Gepubliceerd: 30 oktober 2018
Indiener(s): Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66)
Onderwerpen: bodem natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34864-7.html
ID: 34864-7
Origineel: 34864-2

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 november 2018

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A komt te luiden:

A

Artikel 2.28 wordt als volgt gewijzigd:

1. De punt aan het slot van onderdeel h wordt vervangen door een komma.

2. Na onderdeel h wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

i. het beschermen van de gezondheid en het milieu, met betrekking tot het beschermen van de bodem of het voorkomen van onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid vanwege het gebruik van de bodem.

2. Onderdeel E wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden: Na artikel 10.13a wordt een artikel ingevoegd, luidende:.

b. «Artikel 10.13a (gedoogplicht nazorg)» wordt vervangen door «Artikel 10.13b (gedoogplicht nazorg bodem)».

3. In onderdeel G wordt «artikel 10.19» vervangen door «de artikelen 10.19 en 10.19a» en wordt «10.21a» vervangen door «artikel 10.21a».

4. In onderdeel I wordt in artikel 19.9d, eerste lid, na «erfpachter» ingevoegd «onverminderd artikel 13.3a».

B

Na artikel 3.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.2a (bestuursrechtelijke handhaving overtreding zorgplicht artikel 13 Wet bodembescherming)

De artikelen 13, 27 en 95 van de Wet bodembescherming zoals die luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijven van toepassing op voor dat tijdstip veroorzaakte verontreiniging of aantasting als bedoeld in artikel 13 van de Wet bodembescherming die na dat tijdstip wordt ontdekt.

C

In hoofdstuk 3 wordt na artikel 3.6 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.7 (voortzetting bestaand overgangsrecht)

Als in verband met de invoering van deze wet een wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling wordt ingetrokken waarin een overgangsrechtelijke bepaling is opgenomen, blijft die overgangsrechtelijke bepaling van toepassing tot die is uitgewerkt.

D

De artikelen 4.1 en 4.2 worden vernummerd tot de artikelen 4.2 en 4.3.

E

In hoofdstuk 4 wordt voor artikel 4.2 (nieuw) een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.1 (internetpublicatie, voorhang en andere totstandkomingsvereisten

Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet en Aanvullingsregeling bodem Omgevingsrecht)

1. Op de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur in verband met de invoering van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet zijn de artikelen 23.4 en 23.5 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing.

2. De artikelen, bedoeld in het eerste lid, treden in de plaats van wettelijke voorschriften waarin is bepaald dat:

a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd,

b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven,

c. de voordracht niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd,

d. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden gedaan door een andere Minister dan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu,

e. door of namens een van de kamers der Staten-Generaal of een aantal leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, en

f. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sinds haar vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken.

3. Het tweede lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op het vragen van advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Toelichting

Onderdeel A

Onderdeel 1 (artikel 2.28)

Dit betreft een wetstechnische wijziging van het wetsvoorstel Aanvullingswet bodem Omgevingswet als gevolg van de Invoeringswet Omgevingswet.

Onderdeel 2 (artikel 10.13b)

Dit betreft een wetstechnische wijziging van het wetsvoorstel Aanvullingswet bodem Omgevingswet als gevolg van de Invoeringswet Omgevingswet en het herstel van een wetstechnische onvolkomenheid in de redactie van de wijzigingsopdracht.

Onderdeel 3 (artikel 16.33)

Dit betreft een wetstechnische wijziging van het wetsvoorstel Aanvullingswet bodem Omgevingswet als gevolg van de Invoeringswet Omgevingswet.

Onderdeel 4 (artikel 19.9d)

In de Invoeringswet Omgevingswet is in artikel 13.3a een bevoegdheid tot kostenverhaal opgenomen, gericht tot de veroorzaker van verontreiniging van een onderdeel van de fysieke leefomgeving. Kostenverhaal bij de toevalsvondst zoals thans opgenomen in artikel 19.9d van het wetsvoorstel Aanvullingswet bodem Omgevingswet richt zich tot de eigenaar die weigert om de noodzakelijke maatregelen te nemen om blootstelling te voorkomen.

Om te voorkomen dat er in de uitvoeringspraktijk onduidelijkheid kan ontstaan over hoe beide regelingen (artikel 13.3a en artikel 19.9d Omgevingswet) voor kostenverhaal zich tot elkaar verhouden, is ervoor gekozen dit te verduidelijken. Samenloop is immers denkbaar, want de regeling van de toevalsvondst betreft de eerste maatregel(en) om blootstelling te voorkomen, terwijl daarna door nader onderzoek de veroorzaker bekend kan worden. Vanuit het beginsel «de vervuiler betaalt» is het zeer wenselijk dat die veroorzaker kan worden aangesproken op de kosten van sanering. De wijziging van artikel 19.9d maakt duidelijk dat beide mogelijkheden van kostenverhaal naast elkaar staan.

Onderdeel B (artikel 3.2a, bestuursrechtelijke handhaving overtreding zorgplicht artikel 13 Wet bodembescherming)

Het nieuwe stelsel van de Omgevingswet bevat diverse instrumenten die tezamen de functies van artikel 13 van de Wet bodembescherming (zorgplicht) overnemen. Deze instrumenten zijn niet van toepassing op overtredingen van artikel 13 Wet bodembescherming die voor inwerkingtreding van deze wet zijn gepleegd (legaliteitsbeginsel; geen terugwerkende kracht).

Er zijn uit de uitvoeringspraktijk vragen gekomen over de mogelijkheid tot handhaving van voor inwerkingtreding van deze wet gepleegde, maar pas na dat tijdstip ontdekte overtredingen van artikel 13 van de Wet bodembescherming. Deze aanvullende overgangsrechtelijke bepaling stelt buiten twijfel dat er een wettelijke grondslag is voor bestuursrechtelijke handhaving (last onder dwangsom en bestuursdwang), waarvoor een wettelijke grondslag nodig is op het moment dat de beschikking wordt genomen (dus na inwerkingtreding van deze wet). Het systeem van het strafrecht zelf borgt dat strafrechtelijke handhaving mogelijk is van een (nog niet verjaarde) overtreding van een bepaling als die handeling op dat moment strafbaar was.

Onderdeel C (artikel 3.7, voortzetting bestaand overgangsrecht)

Diverse (wijzigings)wetten, algemene maatregelen van bestuur en regelingen op het gebied van bodem bevatten overgangsrecht dat nog niet is uitgewerkt. Door het intrekken van de wettelijke grondslag van een overgangsrechtelijke bepaling kan onduidelijkheid ontstaan over de juridische status van dat overgangsrecht. De voorgestelde bepaling biedt een duidelijke nieuwe wettelijke grondslag, zodat buiten twijfel is dat bestaand overgangsrecht blijft gelden totdat het is uitgewerkt. In artikel 5.1, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet is een soortgelijke bepaling opgenomen.

Onderdelen D en E (artikel 4.1 (nieuw), internetpublicatie, voorhang en andere totstandkomingsvereisten Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet en Aanvullingsregeling bodem Omgevingswet)

Het stellen van regels betreffende bodem op het niveau van algemene maatregel van bestuur binnen het nieuwe stelsel van omgevingsrecht krijgt zijn beslag in het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet. Op diverse aan te passen algemene maatregelen van bestuur zijn nu bijzondere procedureregels van toepassing (voorhangprocedures, latere inwerkingtreding, voordrachtprocedures). Die procedures kennen onderling verschillen. Om onnodige procedurelasten en vertraging te voorkomen, wordt daarom voorgesteld om deze totstandkomingsregels te vervangen door de geharmoniseerde regels die in de Omgevingswet zijn opgenomen voor de totstandkoming van algemene maatregelen van bestuur. Dit betekent dat dezelfde waarborgen bestaan. Het betreft onder meer de publicatie van het ontwerp op internet en de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen kenbaar te maken (publieksparticipatie) en, voor algemene maatregelen van bestuur, een voorhangprocedure bij beide kamers van de Staten-Generaal.

In artikel 5.2 van de Invoeringswet Omgevingswet is een soortgelijke bepaling opgenomen voor de totstandkomingsvereisten met betrekking tot het Invoeringsbesluit Omgevingswet en de Invoeringsregeling Omgevingswet. De inhoud en formulering van deze artikelen zijn vergelijkbaar met artikel 10.1 van de Invoeringswet Wabo, artikel 10.1 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening en artikel 1A van hoofdstuk 11 van de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Algemene wet bestuursrecht. Belangrijk verschil is dat daarin de procedures buiten toepassing werden verklaard. Het voorgestelde artikel 4.1 (nieuw) zorgt, net als artikel 5.2 van de Invoeringswet Omgevingswet, voor een gelijkschakeling met de procedure op grond van de Omgevingswet.

Deze nota van wijziging onderteken ik mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer