Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 16 april 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

blz.

         

I

ALGEMEEN

1

 

1.

Inleiding

1

 

2.

Het tussen Nederland en Oekraïne gesloten verdrag

3

   

2.1

Nederlandse rechtsmacht

3

   

2.2

Berechting door middel van videoconferentie

3

   

2.3

Overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen

3

 

3.

Voorgestelde aanvullingen en wijzigingen van het wettelijk kader

3

 

4.

Financiële gevolgen en uitvoeringsgevolgen

4

II.

ARTIKELSGEWIJS

4

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Bepalingen samenhangend met de vervolging en berechting in Nederland van strafbare feiten die verband houden met het neerhalen van Malaysia Airlines vlucht MH17 op 17 juli 2014. De meeste vragen hebben zij reeds gesteld bij het goedkeuringswetsvoorstel (Kamerstuk 34 915). Wel hebben zij nog één vraag.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Bepalingen samenhangend met de vervolging en berechting in Nederland van strafbare feiten die verband houden met het neerhalen van Malaysia Airlines vlucht MH17 op 17 juli 2014. De heldere keuze die de regering, maar ook andere betroken staten, maken voor het Nederlandse strafproces kan – onder de gegeven omstandigheden dat de keuze voor een internationaal tribunaal geblokkeerd is – de warme instemming van deze leden krijgen. Met waardering zien voornoemde leden hoezeer de regering zich inspant om met dit verdrag omstandigheden te creëren op basis waarvan (postuum) daadwerkelijk recht gedaan kan worden aan de slachtoffers, maar ook aan de nabestaanden van de vliegramp met vlucht MH17. Recht doen aan hen die omkwamen bij dit vreselijke misdrijf is het criterium dat ook door deze leden wordt gehanteerd bij het beoordelen van dit wetsvoorstel en daarmee bij de beoordeling van het verdrag. De aan het woord zijnde leden hebben in ogenschouw genomen de antwoorden die de regering heeft gegeven op eerdere ingediende vragen en hebben eveneens acht geslagen op het op 6 september 2017 gevoerde debat over het besluit vervolgingsmechanisme MH17. Graag zouden zij nog enkele punten naar voren brengen.

De leden van de D66-fractie hebben met grote interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Bepalingen samenhangend met de vervolging en berechting in Nederland van strafbare feiten die verband houden met het neerhalen van Malaysia Airlines vlucht MH17 op 17 juli 2014. Het grootste deel van hun vragen over de implementatiewetgeving ter goedkeuring van het tussen Nederland en Oekraïne gesloten verdrag inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 hebben zij reeds gesteld in hun inbreng voor het verslag over het goedkeuringswetsvoorstel (Kamerstuk 34 915). Naar aanleiding van de bijkomende bepalingen zoals geschetst in het onderhavige wetsvoorstel hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Bepalingen samenhangend met de vervolging en berechting in Nederland van strafbare feiten die verband houden met het neerhalen van Malaysia Airlines vlucht MH17 op 17 juli 2014. Deze leden begrijpen dat er, om vervolging in Nederland goed te laten verlopen, enige wettelijke voorzieningen dienen te worden getroffen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Bepalingen samenhangend met de vervolging en berechting in Nederland van strafbare feiten die verband houden met het neerhalen van Malaysia Airlines vlucht MH17 op 17 juli 2014. Deze leden onderschrijven het belang hiervan, evenals het belang van het feit dat dit voorstel tevens uitvoering geeft aan het hierover met Oekraïne gesloten verdrag, waarmee buiten twijfel wordt gesteld dat vervolging en berechting in Nederland alle slachtoffers kan omvatten, ongeacht hun nationaliteit. Voornoemde leden hebben in deze fase van de behandeling op een enkel punt behoefte aan een nadere toelichting.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel, in samenhang met het wetsvoorstel tot goedkeuring van het op 7 juli 2017 te Tallinn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014. Zij hebben een paar vragen over de reikwijdte van de overdracht van de rechtsmacht.

2. Het tussen Nederland en Oekraïne gesloten verdrag

2.1 Nederlandse rechtsmacht

De leden van de SGP-fractie vragen naar aanleiding van de overdracht van de rechtsmacht naar gevallen van eventuele samenloop. De overdracht van de strafvervolging heeft betrekking op misdrijven die samenhangen met het neerhalen van vlucht MH17. Zij vragen of dit begrip in alle gevallen duidelijk is. Hoe groot is het risico dat er twijfel bestaat over de vraag of er daadwerkelijk sprake is van zaken die hiermee samenhangen?

In dat licht vragen voornoemde leden in hoeverre er problemen kunnen ontstaan als lopende het strafproces blijkt dat een bepaalde verdachte schuldig is aan een misdrijf, maar dat niet (voldoende) bewezen kan worden dat dit ook daadwerkelijk samenhangt met het neerhalen van vlucht MH17. Bijvoorbeeld indien een verdachte rond 17 juli 2014 betrokken blijkt te zijn geweest bij de separatistische activiteiten, zonder dat onomstotelijk bewezen kan worden dat hij een bijdrage heeft geleverd aan het neerhalen van vlucht MH17. Is er op grond van het verdrag dan sprake van activiteiten die verband houden met het neerhalen van het vliegtuig? Heeft Nederland in dat geval rechtsmacht? Wat is de betekenis hiervan in het licht van het principe «ne bis in idem» als Oekraïne later zelf in een dergelijke zaak zou willen berechten? Is dat dan mogelijk?

2.2 Berechting door middel van videoconferentie

De leden van de CDA-fractie lezen in het wetsvoorstel weinig over de situatie van voorlopige hechtenis, met name de periode van voorarrest van Oekraïense verdachten die in hun eigen land gedetineerd zijn. Hoe stelt de regering zich dit voor? Wordt dat voorarrest door de Nederlandse strafrechter getoetst – overeenkomstig het geldende Nederlandse recht – of is dat een Oekraïense kwestie? Indien het een Nederlandse verantwoordelijkheid is, hoe gaat dat dan vorm krijgen? Hoe gaat dat lopen wat betreft videoconferentie en rechtsbijstand?

2.3 Overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen

De leden van CDA-fractie vragen of de regering nagegaan is of alle mogelijke misdrijven die gepleegd zijn bij het neerhalen van vlucht MH17 strafbaar zijn onder de strafwet van Oekraïne. Deze leden vragen wat de maximale straf onder Oekraïens recht is voor het neerhalen van vlucht MH17.

Voornoemde leden wijzen erop dat niet ondenkbaar is dat de feitelijke vervolging van verdachten pas na een groot aantal jaren tot stand zal komen. Kan de regering aangeven voor de in dit kader meest voor de hand liggende strafbare feiten waarvoor vervolgd kan worden in hoeverre hier van verjaring sprake zou kunnen zijn? Kan de regering daarnaast aangeven hoe dit zit voor soortgelijke strafbare feiten onder Oekraïens recht en kan de regering tot slot aangeven in hoeverre verschillen daartussen betekenisvol zijn voor een – op termijn – succesvolle vervolging van MH17-verdachten?

3. Voorgestelde aanvullingen en wijzigingen van het wettelijk kader

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering geen aanleiding ziet voor bijzondere regels betreffende de behandeling van vorderingen van benadeelde partijen, zoals door de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) in zijn advies is opgeworpen. Deze leden verzoeken de regering nader toe te lichten of er desondanks voldoende wegen zijn om vorderingen van benadeelde partijen effectief te behandelen, zodat nabestaanden ook op dit punt hun recht kunnen halen.

4. Financiële gevolgen en uitvoeringsgevolgen

De leden van de D66-fractie lezen dat om de onafhankelijkheid te waarborgen de reguliere kosten voor de werkzaamheden van rechters en officieren van justitie betaald worden uit Nederlandse middelen. Ook zal Nederland zelf de kosten dragen voor eventuele getuigenbescherming. Zij lezen voorts dat vanaf 2018 per jaar 9 mln. euro hiervoor gereserveerd is op de rijksbegroting. Acht de regering dit bedrag afdoende om het proces te kunnen financieren? Kan de regering een uiteenzetting van de verwachte kosten en daarvoor beschikbare middelen geven?

De leden van de D66-fractie lezen voorts dat met de landen van het Joint Investigation Team (JIT) is afgesproken dat zij aan de vervolging en berechting in Nederland politieke en financiële steun (blijven) verlenen en dat hiertoe Memoranda of Understanding (MoU) worden ondertekend. Zijn deze MoU’s inmiddels ondertekend? Zo ja, welke afspraken zijn hierin gemaakt? Zo nee, waarom niet? Welke afspraken zijn voorts gemaakt met de zogenaamde «Grieving Nations», die eveneens zullen bijdragen?

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Rechtbank Den Haag op grond van artikel 2 van het wetsvoorstel bevoegd wordt verklaard tot kennisneming van strafbare feiten die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17. Is al bekend wat de fysieke locatie zal zijn waar de rechtszaken worden gehouden? Zal dit in een reeds bestaand complex zijn, zoals de zogenaamde «bunker» in Amsterdam-Osdorp of moeten er nieuwe faciliteiten worden gebouwd?

De leden van de D66-fractie lezen dat voor het voeren van het proces van de MH17-zaak nog een geschikte locatie gevonden moet worden. Zij herinneren zich dat de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie in september 2017 aangaf dat de berechting van mogelijke verdachten door de Rechtbank Den Haag zal plaatsvinden. Zij verbazen zich derhalve dat nog steeds gezocht wordt naar een geschikte zittingslocatie. Het is van groot belang dat op het moment dat het openbaar ministerie (OM) naar aanleiding van het lopende strafrechtelijk onderzoek gereed is voor vervolging, de zittingslocatie daarvoor gereed is en het strafproces direct kan aanvangen. Kan de regering toelichten waarom de zoektocht naar een zittingslocatie zo lang duurt? Deze leden kunnen zich voorstellen dat, zeker in Den Haag, er locaties denkbaar zijn die aan de eisen zoals gesteld in de memorie van toelichting zullen voldoen, gezien de omvang en het internationale karakter van het proces. Hoeveel locaties zijn er nog in beeld? Op welke termijn wordt hierover een besluit genomen?

Artikel 4

De leden van de CDA-fractie constateren dat in artikel 4, eerste lid, wordt aangegeven dat een verdachte per videoconferentie aanwezig «kan» zijn. Deze leden vragen de regering – in lijn met de opmerkingen gemaakt bij de tekst van het goedkeuringsvoorstel – de vrijblijvendheid uit dit artikel te halen en als uitgangspunt te nemen dat de verdachte aanwezig «is».

Immers, aanwezigheid bij een strafproces, ook als dat plaatsvindt per videoconferentie, hoeft niet afhankelijk te zijn van de proceshouding van een verdachte. Voornoemde leden vragen waarom hier afgeweken wordt van de mogelijkheden en de praktijk van het Nederlandse strafrecht. Immers, artikel 495a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) biedt de rechter de mogelijkheid een bevel tot medebrenging te gelasten ten aanzien van verdachten die niet ter zitting verschijnen, ongeacht hun proceshouding. Dit geldt dus ook als zij gebruik maken van hun zwijgrecht. Een treffend voorbeeld kan gevonden worden in de vervolging van de verdachte die Theo van Gogh vermoordde. De aan het woord zijnde leden wijzen in dit verband ook op de recente voornemens van de Minister voor Rechtsbescherming om verdachten die zich in voorlopige hechtenis bevinden te verplichten aanwezig te zijn bij de openbare terechtzitting, juist om te bevorderen dat slachtoffers en nabestaanden hun verklaring adequaat kunnen adresseren. Waarom zou de Nederlandse rechter – zeker nu de Oekraïense verdachte wordt overgebracht naar het Nederlands strafproces, – ook niet ten aanzien van de zich in Oekraïne bevindende, niet uit te leveren Oekraïense verdachte, een bevel medebrenging kunnen geven. Waarom zouden de Oekraïense autoriteiten niet bereid gevonden kunnen worden dat bevel ten uitvoer te leggen?

De leden van de SP-fractie lezen dat in de fase van berechting door middel van videoconferentie «naar verwachting zowel in Nederland als in Oekraïne een Nederlandse advocaat van de verdachte aanwezig zal zijn». Wat wordt bedoeld met «naar verwachting», betreft het een recht van de verdachte? Wat zal de rol van beide Nederlandse advocaat zijn? Kan nader worden toegelicht waarom een nadere wettelijke regeling zoals geadviseerd door de Rvdr niet nodig is?

Artikel 5

De leden van de SP-fractie zijn het ermee eens dat het goed is voor de toegankelijkheid en de kenbaarheid van het proces voor de nabestaanden en de wereldgemeenschap als onderdelen van het proces in het Engels plaatsvinden, maar vragen iets uitgebreider toe te lichten hoe ver de vrijheid van de rechter strekt om op het moment dat hij dat geraden acht gebruik te maken van de Engelse taal, zoals in de toelichting omschreven staat.

Artikel 7

De leden van de CDA-fractie vragen of het niet wenselijk is expliciet te bepalen dat de vervolging en straftoemeting voor deze vliegramp los zal staan van andere gepleegde misdrijven, juist om te voorkomen dat rechters – veelal op basis van onvolledige beelden – ongewenst en niet uit te leggen verschillen in straftoemeting moeten beredeneren. Concreet stellen deze leden voor de regels ten aanzien van samenloop ten aanzien van dit specifieke geval buiten werking te stellen.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Hessing-Puts