Gepubliceerd: 3 oktober 2017
Indiener(s): Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD)
Onderwerpen: jongeren organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34797-3.html
ID: 34797-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inleiding

Deze memorie van toelichting is mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Met dit wetsvoorstel wordt beoogd te voorzien in de wijziging van diverse wetten voor zover dat noodzakelijk is in verband met de voorgenomen fusie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Inspectie jeugdzorg (IJZ) tot de nieuwe Inspectie gezondheidszorg en jeugd (IGJ). Over het voornemen hiertoe en het verdere verloop van het traject is de Tweede Kamer bij brieven van 18 maart 20161, 24 januari 20172, 6 juli 20173 en 29 augustus 2017 geïnformeerd.

De al gedurende langere tijd bestaande samenwerking tussen beide inspecties heeft een aanzienlijke impuls gekregen met de inwerkingtreding van de Jeugdwet op 1 januari 2015. Op grond van die wet zijn de IJZ en de IGZ verantwoordelijk voor het toezicht op de jeugdhulp. Dit heeft geleid tot een intensivering van de samenwerking en tot een gezamenlijke aanpak op meerdere fronten. Als voorbeelden kunnen worden genoemd de Commissie Meldingen Jeugd, de Leidraad Meldingen Jeugd en de teams voor toezicht op combi-instellingen. Ook op het gebied van bedrijfsvoering vindt samenwerking plaats. Zo zijn beide inspecties gehuisvest op dezelfde locatie en kunnen de medewerkers gezamenlijk gebruik maken van bepaalde ondersteunende diensten (bijvoorbeeld op het gebied van personeelszaken). Zowel binnen beide organisaties als bij betrokkenen in het veld is de verdergaande samenwerking als toenemend succesvol ervaren. Zo werken de IJZ en de IGZ al sinds november 2013 samen ten dienste van de kwaliteit van de jeugdzorg mede in relatie tot de verbinding met volwassenenzorg. Deze samenwerking heeft door de projecten «Intensivering samenwerking» en «Vervolg intensivering samenwerking» een extra impuls gekregen. Door het in werking treden van de Jeugdwet, de resultaten van samenwerkingsprojecten en de vervolgstappen die met betrekking tot die samenwerking zijn gezet, is, in het kader van een efficiënt en effectief toezicht, het bewerkstelligen van een fusie tussen beide inspecties ook een logische vervolgstap. Een dergelijke fusie heeft voor beide inspecties toegevoegde waarde, daar waar het gaat om de kwaliteit van het toezicht op de jeugdhulp en de verbinding tussen het toezicht op jeugdhulp en hulp aan volwassenen. Het streven van de fusie is niet alleen gericht op een inhoudelijke synergie, maar ook op een efficiëntere en effectievere organisatie waarbinnen de inhoudelijke samenhang vorm krijgt.

De voorgenomen fusie past binnen het ontwikkelingsproces van beide organisaties. Het vormt tevens een belangrijke stap naar een nog efficiënter en effectiever toezicht, omdat de fusie het mogelijk maakt om het toezicht op een meer integrale wijze uit te oefenen. De praktijk komt immers niet altijd overeen met de gescheiden stelsels van de diverse toepasselijke wetten. Zo is problematiek bij de jeugd veelal gerelateerd aan problematiek bij de volwassen ouders en bieden zorginstellingen zorg vanuit zowel de Wet langdurige zorg als de Jeugdwet. Met de fusie komt dit onderscheid, voor zover het de toezichthouder betreft, te vervallen. De fusie geeft veel organisatorische en juridische voordelen. Voor de zorg- en jeugdhulpaanbieders betekent dit dat zij met nog maar één toezichthouder te maken heeft, wat de toezichtlast naar verwachting zal verminderen en de eenduidigheid vergroot. Met de vorming van de nieuwe inspectie wordt voorzien in een toekomstbestendige en omgevingsgerichte organisatie.

Doel en inhoud van het wetsvoorstel

Het doel van dit wetsvoorstel is om op zo kort mogelijke termijn te voorzien in de voor de fusie benodigde wetswijzigingen. Dit vereist allereerst dat wordt voorzien in een basis van de IGJ, onder aanpassing van die van de IGZ en IJZ. Gelet op voormelde doelstelling is ervoor gekozen om de IGJ als onderdeel van het Staatstoezicht op de volksgezondheid aan te wijzen, omdat hiervoor slechts geringe wijzigingen van wet- en regelgeving vereist zijn. Bovendien wordt met deze keuze aangesloten bij de bestaande grondslag van de IGZ. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Gezondheidswet is er een Staatstoezicht op de volksgezondheid, waarvan de onderdelen bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. In het huidige artikel 1 van het Besluit Staatstoezicht op de volksgezondheid zijn de IGZ en de NVWA als onderdelen aangewezen. In het kader van de fusie zal dit besluit aldus worden aangepast dat de aanwijzing van de IGZ wordt vervangen door de aanwijzing van de IGJ. Het Staatstoezicht op de volksgezondheid zal dan voortaan bestaan uit de IGJ en de NVWA. In de Jeugdwet zal de aanwijzing van de IJZ als zelfstandige inspectie worden geschrapt.

De voorgestelde wijze om in de grondslag van de IGJ te voorzien verhoudt zich niet geheel met het uitgangspunt dat een Minister zelf de organisatie van zijn ministerie mag bepalen. Echter, zoals hiervoor reeds is vermeld, zijn het Staatstoezicht op de volksgezondheid en daarmee de IGZ, alsmede de IJZ bij wet ingesteld. Het Staatstoezicht op de volksgezondheid, de IGZ en de IJZ worden veelvuldig in wet- en regelgeving benoemd. De voorgestelde wijze om in de grondslag van de IGJ te voorzien, sluit dus aan bij de bestaande situatie. In het kader van het onderhavige wetsvoorstel is geen aanleiding gezien om alle wet- en regelgeving op dit punt te herzien. Dat zou immers een omvangrijke herziening vergen, die niet alleen de IGJ raakt maar ook die van de NVWA. Op die manier zou niet op korte termijn kunnen worden voorzien in de voor de fusie benodigde wijzigingen van wet- en regelgeving.

Het wetsvoorstel strekt voorts tot overheveling van de bestaande wettelijke bevoegdheden van de IGZ en de IJZ naar de IGJ. Bij de inventarisatie van de desbetreffende bevoegdheden is geconstateerd dat in sommige wetten de bevoegdheden aan het «Staatstoezicht op de volksgezondheid» zijn toegekend, terwijl dat in andere wetten specifiek aan de IGZ of de IJZ is gebeurd. In het kader van dit wetsvoorstel is het wenselijk geacht om op dit punt enige uniformiteit aan te brengen door bij de overheveling telkens de bevoegdheden specifiek toe te kennen aan de IGJ. Dit heeft als bijkomend voordeel dat waar nu een bevoegdheid in algemene zin aan het Staatstoezicht op de volksgezondheid is toegekend, na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel het voor een ieder duidelijk is welk onderdeel van het Staatstoezicht wordt bedoeld. Overigens worden in sommige wetten bevoegdheden nog specifiek toegekend aan een hoofdinspecteur, regionaal inspecteur, een inspecteur in een bepaald ambtsgebied of geneeskundig inspecteur. Deze specifieke functieaanduidingen zijn terug te voeren op de vroegere organisatiestructuur van de IGZ. De IGZ is thans echter centraal georganiseerd, maar niet alle wet- en regelgeving is daarop aangepast. In het kader van dit wetsvoorstel wordt daarin alsnog voorzien op een wijze die aansluit bij de voorgenomen centrale organisatiestructuur van de IGJ en wordt eenduidig de term inspecteur» aangehouden.

Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in een gering aantal wetten waar dat nog niet het geval is, in de wet zelf de toezichthoudende ambtenaren aan te wijzen in plaats van in lagere regelgeving. Omdat dit reeds het geval is in de meeste wetten, strekt deze keuze tot bevordering van de uniformiteit van de wetgeving op het terrein van de volksgezondheid. Daarbij bevordert dit de duidelijkheid omdat een ieder dan direct uit de wet kan afleiden dat de ambtenaren van de IGJ belast zijn met het toezicht op de naleving van die wet.

Voor het overige heeft de overheveling uitsluitend een technisch karakter teneinde binnen zo kort mogelijke termijn te voorzien in de voor de fusie benodigde wetswijzigingen. Het wetsvoorstel behelst dus geen inhoudelijke wijziging van de bestaande bevoegdheden.

De positie van de IGJ

De IGJ is, gelijk als de IGZ en de IJZ, een rijksinspectie. Volgens de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties is een rijksinspectie een dienst die ressorteert onder een minster en bij of krachtens de wet is belast met het toezicht op de uitvoering of naleving van wetten.

Uit artikel 36, eerste lid, van de Gezondheidswet volgt dat de IGJ, als onderdeel van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, ressorteert onder de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De IGJ zal worden opgenomen in het Organisatiebesluit VWS, waarbij zij in overeenstemming met voormelde Aanwijzingen direct onder de secretaris-generaal zal worden gepositioneerd. Met deze positionering wordt bewerkstelligd dat de inspectie ter zake van haar toezichtzaken niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een ander onderdeel van het ministerie en tevens dat binnen het ministerie op een hoog niveau een organisatorische scheiding is aangebracht tussen de toezichtstaken van de rijksinspectie en de andere taken die binnen het ministerie worden uitgeoefend.

De ministeriële verantwoordelijkheid voor de IGJ omvat zowel de verantwoordelijkheid voor de IGJ als organisatie als de beleidsinhoudelijke verantwoordelijkheid voor de wijze waarop de IGJ haar toezichtstaken uitoefent en de beleidsmatige reactie op de uitkomsten van onderzoeken. Gelet hierop is de IGJ gehouden om aanwijzingen van de Minister op te volgen. De aanwijzingsbevoegdheid van de Minister mag echter niet in de weg staan aan de uitoefening van onafhankelijk en onpartijdig toezicht. De Aanwijzingen inzake de rijksinspecties bevatten dan ook nadere regels omtrent het geven van een aanwijzing. De bevoegdheid daartoe komt aan de Minister toe en mag niet worden gemandateerd. Een aanwijzing kan een algemeen karakter hebben (voor herhaalde toepassing vatbaar, zoals beleidsregels) of een bijzonder karakter (specifiek bedoeld voor een individueel geval). In het laatste geval mag de aanwijzing er niet toe strekken dat een specifiek onderzoek niet wordt verricht of afgerond. Ook mag de aanwijzing geen betrekking hebben op de wijze waarop een specifiek onderzoek wordt verricht of op de bevindingen, oordelen en adviezen van de inspectie. De Minister zal altijd openheid van zaken moeten geven bij het geven van een aanwijzing, want een algemene aanwijzing moet in de Staatscourant worden geplaatst en een bijzondere aanwijzing moet onverwijld aan de Staten-Generaal worden gezonden.

Overigens geldt het voorgaande reeds voor de IGZ en de IJZ. Voor beide inspecties zijn in lijn met de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties ministeriële besluiten vastgesteld met regels over hun taakuitoefening en de samenwerking tussen de bewindslieden van het ministerie en de leiding van de inspecties. Deze besluiten – het Besluit taakuitoefening IGZ4 en het Besluit taakuitoefening IJZ5 – zullen in verband met de fusie worden geïntegreerd tot een nieuw Besluit taakuitoefening IGJ.

De taken van de IGJ

De taken van het Staatstoezicht op de volksgezondheid zijn neergelegd in artikel 36 van de Gezondheidswet en omvatten – kort gezegd – drie soorten activiteiten: 1) het verrichten van onderzoek naar de staat van de volksgezondheid, 2) toezicht en opsporing en 3) het uitbrengen van adviezen en het verstrekken van inlichtingen.

Als huidig onderdeel van het Staatstoezicht op de volksgezondheid voert de IGZ deze taken reeds uit op haar werkterrein. Dat werkterrein omvat ongeveer vijfentwintig wetten (o.a. de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en de Geneesmiddelenwet), op grond waarvan de IGZ toezicht houdt op de veiligheid en de kwaliteit van zorg, geneesmiddelen en medische producten. Het gaat hier om het zorgaanbod en de producten van ongeveer 40.000 zorgaanbieders en producenten in een sector waarin ongeveer 1,3 miljoen mensen werken.

De IJZ heeft vergelijkbare taken op het terrein van de jeugdhulp en jeugdbescherming. Haar werkterrein omvat de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (doch uitsluitend voor zover het gaat om de advies- en meldpunten huiselijk geweld en kindermishandeling), de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie en de Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met een trekkend/varend bestaan. Op grond hiervan oefent zij toezicht uit op de jeugdhulpaanbieders, de certificerende instelling voor jeugdbescherming en jeugdreclassering, de gecertificeerde instellingen, het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, de raad voor de kinderbescherming, de justitiële jeugdinrichtingen, Halt, de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie, de opvangvoorzieningen voor (alleenstaande) minderjarige vreemdelingen en de schippersinternaten. Op het terrein van jeugdhulp en jeugdbescherming werkt de IJZ samen met de IGZ en op het terrein van de jeugdreclassering met de Inspectie Veiligheid en Justitie (hierna: IVenJ).

Met de fusie zullen de werkterreinen van de IGZ en de IJZ tot die van de IGJ gaan behoren. Tot een inhoudelijke wijziging van de bestaande situatie zal dit niet leiden, wel zal het toezicht op een meer effectieve en integrale wijze kunnen worden uitgeoefend.

De IGJ in de BES

Bij de totstandkoming van de nieuwe staatkundige positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbare lichamen binnen het Nederlandse staatsbestel is besloten om de rijksinspecties rechtstreeks bevoegd te maken voor het toezicht op de naleving van bepaalde wetgeving in de BES.6 Hiermee is een uitzondering gemaakt op de hoofdregel dat in de BES vooralsnog de BES-wetgeving van toepassing blijft. Op het terrein van de volksgezondheid heeft dit ertoe geleid dat de Gezondheidswet rechtstreeks van toepassing is geworden in de BES voor zover het gaat om de taken van het Staatstoezicht op de volksgezondheid (artikel 38, eerste lid). Hiermee zijn de IGZ en de NVWA de bevoegde inspecties geworden om toe te zien op de naleving van de specifiek in artikel 38, tweede lid, van de Gezondheidswet genoemde BES-wetten. Om de inbreuk op de bij hoofdregel niet groter te maken dan strikt noodzakelijk is, is wel in artikel 38, derde lid, van de Gezondheidswet bepaald dat de rechten, plichten en bevoegdheden die het Staatstoezicht bij de uitoefening van zijn taken in de BES zal hanteren dezelfde zijn als die uit de BES-wetgeving, namelijk de hoofdstukken 3, 4 en 5 van de Wet Inspectie Biociden BES.7

Op het gebied van jeugdzorg in de BES is de IJZ betrokken geweest bij het opbouwen van jeugdzorg en het verbeteren van de kwaliteit daarvan. Sinds 1 juli 2016 bevat de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kwaliteitseisen voor de jeugdzorg en is de IJZ wettelijk belast met het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de jeugdzorg aldaar.8

Ook hier geldt dat het onderhavige wetsvoorstel uitsluitend strekt tot overheveling van de bestaande taken en bevoegdheden van de IGZ en IJZ naar de IGJ, zonder aanvullende wijzigingen daarvan.

De IGJ binnen het sociaal domein

Als gevolg van de decentralisaties in het sociaal domein zijn de gemeenten, in combinatie met de taken die zij al hadden, de eerstverantwoordelijke bestuurslaag geworden voor een veelvoud aan taken op het gebied van het jeugdbeleid, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning en participatie. Eerder heeft de Transitiecommissie Sociaal Domein9 gewezen op de gevolgen van de transities in het sociaal domein voor de uitvoering van het toezicht door de betrokken inspecties. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de reeds bestaande samenwerking van de rijksinspecties IJZ, IGZ, IVenJ, Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Inspectie van het Onderwijs op het jeugdterrein (Samenwerkend Toezicht Jeugd; STJ) in 2015 is geïntensiveerd en verbreed. In het huidige samenwerkingsverband Toezicht Sociaal Domein/Samenwerkend Toezicht Jeugd (TSD/STJ) werken de vijf rijksinspecties samen op het gehele terrein van het sociaal domein.

Daarnaast is in 2014 door de gezamenlijke inspecties en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een traject ingezet met alle betrokken partijen, zowel op rijks- als gemeentelijk niveau, dat geresulteerd heeft in een visiedocument waarin aandacht wordt besteed aan een systematische en gezamenlijke benadering van het toezicht door gemeenten en inspecties.10

De Tweede Kamer is recent geïnformeerd over de ontwikkeling van het toezicht van de jeugdinspecties en de gemeenten.11 De inspecties, gemeenten en Wmo-toezichthouders in het sociaal domein hebben nieuwe afspraken gemaakt om elkaar beter te vinden en te voorzien van informatie. Hiervoor is het afsprakenkader uit 2014 vernieuwd en zijn twee draaiboeken gerealiseerd. Daarnaast is het Inspectieloket Jeugd per 1 juni 2017 uitgebreid tot Inspectieloket Sociaal Domein en Jeugd. Deze samenwerking draagt eraan bij dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat het toezicht of de handhaving in het sociaal domein onbedoeld en onnodig overlapt of ten onrechte achterwege blijft. Ook wordt de toezichtlast voor de aanbieders van hulp, zorg en ondersteuning op deze manier tot een verantwoord minimum beperkt.

Tot slot is vermeldenswaardig het door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het netwerk directeuren sociaal domein (NDSD), de gemeenten en de betrokken ministeries ontwikkelde programma sociaal domein.12 In het kader van dit programma wordt in netwerken van vertegenwoordigers van de vele betrokken disciplines integraal naar bepaalde vraagstukken gekeken, waarbij een van de vraagstukken het werken aan nieuwe vormen van integraal toezicht in het sociaal domein betreft.

Overgangssituatie

In de hiervoor reeds genoemde brieven van 6 juli 2017 en 29 augustus 2017 is de Tweede Kamer bericht dat de IGJ per 1 oktober 2017 reeds operationeel van start gaat. Naar buiten toe zal de IGJ zich vanaf dan profileren als de nieuwe inspectie waarin de IGZ en IJZ zijn opgegaan. Dat op dat moment nog niet alle relevante wet- en regelgeving zal zijn aangepast staat hieraan niet in de weg, met dien verstande dat in juridisch opzicht beide inspecties nog naast elkaar blijven bestaan totdat is voorzien in de wettelijke basis van de IGJ en de overheveling van alle taken en bevoegdheden.

Regeldrukgevolgen

Dit wetsvoorstel heeft geen regeldrukeffecten voor burgers, bedrijven/instellingen of professionals tot gevolg en bevat ook geen mogelijkheden voor misbruik of oneigenlijk gebruik van publieke middelen. De kosten die samenhangen met het kennisnemen van de fusie worden op nihil geschat.

Artikelsgewijze toelichting

Hieronder worden de wijzigingen toegelicht die verder strekken dan de technische wijzigingen die verband houden met de overheveling van de wettelijke bevoegdheden naar de IGJ en de in dat verband doorgevoerde uniformering van functieaanduidingen en systematiek (zoals hiervoor reeds is toegelicht onder het kopje «Doel en inhoud van het wetsvoorstel»).

Artikel IV

Het terrein van de geneesmiddelen behoort primair tot het werkgebied van de IGZ. Waar in de Geneesmiddelenwet het Staatstoezicht op de volksgezondheid wordt vermeld, wordt deze vermelding in de in onderdelen A, B, C en D genoemde artikelen vervangen door (uitsluitend) een vermelding van de IGJ.

In de praktijk komt het regelmatig voor dat de NVWA, bij inspecties van levensmiddelen op grond van de Warenwet, stuit op producten die gepresenteerd worden als geneesmiddel (bijvoorbeeld door een claim te voeren aangaande het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens). Deze producten vallen onder de definitie van geneesmiddel (naar aandiening) zoals neergelegd in de Geneesmiddelenwet. Daarnaast komt het voor dat de NVWA tijdens inspecties levensmiddelen (bijvoorbeeld voedingssupplementen of kruidenpreparaten) tegenkomt die bij nadere analyse (hetzij van het etiket of van de receptuur, hetzij na analyse in het laboratorium) blijken te voldoen aan de definitie van geneesmiddel (naar toediening). Hetzelfde geldt voor producten voor uitwendig gebruik en gebruik op de slijmvliezen (bijvoorbeeld cosmetische producten); ook deze kunnen door een medische claim (naar aandiening) of door hun samenstelling (naar toediening) onder de definitie van geneesmiddel vallen. Om continuïteit van toezicht in die gevallen te borgen, maar ook uit het oogpunt van slagvaardigheid en efficiëntie, heeft – naast de IGZ – sinds november 200813 ook de NVWA de bevoegdheid om op te treden op basis van de Geneesmiddelenwet. In de in onderdelen E, F en G genoemde artikelen wordt de vermelding van het Staatstoezicht op de volksgezondheid dan ook vervangen door zowel die van de IGJ als de NVWA. Tussen de NVWA en IGZ is regelmatig overleg en bestaan afspraken over de afbakening van de werkzaamheden.

Artikel V

Zoals hiervoor is vermeld, zal de IGJ als onderdeel van het Staatstoezicht op de volksgezondheid worden aangewezen. Dit zal geschieden door wijziging van artikel 1, onderdeel b, van het Besluit Staatstoezicht op de volksgezondheid. De in dit voorstel voorgestelde wijzigingen van de Gezondheidswet houden verband met de aanwijzing van het hoofd van de IGJ. Het huidige artikel 37 schrijft voor dat aan het hoofd van elk onderdeel van het Staatstoezicht een hoofdinspecteur staat. In de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties wordt in algemene zin de aanduiding «inspecteur-generaal» gebruikt voor de leidinggevende van een rijksinspectie. Dit komt overeen met de huidige organisatiestructuur van de IGZ en de NVWA, want bij beide onderdelen staat een inspecteur-generaal aan het hoofd. Aan de IGJ zal eveneens leiding worden gegeven door een inspecteur-generaal. Daar waar nu in de Gezondheidswet wordt gerefereerd aan hoofdinspecteurs of regionale inspecteurs, zal dit worden vervangen door een verwijzing naar de inspecteur-generaal.

Artikel VII

De grondslag van de IJZ in artikel 9.1, eerste lid, van de Jeugdwet komt te vervallen. In aanvulling op de in artikel 36 van de Gezondheidswet genoemde taken van de IGJ, blijft in de Jeugdwet wel behouden de opsomming van de specifieke taken en bevoegdheden op het terrein van de jeugdhulp, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Op laatstgenoemd terrein is en blijft de Inspectie voor Veiligheid en Justitie eerstverantwoordelijk en is dientengevolge de Minister van Veiligheid en Justitie medeverantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet. Gehandhaafd blijft dan ook het vierde lid in artikel 9.1 op grond waarvan de IGJ bij de uitoefening van haar taken en bevoegdheden ook instructies van de Minister van Veiligheid en Justitie in acht moet nemen.

Artikel X

De Tijdelijke wet ambulancezorg vervalt per 1 januari 2018, maar zal worden verlengd.14

Artikel XXXII

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een omissie in artikel 10, derde lid, van de Wet organisatie bloedvoorziening BES te herstellen. In deze bepaling wordt ter zake van de met het toezicht belaste medewerker van het Staatstoezicht op de volksgezondheid verwezen naar artikel 19. Dit moet echter artikel 18 zijn. In artikel 19 worden de ambtenaren aangewezen die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten. In de voorgestelde wijziging wordt voorts de term «medewerker» vervangen door de meer gebruikelijke term «ambtenaar».

Artikel XXXIII

Het toezicht op de Wet publieke gezondheid behoort primair tot het werkgebied van de IGZ.15 Waar in de Wet publieke gezondheid het Staatstoezicht op de volksgezondheid wordt vermeld, wordt deze vermelding vervangen door (uitsluitend) een vermelding van de IGJ. Dit betekent echter niet dat de NVWA geen rol meer speelt in het toezicht op de publieke gezondheidszorg. Met name als er (mogelijk) sprake is van een uitbraak van een zoönose (ziekten die van dier op mens overgaan) en bij de aanpak van antibioticaresistentie, is de samenwerking tussen de IGZ en NVWA in het kader van een integrale «One Health»-aanpak van essentieel belang. Deze technische wetswijziging brengt daar geen enkele verandering in.

Artikel XXXV

Op grond van artikel 19a van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding is deze wet mede van toepassing in de BES. Gelet op artikel 38 van de Gezondheidswet is de IGZ belast met het toezicht op de naleving ervan. De vermelding van de Inspectie voor de Volksgezondheid in artikel 19d is derhalve onjuist en wordt hierbij aangepast.

Artikel L

Het ligt in de rede dat alle wijzigingen tegelijk in werking zullen treden. Zekerheidshalve is echter de mogelijkheid opengelaten om het tijdstip van inwerkingtreding voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend vast te stellen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers