en/of daarbij behorende munitie, door de Minister van Justitie en Veiligheid erkend dienen te worden. Naar schatting zijn er 1000 wapen- en/of munitieverzamelaars in Nederland actief. Bij de politie zijn 131 instanties bekend die een verlof hebben voor het houden van een wapen en/of munitieverzameling. Of dit ook allemaal musea zijn is op basis van de bekende gegevens niet te zeggen. Aan het verkrijgen van de eenmalige erkenning is een informatieplicht verbonden. Aangezien de informatieplicht ook geldt voor de benodigde ontheffings- dan wel verlofaanvraag, wordt de tijdsbelasting voor het bijeen brengen van de benodigde informatie ten behoeve van de erkenning nihil geacht. Een extra tijdsinspanning is wel benodigd voor het doen van de erkenningsaanvraag zelf. Omdat de meeste gegevens hiervoor bij de aanvrager reeds aanwezig zijn, wordt deze extra inspanning ingeschat op 1 uur. Voor verzamelaars geldt in dat geval een kostenpost van 15 euro. Voor musea, die in het kader van deze lastenparagraaf als bedrijven worden ingeschaald geldt een uurbedrag van 45 euro (technici en vakspecialisten). De kosten bedragen derhalve ook 45 euro.

De in principe eenmalige totale kosten van deze maatregel zijn dan ook in te schatten op: ((1x15) x 1000) + ((1 x 45) x 131) = 20.895 euro.

4.6 Aanvullende informatieplicht ten aanzien van bepaalde wapentypes

Als gevolg van het nieuw ingevoegde artikel 6b van de Wwm wordt aan een aanzienlijk aantal verlofhouders die actief zijn in de schietsport een aanvullende informatieplicht opgelegd. Het betreft de sportschutters met een wapenverlof die beschikken over vuurwapens met de karakteristieken zoals vast gelegd in de categorieën A6 en A7 van de richtlijn. Voor wie als verlofhouder over deze wapentypen (met bijbehorende – grote – patroonmagazijnen) wenst te beschikken is bepaald dat zij, naast de reguliere verplichtingen die gelden voor verlofhouders, moeten aantonen te voldoen aan de aanvullende vereisten voor betreffende sportschutters. Hen wordt hiermee aanvullende informatieverplichting opgelegd. Verdisconteerd dient echter te worden dat elke sportschutter met wapenverlof, die gebruik maakt van andere vuurwapens dan waarvoor .22 munitie gebruikt wordt, op grond van artikel 43 van de Rwm, ook nu al ten behoeve van zijn verlofaanvraag dient aan te tonen in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag tenminste 18 schietbeurten te hebben verricht. De lastendruk voor het leveren van deze informatie wordt derhalve op nihil gesteld. Blijft over dat betreffende sportschutter een certificaat van de officieel erkende schietsportorganisatie (i.c. de Koninklijke Nederlandse Schietport Associatie – KNSA) overlegt waarin het vorenstaande wordt bevestigd en dat het vuurwapen dat in zijn of haar bezit is voldoet aan de specificaties die vereist zijn voor een onderdeel van de schietsport dat wordt erkend door een internationale, officieel erkende schietsportfederatie.

De lastendruk voor de hierdoor getroffen verlofhouders valt derhalve uiteen in de volgende elementen:

De aanvraag van het vereiste certificaat bij de KNSA;

Het voegen van het certificaat bij de verlofaanvraag.

Cumulatief wordt de tijdsinspanning op 2 uur geschat. Het aantal getroffen verlofhouders wordt door de KNSA op 12.000 geschat. Van de om en nabij 20.000 verlofhouders actief in de schietsport zullen er naar schatting 10.000 over één of meer pistolen beschikken. Daarvan heeft naar schatting 20 procent een magazijncapaciteit van meer dan 20 patronen. Dat betekent dat er 2.000 verlofhouders zijn met een kort wapen waarbij een patroonhouder past of zit dat meer dan 20 patronen kan bevatten. Tienduizend sportschutters beschikken over één of meer semiautomatische geweren in groot- of klein-kaliber. Op al deze wapens passen patroonmagazijnen die meer dan 10 patronen kunnen bevatten.

De rekensom voor betreffende verlofhouders wordt dan als volgt: (12.000 x 15 euro) x 2 uur = 360.000 euro per jaar, aangezien het wapenverlof jaarlijks vernieuwd dient te worden.

4.7 Grote patroonmagazijnen

De verplichting aan de verlofhouder die een schietsportdiscipline beoefent waarvoor het gebruik van grote patroonmagazijnen aangewezen is, om een bewijs van verenigingslidmaatschap te overleggen is al opgenomen in de Circulaire wapens en munitie (Cwm) en zal derhalve in de praktijk niet tot structurele nalevingskosten bij de politie leiden. Wel zal aan deze verlofhouder eenmalig een nieuw verlof moeten worden afgegeven waaruit blijkt dat de verlofhouder voldoet aan in de richtlijn vermelde criteria als dit het geval is. Het kost de politie gemiddeld 240 minuten om een wapenvergunning te verlenen waarbij een volledige screening plaatsvindt zoals omschreven in artikel 6, zesde lid, van de Vuurwapenrichtlijn. Bij de eerstvolgende verlenging moet daarom per verlof beoordeeld worden of de daarop vermelde wapens vallen onder de in de richtlijn vermelde criteria. Elk verlof moet eenmaal aan deze controle onderworpen worden. Het gaat om circa 28.000 verlofhouders. Politie geeft aan dat de geschatte tijd om in te schatten of er wapens op het verlof staan die mogelijk verband houden met de wijzigingen in de richtlijn 2 minuten per verlof is. Deze controle zal dus 28.000 verloven x 2 minuten = 935 uren kosten. De nalevingskosten komen neer op 935 x 53,08 euro = eenmalig 49.629,80 euro. Vervolgens zal, indien geconstateerd wordt dat er op het verlof A6 en/of A7 vuurwapens staan, bij de tweede controle per wapen feitelijk gecontroleerd worden of het wapen onder de in de richtlijn vermelde criteria valt. Indien het wapen onder de in de Richtlijn vermelde criteria valt, is een volledige screening van de verlofaanvrager aangewezen. De geschatte controletijd is met inachtneming van het voorgaande 240 minuten per verlofaanvraag. Schatting is dat aan 12.000 verlofhouders eenmalig één extra vergunning met worden verleend. De kosten hiervoor worden begroot op (12.000 x 240 minuten x 53,08 euro =) eenmalig 2.547.840 euro. Om te voorkomen dat voor de toekomst altijd een piek aan verlofverleningen rond 14 september ontstaat zullen de extra af te geven verloven, afhankelijk van de looptijd van het laatst ontvangen reguliere verlof, een kortere looptijd hebben.

Tevens moet de politie bij mutatieverloven (verloven tot verkrijging) een controle uitvoeren of het betreffende vuurwapen onder de door de richtlijn aangewezen verboden vuurwapens valt en dus wel of niet is toegestaan. De politie handelt circa 13.000 verloven tot verkrijging per jaar af. De controle van deze verloven tot verkrijging duurt per verlof dus circa 20 minuten. De geschatte nalevingskosten voor politie bestaan controle van 1.300 verloven x 20 minuten x 53,08 euro = 23.001 euro per jaar.

In de voorgenomen toevoeging in artikel 7 Wwm, namelijk lid 6, is opgenomen dat een vergunning voor het bezit van een vuurwapen wordt ingetrokken als blijkt dat degene aan wie die vergunning is verleend een magazijn in bezit heeft dat volgens de Richtlijn niet toegestaan moet zijn en waarvoor degene die het in zijn bezit heeft geen vergunning heeft. Deze wijziging zorgt voor een extra informatieverplichting voor de korpschef. Naar verwachting dient in 20% van de gevallen een verlof ingetrokken te worden. Uitgaande van 12.000 verlofhouders die in bezit zijn van magazijnen die voor bepaalde takken van schietsport onontbeerlijk zijn, zal van 2.400 verlofhouders het verlof ingetrokken dienen te worden.

Het opmaken van een intrekkingsbeschikking kost de politie 395 minuten. De nalevingskosten in dit geval beslaan dus 2.400 x 395 minuten = 948.000 minuten. Omgerekend betekent dit dat er 15.880 uren inzet van de politieprofessional gevraagd worden. 15.800 x 53,08 euro = eenmalig 838.664 euro.

Sportschutters die momenteel over grote patroonmagazijnen beschikken en na inwerkingtreding van deze wet niet aan de voorwaarden van artikel 6b Wwm kunnen of willen voldoen, zullen deze van de hand moeten doen. Er is geen aanleiding voor een compensatieregeling. Gegeven is dat het voorgenomen verbod op zogeheten grote patroonmagazijnen direct voortvloeit uit Richtlijn (EU) 2017/853. Nederland heeft hierin geen beleidsruimte. Verlofhouders die aan bovenstaande voorwaarden kunnen voldoen, mogen hun grote patroonmagazijnen houden. De objectkosten zijn van patroonmagazijnen zijn overigens, afhankelijk van hun kwaliteit maar in ieder geval vergeleken bij andere essentiële onderdelen van vuurwapens, gering. Ook is het zo dat zowel de KNSA als de Verenigde Vakspecialisten Jacht & Schietsport (VVJS) feitelijk al sinds het eerste moment dat een verbod overwogen is (tijdens de onderhandelingen in Raadsverband op EU niveau in de eerste helft van 2016) op de hoogte zijn van deze mogelijke maatregel. Dat ook individuele sportschutters en alle andere mogelijke belanghebbenden reeds sinds lang bekend zijn met het aanstaande verbod mag blijken uit de talrijke uitwisselingen via internetfora en andere schriftelijke uitingen in Nederland en elders in de EU (brieven, petities e.d.). Formeel zijn al deze partijen in ieder geval op de hoogte sinds de publicatie van de Richtlijn op 24 mei 2017. Met name voor de handel geldt dat zij ruimschoots de tijd heeft gehad het inkoopbeleid en de voorraadvorming aan te passen. De verbodsmaatregel voor grote magazijnen brengt derhalve geen verdere kosten met zich mee.

4.8 Melden van verdachte transacties rondom de verwerving van munitie

Een voorgenomen wijziging die de politie treft is de verplichting tot het melden van verdachte transacties rondom de verwerving van munitie, in artikel 9a, eerste lid, Wwm. Dit betreft een informatieverplichting voor de korpschef. Het begrip verdachte transacties is nog niet nader gedefinieerd. Zo lang de normen hiervoor nog niet bepaald zijn valt dit nog niet te kwantificeren. Wel is zeker dat hieruit nalevingskosten voor de politie uit voortvloeien.

4.9 Erkenning wapenmakelaars

Op grond van dit wetsvoorstel behoeven wapenmakelaars een zelfde soort erkenning als wapenhandelaren, teneinde de gewenste activiteiten te kunnen ontplooien. Deze verplichting bestond tot dusver nog niet in de Nederlandse wet- of regelgeving. De verlening van deze erkenning is daarom een nieuwe taak voor de korpschef die een nieuwe informatieverplichting met zich mee brengt. Het verlenen van erkenningen aan wapenhandelaren is een bestaand proces binnen de politie, het proces van verlenen van erkenningen aan wapenmakelaars zal uit dezelfde stappen bestaan.

Het aantal wapenmakelaars is niet bekend bij de politie, omdat momenteel niet alle wapenmakelaars en hun activiteiten in beeld zijn. Een duidelijk inzicht ontbreekt ook omdat die activiteiten geen standaard bedrijfscodes kennen bij de Kamer van Koophandel. Desgevraagd kan de politie in bepaalde eenheden wel aangeven dat er een zeer beperkt aantal wapenmakelaars actief is. Voor heel Nederland wordt daarom rekening gehouden met een bandbreedte van 10–30 wapenmakelaars. De politie gebruikt gemiddeld 1.920 minuten voor de controle van één wapenhandelaar. De inschatting is dat 75% van de tijd wordt besteed aan het controleren van wapens, iets dat niet nodig is bij een wapenmakelaar, omdat deze geen wapens in bezit heeft. De tijd om een wapenmakelaar te controleren wordt daarom vooralsnog geschat op 480 minuten (8 uur) per jaar per wapenmakelaar. De geschatte tijd die de politie jaarlijks kwijt is met de uitvoering van deze taak is minimaal 10 x 8 uur = 80 uren, maximaal 30 x 8 uur = 240 uur. Deze registratie moet opgenomen worden in het registratiesysteem dat politie gebruikt (Verona).

De jaarlijkse nalevingskosten van deze maatregel vallen in de volgende bandbreedte: 4.246,40 euro (80 x 53,08 euro) en 12.739,20 euro (240 x 53,08 euro). Maar aangezien voor het verkrijgen van de erkenning als wapenmakelaar, evenals voor het verkrijgen van de erkenning door een wapenhandelaar (erkenninghouder), 500 euro aan legeskosten in rekening wordt gebracht dient een bedrag van tussen de 500 en 15.000 euro op de bovenstaande bedragen in mindering te worden gebracht. De nalevingskosten van deze maatregel op de politieorganisatie komen daarmee feitelijk uit op nul. De lastendruk voor de politie-professional blijft niettemin in stand.

De tijds- en geldinspanning die vereist is om een erkenning in de zin van artikel 9 van de wet te verkrijgen is aanzienlijk. De aanvrager dient bij de korpschef aan te tonen met gunstig gevolg het vakexamen voor de handel in wapens en munitie van de Politieacademie, of enige andere mogelijk in de toekomst te erkennen opleiding afgelegd te hebben. Cursuskosten bedragen 4.150 euro (basiscursus gevolgd door de cursus die eindigt in het vakexamen). De gecombineerde studiebelasting voor beide cursussen plus examen is 270 uur. Uitgaande van het standaard uurbedrag van 15 euro voor private personen zijn de eenmalige totale kosten als volgt:

((270 uur x 10/30 personen) x 15 euro) + (4.150 euro x 10/30 personen) = 82.500/246.000 euro.

De erkenning dient elk jaar te worden vernieuwd. Deze kost momenteel 500 euro per erkenning. Maar omdat dit legeskosten zijn gelden die niet als lastenverzwarend. Wel lastenverzwarend is dat wapenmakelaars, ten behoeve van de erkenningsaanvraag bij de korpschef, een informatieverplichting wordt opgelegd waarmee hun aanvraag wordt onderbouwd. Als de informatieplicht voor reguliere erkenninghouders (wapenhandelaren) als norm mag gelden, moet gerekend worden met een tijdsbelasting van 6 uur per erkenningsaanvraag.

Ook weer uitgaande van een aantal van tussen de 10 en 30 wapenmakelaars komt de totale lastendruk op ((6 uur x 45 euro) x 10/30 wapenmakelaars = jaarlijks 2.700/8.100 euro.

4.10 Verlof tot verkrijging categorie II wapens

Nieuw is de verplichting, in artikel 32, eerste lid, Wwm om een verlof tot verkrijging aan te vragen voor categorie II wapens. Deze verplichting gold dusver alleen voor categorie III wapens. Er is geen goede inschatting te maken van het aantal categorie II wapens dat jaarlijks verworven wordt, aangezien het Veronasysteem noch het systeem dat bij de dienst Justis gebruikt wordt voor de verlening van de ontheffing die benodigd is om legaal over een categorie II wapen te beschikken, er op ingericht zijn om, wat dat betreft, eenduidige gegevens te genereren.

Andere kosten voor het verkrijgen van een vergunning voor een wapen categorie II zijn bij benadering wel te berekenen. De kosten van het verlof tot verkrijging zijn 5 euro per aanvraag (legeskosten), die naar hun aard (leges) niet als lastendruk verhogend worden aangemerkt. Er kan vanuit worden gegaan dat de tijd die een ontheffingshouder straks kwijt is om een verlof tot verkrijging van een wapen in categorie II aan te vragen en te krijgen even lang zal zijn als de tijd die nodig is voor het aanvragen en verkrijgen – door een verlofhouder – van een verlof tot verkrijging van een categorie III wapen (hoofdzakelijk het invullen van het benodigde formulier). Die tijd wordt berekend op 1 uur. Vooralsnog wordt de lastendruk in relatie tot deze maatregel verwaarloosbaar geacht.

4.11 Markering van essentiële onderdelen van wapens

Gevolg van de wijziging van artikel 32a van de wet is dat (essentiële onderdelen van) vuurwapens, in voorkomende gevallen op meer plaatsen gemarkeerd moeten worden en, bovendien, dat het aantal gegevens dat gemarkeerd moet worden, is uitgebreid. Er is geen enkele reële inschatting te maken van het aantal vuurwapens of essentiële onderdelen van vuurwapens dat aanvullend gemarkeerd zal moeten worden, ook omdat niet bekend is hoeveel van de in te toekomst op de markt te brengen vuurwapens al volledig volgens de nieuwe normen gemarkeerd zal zijn.

Ook als we er vanuit mogen gaan dat de extra kosten aan de koper van het vuurwapen worden doorbelast brengt de uitgebreide markeringsverplichting een zekere lastendruk voor erkenninghouders met zich mee. Zij moeten immers, voor zover de betreffende vuurwapens niet al in de fabriek geheel conform de eisen van de wet gemarkeerd zijn, de aanvullende markeringen (laten) uitvoeren. Hoewel er in Nederland, naar schatting van de VVJS zo’n 200 erkenninghouders actief zijn, beschikt slechts een kleine minderheid van hen (5%) over een machine die benodigd is om markeringen op vuurwapens of zijn essentiële onderdelen aan te brengen. In de praktijk zullen – evenals nu het geval is – alleen erkenninghouders die over de juiste apparatuur beschikken markeringswerkzaamheden uitvoeren en deze dienst aan hun collega’s aanbieden. De tijd die gemoeid gaat met het uitvoeren van de extra markeringen wordt begroot op 2 uur.

Vooralsnog worden de eenmalige nalevingskosten van deze maatregel begroot op: 2 uur x 45 euro uurloon = 90 euro per vuurwapen.

4.12 Registratie van markeringen in het systeem van politie (Verona)

De verplichting voor de korpschef om op grond van de Wwm en Wnb verleende vergunningen in te voeren en bij te houden in een geautomatiseerd systeem van gegevensbestanden (artikel 35 lid 1 Wwm) was nog niet opgenomen in de wet, maar werd door de korpschef al wel uitgevoerd. Feitelijk verandert er dus aan deze situatie niets als er geen onderscheid wordt gemaakt tussen vuurwapens in de zin van de Wwm en voorwerpen in de zin van de richtlijn.

Duidelijk is dat de richtlijn vereist dat politie de essentiële onderdelen van wapens met markering registreert in Verona. Deze wijziging brengt nalevingskosten met zich mee omdat de extra registraties tijd vergen. De afzonderlijke registratie door de politie is van belang in die gevallen waarin de markering van de afzonderlijke onderdelen afwijken ten opzichte van de hoofdbestanddelen van het vuurwapen (denk aan afwijkende nummers of kalibers). In het huidige Verona, zijn circa 4.000 losse onderdelen afzonderlijk geregistreerd. Dit betreft hoofdzakelijk wissellopen. Aangenomen mag worden dat na de inwerkingtreding van deze wet aan deze situatie niets wijzigt. Door de politie wordt, in het licht van de aangescherpte markeringsregels, ingeschat dat het aantal extra uit te voeren registraties in de tientallen zal zitten. Voor het gemak wordt voor onderstaande berekening uitgegaan van 100 aanvullende registraties per jaar. Een registratie in het systeem kost naar schatting 20 minuten. De jaarlijkse extra lasten voor de publieke professional als gevolg van deze verplichting zijn: 100 x 20 minuten = 2.000 minuten. De jaarlijkse nalevingskosten zijn 2.000 minuten x 53,08 euro = 1.769 euro. Het systeem Verona is nog niet toegerust op het registreren van het merkteken (veelal een afbeelding) en de unieke markering. Het systeem Verona zal dus aangepast moeten worden om te kunnen voldoen aan het vereiste om het merkteken en de markering te kunnen registreren. Vermoedelijk zullen optische velden aangemaakt dienen te worden om de afbeelding te kunnen vastleggen. Verona kent jaarlijkse onderhoudskosten en beheerskosten van 1.000.000 euro. Hieruit worden jaarlijks gemiddeld 3 releases gerealiseerd op basis waarvan het systeem wordt aangepast.

Uitgaande van het feit dat er naar aanleiding van de implementatie één extra release zal worden uitgevoerd, zullen de nalevingskosten voor de politieorganisatie hiervan eenmalig ongeveer 333.333 euro zijn.

4.13 Bewaring van gegevens en uitwisseling van gegevens met EU-lidstaten

Aan de bewaring van gegevens worden in het nieuwe artikel 36 van de Wwm termijnen gekoppeld. Het archiveringssysteem van politie, Documentum, is hier bij de ontwikkeling van het systeem al op toegerust.

Voorts is een verplichting opgenomen voor de korpschef om op elektronische wijze gegevens over vergunningen die zijn verleend voor de overbrenging van vuurwapens en gegevens over de weigering van een vergunning op grond van veiligheidsoverwegingen of in verband met de betrouwbaarheid van de betrokken personen uit te wisselen met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten. Dit elektronische systeem zal door de Europese Commissie tot stand worden gebracht. Oplevering van het systeem door de Europese Commissie wordt in 2018 verwacht. De impact van deze informatieverplichting hangt af van hoe het systeem eruit gaat zien. Dat hier enige nalevingskosten uit voortvloeien voor de politie is onvermijdelijk.

4.14 Controlerende autoriteit gedeactiveerde wapens

Het nieuwe artikel 43 van de Wwm heeft wat lastendruk betreft tot gevolg dat volgens de regels gedeactiveerde vuurwapens door de korpschef worden gecontroleerd en gemarkeerd. Voor goedgekeurde gedeactiveerde vuurwapens wordt een Europees voorgeschreven certificaat afgegeven.

De inschatting die zowel door enkele erkenninghouders als de politie bevestigd wordt, is dat jaarlijks zo’n 2400 vuurwapens de procedure bij de betreffende autoriteit zullen doorlopen.

De capaciteit die gemoeid gaat met het uitvoeren van de voorgeschreven taken worden ingeschat op 2 fte. Dat representeert een bedrag van (2fte x (36 uur per week x 52 weken) x 53,08 euro per uur =) 198.732 euro per jaar. Er zijn nog enige (eenmalige) kosten te maken voor de aanschaf van een markeermachine van 4.000 euro en de inkoop van onvervalsbaar papier dat gebruikt wordt voor de certificaten (2400 x 5 euro per stuk = 12.000 euro).

De kosten voor controle, markering en certificaat komen daarmee uit ((198.732 per jaar + eenmalig 4000 + eenmalig 12.000) / 2400 ≈) op 90 euro per keuring. Hiervoor zullen leges ter hoogte van hetzelfde bedrag worden gerekend.

De totale nalevingskosten voor de burger bestaan uit twee componenten: 1) de legeskosten van 90 x 2400 = 216.000 euro per jaar; en 2) de tijd die gemoeid gaat met het verkrijgen van het benodigde certificaat. Die wordt ingeschat op 4 uur per geval, wat uit zou komen op een bedrag van 4 uur x 15 euro x 2400 = 144.000 euro. De totale lastendruk voor de burger komt daarmee uit op 360.000 euro per jaar.

4.15 Conclusie

Op grond van het voorgaande bedragen de lasten voor de publieke professional ten gevolge van dit wetsvoorstel:

tussen de 449.945 en 458.438 euro per jaar. Deze kosten worden via een legesverhoging, van iets meer dan 8 euro, doorberekend aan verlof- en jachtaktehouders.

en eenmalig 3.450.750 euro.

Kosten voor de politieorganisatie worden berekend op 348.333 euro.

Voor burgers en bedrijven geldt een volgende lastendruk:

Per jaar tussen de 727.700 en 743.100 euro.

Eenmalig moet worden uitgegaan van een bedrag tussen de 264.281 en 427.781 euro.

Hiervan wordt tussen de 221.000 en 231.000 euro omgezet in leges. De rest is te rekenen in tijd omgezet naar geldbedragen.

5. Advies en consultatie

Omdat dit wetsvoorstel implementatie betreft, en gezien de korte implementatietermijn, is afgezien van internetconsultatie en een formele consultatieronde. Wel zijn de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA)4, de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters, de Nederlandse Vereniging ter Bevordering en Instandhouding van Wapenverzamelingen NVBIW Edouard de Beaumont, de Jagersvereniging en de Verenigde Vakspecialisten Jacht & Schietsport (VVJS; de branchevereniging van erkenninghouders) in die zin beperkt geconsulteerd dat zij op voorhand benaderd zijn over de beleidskeuzes die gemaakt zouden kunnen worden, waarbij steeds als uitgangspunt gegolden heeft dat de impact van de nieuwe bepalingen in de wet- en regelgeving zo beperkt mogelijk zou zijn voor de huidige praktijk.

Op grond van het bepaalde in artikel 51, tweede lid van de Wet bescherming persoonsgegevens is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gevraagd te adviseren over het conceptwetsvoorstel5. Ook is advies uitgebracht over het conceptwetsvoorstel door het Adviescollege toetsing regeldruk6.

De AP geeft in zijn advies van 23 november 2017 aan dat in het algemeen wordt onderkend dat het maatschappelijk belang dat gemoeid is met de regulering van (vuur)wapenbezit, het tegengaan van het misbruik van die wapens voor criminele doeleinden, en het voorkomen van terreuraanslagen, inbreuken op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer kunnen rechtvaardigen. De aard en omvang van de in dit kader noodzakelijke gegevensverwerking en daarmee samenhangende inbreuken moeten echter zorgvuldig worden afgewogen en deze afweging moet ook inzichtelijk zijn. De AP zou graag nader toegelicht zien waarom de voorgestelde wijzigingen ten aanzien van de gegevensverwerking noodzakelijk zijn voor de regulering van het (vuur)wapenbezit en hoe ze misbruik van die wapens voor criminele doeleinden kunnen tegengaan. De AP acht verwijzing naar de te implementeren richtlijn onvoldoende toereikend als motivering voor de in het nieuw voorgestelde artikel 44 Wwm opgenomen uitzonderingen op het verbod op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. In dit artikel is bepaald dat de korpschef ten behoeve van de taakuitoefening op grond van de artikelen 35, 36 en 37 een reeks van bijzondere persoonsgegevens mag verwerken. De AP geeft aan dat een meer kenbare afweging moet worden gemaakt tussen het met die verwerking beoogde doel en de daarmee gepaard gaande inbreuk op de belangen van betrokkenen. Daarbij moet ook worden verzekerd dat er voldoende waarborgen zijn om willekeur en misbruik te voorkomen. De toelichting is naar aanleiding van deze adviezen enkele punten uitgebreid waarbij is benadrukt dat de Richtlijn een aantal verbeteringen met betrekking tot de registratie van gegevens van wapenverloven vereist en uitwisseling van de weigering om bepaalde verloven te verstrekken voorschrijft. Hierbij worden noodzakelijkerwijs bijzondere persoonsgegevens verwerkt omdat de veiligheidsafweging die door politie wordt gemaakt over de verstrekking van een wapenverlof ver strekt. In artikel 13, vierde lid, van de Richtlijn is bepaald dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op elektronische wijze informatie uit wisselen over vergunningen die zijn verleend voor de overbrenging van vuurwapens naar een andere lidstaat en informatie over de weigering om overeenkomstig de artikelen 6 en 7 vergunningen te verlenen op grond van veiligheidsoverwegingen of in verband met de betrouwbaarheid van de betrokken persoon. In artikel 13, vijfde lid, van de Richtlijn wordt gesteld dat de Commissie voorziet in een systeem voor de uitwisseling van de in dit artikel vermelde informatie. De AP acht het wenselijk dat wordt aangegeven welke gegevens onder welke voorwaarden kunnen of moeten worden verstrekt en dat daarbij aandacht wordt besteed aan de noodzaak van die gegevensverstrekking in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Tot echter in het door de Commissie te verstrekken systeem is voorzien is niet te bepalen met welke frequentie de gegevens ter beschikking moeten worden gesteld of voor de verstrekking beperkingen of voorwaarden kunnen gelden. Er is zodoende bewust voor gekozen de normstelling hierover in de wet zo te formuleren dat deze niet in de weg staat aan het gebruik van het systeem om het moment dat dit door de Commissie wordt verstrekt. Uiteraard wordt de aanbeveling van de AP dat bij de ontwikkeling van dit systeem via de daarvoor beschikbare kanalen moet worden bevorderd dat bovenstaande overwegingen wel alsnog worden gemaakt, ter harte genomen. Daarbij wordt ook aandacht gevraagd voor de noodzaak en het belang van een passend beveiligingsniveau. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 24 mei 2018 is aan het voorgestelde 37 van de Wwm de bevoegdheid toegevoegd om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen welke gegevens bij het gebruik van het systeem worden verwerkt.

De AP adviseert tenslotte in de memorie van toelichting aan te geven wat het wettelijk kader is ten aanzien van de beveiliging van de persoonsgegevens, waaronder de verplichtingen voor partijen die verantwoordelijk zijn voor de verwerking van persoonsgegevens. De toelichting is naar aanleiding van dit advies op enkele punten uitgebreid.

Naar aanleiding van het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk is in het artikelsgewijze deel van de toelichting (bij artikel I onderdeel P) uitgelegd welke alternatieven zijn overwogen voor het aanwijzen van de korpschef als controlerende autoriteit voor onbruikbaar gemaakte wapens. Ook is de regeldrukparagraaf op een aantal punten aangevuld.

De Afdeling heeft geadviseerd in de toelichting nader in te gaan op de eis die wordt gesteld in het voorgestelde artikel 6b, derde lid, van de Wwm. De hierin opgenomen bepaling komt overeen met de afwijzingsgrond voor bevoegdheidsdocumenten voor het bezit van een wapen in artikel 7 van de Wwm. Dit is naar aanleiding van het advies van de Afdeling in de wettekst verduidelijkt. Verder is het artikelsgewijs deel van de toelichting bij artikel E aangevuld met een motivering van de gestelde eis. Ook is daar verder uitgelegd wat de intrekking van de erkenning door de Minister voor consequenties heeft voor de leden van de vereniging. De toelichting maakt ook duidelijk dat de eis van een verplicht lidmaatschap van een vereniging niet zal gelden voor verzamelaars. Verzamelaars kunnen in de toekomst het lidmaatschap van een erkende vereniging overigens wel benutten om makkelijker aan te tonen dat zij aan enkele nadere bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen voldoen.

6. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Dit wetvoorstel treedt zo spoedig mogelijk nadat het wet geworden is in werking. Het is niet referendabel in de zin van de Wet raadgevend referendum.

Transponeringstabel

Richtlijn zoals gewijzigd door EU2017/853

Wettelijke implementatie in de Wet wapens en munitie, tenzij anders vermeld

Beleidsruimte

Toelichting invulling beleidsruimte

Artikel 1, lid 1

Definitie «vuurwapen»

Behoeft geen implementatie. Richtlijn is op dit punt alleen opnieuw vastgesteld.

Nvt

Artikel 1, lid 2

Definitie «essentieel onderdeel»

Definitie opgenomen in artikel 1 Wwm en wijziging van artikel 3 Wwm.

Geen

Artikel 1, lid 3

Definitie «munitie»

Behoeft geen implementatie. Richtlijn is op dit punt alleen opnieuw vastgesteld.

Nvt

Artikel 1, lid 4

Definitie «alarm en seinwapens»

Behoeft geen implementatie. De bestaande Nederlandse regelgeving op dit punt is strenger dan de richtlijn voorschrijft.

Zie artikel 2 Wwm.

Geen

Artikel 1, lid 5

Definitie «wapens voor saluutschoten en akoestische signalen»

Behoeft geen implementatie.

De bestaande Nederlandse regelgeving op dit punt is strenger dan de richtlijn voorschrijft.

Zie artikel 2 Wwm.

Geen

Artikel 1, lid 6

Definitie «onklaar gemaakte wapens»

Definitie opgenomen in artikel 1 Wwm.

Geen

Artikel 1, lid 7

Definitie «museum»

Wijziging artikel 4 Wwm

Interpretatie begrippen cultureel, historisch etc. geeft enige beleidsruimte.

Uitwerken van legitieme doeleinden musea geschiedt in AMvB. Het bestaande beleid wordt hierbij zo veel mogelijk gehandhaafd.

Artikel 1, lid 8

Definitie «verzamelaar»

Wijziging artikel 4 Wwm

Interpretatie begrippen cultureel, historisch etc. geeft enige beleidsruimte.

Uitwerken van legitieme doeleinden verzamelaar geschiedt in AMvB. Het bestaande beleid wordt hierbij zo veel mogelijk gehandhaafd.

Artikel 1, lid 9

Definitie «wapenhandelaar»

Behoeft geen implementatie Is slechts redactionele aanpassing van de Vuurwapenrichtlijn.

Nvt

Artikel 1, lid 10

Definitie «wapenmakelaar»

Wijziging artikel 9 Wwm

Geen

Artikel 1, lid 11

Definitie «illegale handel»

Behoeft geen implementatie. Artikellid is enkel opnieuw vastgesteld.

Volgt uit de strafbepalingen van de artt. 54 en 55 Wwm

Nvt

Artikel 1, lid 12

Definitie «illegale vervaardiging»

Behoeft geen implementatie. Artikellid is enkel opnieuw vastgesteld.

Volgt uit de strafbepalingen van de artt 54 en 55 Wwm

Nvt

Artikel 1, lid 13

Definitie «tracering»

Behoeft geen implementatie. Artikellid is enkel opnieuw vastgesteld. Volgt uit systeem van markering en verplichte registratie.

Nvt

Artikel 1, lid 2

Behoeft geen implementatie Is slechts redactionele aanpassing van de Vuurwapenrichtlijn.

Nvt

Artikel 1, lid 3

Definitie in Wwm van Europese vuurwapenpas is verouderd. Is aangepast in artikel 1 Wwm.

Geen

Artikel 2, lid 1

Behoeft geen implementatie. Is slechts redactionele aanpassing van de Vuurwapenrichtlijn.

Nvt

Artikel 2, lid 2

Behoeft geen implementatie. Is slechts redactionele aanpassing van de Vuurwapenrichtlijn.

Nvt

Artikel 4, lid 1

Artikel 32a Wwm is gewijzigd.

Geen

Artikel 4, lid 2

Artikel 32a Wwm is gewijzigd

Uitzondering op markeringsplicht mogelijk voor vuurwapens met een bijzonder historisch belang.

Er komt een AMvB met voorschriften van markering van vuurwapens met een bijzonder historisch belang. Sluit aan bij doelstellingseisen musea en verzamelaars.

Artikel 4, lid 2bis

Geen implementatie vereist. Bevoegdheidsbepaling voor de Commissie.

Nvt

Artikel 4, lid 3

Is met toevoeging van wapenmakelaar aan artikel 9 Wwm verwerkt. Eisen golden reeds voor wapenhandelaren

Geen

Artikel 4, lid 4, onder i

Nieuwe paragraaf 9a in Wwm

Geen

Artikel 4, lid 4, onder ii

Tegelijk met deze wetswijziging zal een wijziging van de Rwm in werking treden waarin, de o.g.v. artikel 42 Wwm gestelde regels voor het register van erkenninghouders worden aangepast.

Geen

Artikel 4, lid 5

Geen implementatie vereist. Volgt uit registratiesysteem.

Nvt

Artikel 4bis

Dit vergt implementatie door aanpassing van het vrijstellingenregime in de Rwm. Hier moet voor sommige gevallen een meld- en registratieplicht aan worden verbonden.

Geen

 

Artikel 5, lid 1

De bepaling in de richtlijn is grotendeels opnieuw vastgesteld. De toevoeging over passende opslag van het wapen door een volwassene is reeds geldende praktijk en wordt verder bestendigd in de uitwerking in de Rwm van opslagverplichtingen o.g.v. artikel 33 Wwm. Zie ook artikel 5bis Richtlijn.

Geen

Artikel 5, lid 2

De Wet van 29 mei 2017 tot wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit (Stb. 2017, 242) voorziet in een monitoringsysteem (screening). Volledige inwerkingtreding is voorzien voor 1-9-2018.

De werking van het monitoringssysteem verloop naar keuze op permanente of niet permanente basis.

 

Artikel 5, lid 3

Wijziging artikel 3 Wwm en nieuw artikel 7, zesde lid, Wwm.

Geen

Artikel 5bis

Tegelijk met deze wetswijziging zal een wijziging van de Rwm in werking treden waarin, o.g.v. artikel 33 Wwm, de regels voor wapen- en munitieopslag bij verlof- dan wel ontheffingshouders, die voorheen alleen in de Circulaire wapens en munitie te vinden waren, zijn opgenomen.

Invulling van begrippen passende opslag en passend toezicht.

Geen wijziging van geldend beleid. Wat reeds in Cwm vastligt wordt in Rwm opgenomen.

Artikel 5ter

Wijziging van de artikelen 31 en 32 Wwm.

Geen

Artikel 6, lid 1

Vergt geen implementatie. Volgt uit de artikelen 8 en 49 Wwm.

Nvt

Artikel 6, lid 2

Vergt geen implementatie.

Artikel 4 Wwm biedt reeds mogelijkheid van ontheffingen.

Ja. Richtlijn staat uitzonderingen op bezit Cat A wapens toe in individuele gevallen voor doel bescherming van veiligheid e.d.

Er wordt vastgehouden aan het huidige regime van ontheffingen.

Artikel 6, lid 3

Wijziging artikel 4 Wwm en nieuw artikel 6b Wwm.

Ja. Om gebruikt te kunnen maken van de geboden ruimte moet worden bewezen dat er maatregelen zijn getroffen waaruit blijkt dat de wapenbezitter kan omgaan met risico's voor de openbare veiligheid of de openbare orde en dat de betrokken vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie zijn opgeslagen aan de hand van een veiligheidsniveau dat in verhouding staat tot de risico's van ongeoorloofde toegang tot deze voorwerpen.

Ook moet een register van verzamelaars worden vastgelegd en moet een passend monitoringsysteem tot stand komen.

Bij de uitwerking van deze mogelijkheid is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestaande regime zoals vastgelegd in deel B/3 van de Cwm.

Artikel 6, lid 4

Dit behoeft geen implementatie. Onder artikel 9 Wwm gelden al strikte veiligheidsvoorwaarden voor wapenhandelaren en wapenmakelaren

Ja. Handel in Cat A wapens hoeft niet volledig verboden te worden.

Huidig beleid blijft gelden.

Artikel 6, lid 5

Dit behoeft geen implementatie. Artikel 4 Wwm biedt reeds mogelijkheid van ontheffingen.

Ja. Musea mogen in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie verwerven en voorhanden hebben, mits aan strikte veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.

Huidig beleid blijft gelden.

Artikel 6, lid 6

Nieuw artikel 6b Wwm en wijziging artikel 28 Wwm.

Als er voor wordt gekozen het bezit van de in de Richtlijn genoemde wapens aan sportschutters toe te staan moet aan de in de Richtlijn opgesomde veiligheidsvoorschriften worden voldaan.

De voorschriften worden uitgewerkt bij AMvB. Er wordt zo veel mogelijk aangesloten bij het reeds bestaande regime zoals uitgewerkt in artikel 43 en 43a Rwm en B/2 Cwm.

Artikel 6, lid 7

Behoeft geen implementatie. De vergunningen onder de Wwm kennen al een maximum duur van 5 jaar.

Nvt

Artikel 7, lid 4

Behoeft geen implementatie. Vuurwapenrichtlijn is op dit punt alleen opnieuw vastgesteld

Nvt

Artikel 7, lid 4bis

Behoeft geen implementatie. Omdat alsnog aan de voorwaarden van de Richtlijn moet worden voldaan, geldt ook voor oude gevallen het nieuwe regime.

NB nieuw regime geldt niet voor onder

punt 8 van categorie A ingedeelde semiautomatische vuurwapens.

Deze wapens mogen dus niet meer vergund worden aan sportschutters. Artikel 28 Wwm is aangevuld met een nieuw zesde lid.

Nvt

Artikel 8, lid 3

Behoeft geen implementatie. Vuurwapenrichtlijn is op dit punt alleen redactioneel gewijzigd.

Nvt

Artikel 10, lid 1

Nieuw artikel 3, derde lid, Wwm.

Geen

Artikel 10, lid 2

Nieuw artikel 9a Wwm.

Geen

Artikel 10bis, lid 1

Aanpassing artikel 9 Wwm. Nieuw zevende lid.

Lidstaten moeten maatregelen nemen om er voor te zorgen dat bepaalde wapens niet kunnen worden omgebouwd.

Er is gekozen voor een verbodsbepaling voor erkenninghouders.

Artikel 10bis, lid 2

Behoeft geen implementatie. Deze voorzieningen zijn onder de Wwm al een vuurwapen. Zie artikel 2 Wwm.

Geen

Artikel 10bis, lid 3

Geen implementatie vereist. Bevoegdheidsbepaling voor de Commissie.

Nvt

Artikel 10ter, lid 1

Nieuw artikel 43 Wwm. De korpschef wordt aangewezen als bevoegde autoriteit voor de controle op onbruikbaar maken vuurwapens.

Geen

 

Artikel 10ter, lid 2

Geen implementatie vereist. Bevoegdheidsbepaling voor de Commissie.

Nvt

Artikel 10ter, lid 3

Geen implementatie vereist. Interne procedure EU.

Nvt

Artikel 10ter, lid 4

Feitelijk handelen; melding aan EU

Nvt

Artikel 10ter, lid 5

Geen implementatie vereist. Interne procedure EU.

Nvt

Artikel 10ter, lid 6

Geen implementatie vereist. Interne procedure EU.

Nvt

Artikel 10ter, lid 7

Geen implementatie vereist. Interne procedure EU.

Nvt

Artikel 11, lid 1

Nieuw artikel 14, zevende lid, Wwm

Geen

Artikel 12, lid 2

Artikel 14, vierde lid Wwm wordt aangevuld.

Geen

Paragraaf 15 van de Rwm wordt aangepast voor personen die historische gebeurtenissen naspelen (re-enactment).

Artikel 13, lid 4

Nieuw artikel 37 Wwm

Geen

Artikel 13, lid 5

Geen implementatie vereist. Bevoegdheidsbepaling voor de Commissie.

Nvt

Artikel 13 bis

Geen implementatie vereist. Bevoegdheidsbepaling voor de Commissie

Nvt

Artikel 13 ter

Geen implementatie vereist. Interne procedure EU.

Nvt

Artikel 17

Geen implementatie vereist. Evaluatieverplichting Commissie.

Nvt

Wijziging Bijlage I

Vergt geen implementatie.

   

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I

A

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt enkele definities, waaronder de definitie van de Europese Vuurwapenpas, te actualiseren. In de oude wettekst wordt nog verwezen naar de Europese gemeenschappen. Er is gekozen voor een nieuwe (dynamische) verwijzing.

Aan de lijst met definities is een definitie van de Richtlijn toegevoegd. Er werd reeds op een aantal plekken in de wet naar de Vuurwapenrichtlijn verwezen. De noodzaak hiertoe wordt door dit wetsvoorstel groter. Door het begrip Richtlijn te definiëren worden de diverse artikelen beter leesbaar en wordt ook zichtbaarder dat de Nederlandse regelgeving voor legaal wapenbezit steeds verder wordt ingevuld door Unierechtelijke normen.

Het begrip essentieel onderdeel van een vuurwapen wordt gedefinieerd in onderdeel 17 van artikel 1 Wwm. Onder de Wwm was dat begrip tot nu toe alleen gedefinieerd in lagere regelgeving. De nieuwe definitie is dynamisch. Het begrip essentieel onderdeel van een vuurwapen wordt met de nieuwe richtlijn verbreed en is thans volgens de Vuurwapenrichtlijn de loop, de framegroep, de kastgroep (indien van toepassing zowel het bovenste als het onderste gedeelte van de kastgroep), de slede, de cilinder, de grendel of het afsluiterblok. In de voorgestelde definitie van essentieel onderdeel wordt specifiek aangegeven dat het een onderdeel is van een vuurwapen als bedoeld in de Richtlijn.

In artikel 1, onderdeel 3, Wwm wordt ook gedefinieerd wat een vuurwapen in de zin van de Wwm is. Deze definitie wijkt iets af van de definitie in de Richtlijn. De Wwm gebruikt de definitie van vuurwapen uit artikel 1 met name in artikel 2 Wwm dat begint met «Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën». In de categorieën II en III worden dan verschillende vuurwapens genoemd, maar ook andere voorwerpen. Deze laatste voorwerpen worden dus een even onwenselijk wapen geacht als een vuurwapen en verboden behoudens een ontheffing of een verlof. De definitie van een vuurwapen uit de Richtlijn geldt al langer maar is nooit in de wet opgenomen omdat de Wwm regelgeving strenger is en alles wat een vuurwapen is volgens de Richtlijn i.i.g. een categorie II of III wapen is volgens de Wwm. Met de huidige uitbreiding van de Richtlijn geldt dat nog steeds. Volledige toepassing van de nieuwe regels uit de Richtlijn op categorie II en III wapens leidt op punten tot zwaardere verplichtingen voor bezitters van een wapen anders dan een vuurwapen in de zin van de Richtlijn dan de Richtlijn voorschrijft. Aanpassing van de definitie van vuurwapen in de Wwm leidt tot een onoverzichtelijke situatie voor de huidige uitvoeringspraktijk. Zodoende is gekozen voor behoud van beide definities.

In de definities en bepalingen ter implementatie van de Richtlijn is in dit wetsvoorstel dus steeds aangegeven dat het gaat om een vuurwapen in de zin van de Richtlijn.

Ook is in onderdeel 18 van artikel 1 een definitie voor onbruikbaar gemaakte wapens opgenomen. De Vuurwapenrichtlijn gaat er van uit dat alleen onbruikbaar gemaakte wapens in de zin van de richtlijn niet langer vergunningplichtig moeten zijn. De definitie van onbruikbaar gemaakte wapens is in de Wwm van belang om een onderscheid te kunnen maken tussen deze voorwerpen en wapens die niet voor direct gebruik geschikt zijn maar wel uiteindelijk weer gebruikt zouden kunnen worden. Deze laatste soort wapens is volgens de Richtlijn vaak een akoestisch wapen of wapen voor saluutschoten. Voor onbruikbaar gemaakte wapens worden door de Commissie technische voorschriften vastgesteld. De Richtlijn bepaalt in artikel 10ter, tweede lid, dat de Commissie op dit punt uitvoeringshandelingen moet vaststellen. Deze voorschriften zullen in Nederland gelden via de vrijstellingsregeling voor onbruikbaar gemaakte wapens in de Rwm.

De lidstaten worden in de Richtlijn verplicht een autoriteit aan te wijzen die controleert of het wapen volgens deze voorschriften onbruikbaar is gemaakt. Hier is in dit wetsvoorstel uitvoering aan gegeven in artikel I, onderdeel P.

B

In dit voorstel is bij de verwijzingen naar de Vuurwapenrichtlijn algemeen gekozen voor een dynamische verwijzing. Bij een dergelijke verwijzing naar richtlijnbepalingen moet afzonderlijk worden aangegeven vanaf welk tijdstip wijzigingen van de desbetreffende bepalingen doorwerken in het Nederlandse recht. Dit wordt geregeld in het nieuw voorgestelde artikel 1a van de Wwm.

C

Uitgangspunt van de Richtlijn is dat de regels over vuurwapens ook betrekking hebben op de essentiële onderdelen van een vuurwapen. Dit om te voorkomen dat het verbod op het bezit van een wapen kan worden ontlopen door het vuurwapen uit elkaar te halen. Dit brengt met zich mee dat de regels die op grond van de Richtlijn voor vuurwapens gelden ook dienen te gelden voor essentiële onderdelen.

In de Wwm is in artikel 3 bepaald dat de bepalingen betreffende wapens mede van toepassing zijn op onderdelen en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn. Het begrip onderdelen van wezenlijke aard uit de Wwm en «essentiële onderdelen» uit de Richtlijn overlapt grotendeels maar is niet helemaal hetzelfde, onder meer omdat de Wwm op meer wapens betrekking heeft dan op vuurwapens zoals gedefinieerd in de Richtlijn. Tot nu toe werd aangenomen dat een essentieel onderdeel ook kon worden opgevat als een wezenlijk onderdeel in de zin van de Wwm, maar met de uitbreiding van de definitie in de Richtlijn is dat niet meer in alle gevallen buiten twijfel.

Er is daarom voor gekozen het begrip essentiële onderdelen toe te voegen aan artikel 3, zodat is verzekerd dat de bepalingen uit de wet die zien op wapens ook zien op de essentiële onderdelen van vuurwapens. Hiermee wordt bereikt dat de bedoeling van de Richtlijn om deze onderdelen altijd ook zelfstandig als vuurwapen te kwalificeren ook in de Wwm volledig doorwerkt. Ongewijzigd blijft het uitgangspunt van artikel 3 dat de bepalingen die zien op wapens (dus ook andere dan vuurwapens in de zin van de Richtlijn) ook zien op de onderdelen van wezenlijke aard daarvan.

Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Richtlijn mag de verwerving van magazijnen voor semiautomatische vuurwapens met centrale ontsteking die meer dan 20 patronen of meer dan 10 patronen in het geval van lange vuurwapens kunnen bevatten enkel worden toegestaan aan personen aan wie een vergunning is verleend uit hoofde van artikel 6 of van wie een vergunning is bevestigd, vernieuwd of verlengd uit hoofde van artikel 7, lid 4 bis van de Richtlijn. Dit betekent dat de verwerving en het bezit van een dergelijk magazijn voor anderen verboden wordt.

Bepaalde magazijnen worden thans op grond van de wet al beschouwd als wezenlijk onderdeel van een wapen en zijn apart vergunningplichtig. Er worden echter geen voorwaarden aan het aantal patronen dat er in kan gesteld, zodat niet gezegd kan worden dat alle magazijnen waar de Richtlijn op ziet onder de huidige Nederlandse regelgeving verboden zijn. Om dit te bereiken wordt een derde lid aan artikel 3 toegevoegd dat bepaalt dat in elk geval een magazijn als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Richtlijn een hulpstuk is in de zin van artikel 3, eerste lid, van de wet.

Hoewel deze magazijnen zeker niet de enige hulpstukken zijn die vergunningplichtig zijn, worden zij hier uitdrukkelijk in de wet opgenomen om te markeren dat sprake is van een nieuwe vergunningplicht op grond van de Richtlijn.

D

Volgens de Richtlijn mag het verwerven en voorhanden hebben van een Categorie A wapen worden toegestaan indien dat nodig is voor educatieve, culturele (onder meer voor film en theater), onderzoeks- of historische doeleinden. Daarbij kunnen lidstaten opteren om erkende musea en verzamelaars toestemming te verlenen voor het verwerven en voorhanden hebben van vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie ingedeeld in categorie A wanneer dit noodzakelijk is voor historische, culturele, wetenschappelijke, technische en educatieve doeleinden of uit erfgoedoverwegingen op. De lidstaten moeten er voor zorgen dat ze een systeem hebben voor toezicht op verzamelaars en verzamelingen. Categorie A wapens in de zin van de Richtlijn vallen grotendeels onder categorie II wapens in de zin van de Wwm. Voor deze wapens kan in individuele gevallen alleen een ontheffing worden verstrekt. Dit is geregeld in artikel 4 van de Wwm.

In artikel 4 Wwm wordt de erkenning als museum of verzamelaar in de zin van de Richtlijn als voorwaarde voor de ontheffing toegevoegd. De voorwaarden voor de erkenning van een museum of verzamelaar in de zin van de Richtlijn worden bij algemene maatregel van bestuur bepaald. Hierbij zal worden uitgewerkt wat moet worden verstaan onder historische, culturele, wetenschappelijke, technische en educatieve doeleinden en erfgoedoverwegingen.

Het toezicht op verzamelaars komt aan de orde bij onderdeel E.

E

Volgens de Richtlijn kunnen lidstaten toestaan dat sportschutters de onder punt 6 of 7 van Categorie A in bijlage I bij de Richtlijn ingedeelde semiautomatische vuurwapens verwerven en voorhanden hebben, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Een van die voorwaarden is dat de sportschutter lid is van een schietvereniging en daar gedurende ten minste twaalf maanden regelmatig heeft getraind.

In Nederland is het verplichte lidmaatschap van een vereniging, zowel voor sportschutters als verzamelaars, onderdeel van het afwegingskader bij de vraag of iemand een voldoende redelijk belang heeft voor een wapenvergunning en of daarbij aan alle noodzakelijke veiligheidsvoorschriften wordt voldaan. Sportschutters moeten lid zijn van een schietvereniging welke via een systeem van certificering gecontroleerd wordt door de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA) of de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters (KNTS). Voor verzamelaars van wapens is het lidmaatschap voorgeschreven van een door de Minister van Justitie en Veiligheid erkende vereniging van wapenverzamelaars zoals de Nederlandse Vereniging ter Bevordering en Instandhouding van Wapenverzamelingen, Edouard de Beaumont het kader waaruit blijkt dat zij wapens onder zich willen houden voor erkende historische en culturele doeleinden. Verzamelaars van munitie dienen lid te zijn van een bij de European Cartridge Research Association aangesloten vereniging, zoals de Nederlandse Vereniging ter Bestudering van Munitie en Ballistiek.

Alhoewel het verenigingsvereiste dus al een rol speelt bij de afweging of iemand en wapen kan worden toevertrouwd en daarmee met de toevoeging hiervan in de Wwm voor de praktijk niets verandert, wordt om te voldoen aan de voorwaarden van de Richtlijn in het nieuwe 6b van de Wwm bepaald dat de vergunningverlening voor het bezit van een wapen afhankelijk mag worden gesteld van het lidmaatschap van een door de Minister van Justitie en Veiligheid te erkennen vereniging. Hierbij is in de wet bepaald aan welke eisen de vereniging voor goedkeuring moet voldoen. In de praktijk zal bij de goedkeuring door de Minister kunnen worden aangesloten bij bestaande afspraken, waarbij het lidmaatschap van de schietvereniging van de KNSA of de KNTS, of een certificering door deze partijen, reden is om aan te nemen dat aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

Het verenigingsvereiste is een goed middel gebleken om veiligheidswaarborgen te stellen voor wapenbezit. Bij verenigingen waar schietsport wordt beoefend moet worden voldaan aan objectieve veiligheidseisen, bijvoorbeeld ten aanzien van de situatie op de schietbaan en de wapenopslag van verenigingswapens. Verenigingen waar schietsport wordt beoefend moeten er ook in algemene zin voor zorgen dat dit op veilige en verantwoorde wijze gebeurt. Hier ligt een belangrijke rol voor de verplichte beheerder bij een vereniging. Het verenigingsverband geeft bovendien een sociale controle, waardoor beter toezicht op de individuele wapenbezitter mogelijk is. Dit systeem wordt versterkt door de eis van een presentieregister en een verklaring omtrent gedrag voor leden die geen wapenverlof hebben.

In het derde lid is bepaald dat de Minister de erkenning weigert indien er reden is om te vrezen dat door de vereniging of door zijn leden misbruik zal worden gemaakt van wapens en munitie. Vrees voor misbruik is op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel d, van de Wet wapens en munitie een weigeringsgrond voor een zelfstandig wapenverlof. Dit is gedaan omdat de toets op vrees voor misbruik bij schietverenigingen niet altijd kan verlopen via de individuele wapenverloven van de leden van de vereniging. Niet alle leden van een schietvereniging zullen een eigen wapen met bijbehorend verlof hebben, terwijl er door of op de vereniging wel wapens beschikbaar worden gesteld om hiermee te oefenen. Ten aanzien van personen die geen wapenverlof aanvragen kan niet op grond daarvan getoetst of sprake is van vrees voor misbruik van wapens en munitie ontbreekt moet deze toets via de erkenning van de vereniging verlopen.

Het intrekken van een individueel wapenverlof is geen alternatief voor het intrekken van de erkenning van de vereniging. In de eerste plaats is, zoals hierboven is toegelicht, van een individueel wapenverlof niet altijd sprake. In die gevallen is er dus geen wapenverlof om in te trekken. Daarnaast is ook ander misbruik mogelijk, dat niet kan worden voorkomen door intrekking van een individueel wapenverlof. Ook zonder een individueel wapenverlof heeft, geeft het lidmaatschap van de vereniging immers toegang tot wapens. Een vereniging die geen maatregelen treft tegen misbruik door personen te weren waarvan gevreesd moet worden dat zij misbruik zullen maken van wapens of munitie, biedt een onvoldoende veilig kader voor de uitoefening van de schietsport. Dit brengt een risico voor de veiligheid van derden.

F

Artikel 5, derde lid, van de Richtlijn eist dat de lidstaten een vergunning voor het bezit van een vuurwapen intrekken als blijkt dat degene aan wie die vergunning is verleend een magazijn in bezit heeft dat volgens de Richtlijn niet toegestaan moet zijn en waarvoor degene die het in zijn bezit heeft geen vergunning heeft. Hiertoe wordt een bijzondere intrekkingsgrond aan artikel 7 Wwm toegevoegd.

G

De Richtlijn verplicht de lidstaten de activiteiten van wapenmakelaren, zoals die in de Richtlijn zijn gedefinieerd, aan dezelfde eisen te onderwerpen als wapenhandelaren aangezien zij vergelijkbare diensten verrichten. Zij moeten ingevolge artikel 4, derde lid, van de Richtlijn een vergunning nodig hebben en gecontroleerd worden op integriteit en bekwaamheid. In de Nederlandse regelgeving zijn wapenmakelaren tot nu toe niet gereguleerd. Dit vergt zodoende aanpassing van de Wwm.

Artikel 9 Wwm, dat de activiteiten waarvoor een erkenning moet worden aangevraagd regelt, wordt met de voorgestelde wijziging uitgebreid met de activiteiten van wapenmakelaren. Hierbij is de definitie van wapenmakelaar uit de Richtlijn volledig in artikel 9 Wwm opgenomen om zeker te stellen dat alle bedoelde activiteiten zijn meegenomen.

De Richtlijn stelt in artikel 10 bis, eerste lid, dat de lidstaten maatregelen moeten treffen om te waarborgen dat voorzieningen met een patroonhouder die zijn ontworpen om enkel losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische seinpatronen af te vuren niet kunnen worden omgebouwd tot vuurwapen. Hiertoe is in het nieuwe zesde lid van artikel 9 bepaald dat de bevoegdheid voor erkenninghouders om een wapen om te bouwen is beperkt in de zin dat zij geen wapens die geen vuurwapen zijn mogen ombouwen tot vuurwapen.

H

Op grond van artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn zijn wapenhandelaren en -makelaren verplicht elke poging tot transacties die zij redelijkerwijs verdacht vinden te melden bij de bevoegde autoriteiten. Deze verplichting wordt vastgelegd in het nieuw voorgestelde artikel 9a van de Wwm. Om de eis uitvoerbaar te maken wordt bij algemene maatregel van bestuur omschreven wat verdachte transacties zijn. Bij de invulling van deze omschrijving zal worden aangesloten bij wat in de praktijk reeds als verdacht wordt gezien, bijvoorbeeld op grond van de aard of schaal van de transactie. De Richtlijn geeft ook voorbeelden van situaties waaraan gedacht kan worden: indien sprake is van ongebruikelijke hoeveelheden voor het beoogde eigen gebruik, indien de koper niet vertrouwd lijkt te zijn met het gebruik van de munitie of indien de koper erop aandringt met contant geld te betalen en niet bereid is bewijsstukken betreffende zijn of haar identiteit over te leggen.

I

Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Richtlijn moet het personen die wapens gebruiken om historische gebeurtenissen na te spelen (ook wel re-enactment genoemd), worden toegestaan om de wapens binnen de EU zonder voorafgaande toestemming mee op reis te nemen, mist zij een Europese vuurwapenpas voor deze wapens hebben ze en de reden van hun reis kunnen aantonen met een uitnodiging of ander bewijs voor hun activiteiten in de lidstaat van bestemming. Om dit mogelijk te maken wordt de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van het consentvereiste in artikel 14 Wwm uitgebreid naar deze re-enactors.

De Richtlijn verplicht de lidstaten om maatregelen te treffen om er voor te zorgen dat de identiteit van kopers van een vuurwapen of munitie bij een koop op afstand wordt gecontroleerd. Voor zover daarbij sprake is van het doen binnenkomen of uitgaan van een wapen of munitie moet hiervoor een consent worden aangevraagd. Bij de verstrekking van een consent wordt de identiteit van betrokkene gecontroleerd. In het nieuwe zevende lid van artikel 14 is benadrukt dat het vereiste van een consent ook geldt bij koop op afstand.

J

De Richtlijn stelt aan de verlofverlening aan sportschutters die een onder punt 6 of 7 van categorie A van de Richtlijn ingedeeld semiautomatische vuurwapen voorhanden willen hebben een aantal voorwaarden. Het verenigingsvereiste is hierboven bij onderdeel E besproken.

Een andere voorwaarde die in dit verband ingevolge de Richtlijn moeten worden gesteld is dat bewijs wordt geleverd dat de sportschutter actief traint voor of deelneemt aan erkende schietwedstrijden.

Voorgesteld wordt om deze voorwaarde in te vullen in het kader van het «redelijk belang» begrip, dat is neergelegd in artikel 28, tweede lid, onderdeel a, van de wet. Daartoe is in dat artikellid een grondslag opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wanneer sprake is van een redelijk belang.

K en L

De Richtlijn verplicht de lidstaten om maatregelen te treffen om er voor te zorgen dat de identiteit van kopers van een vuurwapen of munitie bij een koop op afstand wordt gecontroleerd. In artikel 32 van de Wwm is het verlof tot verkrijging geregeld. Dit verlof wordt met de voorgestelde wijziging ook verplicht gesteld voor categorie II wapens zodat in alle gevallen van overdracht van een vuurwapen de identiteit van betrokkene moet worden gecontroleerd.

M

Een belangrijk gevolg van de nieuwe richtlijn is dat het aantal essentiële onderdelen van vuurwapens dat gemarkeerd moet worden sterk is uitgebreid. Ook zijn de markeringsregels zelf aangescherpt en moeten verschillende andere gegevens over het vuurwapen voortaan worden vastgelegd. Hierdoor worden de traceringsmogelijkheden voor deze vuurwapens aanzienlijk vergroot. Nu de begrippen Richtlijn en essentiële onderdelen in artikel 1 algemeen voor de Wwm zijn gedefinieerd is de redactie van artikel 32a Wwm hieraan aangepast.

De Richtlijn staat toe dat afwijkende markeringsregels worden vastgesteld voor vuurwapens en essentiële onderdelen die van bijzonder historisch belang zijn. In het vierde lid van dit artikel wordt de mogelijkheid gegeven dit bij algemene maatregel van bestuur uit te werken.

N

Dit betreft een enkel redactionele aanpassing.

O

De Richtlijn verplicht de lidstaten tot het bijhouden van een geautomatiseerd systeem van gegevensbestanden waarin elk vuurwapen dat onder de bepalingen van de Richtlijn valt is geregistreerd. Er wordt nu een nieuwe paragraaf aan de Wwm toegevoegd over de registratie van alle bevoegdheidsdocumenten onder de Wwm in het kader van de verplichtingen onder de Richtlijn en de bewaartermijnen van persoonsgegevens. Een en ander wordt bij algemene maatregel van bestuur nader uitgewerkt en verder genormeerd door de Algemene verordening gegevensbescherming. In de Wwm wordt specifiek bepaald hoe lang de gegevens over vernietigde wapens nog toegankelijk zijn voor de verschillende autoriteiten. Lidstaten zijn op grond van de Richtlijn verplicht er voor te zorgen dat de documenten van vuurwapens en essentiële onderdelen, met inbegrip van de ermee verband houdende persoonsgegevens, door de bevoegde autoriteiten gedurende een periode van 30 jaar na de vernietiging van de vuurwapens of essentiële onderdelen in kwestie in de systemen van gegevensbestanden worden bewaard. Deze termijn is gerechtvaardigd gezien de gevaarlijke aard en duurzaamheid van vuurwapens en essentiële onderdelen. Het is van belang dat steeds een verband kan worden gelegd tussen een vuurwapen en de eigenaar ervan. Alleen zo kan de traceerbaarheid van wapens in de EU worden verbeterd.

De Richtlijn bepaalt dat de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten over de weigering om overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Richtlijn vergunningen te verlenen op grond van veiligheidsoverwegingen of in verband met de betrouwbaarheid van de betrokken persoon noodzakelijk is. Dat betekent dat deze gegevens door de korpschef bewaard moeten worden en er een zwaarwegend algemeen belang bestaat als dit bijzondere persoonsgegevens betreffen.

P

Artikel 43

Ter uitvoering van de Richtlijn moet een bevoegde autoriteit voor de controle op onbruikbaar gemaakte vuurwapens volgens de standaarden van de Richtlijn worden aangewezen. In het nieuw voorgestelde artikel 43 is bepaald dat dit de korpschef is.

Artikel 10ter, eerste lid, verplicht de lidstaten maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het onbruikbaar maken van vuurwapens volgens de standaarden van de Richtlijn door een bevoegde autoriteit wordt gecontroleerd. In het nieuw voorgestelde artikel 43 is bepaald dat dit de korpschef is. De Richtlijn verbindt als gevolg aan de onbruikbaarmaking dat deze wapens niet meer kwalificeren als een vergunningplichtig vuurwapen. Als de controlerende autoriteit oordeelt dat niet aan de standaarden voor definitieve onbruikbaarmaking wordt voldaan, blijft onder de Wwm het zwaardere regime van verlofverlening of ontheffing van toepassing. Deze controletaak kwalificeert derhalve als uitoefening van openbaar gezag, waarop de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Op grond hiervan is geoordeeld dat de controletaak kan worden opgedragen aan een reeds bestaand bestuursorgaan of dat met de toewijzing van de taak aan een organisatie een (zelfstandig) bestuursorgaan wordt gecreëerd. Bij de voorbereiding van de implementatie van deze Richtlijn is in eerste instantie is verkend of het mogelijk was om de controletaak bij een private partij te beleggen. Dit was mede ingegeven door een voorstel hiertoe van de Nederlandse Vereniging voor de Wapenhandel. Ook is gedacht aan een constructie waarbij bestaande erkenninghouders (wapenhandelaren) de bevoegdheid kregen de onbruikbaarmaking door een andere erkenninghouder te controleren en hiervoor een certificaat af te geven. Dit zou een uitbreiding zijn van de bevoegdheid die erkenninghouders nu reeds hebben om wapens te onbruikbaar te maken. Artikel 4 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen maakt het mogelijk om privaatrechtelijke instanties met openbaar gezag te bekleden mits dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang en er voldoende waarborgen zijn dat de uitoefening ervan onafhankelijk van de overige bestaande en toekomstige werkzaamheden van die organisatie kan geschieden. Dat het bijzonder aangewezen is een zelfstandig bestuursorgaan op te richten wordt feitelijk slechts aangenomen als er een van de politiek onafhankelijke oordeelsvorming nodig is, waarbij bijvoorbeeld internationale regelgeving vereist dat onafhankelijkheid vorm krijgt door zelfstandigheid.7 Daar is bij de controle op onbruikbaar making van vuurwapens geen sprake van. Het aantal controles dat per jaar moet worden uitgevoerd maakt ook niet dat een bestuursorgaan deze taak niet naast reeds bestaande taken kan verrichten. Geschat wordt dat in Nederland een markt is voor ongeveer 2400 onbruikbaar gemaakte vuurwapens per jaar. Zoals ook in de regeldrukparagraaf is toegelicht is er van uit gegaan dat met de controletaak 2 fte’s gemoeid zijn. Het Adviescollege toetsing regeldruk geeft in zijn advies aan dat het goed is als uit de toelichting bij het wetsvoorstel blijkt welke alternatieven zijn bezien voor het aanwijzen van de korpschef als controlerende autoriteit. Het instellen van een ZBO voor deze taak is, zoals uit het voorgaande blijkt, overwogen, maar was, ook gezien de geringe omvang van de taak, geen reëel alternatief. Mede op grond van het bovenstaande is besloten om de korpschef als controlerende autoriteit aan te wijzen. De politie beschikt over de expertise en over de technische faciliteiten om aan de deze taak uitvoering te geven. Ook is de politie de beheerder van Verona, het registratiesysteem voor wapens waarvoor een bevoegdheidsdocument is afgegeven. Dit stelt de politie in staat om een wapen, na onbruikbaarmaking, op een efficiënte manier uit dit systeem te verwijderen omdat het vuurwapen langer meer vergunningplichtig is. De taak kan bovendien worden belegd bij niet executieve medewerkers. De politie beschikt over de expertise en over de technische faciliteiten om aan deze taak uitvoering te geven.

Artikel 44

Dit artikel geeft, conform artikel 9 van de Algemene verordening gegevensbescherming, een grondslag voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens door de korpschef ter uitvoering van zijn taken op grond van de Vuurwapenrichtlijn. De bijzondere persoonsgegevens die hierbij moeten worden verwerkt zijn zeer uiteenlopend van aard, omdat verschillende factoren een rol kunnen spelen bij de vraag of het veilig is aan iemand het bezit van een wapen toe te staan. De Richtlijn verplicht de lidstaten bovendien te beschikken over een monitoringsysteem om te waarborgen dat aan de voorwaarden voor het vergunnen van vuurwapens is voldaan voor de volledige duur van de vergunning.

De korpschef put voor de beantwoording van de vraag of iemand een wapen blijvend kan worden toevertrouwd uit verschillende bronnen. Hij ontvangt informatie van de aanvrager zelf en van door de aanvrager opgegeven referenten, controleert de politiesystemen en justitiële en strafvorderlijke gegevens, en krijgt – na de volledige inwerkingtreding van de Wet van 29 mei 2017, houdende wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit (Stb. 2017, 242) – de beschikking over de uitslag van een speciaal ontwikkelde test voor de weging van risicofactoren voor wapenbezit (e-screener) en meldingen van de officier van justitie van BOPZ-opnames. Risicofactoren voor wapenbezit zijn divers. Hierom moeten persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging kunnen blijken, alsmede gegevens betreffende gezondheid, strafrechtelijke veroordelingen of strafbare feiten die uit deze bronnen naar voren komen door de korpschef in het kader van zijn taakuitoefening kunnen worden verwerkt.

Q

In het nieuwe artikel 9a van de Wwm worden erkenninghouders verplicht verdachte transacties rond munitie te melden. Handelen in strijd met deze verplichting is door toevoeging aan artikel 54 strafbaar gesteld. Hier is voor gekozen omdat het hier een meldplicht betreft. De in artikel 54 strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

ARTIKEL II

De Wet natuurbescherming is aangepast in verband met het krachtens de Richtlijn vereiste verbod op grote magazijnen en de op grond van de Richtlijn verplichte intrekkingsgrond voor wapenvergunningen als blijkt dat iemand zo’n magazijn in zijn bezit heeft zonder hiervoor een vergunning te hebben.

ARTIKEL III

Dit artikel regelt de samenloop met het wetsvoorstel voor de Aanpassingswet Algemene Verordening Gegevensbescherming8.

ARTIKEL IV

Deze wet is niet referendabel vanwege de uitzondering opgenomen in artikel 5, onderdeel e, van de Wet raadgevend referendum. Hij treedt zo spoedig mogelijk in werking na publicatie in het Staatsblad.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus