Kamerstuk 34775-XVII-7

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2018

Gepubliceerd: 3 november 2017
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34775-XVII-7.html
ID: 34775-XVII-7

Nr. 7 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 november 2017

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 16 oktober 2017 voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Bij brief van 3 november 2017 zijn ze door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, De Roon

De griffier van de commissie, Van Toor

1

Hoeveel geld is tijdens het kabinet Rutte II in totaal uit de toekomst naar voren gehaald door middel van kasschuiven?

Antwoord:

Tijdens het kabinet Rutte II is EUR 1,228 miljard uit de jaren 2019 t/m 2022 ingezet om de hoge kosten voor eerstejaars asielopvang uit ontwikkelingslanden in eerdere jaren te dekken.

(Bedragen x EUR 1 mln)

2019

2020

2021

2022

Totaal

– 118

– 304

– 331

– 475

– 1.228

2

Hoeveel geld is door het kabinet Rutte II in totaal bezuinigd op Ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord:

Het budget voor Ontwikkelingssamenwerking (Official Development Assistance, ODA) is gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI (0,7 procent) en wordt daarnaast beïnvloed door verschillende factoren:

  • Taakstelling oplopend tot EUR 1 miljard per jaar vanaf 2017.

  • Ruilvoettaakstelling van EUR 48,7 miljoen per jaar (betreft ODA-aandeel in een Rijksbrede taakstelling die begin 2016 is afgesproken).

  • Ontwikkelingssamenwerking is niet gecompenseerd voor ESA 2010 (nieuwe berekeningssystematiek BNI): EUR 264 miljoen per jaar.

  • De reservering voor de exportkredietverzekering en investeringsgaranties (EKI) binnen het ODA-budget voor EUR 150 miljoen per jaar is geschrapt.

  • Daarnaast is door het kabinet Rutte-II budget toegevoegd voor het Relief Fund (EUR 570 miljoen verdeeld over de jaren 2014 t/m 2017), de financiering van de asielopvang in Nederland (EUR 375 miljoen in 2014, EUR 350 miljoen in 2015 en EUR 75 miljoen in 2017), ten behoeve van opvang in de regio (EUR 260 miljoen verdeeld over 2016 en 2017) en voor noodhulp, veiligheid en stabiliteit (EUR 40 miljoen in 2017).

In bijlage 3 van de HGIS-nota wordt de berekening van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking inzichtelijk gemaakt.

3

Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven wat de behaalde ODA-norm per jaar is, uitgedrukt als percentage van het BBP, in de jaren 2005–2017?

Antwoord:

Het budget voor Official Development Assistance (ODA) is gekoppeld aan het Bruto Nationaal Inkomen (BNI). Dit is in lijn met de internationale doelstelling om 0,7% van het BNI te besteden aan ODA. Het BNI (voorheen Bruto Nationaal Product of BNP) is gelijk aan het Bruto Binnenlands Product (BBP) vermeerderd met het saldo van de uit het buitenland ontvangen primaire inkomens.

Het ODA-budget uitgedrukt als percentage van het BNI voor de jaren 2005 t/m 2017 is als volgt:

Jaar

ODA in % van het BNI

2005

0,82

2006

0,81

2007

0,81

2008

0,80

2009

0,82

2010

0,81

2011

0,75

2012

0,71

2013

0,67

2014

0,64

2015

0,75

2016

0,65

Raming 2017

0,60

4

Per beleidsterrein, hoeveel procent van het ODA-geld is juridisch verplicht?

Antwoord:

Op bladzijde 19 van de beleidsagenda van de ontwerpbegroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018 is een tabel opgenomen waarin per beleidsterrein wordt aangegeven welk deel van de geraamde uitgaven juridisch is verplicht en welk deel niet juridisch is verplicht (zie hieronder). In de toelichting op de beleidsartikelen (hoofdstuk 3, onderdeel D2) wordt nader ingegaan op de juridisch verplichte uitgaven.

Naast de juridisch verplichte uitgaven zijn er uitgaven voor zogenaamde bestuurlijke verplichtingen en toezeggingen, die nog niet tot een getekend contract hebben geleid. Hierdoor is een deel van de niet verplichte bedragen niet zomaar inzetbaar voor andere thema’s.

Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven en bestemmingen x EUR 1.000

Subart.

nummer

Naam sub artikel

Geraamde uitgaven

Juridisch verplichte uitgaven

Niet-juridisch verplichte uitgaven

Bestemming van de niet juridisch verplichte uitgaven

1.1

Versterkt internationaal handelssysteem

19,1

7,3

(78%)

11,8

(22%)

Opdrachten en subsidies/bijdrage t.b.v. beleidsondersteuning en -ontwikkeling

1.2

Versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie

84,0

84,0

(100%)

0

 

1.3

Versterkte private sector

292,2

292,2

(100%)

0

 

1.4

DGGF

113,5

113,5

(100%)

0

 

2.1

Toename van voedselzekerheid

337,3

304,4

(90%)

33,9

(10%)

Uitbannen van honger en ondervoeding,

Bevorderen van inclusieve en duurzame groei in de agrarische sector,

realiseren van ecologische houdbare voedselsystemen,

versterking van kennis en capaciteitsopbouw t.b.v. voedselzekerheid

2.2

Verbeterd waterbeheer, drinkwater en sanitaire voorzieningen

199,3

179,3

(90%)

20

(10%)

Efficiënt watergebruik, verbeterd stroomgebiedbeheer en veilige delta’s

Verbeterde toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen

2.3

Duurzaam gebruik hulpbronnen, tegengaan klimaatverandering

129,9

129,9

(100%)

0

 

3.1

Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan HIV/aids

417,8

362,8

(87%)

55

(13%)

Bedrag aan niet-juridisch verplichte uitgaven is bestemd voor algemene vrijwillige bijdrage UNFPA (35 miljoen) en AVB UNAIDS (20 miljoen). De verplichtingen worden begin 2018 aangegaan.

3.2

Gelijke rechten en kansen voor vrouwen

52,5

46,5

(89%)

6

(11%)

Bedrag aan niet-juridisch verplichte uitgaven is bestemd voor AVB UNWOMEN (4 miljoen) en bijdrage aan UN Women Trustfund for Elimination of Violence against Women (2 miljoen). De verplichtingen worden begin 2018 aangegaan.

3.3

Versterkt maatschappelijk middenveld

219,3

219,3

(100%)

0

 

3.4

Onderwijs

35,3

35,3

(100%)

0

 

4.1

Humanitaire hulp

205,2

10

(5%)

195

(95%)

Begin 2018 worden de Algemene Vrijwillige Bijdragen aan UNHRC, WFP, UNRWA, CERF, UNOCHA, ICR. Naar verwachting zal daarmee in lijn met voorgaande jaren circa 80% van het budget vast worden gelegd.

4.3

Rechtstaatontwikkeling, wederopbouw, vredesopbouw, versterkte legitimiteit van democratische structuren en tegengaan van corruptie

191,8

147

(77%)

45

(23%)

De vrije ruimte besteed aan activiteiten die bijdragen aan veiligheid, stabiliteit en rechtsorde en de implementatie van SDG 16. Aanvullend worden programma's met accent op de ring van instabiliteit geïntensiveerd.

5.1

Versterkte multilaterale betrokkenheid

131

85

(64,3%)

46

(35,6%)

De Algemeen Vrijwillige Bijdragen voor UNDP en UNICEF worden eind 2017 vastgesteld.

5.2

Overig armoedebeleid; activiteiten posten en cultuur en ontwikkeling

12,9

6,5

(50%)

6,4

(50%)

Kleine activiteiten van de posten op gebied van sport en OS; cultuur en ontwikkeling en sport en ontwikkeling.

5.2

Overig armoedebeleid; voorlichting OS

0,85

0,85

(100%)

0

 

5.2

Overig armoedebeleid; schuldverlichting, Unesco

56,9

56,9

(100%)

0

5.3

Migratie en ontwikkeling

9

6,2

(69%)

2,8

(31%)

Betreft m.n. reserveringen voor voortzetting steun voor vrijwillige terugkeer vanuit NL (cf. afspraak met V&J), verplichte cofinanciering voor EU bijdragen die NL in komende jaren ontvangt van CIE als uitvoerder van RDPP in Hoorn van Afrika en voortzetting strategisch partnerschap met IOM voor datacollectie en terugkeerondersteuning

Totaal

 

2.508,8

2.086,8

(83%)

422

(17%)

 

NB: in verband met het specifieke karakter van artikelonderdeel 5.4 (nog te verdelen in verband met wijzigingen van BNI en/of toerekeningen) komen de totalen van deze tabel niet overeen met het totaal van de BHOS-begroting.

5

Is er onderzoek gedaan of geraadpleegd, naar een eventuele toename in het aantal Afrikaanse migranten dat naar Europa probeert te komen, naar gelang de Afrikaanse landen zich economisch ontwikkelen? Zo ja, wat waren de uitkomsten, en zo nee, waarom is dit niet gebeurd?

Antwoord:

Onderzoek wijst uit dat economische ontwikkeling leidt tot een toename van reguliere, legale migratie. Naar de effecten op irreguliere migratie is nog onvoldoende onderzoek gedaan om definitieve conclusies te kunnen trekken. Wel bevestigen experts van de Internationale Organisatie voor Migratie, de International Labour Organization en de United Nations High Commissioner for Refugees dat als jonge mensen hun talenten kunnen ontwikkelen, voldoende verdienen en daarmee zichzelf of hun gezin kunnen onderhouden, ze minder snel kiezen voor irreguliere migratie, gezien de daaraan verbonden risico’s. Dit zou wijzen op een dempend effect van economische ontwikkeling op irreguliere migratie.

6

Wat is de reden dat de Millenniumdoelstellingen in 2015 niet zijn gehaald? Is de verwachting dat dezelfde factoren een rol spelen bij het behalen van de Sustainable Development Goals (SDG’s) in 2030? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De Millenniumdoelstellingen hebben bijgedragen aan de verbetering van levens van meer dan een miljard mensen. Veel doelen zijn geheel of in ruime mate gehaald. Het hoofddoel is behaald: wereldwijd is de armoede gehalveerd. Daarnaast krijgt negentig procent van de kinderen in ontwikkelingslanden basisonderwijs, zijn malaria en tuberculose een halt toegeroepen en hebben 2,3 miljard mensen toegang gekregen tot schoon drinkwater. Niet alle Millenniumdoelstellingen zijn (volledig) gehaald. In de Kamerbrief van 17 juni 2015 (MINBUZA 2015.182.870) heeft het kabinet deze toegelicht. Zo is moedersterfte nog steeds te hoog, evenals werkloosheid onder vrouwen en jongeren. Eén miljard mensen heeft geen toegang tot sanitaire voorzieningen en we blijven wereldwijd te veel broeikasgassen uitstoten. Ook is ongelijkheid in landen verder toegenomen. Hiervoor is een aantal oorzaken aan te wijzen. Fragiele staten en landen in conflict zijn ver achter gebleven bij het halen van de Millenniumdoelstellingen. Voor het financieren van de benodigde investeringen was de totale hoeveelheid van officiële publieke ontwikkelingshulp (ODA) ontoereikend. Wereldwijd heeft klimaatverandering de leefbaarheid van gebieden aangetast.

De Sustainable Development Goals (SDGs) zijn gebaseerd op geleerde lessen van de Millenniumdoelstellingen. Zo zijn de SDGs in tegenstelling tot de Millenniumdoelstellingen een universele agenda die geldt voor alle landen, rijk en arm, waarbij de belangen van de meest achtergestelde en kwetsbare groepen in de samenleving centraal staan. Voor de uitvoering is een samenhangende aanpak van de economische, sociale en ecologische doelen nodig (coherentie). Ook wordt in tegenstelling tot bij de Milleniumdoelstellingen het belang onderkend van vreedzame samenlevingen, goed functionerende instituties en de rule of law. Bovendien vragen de SDGs om bijdragen van alle partijen in de samenleving, zoals overheden, bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties. Op basis van deze nieuwe aanpak wordt gewerkt aan het behalen van deze doelen in 2030.

7

Is de mogelijkheid om voedsel in te kunnen vriezen of op zijn minst te kunnen koelen, één van de voorwaarden om niet als «extreem arm» te worden geclassificeerd?

Antwoord:

Nee. Volgens de algemeen geaccepteerde internationale definitie van armoede van de Wereldbank ben je «extreem arm» als je inkomen onder de grens van USD 1,90 per dag valt. Binnen deze definitie staan de kosten voor basisbehoeften als voedsel, onderdak en kleding centraal. Het niet kunnen invriezen of op zijn minst te kunnen koelen is dus geen criterium om als «extreem arm» te kunnen worden geclassificeerd. Betere opslag van voedsel en het tegengaan van verliezen is wel een beproefde manier om ondervoeding tegen te gaan of een beter inkomen te genereren. Binnen het thema voedselzekerheid zet Nederland zich in voor het verbeteren van infrastructuur voor distributie, transport en opslagmogelijkheden (waaronder koelsystemen).

8

Heeft het Ministerie een scenario uitgewerkt waarin er geen enkele vluchteling meer wordt toegelaten in de EU, en waarbij wordt gekeken wat de gevolgen zijn voor de rendementen in de internationale mensensmokkelsector alsmede de gevolgen voor de omvang daarvan? Zo ja, wat zijn de bevindingen van dit onderzoek, en zo nee, waarom is dit niet gebeurd?

Antwoord:

Ambtelijke prognoses met betrekking tot de verwachte asielinstroom in Nederland worden opgesteld door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De Tweede Kamer wordt daarover via de begroting van dat ministerie geïnformeerd. Hierbij is vooralsnog geen rekening gehouden met een dergelijk scenario, omdat dat op dit moment niet realistisch wordt geacht.

9

De Wereldbank financiert West Africa Coastal Areas Management Program. Deze organisatie beweert dat een gedeelte van de kustlijn van Cotonou (Benin) is afgekalfd door een stijgende zeespiegel. Kan de aanleg van twee waterkribben rondom de afgekalfde kuststrook, die samen een baai vormen waardoor extra grote golfslag ontstaat, ook van invloed zijn geweest op het afkalven van de kustlijn?

Antwoord:

Dat is mogelijk, maar niet met zekerheid te zeggen. De stroming langs de West Afrikaanse kust is sterk. Natuurlijke variabiliteit van weer en zeestromingen, zeespiegelstijging en menselijk ingrijpen (waterkribben, maar ook de haven) hebben hun weerslag op de kustlijn. De effecten van menselijk ingrijpen zijn moeilijk te onderscheiden van die van de recente zeespiegelstijging of van natuurlijke variabiliteit.

10

Wat is voor Nederland de ideale concentratie CO2 in de atmosfeer, uitgesplitst naar tropo-, strato-, meso- en thermosfeer?

Antwoord:

In het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties is voor de onvermijdelijke toename van de concentratie als doel gesteld «... stabilization of greenhouse gas concentrations in the atmosphere at a level that would prevent dangerous anthropogenic interference with the climate system.» De verwachting is dat daarmee de mondiale temperatuurstijging wordt beperkt tot 2°C. In het Akkoord van Parijs wordt opgeroepen tot een verdere beperking van de temperatuurstijging tot 1,5°C.

Naarmate de temperatuur meer stijgt wordt de impact groter, zoals een toename van de zeespiegelstijging, neerslag en droogte. Voor sommige regio’s kan klimaatverandering ook kansen bieden, zoals toerisme en het telen van andere gewassen. Het is niet te bepalen wat de ideale concentratie van CO2 voor de wereld zou zijn, laat staan voor Nederland.

Overigens is CO2 in de troposfeer en in de lage stratosfeer goed doorgemengd. In de hogere lagen van de atmosfeer is nauwelijks CO2 aanwezig. Voor het broeikaseffect is vooral de toename van de CO2-concentratie in de troposfeer van belang.

11

Hoeveel miljard euro is er wereldwijd nodig om alle SDG’s te verwezenlijken?

Antwoord:

Schattingen over benodigde wereldwijde investeringen voor de SDGs lopen uiteen. De OESO heeft berekend dat de totale benodigde investeringen voor ontwikkelingslanden USD 3,9 biljoen per jaar bedragen.1 Het gaat hier om het geheel van financiële middelen dat bijdraagt aan de SDGs, zoals inkomsten uit belastingheffingen, private investeringen, geldovermakingen door arbeidsmigranten (remittances) en internationale publieke financiering (Official Development Assistance (ODA)). Door hun missie, strategie en activiteiten in lijn te brengen met de SDGs dragen overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en andere partijen bij aan het behalen van de doelen. Naast financiële middelen zijn ook niet-financiële middelen, zoals handelsgoederen, partnerschappen, kennis en opbouw van effectieve instituties van belang voor het behalen van de SDGs.

12

Hoeveel miljard euro zal Nederland vanaf 2015 tot en met 2030 bij hebben gedragen om de SDG’s te verwezenlijken?

Antwoord:

Het is niet mogelijk een schatting te maken van alle Nederlandse financiële stromen die bijdragen aan de SDGs, zoals belastingen, private investeringen en internationale publieke financiering (Official Development Assistance (ODA)) voor de periode 2015 tot en met 2030. Met de ODA-middelen voor ontwikkelingssamenwerking op de begroting van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking levert Nederland een belangrijke bijdrage aan het behalen van de SDGs in het buitenland, in het bijzonder in ontwikkelingslanden.

13

Hoeveel miljard euro zal de wereldeconomie extra gegroeid zijn in 2030 door het tijdig behalen van de SDG’s?

Antwoord:

Schattingen laten zien dat uitvoering van de SDGs een positieve invloed zullen hebben op de groei van de wereldeconomie. Zo heeft de Business and Sustainable Development Commission in het rapport Better Business, Better World (2017) berekend dat het tijdig behalen van de SDGs ten minste USD 12 biljoen in vier sectoren oplevert, te weten voedsel en landbouw, steden, energie en grondstoffen, en gezondheid en welvaart.2 De besparingen op verminderde koolstofuitstoot, watergebruik en ander bronverbruik daarbij opgeteld, leveren een totale economische groei in de vier sectoren van USD 17 biljoen op. De vier sectoren vertegenwoordigen ongeveer zestig procent van de gehele wereldeconomie. Voorlopige analyses laten zien dat als de SDGs ook geïntegreerd worden in de strategieën van bedrijven in de overige sectoren, de economie met nog eens USD 8 biljoen kan groeien. Andere onderzoeken verwachten ook een positief effect: McKinsey stelt dat alleen al het volledig behalen van gendergelijkheid (SDG 5) een economische groei van USD 12 biljoen per jaar kan opleveren.3

14

Wat is uw reactie op de suggestie van de Algemene Rekenkamer om een meer kwalitatieve verantwoording op te stellen? Bent u het daar mee eens? Welke mogelijkheden ziet u hiertoe?

Antwoord:

Het betreft hier de verantwoording over resultaten. Het meten van resultaten gebeurt al op kwantitatieve en kwalitatieve wijze. Het meten van kwalitatieve resultaten gebeurt met verschillende methoden en op verschillende momenten tijdens de uitvoering (monitoring) en na afloop van de uitvoering (evaluatie). Het kabinet deelt daarom de visie van de Algemene Rekenkamer om meer kwalitatieve verantwoording af te leggen. Dit zal onder meer plaatsvinden door duiding te geven aan de kwantitatieve prestaties op de indicatoren.

15

Welke ICT-projecten lopen of zijn in voorbereiding bij zowel het departement als uitvoerende organisaties van het departement?

Antwoord:

De ICT-projectportfolio van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaat uit projecten die gericht zijn op het realiseren van de I-strategie BZ 2016–2019, die met uw Kamer is gedeeld (zie Kamerstuk 26 643, nr. 413). Daarnaast worden er projecten uitgevoerd ter implementatie van rijks breed beleid, realisatie van de verhuizing van het departement naar het gebouw aan de Rijnstraat en het vervangen van verouderde in gebruik zijnde ICT-middelen.

De belangrijkste projecten in de ICT-projectportfolio hebben betrekking op implementatie van het «Open tenzij»-beleid: de compartimentering van informatie en ICT-techniek om zowel betere informatiebeveiliging als een meer open informatiehuishouding mogelijk te maken, en de vervanging van de front- en backoffice processen in de consulaire dienstverlening, waarmee het Ministerie van Buitenlandse Zaken beoogt de burger beter en sneller toegang te geven tot consulaire dienstverlening.

16

Hoe groot is de omvang van deze projecten, hoe lang is de (verwachte) looptijd van deze projecten, heeft het Bureau ICT-toetsing (BIT) over deze projecten advies uitgebracht en zo ja, luidde dit positief of negatief?

Antwoord:

De totale waarde van de ICT-projectportfolio van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bedraagt (over 2017) ongeveer EUR 20 miljoen. Het Bureau ICT-toetsing heeft geen advies uitgebracht over de projecten in de ICT-projectportfolio of projecten die in voorbereiding zijn omdat deze vooralsnog niet als BIT-plichtig worden aangemerkt (ICT-component minder dan EUR 5 miljoen). De meeste projecten in de ICT-projectportfolio hebben een looptijd van gemiddeld een jaar.

Voor realisatie van het «Open tenzij»-beleid en de vervanging van de front- en backoffice processen in de consulaire dienstverlening zullen wel Gateway reviews worden uitgevoerd, waarvan de uitkomst tot gevolg kan hebben dat er alsnog BIT-adviezen worden uitgevraagd. In lijn met de bevindingen van de Commissie Elias streeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken er echter naar juist geen grote en/of langlopende ICT-projecten te starten.

17

Welke projecten zijn in de laatste jaren succesvol afgerond en welke zijn als mislukt aan te merken?

Antwoord:

Afgelopen jaar zijn bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken 2 grote ICT-projecten (ICT-component meer dan EUR 5 miljoen) succesvol afgerond. Het betrof het project iDiplomatie (realisatie van een digitale werkomgeving en samenwerkplatform voor de moderne diplomatie) en het project IRIS (technisch en organisatorisch onderbrengen van de financiële processen en activiteitencyclus van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het bedrijfsvoeringssysteem dat ook door IenM wordt gebruikt).

In 2014 is door het ministerie ten aanzien van een eerste versie van een geautomatiseerd systeem voor visumaanvragen, vanuit een oogpunt van professioneel opdrachtgeverschap en adequate IT-governance, het contract met de betrokken leverancier opgezegd vanwege onvoldoende vertrouwen in een oplevering conform de gestelde eisen. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de Tijdelijke commissie ICT projecten bij de overheid. De bevinding van de Algemene Rekenkamer (AR) hierop vindt u in het AR-rapport «Resultaten verantwoordingsonderzoek 2014 Ministerie van Buitenlandse Zaken (V)» (zie Kamerstuk 34 200 V, nr. 2).

18

In welke mate heeft u inmiddels bekeken hoe gemarginaliseerde groepen als mensen met een beperking, kinderen in psychosociale nood of mensen met afwijkende gezondheidsstatus beter gemonitord kan worden binnen de Sustainable Development Goals (SDG's) (in lijn met het aan u gerichte verzoek in de motie-Diks (34 725-XVII, nr. 15)? Wanneer verwacht u de Kamer te informeren?

Antwoord:

Het kabinet heeft onderzocht hoe de impact van de SDGs voor de genoemde groepen gemonitord kan worden zoals gevraagd in motie-Diks (34 725-XVII, nr. 15). De Kamer wordt daarover bij deze geïnformeerd.

Het is inderdaad belangrijk bij monitoring van SDG-resultaten waar mogelijk aandacht te besteden aan kwetsbare groepen. Op die manier kan worden beoordeeld of deze groepen, die veelal de minste vooruitgang boekten ten opzichte van de Millennium Development Goals, nu wel worden bereikt. In veel subdoelen en indicatoren van de SDGs wordt al expliciet verwezen naar gemarginaliseerde groepen, zoals vrouwen, kinderen en mensen met een beperking (bijvoorbeeld bij subdoelen 1.3, 1.5, 2.2, 3.2, 4.1, 4.2, 4.5, 4.6, 5.2, 5.3, 5.6, 8.5, 8.6, 8.8, 9.1, 10.2, 11.1, 11.2, 11.7, 16.2 en 17.18). Dit impliceert de wenselijkheid van uitsplitsing van data voor deze specifieke groepen.

Wereldwijd zijn er echter nog veel beperkingen in de beschikbaarheid van data die relevant zijn voor de SDGs. Dat is zeker het geval voor data met betrekking tot specifieke groepen zoals kinderen en mensen met een beperking. Nog een stap verder gaan door binnen deze kwetsbare groepen verder onderscheid te maken (bijvoorbeeld «kinderen in psychosociale nood» binnen «kinderen») is op dit moment niet haalbaar.

Bij vergaande uitsplitsing van data voor monitoring van de SDGs kan ook een kanttekening worden geplaatst vanuit het perspectief van efficiënt gebruik van schaarse middelen voor ontwikkelingssamenwerking. Monitoring legt beslag op tijd en geld en het aantal indicatoren zou exponentieel stijgen als elke indicator in meerdere subgroepen zou worden uitgesplitst.

Nederland blijft zich inzetten om de beschikbaarheid van adequate data te vergroten. Zo heeft Nederland afgelopen juli tijdens de presentatie van de nationale SDG uitvoering alle VN-lidstaten en het VN-systeem opgeroepen te werken aan betere data voor gemarginaliseerde groepen (zie ook Kamerstuk 26 485, nr. 252, 25 september 2017). Nederland draagt ook bij aan vergroting van data-beschikbaarheid voor SDG-monitoring door deelname aan PARIS21, een samenwerkingsverband voor statistische capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden.

19

Hoe beoordeelt u de kritiek van de Algemene Rekenkamer dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt wat de succes- en faalfactoren van onderliggende programma's en projecten? Kunt u een overzicht van de voornaamste projecten van het afgelopen jaar aan de Kamer zenden met de bijbehorende impactevaluaties, uitgesplitst naar de gebruikte instrumenten, zoals de Rekenkamer aanbeveelt?

Antwoord:

Het kabinet is van mening dat het geven van inzicht in de resultaten van activiteiten, programma’s en instrumenten bijdraagt aan een meer resultaatgerichte en transparante manier van werken op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Daartoe wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van online rapportage op basis van het International Aid Transparency Initiative (IATI-standaard), zodat informatie per activiteit publiekelijk toegankelijk is. Het kabinet gebruikt impactevaluaties voor het toetsen van een beleidsterrein als geheel, niet per activiteit afzonderlijk. Inzicht in het succes van afzonderlijke activiteiten en instrumenten wordt verkregen via reguliere monitoring en projectevaluaties.

Hieronder staat een overzicht van effectevaluaties die het afgelopen jaar zijn uitgekomen, dan wel op korte termijn verschijnen.

H17: Ontwikkelingssamenwerking: Ex post onderzoek naar doelmatigheid en doeltreffendheid 2016/2017

Ex post-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid 2016/2017

Omschrijving doelstelling

Doelstelling

Titel

Jaar van afronding

Duurzame handel en investeringen

1.3

Private Sector Investeringen (PSI)

2016

 

1.3

Infrastructure Development Fund – FMO

2017

 

1.3

DECP (Dutch Employers Cooperation Programme)

2017

Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water

2.1

Voedselzekerheid & landbouwontwikkeling

2017

 

2.1

Global Alliance for Improved Nutrition (GAIN)

2017

 

2.1

UNICEF

2017

 

2.2

Effectenonderzoek landbouw irrigatieprogramma (Bangladesh, Indonesië)

2016

 

2.3

FMO-Access to Energy Fund

2016

 

2.3

HIVOS Biogas

2017

 

2.3

Tropenbos

2017

Sociale vooruitgang

3.1

Keuzes en Kansen, Key Population Fund, SRGR Fonds 2013–2015, Opstapfonds, Kindhuwelijkenfonds

2017

 

3.2

FLOW (2011–2015)

2017

 

3.2

Women in the Frontline

2017

 

3.4

European Centre for development Policy Management Institutional Evaluation

2016

 

3.4

Netherlands Fellowshipprogram (NFP)

2017

 

3.4

Netherlands Initiative for Capacity Building in Higher Education (NPT/NICHE)

2017

Vrede en veiligheid voor ontwikkeling

4.2

Budget Internationale Veiligheid

2017

Versterkte kaders voor ontwikkeling

5.1

NL en de WHO 2011 – 2015

2016

 

5.2

Evaluation of Dutch Development Cooperation in the Palestinian Territories 2008–2014 – How to Break the Vicious Cycle

2016

 

5.2

An evaluation of the impact of ending aid – The gaps left behind

2016

 

5.2

Deelonderzoeken voor The gaps left behind - Bolivia, Burkina Faso, Guatemala, Nicaragua, Tanzania en Zambia

2016

20

Bent u bereid uitvoeringsorganisaties standaardindicatoren te gaan voorschrijven voor hun voortgangrapportages?

Antwoord:

Standaardindicatoren kunnen behulpzaam zijn bij het aggregeren van scores en resultaten. Om scores te kunnen optellen moeten de metingen wel op gelijke wijze worden verricht. Dit is niet eenvoudig gezien de diverse contexten waarin de programma’s worden uitgevoerd en het gegeven dat a) uitvoerende organisaties doorgaans hun eigen methoden hanteren en b) projecten soms door verschillende donoren gefinancierd worden, die diverse en zelfs strijdige eisen zouden kunnen stellen. Het kabinet is bereid om met uitvoerende organisaties en donoren te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om harmonisatie van indicatoren dichterbij te brengen, onder andere door het systematisch gebruiken van de SDGs-indicatoren. Dit is een zaak van lange adem.

21

Hoe beoordeelt u de wens die is uitgesproken in het regeerakkoord 2017–2021 om aan de begroting voor 2018 een bedrag van € 400 mln toe te voegen ten bate van OS en ODA in het bijzonder? Hoe verhouden deze plannen zich tot de oorspronkelijke begroting?

Antwoord:

De EUR 400 miljoen is een intensivering. De EUR 400 miljoen (meerjarig EUR 1 miljard) staat voorlopig op een aanvullende post van het Ministerie van Financiën en zal aan het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden toegevoegd als de beleidsmatige inzet is uitgewerkt. Deze EUR 400 miljoen is bedoeld ter financiering van de in het regeerakkoord verwoorde ambities. Wanneer de middelen aan de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn toegevoegd, stijgt de oorspronkelijke begroting in 2018 met EUR 400 miljoen.

22

Op welke wijze wordt (de uitvoering van) het buitenlands beleid getoetst aan de SDG doelstellingen en op welke wijze zal hierover gerapporteerd worden aan de kamer?

Antwoord vraag 22 en 25:

Op 24 mei 2017 heeft het kabinet de eerste Nederlandse rapportage over de uitvoering van de SDGs in binnen- en buitenland naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 26 485, nr. 246). Daarin is per SDG weergegeven op welke manier het kabinet de uitvoering ter hand neemt. Het kabinet zal jaarlijks, voorafgaand aan Verantwoordingsdag, rapporteren over de voortgang. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken levert een grote bijdrage aan het behalen van de SDGs, in het bijzonder in ontwikkelingslanden waar de uitdagingen het grootst zijn. De jaarlijkse resultatenrapportage voor ontwikkelingssamenwerking zet uiteen op welke manier en aan welke SDGs het Nederlandse ontwikkelingsbeleid bijdraagt in het buitenland. Daarnaast rapporteert Nederland jaarlijks de voortgang op het gebied van beleidscoherentie voor ontwikkeling, waarbij alle thema’s van het daarbij horende actieplan (Kamerstuk 33 625, nr. 250) corresponderen met één of meerdere SDGs. Het gaat hier onder andere om investeringsbescherming, toegang tot medicijnen, belastingverdragen, verduurzaming waardeketens en klimaatverandering.

Het buitenlands beleid en de ontwikkelingshulp worden nu niet vooraf getoetst aan de SDGs. De Tweede Kamer is op 5 september 2017 geïnformeerd over de voor- en nadelen van de invoering van een SDG-toets (Kamerstuk 26 485, nr. 250).

23

Welk deel van de BuHa-OS begroting wordt besteed aan Nederlandse bedrijven (ODA en non-ODA)?

Antwoord:

Om het Nederlandse bedrijfsleven te ondersteunen in zijn internationale ambitie wordt EUR 35,8 miljoen beschikbaar gesteld uit non-ODA middelen (begrotingsartikel 1.2). Deze middelen worden verstrekt in de vorm van subsidies, leningen en garanties. Belangrijkste instrumenten zijn Dutch Trade Investment Fund (DTIF), Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsstudies (DHI) (non-ODA), Partners for International Business (PIB) en Starters International Business (SIB)/ Programma Strategische Beurzen.

Voor de rol die Nederlandse bedrijven spelen in een versterkte private sector en een verbeterd investeringsklimaat in ontwikkelingslanden is vanuit ODA EUR 190 miljoen begroot (begrotingsartikel 1.3 en 1.4). Dit bedrag wordt ingezet via programma’s als het Dutch Good Growth Fund (DGGF), Development Related Infrastructure Investment Vehicle (DRIVE) en diens voorgangers Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (ORET) en Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO), het afwikkelen van het Private Sector Investeringsprogramma (PSI) en 2g@there. De Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV) staat open voor aanvragen van Nederlandse bedrijven als partner in een publiek-privaat partnerschap (PPP).

24

Hoeveel geld gaat er komend jaar naar het Initiatief Duurzame Handel (IDH), en op welke wijze en aan welke projecten wordt dat uitgegeven?

Antwoord:

Het Initiatief Duurzame Handel (IDH) ontvangt van 2016 tot en met 2020 subsidie voor programma’s op het gebied van verduurzaming van handelsketens en duurzame landschappen. Voor 2018 is hiervoor een bedrag van EUR 23 miljoen gereserveerd. Het definitieve bedrag wordt bepaald op basis van de jaarbegroting van IDH. Op gebied van verduurzaming van handelsketens wordt de bijdrage besteed aan activiteiten gericht op duurzame ontwikkeling in een tiental op voornamelijk landbouw gerichte handelsketens, waaronder koffie, cacao, katoen, kleding, hout, vis, soja en palmolie. Deze activiteiten behelzen zowel het bij elkaar brengen van partijen aan vraag- en aanbodkant, als het helpen verduurzamen van de productie. Het gaat om concrete samenwerkingsprojecten, die opschaalbaar moeten zijn en waar bijdragen van het bedrijfsleven minimaal hetzelfde (in de praktijk gemiddeld het dubbele) bedragen als de publieke bijdragen. Daarnaast committeert IDH bedrijven aan publiek-private samenwerking gericht op duurzaam landgebruik, waaronder het tegengaan van ontbossing. IDH is actief in verschillende landschappen (onder meer in Indonesië, Vietnam, Ivoorkust, Liberia, Kenia, Ethiopië, Brazilië). Dit sluit aan op het werk in de handelsketens, zodat deze inzet elkaar versterkt.

25

Op welke wijze wordt (de uitvoering van) ontwikkelingshulp getoetst aan de SDG doelstellingen en op welke wijze zal hierover gerapporteerd worden aan de kamer?

Zie vraag 22

26

Kunt u een overzicht geven van hoeveel van de ODA (official development assistance)-gelden de komende jaren wordt besteed aan de opvang van asielzoekers in eigen land?

Antwoord:

Voor de opvang van asielzoekers in Nederland zijn voor de komende jaren deze de volgende bedragen gereserveerd:

Bedragen in EUR miljoen.

2018

2019

2020

2021

2022

534

441

348

335

330

Bron: HGIS-nota 2018 bijlage 2A.

27

Kunt u een overzicht geven van hoeveel van de ODA-gelden de komende jaren wordt besteed aan klimaatfinanciering?

Antwoord:

In het Klimaatakkoord van Parijs hebben de rijke landen hun toezegging uit 2009 herbevestigd om de ontwikkelingslanden te ondersteunen bij hun investeringen op het terrein van klimaat. Het moet daarbij vanaf 2020 in totaal gaan om USD 100 miljard per jaar. De komende jaren wil Nederland een geleidelijke stijging van de publieke en private klimaatuitgaven realiseren. Nederland blijft zich er internationaal voor inzetten dat andere landen dat ook doen. Nederland streeft ernaar in 2018 EUR 400 miljoen aan ODA-middelen te besteden voor publieke klimaatrelevante uitgaven in ontwikkelingslanden.

28

Hoever zakken we voor de komende jaren onder de ODA norm? Hoever zakken we de komende jaren onder de ODA norm als we de eerstejaarsopvang van vluchtelingen in Nederland niet meetellen met de ODA-gelden? Hoever zakken we voor de komende jaren onder de ODA-norm als we klimaatfinanciering niet meetellen met de ODA-gelden, maar we deze zoals oorspronkelijk ook beloofd was, additioneel laten zijn? Hoever zakken we voor de komende jaren onder de ODA-norm als we zowel de eerstejaarsopvang van vluchtelingen als klimaatfinanciering niet meetellen met de ODA-gelden?

Antwoord:

De toerekening aan eerstejaars asielopvang en klimaatfinanciering is onderdeel van Official Development Assistance (ODA), in lijn met de OESO/DAC criteria. Het ODA percentage op basis van de Ontwerpbegroting 2018, inclusief de kosten voor publieke klimaatfinanciering en de asieltoerekening, is als volgt:

Naast de middelen voor klimaatfinanciering op de BHOS-begroting (artikel 2.3) wordt een deel van de reguliere uitgaven voor handel en investeringen, voedselzekerheid, water en sociale vooruitgang uit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ook ingezet voor klimaatdoeleinden. Nederland streeft ernaar in 2018 EUR 400 miljoen aan ODA-middelen te besteden voor publieke klimaatrelevante uitgaven in ontwikkelingslanden.

29

Op welke wijze wordt gehoor gegeven aan de motie-Grashoff (34 550-XVII, nr. 36) om de zuivere ontwikkelingshulp de komende jaren te doen groeien richting 0,7% van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI)?

Antwoord:

Het kabinet Rutte-III voegt EUR 2.228 miljoen toe aan het ODA-budget verdeeld over de jaren 2018 t/m 2022. Hiermee komt het ODA-percentage in deze kabinetsperiode op 0,7 procent minus EUR 1,4 miljard (zie regeerakkoord).

30

Op welke wijze wordt de exportbevordering door Invest-NL en/of Atradius getoetst aan de SDG doelstellingen en op welke wijze zal hierover gerapporteerd worden aan de kamer?

Antwoord:

Het vorige kabinet heeft de Tweede Kamer op 10 februari jl. (Kamerstuk 28 165, nr. 266) en 30 juni jl. (Kamerstuk 28 165, nr. 269) geïnformeerd over de oprichting en voortgang van Invest-NL. Op dit moment werken de drie betrokken ministeries, namelijk Economische Zaken, Financiën en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, aan de verdere invulling van Invest-NL. Hierbij wordt ook gewerkt aan een toetsingskader dat Invest-NL zal gebruiken. Het kabinet zal hier in de rapportage aan de Kamer gedurende de oprichting van Invest-NL specifiek aandacht aan geven.

Atradius Dutch State Business (ADSB) toetst verzekeringsaanvragen op milieu en sociale aspecten. Hiervoor hanteert ADSB de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)-richtlijnen, ook wel de Common Approaches genoemd die gelden voor de door de overheden gesteunde exportkredietverzekeraars zoals ADSB. Er wordt getoetst aan de hand van de International Finance Corporation (IFC) Performance Standards en de bijbehorende IFC Environmental Health and Safety (EHS) guidelines. Hoewel de IFC Performance Standards niet specifiek aan de SDGs refereren zijn deze in lijn met de SDGs. De IFC-standaarden richten zich o.a. op arbeidsnormen, het voorkomen van verontreiniging van en zuinig omgaan met hulpstoffen, gezondheid, veiligheid en beveiliging voor de sociale omgeving, onvrijwillige herhuisvesting en bescherming van biodiversiteit. Hiermee zijn deze standaarden direct in lijn met SDGs 6, 8, 12, 14, 15 en 16. Daarnaast kunnen verzekerde transacties ook direct bijdragen aan de SDGs door bijvoorbeeld de levering van ziekenhuisapparatuur (SDG 3), levering van innovatieve landbouwmachines of de bouw van kassen (SDGs 1 en 2). ADSB rapporteert over haar inspanningen op gebied van duurzaamheid in het jaarlijkse Duurzaamheidsverslag (zie ook de website van ADSB).

31

Op welke wijze wordt het investerings-, krediet- en verzekeringsbeleid van Invest-NL en Atradius aangepast om afbouw van de fossiele industrie te bewerkstelligen?

Antwoord:

Zoals in de Kamerbrief van 10 februari 2017 (Kamerstuk 28 165 nr. 266) staat beschreven, richt Invest-NL zich ook op financiering van activiteiten van ondernemingen op het gebied van grote transities, waaronder de energietransitie. Op dit moment is Invest-NL in oprichting en moet het investeringsbeleid nog worden uitgewerkt. De exportkredietverzekering (EKV) van ADSB is een generiek en vraaggestuurd instrument. Het instrument is beschikbaar voor de Nederlandse export in het algemeen. Wel is er beleid om projecten gericht op duurzame energie, klimaatmitigatie en – adaptatie te ondersteunen. Momenteel worden er binnen de EKV diverse initiatieven genomen, zowel nationaal als internationaal, om het verzekeringsinstrumentarium nog aantrekkelijker te maken voor toepassing op hernieuwbare energieprojecten. Het ligt daarom voor de hand dat de portefeuille in de komende jaren verschuift naar projecten die de energietransitie versnellen.

32

Op welke wijze wordt het investerings-, krediet- en verzekeringsbeleid van Invest-NL en Atradius aangepast om duurzame voedselzekerheid te stimuleren? En specifiek voor de transitie naar plantaardige eiwitten?

Antwoord:

Namens de staat voert Atradius Dutch State Business (ADSB) de exportkredietverzekering (EKV) uit. De EKV is een generiek en vraaggestuurd instrument dat ertoe bijdraagt dat Nederlandse exporteurs op gelijke voet kunnen concurreren met het buitenland. De EKV is beschikbaar voor alle Nederlandse export; er worden geen sectoren uitgesloten. ADSB ontvangt zeer regelmatig aanvragen voor land- en tuinbouwprojecten. Voor al deze transacties geldt dat de staat alleen verzekeringen afgeeft voor transacties waarvan de milieu en sociale risico’s aanvaardbaar zijn bevonden na beoordeling aan de hand van internationale standaarden(OESO-richtlijnen, ook wel de Common Approaches genoemd die gelden voor de door de overheden gesteunde exportkredietverzekeraars zoals ADSB). Waar relevant zal daarbij ook worden getoetst op specifieke richtlijnen rond voedselkwaliteit en dierenwelzijn. Op deze manier draagt ADSB door middel van de EKV bij aan duurzame voedselzekerheid.

Het vorige kabinet heeft de Tweede Kamer op 10 februari jl. (Kamerstuk 28 165 nr.266) en 30 juni jl. (Kamerstuk 28 165 nr. 269) geïnformeerd over de oprichting en voortgang van Invest-NL. Op dit moment werken de drie betrokken ministeries aan de verdere invulling van Invest-NL. Hierbij wordt ook gewerkt aan een toetsingskader dat Invest-NL zal gebruiken. Het kabinet zal in de rapportage aan de Kamer gedurende de oprichting van Invest-NL ook aandacht geven aan het toetsingskader.

33

Kan een overzicht en uitsplitsing gegeven worden van 1) de projecten en 2) Nederlandse bedrijven die Atradius in de afgelopen jaren heeft ondersteund en in 3) welke verschillende ontwikkelingslanden?

Antwoord:

Alle afgegeven polissen die ADSB voor rekening van de staat heeft verstrekt staan op de website van ADSB. Dit betreft de afgegeven polissen voor de exportkredietverzekering, het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF). De transactie, de exporteur en het land waarnaar wordt geëxporteerd staan daarbij vermeld. Projecten die potentieel grote gevolgen hebben voor mens en milieu (de zogenaamde categorie-A projecten) worden vooraf gepubliceerd om relevante reacties en informatie vanuit het maatschappelijk middenveld mee te kunnen wegen in de beoordeling van het project.

34

Welk deel van de ontwikkelingshulp (ODA) verliep de afgelopen jaren via leningen en welk deel via giften en hoe verhoudt zich dit tot het door het DAC gestelde 25% minimum?

Antwoord:

Vrijwel alle ODA wordt verstrekt via giften in de vorm van subsidies en bijdragen. Leningen worden in beperkte mate verstrekt, onder meer via het bedrijfsleven instrumentarium onder artikel 1 van de begroting. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het Dutch Good Growth Fund (DGGF) of het Infrastructure Development Fund (IDF). Deze leningen blijven ruimschoots binnen de concessionaliteitscriteria zoals door OESO/DAC gedefinieerd.

35

Hoeveel heeft Nederland in de afgelopen jaren verdiend aan leningen welke aangemerkt zijn als giftelement aan ontwikkelingslanden? En kunt u een overzicht geven van de berekende rente op deze softe leningen?

Antwoord:

Nederland heeft niets verdiend aan ODA-leningen die aan ontwikkelingslanden zijn verstrekt en er zijn ook sinds midden jaren »90 van de vorige eeuw geen nieuwe ODA-leningen aan ontwikkelingslanden meer verstrekt. De rente op deze leningen varieert van 2,5 tot 3 procent. De rente-inkomsten zijn lager dan de kosten voor het verstrekken van de leningen. Er worden nog terugbetalingen (aflossingen) ontvangen op eerder verstrekte ODA-leningen. Deze zijn als volgt als negatieve ODA gerapporteerd:

Bedragen in miljoen USD (82 procent van het totaal betreft de afbetaling van een ODA-lening door Indonesië).

2012

2013

2014

2015

– 54

– 51

– 50

– 44

36

Wordt de besteding van ODA-gelden onafhankelijk gecheckt of deze voldoen aan de OESO definitie? En is het zo dat trainingen van de kustwacht of de aanschaf van schepen geclassificeerd kunnen worden als ODA?

Antwoord:

Ieder jaar worden de door Nederland gerapporteerde ODA-bestedingen gecontroleerd door het secretariaat van de OESO-DAC (Development Assistance Committee). Hoofdcriteria bij die controle zijn of de bestedingen als primair doel hadden de ontwikkeling te bevorderen van een ontwikkelingsland dat op de DAC-lijst van ODA-ontvangers staat. Het is daarom onwaarschijnlijk dat de aanschaf van schepen voor de kustwacht classificeert als ODA. De training van de kustwacht classificeert alleen als ODA als deze primair ontwikkelingsgericht is en niet bedoeld is voor bijvoorbeeld bescherming of beveiliging.

37

Wat zijn de definitie en criteria voor besteding als klimaatfinanciering?

Antwoord:

Het VN Klimaatverdrag geeft geen specifieke definities voor klimaatfinanciering. In OESO-verband zijn definities en criteria opgesteld voor de klimaatrelevantie van activiteiten4

Nederland hanteert deze om te bepalen of activiteiten als klimaatfinanciering mogen gelden en zo ja, in welke mate. Bijvoorbeeld: een watermanagementproject waarbij klimaatadaptatie een nevendoel is, telt voor veertig procent mee als klimaatfinanciering

38

Welk deel van de begroting voor klimaatfinanciering is bestemd voor het aanpakken van migratiestromen en opvang in eigen land? En hoe draagt deze opvang bij aan het verbeteren van het klimaat?

Antwoord:

Binnen de huidige begroting wordt klimaatfinanciering niet toegerekend aan migratiebeleid. Klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden is onderdeel van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en vindt vooral plaats binnen de artikelen «Duurzame handel en investeringen», «Duurzame ontwikkeling» en «Sociale vooruitgang», en via de samenwerking met internationale financiële instellingen en VN-organisaties.

Omdat migratie vaak complexe oorzaken heeft, is de precieze bijdrage van klimaatfinanciering aan het voorkomen van migratie moeilijk vast te stellen. Klimaatfinanciering voor verbeterde levensomstandigheden en bestaanszekerheid draagt (via de Nederlandse OS-speerpunten) bij aan het voorkomen van migratie, omdat de noodzaak om weg te trekken erdoor afneemt. In 2016 werd iets meer dan de helft van de klimaatfinanciering geïnvesteerd in klimaatadaptatie in ontwikkelingslanden. Deze financiering heeft ten doel de aanpassing aan klimaatverandering in de armste landen te bevorderen. Hierbij kan worden gedacht aan klimaatbestendige landbouw, verbeterd waterbeheer en robuustere infrastructuur.

39

Welk deel van de klimaatfinanciering voor de komende jaren is bestemd voor het bestrijden van de oorzaken van klimaatverandering en welk deel voor de gevolgen? En hoe worden de bestedingen en resultaten hiervan gemonitord en gerapporteerd?

Antwoord vraag 39 en 189:

Klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden is onderdeel van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en vindt vooral plaats binnen de artikelen «Duurzame handel en investeringen», «Duurzame ontwikkeling» en «Sociale vooruitgang», en via de samenwerking met internationale financiële instellingen en VN-organisaties. Er wordt niet vooraf bepaald hoeveel geld beschikbaar is, en evenmin hoeveel middelen worden gebruikt voor de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering (klimaatadaptatie) dan wel het bestrijden van de oorzaken van klimaatverandering (klimaatmitigatie).

De allerarmste landen geven aan dat zij vooral steun nodig hebben om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Deze oproep neemt Nederland serieus. Van de uitgaven in 2016 is iets meer dan de helft (52 procent) besteed aan projecten die de gevolgen van klimaatverandering opvangen (adaptatie). Dit omvat uitgaven die adaptatie als hoofd- of nevendoelstelling hadden en uitgaven met zowel een adaptatie- als mitigatiedoelstelling. Deze laatste categorie betreft onder andere brede klimaatsamenwerking met multilaterale banken, die voor twintig procent aan adaptatie wordt besteed.

Bij de gemobiliseerde private klimaatfinanciering is niet bekend welk deel relevant is voor adaptatie dan wel mitigatie. Dit onderscheid wordt in de rapportages dan ook niet gemaakt.

Nederland rapporteert over de klimaatfinanciering in drie afzonderlijke rapportagecycli: in het nationale HGIS-verslag (jaarlijks), in de klimaatrapportage voor de Europese Commissie (jaarlijks) en in rapportages voor het VN Klimaatverdrag (het Biennial Report en de vierjaarlijkse National Communication). Over de resultaten van klimaatfinanciering wordt gerapporteerd via de Resultatenrapportage aan de Tweede Kamer: http://www.osresultaten.nl/theme/climate.

40

Welke concrete resultaten heeft de inzet van Nederland op «climate smart agriculture» opgeleverd?

Antwoord:

De inzet van Nederland op «climate smart agriculture» is vooral gericht op adaptatie van de kwetsbare voedsellandbouw. Dankzij de Nederlandse inzet worden jaarlijks meer dan een miljoen kleinschalig producerende boer(inn)en weerbaarder tegen veranderende klimatologische omstandigheden. Voorbeelden van projecten waar Nederland aan bijdroeg zijn: het beschikbaar maken van satellietinformatie over water en weidegrond aan boeren in Malidie kampen met droogte, het verzekeren van miljoenen boeren in Ethiopië tegen de risico’s van onverwachte droogtes en introductie van koolzaad aan boeren in Kenia als afwisseling van tarwe om de bodem gezonder te maken en kunstmest en landbouwgif te verminderen.

41

Welke klimaatinvesteringen worden gedaan in het Groene Klimaat Fonds?

Antwoord:

Het Green Climate Fund (GCF) financiert vraaggestuurde projecten in ontwikkelingslanden die deelnemen aan het VN Klimaatverdrag. Het GCF beoogt een portefeuille van klimaatprojecten op te bouwen die innovatief en transformatief is. Dat wil zeggen dat projecten een belangrijke bijdrage leveren aan de transitie naar een duurzame economie in het land van uitvoering. Het betreft bijvoorbeeld projecten voor hernieuwbare energie, duurzame landbouw en het tegengaan van ontbossing. Een groeiend deel van de investeringen van het GCF katalyseert private investeringen, zoals de bijdrage eerder dit jaar van bijna USD 250 miljoen aan het Global Energy Efficiency and Renewable Energy Fund NeXt van de Europese Investeringsbank.

Het GCF streeft naar een evenwichtige balans tussen projecten gericht op tegengaan van klimaatverandering en projecten gericht op het opvangen van de gevolgen van klimaatverandering. Ook wordt ernaar gestreefd zeker de helft van de adaptatiemiddelen in te zetten voor activiteiten in de Minst-Ontwikkelde Landen, Afrika en kleine eilandstaten in ontwikkeling.

Een overzicht van de goedgekeurde investeringen is te vinden op de website van het GCF.5

42

Valt het Dutch Good Growth Fund (DGGF) onder ODA? Hoeveel wordt aan het DGGF verdiend en kan een overzicht worden gegeven van welke bedrijven een beroep op het DGGF hebben gedaan en van de resultaten die dit heeft opgeleverd?

Antwoord:

Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) is honderd procent ODA. Het betreft ontwikkelingsrelevante investeringen in en handel met lage- en middeninkomenslanden, waarbij alle gefinancierde activiteiten een positief effect hebben op het creëren van lokale banen, productiestijging en/of kennisoverdracht.

Het DGGF is niet opgezet om geld mee te verdienen; het is een revolverend fonds dat ontwikkelingsrelevante activiteiten van het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (MKB) of het lokale MKB in 68 lage- en middeninkomenslanden ondersteunt. Revolverend betekent dat ondernemers de ontvangen middelen volledig terug dienen te betalen zodat deze opnieuw kunnen worden verstrekt aan andere ondernemers. Hierdoor wordt de totale fondsomvang nominaal in stand gehouden.

Het is nog te vroeg iets te zeggen over het rendement van het DGGF. Het DGGF zit momenteel nog in een opbouwfase van de portefeuille, waardoor vooral uitgaven worden gedaan in de vorm van leningen en garanties. De inkomsten uit het DGGF, in de vorm van aflossingen en premies, zijn nog beperkt en vloeien pas de komende jaren terug. Deze constatering wordt onderschreven door de Algemene Rekenkamer in haar Verantwoordingsonderzoek (d.d. 18 mei 2016) dat «het nog te vroeg is om te oordelen of het DGGF revolverend is.»

Het DGGF heeft op dit moment 67 transacties gedaan, tientallen transacties zijn in voorbereiding. Het gaat om 43 transacties met Nederlandse ondernemers en 24 investeringen in intermediaire fondsen die in het lokale MKB investeren. Van de bedrijven die een financiering, garantie of verzekering kregen staat de bedrijfsnaam en een omschrijving van het project op de website van het DGGF.6 Met de lopende transacties uit het DGGF zijn in 2016 ruim 8.500 directe banen gecreëerd of ondersteund en worden bijna 500 ondernemers in lage- en middeninkomenslanden gesteund. Bijna een derde van alle financieringen wordt aan vrouwelijke ondernemers verstrekt, en circa veertig procent van alle gecreëerde banen betreft vrouwelijke werknemers. Elke euro aan DGGF-financiering wordt aangevuld met ongeveer EUR 3,50 door andere financiers of investeerders.

43

Kan een overzicht worden gegeven van welke projecten onder het «climate smart agriculture» vallen en van de resultaten die deze hebben opgeleverd? Welk deel van deze projecten hebben betrekking op dierlijke eiwitten?

Antwoord:

Projecten die zich geheel op «Climate Smart Agriculture» richten zijn:

  • Het wereldwijde klimaatprogramma van het International Fund for Agricultural Development (IFAD);

  • Het wereldwijde klimaatonderzoeksprogramma van de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR);

  • Het Geodata for Agriculture and Water (G4AW) programma;

    uitgevoerd door Netherlands Space Office (NSO) in 26 landen; en

  • Het Drylands Development Programme (DryDev), uitgevoerd door World Agroforestry Centre in Kenia, Ethiopië, Mali, Niger en Burkina Faso.

Voorbeelden van activiteiten zijn: het beschikbaar maken van satellietinformatie over water en weidegrond aan boeren in Mali die kampen met droogte, het verzekeren van miljoenen boeren in Ethiopië tegen de risico’s van onverwachte droogtes en introductie van koolzaad aan boeren in Kenia als afwisseling van tarwe om de bodem gezonder te maken en kunstmest en landbouwgif te verminderen.

Daarnaast zijn er 68 projecten in uitvoering die zich richten op het versterken van de voedselproductie onder veranderende klimatologische omstandigheden. Deze projecten zijn weliswaar niet primair op klimaat gericht, maar dragen lokaal wel bij aan «Climate Smart Agriculture». Het gaat dan om activiteiten als:

  • Bodem- en waterconservering in Ethiopië;

  • Bodemvruchtbaarheidsbeheer in Burundi;

  • Aanleg van robuuste rurale wegen in Rwanda;

  • Gebruik van zonne-energie in de veehouderij in Oeganda

  • Visteelt in Kenia;

  • Waterbesparende tuinbouw in Kenia en Ghana;

  • Duurzame palmolie in Ghana;

  • Verbeterde (bijvoorbeeld droogtebestendige) zaden in Mozambique en Oeganda;

  • Beheer van (over)stroomgebieden in Bangladesh;

  • Landschapsbeheer in Ethiopië en Mozambique.

Specifieke resultaten per project zijn te vinden in de resultatenrapportage die de Tweede Kamer op 15 september jl. toeging. In totaal worden dankzij deze projecten jaarlijks meer dan een miljoen kleinschalig producerende boer(inn)en weerbaarder tegen klimaatverandering.

Bovengenoemde projecten ondersteunen zowel plantaardige productie als dierlijke productie (bijvoorbeeld de veehouderij in Oeganda en de visteelt in Kenia). Op basis van beschikbare informatie is het niet mogelijk de verdeling uit te drukken in een percentage.

44

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Vrijhandelsakkoord Mercosur en op welke wijze en tijdstippen wordt in de onderhandelingen daarover aandacht besteed aan de dwangarbeid in vleesproductie in Brazilië (p. 79 van de Sustainability Impact Assessment – SIA), landroof in Paraguay en Brazilië (p. 79), ontbossing en verdringing inheemse bevolking in Brazilië (p. 79), ontbossing vooral door veehouderij, voor ethanol vooral indirect/verschuiving (p. 80), ook overstromingen en bodemerosie, o.a. op de Pampas-vlaktes (p. 81), waterschaarste door intensievere landbouw in droog centraal Argentinië (p. 80), verslechtering bodem en waterkwaliteit, o.a. Cerrado-vlaktes, door irrigatie, kunstmest en bestrijdingsmiddelen, biodiversiteit bedreigd door uitbreiding landbouwproductie (rundvlees, soja, suikerriet) in biodiverse regio’s waaronder Amazone, Cerrado en delta’s van de Orinoco, Parana en Tigre (p. 81)?

Antwoord:

Duurzame ontwikkeling is een belangrijk thema in de onderhandelingen voor het associatie-akkoord tussen de EU en Mercosur. Van 2 tot 6 oktober 2017 heeft de derde onderhandelingsronde plaatsgevonden in Brussel. Een verslag van deze onderhandelingsronde zal binnenkort gepubliceerd worden op de website van de Europese Commissie7.

45

Welke wettelijk afdwingbare instrumenten biedt het Mercosur vrijhandelsakkoord om te waarborgen dat dwangarbeid in vleesproductie in Brazilië (p. 79 SIA), landroof in Paraguay en Brazilië (p. 79), ontbossing en verdringing inheemse bevolking in Brazilië (p. 79), ontbossing vooral door veehouderij, voor ethanol vooral indirect/verschuiving (p. 80), ook overstromingen en bodemerosie, oa op de Pampas-vlaktes (p. 81), waterschaarste door intensievere landbouw in droog centraal Argentinië (p. 80), verslechtering bodem en waterkwaliteit, oa Cerrado-vlaktes, door irrigatie, kunstmest en bestrijdingsmiddelen, biodiversiteit bedreigd door uitbreiding landbouwproductie (rundvlees, soja, suikerriet) in biodiverse regio’s waaronder Amazone, Cerrado en delta’s van de Orinoco, Parana en Tigre (p. 81) aangepakt kan worden?

Antwoord:

De EU en de Mercosurlanden zijn momenteel in onderhandeling over een associatie-akkoord. Op dit moment is er nog geen overeenstemming tussen de onderhandelende partijen. Het kabinet hecht eraan dat in het associatie-akkoord tussen de EU en Mercosur afspraken worden gemaakt over biodiversiteit, duurzame bosbouw en duurzame productie van soja. De EU-inzet is dat afspraken op het gebied van de bescherming van het milieu en sociale ontwikkeling kunnen worden afgedwongen via een geschillenbeslechtingsmechanisme. Dit mechanisme, dat bijvoorbeeld is opgenomen in het handelsakkoord tussen de EU en Canada, biedt de verdragspartijen de mogelijkheid een geschil voor te leggen aan een onafhankelijk deskundigenpanel, dat vaststelt of de wederpartij in gebreke is gebleven en hoe deze situatie kan worden opgelost. Alle EU-tekstvoorstellen voor het associatie-akkoord tussen de EU en Mercosur zijn te vinden op de website van de Europese Commissie.8

46

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Vrijhandelsakkoord met Indonesië en op welke wijze en tijdstippen wordt in de onderhandelingen daarover aandacht besteed aan de milieu en klimaateffecten van de toename van palmolie export naar Europa?

Antwoord:

Verduurzaming van de palmolieproductie is een belangrijk thema in de onderhandelingen voor het handelsakkoord tussen de EU en Indonesië. Van 11 tot 15 september 2017 heeft de derde onderhandelingsronde plaatsgevonden in Brussel. Het verslag daarvan is inmiddels gepubliceerd.9 Hierbij is ook gesproken over duurzaamheid in de context van de handel tussen de EU en Indonesië. Een volgende onderhandelingsronde staat gepland voor begin 2018.

47

Welke wettelijk afdwingbare instrumenten biedt het Vrijhandelsakkoord met Indonesië met betrekking tot bijvoorbeeld landroof, bodemerosie en -vervuiling, illegale ontbossing voor de palmolie export naar Europa?

Antwoord:

De EU en Indonesië zijn momenteel in onderhandeling over een handelsakkoord. Op dit moment is er nog geen overeenstemming tussen de onderhandelende partijen. Het kabinet hecht eraan dat in CEPA afspraken worden gemaakt over verduurzaming van de productie en handel in palmolie. De EU-inzet is dat afspraken op het gebied van de bescherming van het milieu en sociale ontwikkeling kunnen worden afgedwongen via een geschillenbeslechtingsmechanisme. Dit mechanisme, dat bijvoorbeeld is opgenomen in het handelsakkoord tussen de EU en Canada, biedt de verdragspartijen de mogelijkheid een geschil voor te leggen aan een onafhankelijk deskundigenpanel, dat vaststelt of de wederpartij in gebreke is gebleven en hoe deze situatie kan worden opgelost. Alle EU-tekstvoorstellen voor het handelsakkoord tussen de EU en Indonesië zijn te vinden op de website van de Europese Commissie.10

48

Op welke wijze zijn de concept vrijhandelsverdragen met Canada en Japan op duurzaamheid getoetst en op welke wijze heeft de sustainable impact assessment (SIA) daarin bijgedragen?

Antwoord:

Het handelsakkoord tussen de EU en Canada is door het kabinet beoordeeld op duurzaamheid op basis van de SER-meetlat zoals eerder is beschreven in de geannoteerde agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken van 23 september 2016 (Kamerstuk 21 501-02 nr. 1653). Hierbij zijn ook de bevindingen van het Sustainability Impact Assessment meegewogen. Het handelsakkoord tussen de EU en Japan is op dit moment nog niet afgerond. De onderdelen die op dit moment al zijn afgerond voldoen wel aan de SER-meetlat, zoals verankering van werknemersrechten, beleidsruimte voor overheden en de uitzondering voor publieke diensten.

49

Is de SIA tussentijds aangepast om aan te sluiten bij de concept verdragen? En is een hernieuwd SIA gebruikt om de onderhandelingsuitkomsten wederom te toetsen op duurzaamheid?

Antwoord:

Het Sustainability Impact Assessment is een instrument dat tijdens de onderhandelingen helpt bij het inschatten van de economische, mensenrechten, sociale en milieueffecten van een beoogd handelsakkoord. De verkregen inzichten dragen bij aan geïnformeerde onderhandelingen, sturen de onderhandelingen bij en helpen de Europese Commissie en lidstaten om bepaalde afwegingen tussen economische en duurzaamheidsbelangen scherper in beeld te krijgen. Deze rapporten worden niet aangepast na het afronden van de onderhandelingen. Sustainability Impact Assessments worden eenmalig uitgevoerd gedurende de onderhandelingen.

50

Op welke wijze wordt naar de toekomst toe zorggedragen dat, niet alleen vooraf, maar ook de uitkomsten van vrijhandelsverdragen onderworpen worden aan een SIA zodat deze aan de SDG doelstellingen getoetst worden?

Antwoord:

Het Sustainability Impact Assessment is een instrument dat tijdens de onderhandelingen helpt bij het inschatten van de verwachte economische, mensenrechten-, sociale en milieueffecten van een beoogd handelsakkoord. Een Sustainability Impact Assessment wordt uitgevoerd met het doel de onderhandelende partijen in staat stellen om de onderhandelingsinzet aan te scherpen dan wel flankerende maatregelen te nemen om mogelijk negatieve effecten in te perken. De daadwerkelijke effecten van handelsakkoorden worden in kaart gebracht door een ex-post evaluatie. De Europese Commissie voert enkele jaren naar inwerkingtreding van een handelsakkoord een dergelijke evaluatie uit, waarin wordt gekeken naar economische, sociale, mensenrechten- en milieueffecten die relateren aan de Duurzame Ontwikkelingsdoelen.

51

Is een juridische analyse van het Investment Court System (ICS) en het «right to regulate» gemaakt binnen de Nederlandse overheid en zo ja, kan deze gedeeld worden met de Kamer?

Antwoord:

Alle relevante informatie over het Investment Court System en het recht om te reguleren is reeds met het parlement gedeeld, zie bijvoorbeeld overzichtsbrief handelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) van 20 april 2016 (Kamerstukken 31 985, nr. 27), de antwoorden op de schriftelijke vragen van de Eerste Kamer over het CETA-verdrag van 17 oktober 2016 (V-EK-06102016) en kabinetsreactie op het AIV-advies: «Internationale Investeringsbeslechting – van ad hoc arbitrage naar een permanent investeringshof» van 10 juli 2015 (Kamerstukken 21 501-02, nr. 1516).

52

Kan expliciet opgenomen worden in toekomstige vrijhandelsverdragen, inclusief vergevorderde verdragen zoals die met Japan (JEFTA) en Canada (CETA), en daarmee gegarandeerd worden dat het «right to regulate» in ICS uitsluit dat investeerders evenwel claims kunnen indienen wanneer lidstaten legitiem gebruik maken van dit recht?

Antwoord:

Het recht om te reguleren is opgenomen in artikel 8.9 van het op 30 oktober 2016 ondertekende handelsakkoord tussen de EU en Canada. Dit artikel bevestigt expliciet dat overheden legitieme maatregelen in het publiek belang kunnen vaststellen. Het kabinet zet zich ervoor in dat het recht om te reguleren ook in het handelsakkoord tussen de EU en Japan wordt gewaarborgd.

53

Kunt u aangeven hoe de inzet vanuit OS eruit ziet als het gaat om versterking van de opvang in de regio? Dit graag onderverdeeld in programma’s en financiering.

Antwoord:

De OS-inzet op het gebied van versterking van opvang in de regio richt zich op de volgende gebieden: versterking van de bescherming en rechtspositie van vluchtelingen; uitbreiding van onderwijs en andere lokale dienstverlening en infrastructuur voor vluchtelingen en gastgemeenschappen; en het bevorderen van economische ontwikkeling en werkgelegenheid voor vluchtelingen en gastgemeenschappen.

Om duurzame resultaten te boeken zet Nederland een combinatie van programma’s en instrumenten in. In 2016 en 2017 is in de voorjaarsnota EUR 290 miljoen vrijgemaakt voor programma’s op bovengenoemde gebieden in de Syrië-regio (EUR 260 miljoen) en Afrika (EUR 30 miljoen). In de Hoorn van Afrika leidt Nederland bovendien het Europese Regional Development and Protection Program, dat een totale omvang heeft van ongeveer EUR 150 miljoen en waaraan Nederland EUR 5 miljoen bijdraagt.

Op het gebied van private sector ontwikkeling zet Nederland verschillende instrumenten in om de sociaaleconomische weerbaarheid in opvanglanden te bevorderen. Met de Private Sector Development Apps ondersteunt Nederland verbetering van het ondernemingsklimaat en worden obstakels voor duurzame en inclusieve economische groei aangepakt. Dit gebeurt aan de hand van kortlopende studies, missies en kennisoverdracht. Via het Dutch Good Growth Fund en FMO wordt toegang tot financiering voor lokaal MKB vergroot. Develop2Build draagt bij aan publieke infrastructuurontwikkeling. Via het Programma voor Uitzending Managers (PUM) en het Centrum voor de bevordering van Import uit Ontwikkelingslanden (CBI) ondersteunt Nederland capaciteitsopbouw en exportbevordering. Ook steunt Nederland de concessionele leenfaciliteit van de Wereldbank (EUR 25 miljoen), zodat Libanon en Jordanië tegen gunstige voorwaarden leningen kunnen aangaan voor grootschalige infrastructurele programma’s die werkgelegenheid opleveren, publieke diensten versterken en bijdragen aan economische ontwikkeling.

54

De streefwaarden en indicatoren van de begroting zijn mede afgeleid van (1) de global goals die gaan over armoede, ongelijkheid en klimaatverandering en (2) van de «theories of change» die gaan over de samenhang tussen de politiek-maatschappelijke situatie in een land of regio en het verwachte veranderproces. Is het juist dat deze indicatoren de Kamer niet in staat stellen te controleren of het handelsbeleid in voldoende mate bijdraagt aan gunstige omstandigheden voor het Nederlandse bedrijfsleven om in het buitenland haar geld te verdienen? Zo ja, waarom is er niet voor gekozen om ook een aantal indicatoren voor economisch succes van het handelsbeleid op te nemen? Zijn er plannen om dit alsnog te doen in komende begrotingen?

Antwoord:

Om de Tweede Kamer in staat te stellen te controleren of het handelsbeleid in voldoende mate bijdraagt aan gunstige omstandigheden voor het Nederlandse bedrijfsleven om in het buitenland geld te verdienen is inzicht in de doelmatigheid van dit beleid nodig. Omdat de causaliteit tussen beleid en realisatie maar beperkt met indicatoren worden vastgesteld worden evaluaties uitgevoerd. In bijlage vier van de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden alle evaluaties op het terrein van duurzame handel en investeringen opgesomd. Dat betreffen bijvoorbeeld evaluaties naar het Dutch Trade and Investment Fund en naar economische diplomatie. Bovendien start in 2018 een brede beleidsdoorlichting naar buitenlandse handel en investeringen. Een beleidsdoorlichting is een syntheseonderzoek waarin de doelstellingen van lopend beleid tegen het licht worden gehouden. In komende begrotingen kunnen indicatoren over het economisch succes van het handelsbeleid worden opgenomen, maar de meeste aandacht zal uitgaan naar de uitvoering van degelijke evaluaties.

55

«Een zo open en eerlijk mogelijk wereldhandelssysteem is voorwaarde voor het succes van een sterk op exportgerichte economie als de Nederlandse.» Kunt u een overzicht geven van de grootste belemmeringen in het wereldhandelssysteem voor Nederlandse exporterende bedrijven?

Antwoord:

Het wereldhandelssysteem kent veel tarifaire en non-tarifaire handelsbelemmeringen. Landen, waarmee de EU geen bilateraal handelsverdrag heeft, heffen vaak aanzienlijke invoerrechten, bijvoorbeeld op landbouwproducten die Nederland exporteert. Daarnaast hebben Nederlandse exporteurs te maken met technische handelsbarrières (bijvoorbeeld verschillen in conformiteitsbeoordelingen, certificeringseisen, verpakkingseisen) en sanitaire en fytosanitaire eisen (met name bij voedingsmiddelen en landbouwproducten). Ook heeft het land van bestemming soms intransparante en inconsistente douaneprocedures.

Nederlandse dienstverleners ontberen vaak toegang tot buitenlandse markten of moeten aan allerlei eisen voldoen (bijvoorbeeld gebruik van lokaal personeel, localisatievereisten voor gegevensstromen of een verplichte joint venture aangaan met een lokale partner). Ook overheidsaanbestedingen zijn lang niet altijd toegankelijk voor onze bedrijven. Tenslotte, kunnen bedrijven te maken krijgen met oneerlijke concurrentie op markten, omdat lokale bedrijven staatssteun ontvangen. Al dit soort belemmeringen probeert de EU op te lossen in bilaterale handelsakkoorden, plurilaterale akkoorden (bijvoorbeeld over diensten en over overheidsaanbestedingen) en in multilateraal (WTO) kader.

56

Deelname van Nederland aan de VN Veiligheidsraad biedt een mogelijkheid om de Nederlandse stem te laten horen in de wereld. Wat is de capaciteit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake de zittingsperiode van Nederland in Veiligheidsraad? Wordt deze verhoogd? Zo ja, met hoeveel fte en op welke specifieke beleidsterreinen?

Antwoord:

De reguliere capaciteit is moeilijk exact aan te geven omdat de takenpakketten vaak zowel werk voor de Veiligheidsraad als andere VN-gerelateerde werkzaamheden omvatten. Met het oog op het lidmaatschap van de Veiligheidsraad zijn tijdelijk veertien formatieplaatsen uit de reeds voor VN-werk bestaande formatie opgenomen in de Task Force VN Veiligheidsraad in Den Haag (vier) en het Veiligheidsraad-team in New York (tien). De capaciteit is daarnaast tijdelijk verhoogd met in totaal 36 functies (14 op het departement, en voor New York 11 uitgezonden en 11 lokaal in dienst genomen). Voor deze nieuwe, tijdelijke functies zijn ook personen aangesteld die reeds in dienst waren van het ministerie. De tijdelijke verhoging van de capaciteit is nodig vanwege de toename van het werk door het lidmaatschap van de Veiligheidsraad en de daarbij behorende werkgroepen en comités.

57

Op welke manier zal meetbaar zijn dat van de 50.000 te bereiken mensen die verbeterde toegang moeten krijgen tot de rechtspraak in 2018, het minstens de helft vrouwen betreft?

58

Op welke manier zal de toegang tot de rechtspraak verbeteren voor 50.000 mensen, onder wie voor minstens de helft vrouwen? Hoe dragen de Nederlandse projecten daaraan bij?

Antwoord vraag 57 en 58:

In fragiele en post-conflictlanden ontbreekt het aan voldoende, goede en bereikbare vormen van rechtspraak. Nederlandse projecten dragen bij aan de verbetering van toegang tot rechtspraak door; i) gemarginaliseerde groepen (vrouwen en mannen) voor te lichten over hun rechten en juridische procedures; ii) juridisch medewerkers (zogenaamde paralegals) op te leiden en in te zetten voor advies en bemiddeling bij geschillen en mensen eventueel door te verwijzen naar rechtbanken, en iii) rechtbanken te versterken zodat achterstanden in behandeling worden beperkt.

In 2015 kregen 35.000 mensen met Nederlandse steun verbeterde toegang tot recht. Deze gegevens vormden de basis voor het bepalen van het streefcijfer van 50.000 mensen per jaar in de periode 2017–2020. Dit is in totaal 200.000 mensen in 2020.

Nederland hecht bijzondere waarde aan meer toegang tot rechtspraak van vrouwen en meisjes. Indien het aantal vrouwen met verbeterde toegang tot rechtspraak in 2018 onder de 25.000 ligt, dan beschouwt het kabinet deze streefwaarde als «niet behaald».

Nederland heeft afspraken met de partners die programma’s uitvoeren (zoals UNDP, The Hague Institute for Innovation of Law en lokale uitvoerende organisaties) om data te verzamelen over toegang tot rechtspraak en deze uit te splitsen (mannen/vrouwen). Het gaat dan bijvoorbeeld om het aantal mensen dat gebruik maakt van juridisch advies of een geschil heeft voorgelegd.

59

Het noodhulpbudget wordt ingezet voor chronische en acute crises. Hoeveel hiervan gaat er naar Jemen?

Antwoord:

Begin januari informeert het kabinet de Kamer schriftelijk over de indicatieve planning van de besteding van het noodhulpbudget in 2018. In de brief wordt tevens ingegaan op de inzet van de middelen in chronische crisisgebieden als Jemen.

60

In de HGIS 2018 staat dat de «uitvoering van de afspraken met Turkije in 2018 aandacht blijven vragen». Wat wordt met de «uitvoering» bedoeld? Welke activiteiten of financiële middelen vallen onder deze «uitvoering»? Stelt Nederland in 2018 ODA-middelen ter beschikking voor de Vluchtelingenfaciliteit in Turkije?

Antwoord:

Het betreft de uitvoering van de afspraken gemaakt als deel van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart 2016. De Tweede Kamer wordt hierover regelmatig geïnformeerd via de geannoteerde agenda’s en verslagen van de JBZ-Raad en in debatten over de JBZ-Raden en Europese Raden. Eerder stelde de Europese Unie EUR 3 miljard beschikbaar voor de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije. Deze bijdrage is inmiddels grotendeels gealloceerd. De Europese Raad heeft nog geen besluit genomen over de toekenning van de tweede bijdrage van EUR 3 miljard die Turkije in het vooruitzicht is gesteld ten behoeve van de opvang van Syrische vluchtelingen in Turkije. Het is nog niet duidelijk wanneer dit besluit genomen zal worden en wat de bijdrage van de lidstaten zal zijn.

61

Wat verstaat het Ministerie onder aantoonbare verbetering van de voedselinname van 15 miljoen kinderen? Hoe wordt dit meetbaar gemaakt?

Antwoord:

De voedselinname is aantoonbaar verbeterd als:

  • Ondervoede kinderen geprofiteerd hebben van extra nutriënten zoals micronutriëntenpoeders die door het eten worden gemengd;

  • Aan kinderen met gebrekverschijnselen zoals bloedarmoede en groeistoornissen specifieke vitaminen en mineralen zijn toegediend;

  • Ernstig ondervoede kinderen op-snel-herstel gerichte voeding hebben gekregen;

  • Kinderen een ontwormingskuur hebben ondergaan.

De betreffende uitvoerende organisaties werken direct met de doelgroep op lokaal niveau en houden bij hoeveel kinderen op deze manier worden geholpen. De gehanteerde methode is uitgelegd in de «methodological notes» die naar de Tweede Kamer zijn gestuurd.11

62

Hoe wordt het Nederlandse bedrijfsleven betrokken bij de uitdagingen op het gebied van waterzekerheid en energie in de wereld? Welke instrumenten zijn er om het bedrijfsleven te betrekken en hoe worden de verschillende instrumenten door het bedrijfsleven benut?

Antwoord:

Ondersteuning aan Nederlandse bedrijven die grensoverschrijdend handelen en investeren geschiedt via vier bedrijfsleveninstrumenten: het Dutch Good Growth Fund (DGGF), het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF), Demonstratieprojecten, Haalbaarheid en Investeringsvoorbereiding studies (DHI) en het Development Related Infrastructure Investment Vehicle (DRIVE). Daarnaast zijn er fondsen voor publiek private samenwerking (PPP). Zowel het lokale als het Nederlandse bedrijfsleven op het terrein van waterzekerheid en (duurzame) energie kunnen hiervan gebruik maken.

PPP’s worden thematisch vormgegeven. Voor water is de PPP-faciliteit Fonds Duurzaam Water (FDW) opgericht. Bij de uitvoering van dit programma zijn 42 Nederlandse partners betrokken, waaronder 18 bedrijven. Naast expertise en innovatiekracht is mede dankzij deze bedrijven EUR 50 miljoen aan cofinanciering ingebracht. De Nederlandse watersector profiteert naast van programma’s als FDW ook van de inzet van Nederlandse ambassades die vraag en aanbod in het buitenland bij elkaar brengen. In transitielanden, dat wil zeggen landen waarin Nederland overgaat van een hulp- naar een handelsrelatie, zoals Kenia, Ghana en Zuid-Afrika zijn speciale «business hubs» of «centres of excellence» opgezet waar Nederlandse bedrijven in contact worden gebracht met lokale marktpartijen. Voor hernieuwbare energie zijn naast «groene» handelsmissies en Partners for International Business-projecten (PIB’s) geen specifieke instrumenten of PPP’s beschikbaar.

63

Via YEP Programmes worden jonge lokale en Nederlandse professionals internationaal ingezet in de water- en/of agrofoodsector via Nederlandse bedrijven. Het programma loopt in zijn huidige vorm tot eind 2019. Wat zijn de voornemens van het kabinet ten aanzien van dit programma?

Antwoord:

Het YEP-programma wordt volgend jaar extern geëvalueerd. Er vinden daarnaast gesprekken plaats met de organisatie over toekomstscenario’s die YEP in samenwerking met accountantbureau Ernst & Young heeft ontwikkeld. Op basis van de evaluatie en de uitkomsten van deze gesprekken zal een besluit worden genomen over de eventuele voortzetting van het programma na 2019.

64

Op welke manier wordt de meest kwetsbare groep van kinderen tot 2 jaar bereikt met de projecten op het gebied van voedselzekerheid?

Antwoord:

De meest kwetsbare groep van kinderen tot 2 jaar wordt met name bereikt door projecten die (met Nederlandse financiering) worden uitgevoerd door UNICEF en de Global Alliance for Improved Nutrition (GAIN). UNICEF ondersteunt vooral lokale gemeenschappen, terwijl GAIN deze groepen bereikt via publiek-private samenwerking. Beide organisaties richten zich op het aanpakken van ondervoeding. De activiteiten van deze organisaties bestaan onder andere uit:

  • De behandeling van zwaar ondervoede kinderen:

  • Het aanvullen van diëten voor jonge kinderen met vitaminen- en/of mineralengebrek;

  • Advisering van moeders over goede kindervoeding in gezondheidscentra en consultatiebureaus;

  • Assistentie aan overheden om effectief en efficiënt voedselbeleid op te stellen en uit te voeren;

Het stimuleren van bedrijven om met marktoplossingen te komen die de toegang verbeteren tot betaalbaar, goed en veilig voedsel.

65

800 miljoen mensen hebben geen toegang tot drinkwater, wat is de verhouding hierbij tussen het Midden-Oosten en Afrika? En om welke regio's (eventueel op nationaal niveua) gaat het precies?

Antwoord:

Uit de cijfers van UNICEF en de WHO voor Sub-Sahara Afrika blijkt dat dat 42 procent van de mensen slechts toegang heeft tot beperkte, niet-verbeterde drinkwatervoorzieningen of zelfs afhankelijk is van oppervlaktewater. De problematiek is het grootst in Angola, de Democratische Republiek Congo, Ethiopië, Mozambique, Niger, Oeganda, Somalië en Tsjaad.

In de regio Noord-Afrika en West-Azië, waar de landen uit het Midden-Oosten onder vallen, heeft 9 procent van de mensen slechts toegang tot beperkte, niet-verbeterde drinkwatervoorzieningen, waaronder oppervlaktewater. De problematiek is het grootst in Jemen.

66

Voor circa 750.000 boeren wordt hun recht op landgebruik veiliggesteld. Hoeveel daarvan zijn kleinschalige boeren? Op welke wijze wordt hun recht op landgebruik veiliggesteld? Welk budget wordt daarvoor beschikbaar gesteld?

Antwoord:

De Nederlandse inzet op land(gebruiks)rechten richt zich vrijwel uitsluitend op kleinschalige boeren en boerinnen. Zij worden geholpen bij het verkrijgen van betere rechtszekerheid rond landgebruik. Daarnaast wordt op veel kleinere schaal soortgelijke ondersteuning gegeven aan stedelingen in met name sloppenwijken. In geen van de activiteiten wordt expliciet ingezet op betere landrechten voor grootschalige boeren.

Het veiligstellen van het recht op landgebruik vindt vooral plaats door het bevorderen van goed beleid en het verbeteren van landregistratiesystemen. Zo wordt bijvoorbeeld ingezet op het verbeteren van rechtspraak bij landconflicten en wordt het functioneren versterkt van kadasters en/of andere instituties die perceelsgrenzen en landgebruik kunnen legitimeren. Dit is van groot belang voor zowel huishoudens als gemeenschappen.

In 2018 zal naar verwachting EUR 5–10 miljoen worden besteed aan het versterken van landrechten.

67

Nederland streeft naar duurzame ontwikkeling en vergroting van de bestaanszekerheid van mensen in ontwikkelingslanden via programma’s gericht op voedselzekerheid, water en hernieuwbare energie. De programma’s zijn gericht op de toegang tot basisvoorzieningen en duurzame groei waar iedereen van profiteert. Hoe wordt ervoor gezorgd dat iedereen profiteert van deze programma’s gericht op duurzame groei en toegang tot basisvoorzieningen? Hoe hebben deze programma's effect op de allerarmsten? Wordt er bij deze programma’s ook ingezet op het versterken van lokale voedselsystemen en landrechten?

Antwoord:

Door sterke toename van de bevolking, ongelijkheid, conflict en klimaatverandering hebben vooral kwetsbare groepen mensen geen of slechte toegang tot basisvoorzieningen zoals drinkwater, sanitaire voorzieningen, land(gebruiks)rechten, goede voeding, schone kookvoorzieningen en elektriciteit. De programma’s gericht op basisvoorzieningen verbeteren vooral de toegang tot basisvoorzieningen van de allerarmsten en kwetsbare groepen vrouwen, mannen en kinderen. Het betreft bijvoorbeeld wateraansluiting en toegang tot sanitaire voorzieningen, betere voeding op scholen, schone kooktoestellen, landregistratie en verlichting op zonne-energie.

Nederland zet ook in op duurzame inclusieve groei in landbouw, water en energie, onder andere door programma’s gericht op productiviteits- en inkomensverhoging in de landbouw. Veel kleine boerenbedrijfjes profiteren als gevolg hiervan van betere toegang tot land, irrigatie, zaden en krediet; voorlichting over efficiënte landbouwmethoden; en verbeterde afzet van landbouwproducten. Zij zijn doorgaans te arm om zelfstandig vooruit te komen en hebben een steuntje nodig. Veel programma’s zetten extra in op deelname van vrouwen en jongeren in die programma’s om hen evenredig te laten profiteren. De boerenjeugd krijgt in sommige landen extra aandacht in landbouwonderwijsprogramma’s waar ook thema’s als reproductieve en seksuele gezondheid en rechten worden meegenomen, alsook intergenerationele conflicten.

Op het gebied van waterbeheer werkt Nederland aan verbeterd stroomgebiedbeheer en veilige delta’s. Het voorkomen van te veel, te vies of te weinig water is een essentieel onderdeel voor de bevordering van duurzame inclusieve groei. Hierbij wordt extra aandacht besteed aan de bescherming van kwetsbare groepen. Vrouwen worden zoveel mogelijk betrokken bij zowel planning als uitvoering van maatregelen.

Nederland investeert ook publieke middelen in huishoudelijke hernieuwbare energiesystemen, zonne-energiecentrales, aardwarmte en windparken. Die systemen verbeteren de toegang tot energie voor (agrarische) bedrijfsontwikkeling, veiligheid op straat en in huis, en het aantal uren per dag dat kinderen kunnen lezen.

De programma’s gericht op basisvoorzieningen en duurzame groei hanteren een combinatie van kennisoverdracht, «empowerment», subsidiering, indirecte kredietverlening via financiële instellingen of «empowerment» om rechten te claimen tot basisvoorzieningen en duurzame groeimogelijkheden. Er wordt steeds meer gelet op verduurzaming van de voorzieningen en versterking van lokale instituties conform de aanbevelingen van bijvoorbeeld de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie voor bijvoorbeeld water, sanitation and hygiene (WASH) en voedselzekerheid. De programma’s opereren vooral in de landen in Sub-Sahara Afrika en Azië met Nederlandse aanwezigheid en in samenwerking met lokale partners met bewezen uitvoeringscapaciteit.

68

Wat bedoelt de Minister met «waterzekerheid is een mensenrecht»?

Antwoord:

Water als mensenrecht wordt door de internationale gemeenschap ondersteund en is in 2010 vastgelegd in een resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (A/RES/64/292)12 en bevestigd in een resolutie van de Mensenrechtenraad (16/2) van 2011. Waterzekerheid is een mensenrecht, omdat veilig en schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen essentieel zijn voor een waardig leven en de vervulling van andere mensenrechten. Dat betekent dat iedereen aanspraak moet kunnen maken op deze voorzieningen.

69

Bij hoeveel procent van de één op de drie vrouwen in de wereld die te maken heeft met geweld, kan vastgesteld worden dat dit geweld in enigerlei mate gerelateerd is aan, of voortvloeit uit de islamitische cultuur?

Antwoord:

Geweld tegen vrouwen komt wereldwijd voor, in alle culturen. Het is niet specifiek gerelateerd aan de islamitische cultuur. Het percentage vrouwen dat te maken heeft met geweld door de eigen partner (de meest voorkomende vorm van geweld tegen vrouwen) varieert van 23 procent in hoge-inkomenslanden tot 37 procent in het Midden-Oosten (grotendeels islamitisch) en 38 procent in Zuidoost-Azië (grotendeels niet islamitisch) (bron: Wereldgezondheidsorganisatie). Het risico op geweld tegen vrouwen hangt samen met de maatschappelijke acceptatie van geweld, een lage opleiding, mishandeling tijdens de kindertijd, alcoholmisbruik en genderongelijkheid.

70

Welke rol speelt bewustwording van genderfluïditeit en genderrelativisme in het wereldwijd versterken van gendergelijkheid?

Antwoord:

Het buitenlandbeleid is gericht op gelijke rechten en kansen voor iedereen, ongeacht geslacht, seksuele voorkeur of genderidentiteit. Naast programma’s gericht op vrouwenrechten en gelijkheid tussen mannen en vrouwen ondersteunt het kabinet programma’s voor bewustwording van genderidentiteit en de rechten van LHBTI.

71

Hoeveel procent van de meisjesscholen (mede)gefinancierd door het Ministerie heeft een islamitische grondslag? Hoeveel procent van alle scholen (mede)gefinancierd door het Ministerie biedt islamitisch onderwijs aan?

Antwoord:

Vanaf 2014 heeft Nederland de steun aan bilaterale onderwijsprogramma’s afgebouwd. De steun aan onderwijs vanuit humanitaire programma’s en programma’s gericht op opvang in de regio komt ten goede aan Syrische vluchtelingenkinderen in Libanon en Jordanië in het publieke onderwijssysteem. Er worden dan ook geen meisjesscholen met een islamitische grondslag gefinancierd door Nederland, noch scholen die islamitisch onderwijs aanbieden.

72

«Gelijkheid tussen mannen en vrouwen is nog nergens ter wereld bereikt». Bedoelt de Minister daarmee dat dit in ontwikkelingslanden nog niet is bereikt of in geen enkel land ter wereld?

Antwoord:

Gelijkheid tussen mannen en vrouwen is nog in geen enkel land ter wereld bereikt, maar de ongelijkheid is groter in ontwikkelingslanden. Overal ter wereld verrichten vrouwen en meisjes het meeste onbetaalde werk, inclusief zorg en huishouding. In ontwikkelingslanden spenderen mannen dagelijks vijf procent van hun tijd aan onbetaalde arbeid terwijl dat in economisch ontwikkelde landen tien procent is.13 Het percentage meisjes dat voor haar achttiende is getrouwd bedraagt wereldwijd 25 procent maar loopt in Sub-Sahara Afrika en Zuid-Azië op tot respectievelijk 37 en 44 procent.

73

Is in de ogen van dit kabinet in Nederland sprake van «gelijkheid» tussen mannen en vrouwen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

In Nederland is gelijkheid tussen mannen en vrouwen nog niet bereikt:

  • Het aantal werkende vrouwen is lager dan het aantal werkende mannen;

  • Vrouwen werken meer in deeltijd dan mannen;

  • Vrouwen verdienen minder dan mannen en zijn minder vaak economisch zelfstandig;

  • Vrouwen zijn ondervertegenwoordigd in bestuur, politiek en top van het bedrijfsleven;

  • Vrouwen verrichten verreweg de meeste onbetaalde zorgarbeid;

  • Meisjes en vrouwen zijn vaker het slachtoffer van verschillende vormen van geweld waaronder partner geweld, seksueel overschrijdend gedrag, seksuele intimidatie en seksueel geweld.

Bovenstaande informatie is ontleend aan de Emancipatiemonitor 2016 die is opgesteld door het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek op verzoek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

74

Is in de ogen van dit kabinet in Nederland sprake van «gelijkwaardigheid» tussen mannen en vrouwen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De kernwaarden van het Nederlandse emancipatiebeleid zijn autonomie, weerbaarheid en gelijkwaardigheid. Gelijke rechten en gelijke kansen hoeven niet voor iedereen gelijke uitkomsten te betekenen. Het levert een spanningsveld op als in Nederland veel vrouwen wel gelijke uitkomsten ambiëren, maar die niet kunnen realiseren. Knelpunten bij het combineren van arbeid- en zorgtaken kunnen de ambities van vrouwen in de weg staan en maken het lastiger om een succesvolle carrière op te bouwen. Traditionele opvattingen over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen kunnen eveneens een belemmering zijn voor de onderwijs- en arbeidsloopbaan van vrouwen en zowel mannen als vrouwen belemmeren om gelijkwaardig en autonoom hun positie in te nemen. Uit de Emancipatiemonitor 2016 blijkt dat in Nederland nog geen sprake is van gelijke uitkomsten op deze terreinen.

75

Hoe zorgt Nederland er voor dat vooral vrouwen en meisjes profiteren van de investeringen in hernieuwbare energie?

Antwoord:

Nederland vraagt bij ieder project dat Nederlandse financiering ontvangt voor investeringen in toegang tot hernieuwbare energie, hoe het inspeelt op de positie van vrouwen en meisjes. Alle gesubsidieerde projecten dienen de specifieke resultaten voor vrouwen en meisjes te meten tijdens de uitvoering van het project.

Bij multilaterale initiatieven van de Wereldbank en de Europese Unie vraagt Nederland ervoor te zorgen dat ook vrouwen en meisjes ervan profiteren. Nederland benoemt dat er – naast in elektriciteitsvoorziening – ook geïnvesteerd moet worden in hernieuwbare energie voor koken. Vooral vrouwen en meisjes ondervinden de directe nadelen van het koken op traditioneel houtvuur, zoals het grote tijdsbeslag, de risico’s van het sprokkelen van brandhout en het inademen van de sterk vervuilende houtrook.

76

Op basis waarvan worden de 200 maatschappelijke organisaties die werkzaam zijn op het gebied van gendergelijkheid geselecteerd?

Antwoord:

De tweehonderd maatschappelijke organisaties werkzaam op het gebied van gendergelijkheid zijn lokale organisaties die zich inzetten voor vrouwenrechten en gendergelijkheid. Deze organisaties zijn de lokale partners van internationale NGO’s. Het ministerie heeft deze internationale NGO’s geselecteerd op basis van vooraf vastgestelde criteria zoals betrouwbaarheid, deskundigheid, legitimiteit, lokale maatschappelijke inbedding en kwaliteit van de voorgestelde activiteiten. Op basis van deze criteria zijn bijvoorbeeld voor het Funding Leadership and Opportunities for Women-programma (FLOW) via een aanbesteding tien internationale NGO’s geselecteerd, die elk lokale partners hebben in verschillende landen.

77

Kunt u een overzicht geven van de bedragen die het afgelopen jaar door Nederland beschikbaar zijn gesteld voor She Decides, waar deze bedragen vandaan komen, en hoe en per wanneer deze bedragen besteed zullen worden?

Antwoord:

Hieronder een overzicht van de besteding van de middelen die Nederland heeft toegezegd voor She Decides. Alle bijdragen worden in 2017 aan de organisaties toegekend en verspreid over 2017 en 2018 uitbetaald.

 

2017

in mln EUR

2018

in mln EUR

Extra bijdrage aan UNFPA Supplies (programma dat voorbehoedsmiddelen levert aan 46 landen)

2

Bijdrage aan West African Health Organization (gezondheidsorganisatie van Westafrikaanse economische gemeenschap, ECOWAS) voor capaciteitsversterking en distributie van voorbehoedsmiddelen

4

2,6

Bijdrage aan Saaf: Safe Action Abortion Fund (ondergebracht bij International Planned Parenthood Federation) voor steun aan NGOs in minstontwikkelde landen en humanitaire settings voor verbeterde toegang tot veilige abortus.

1,4

(bijdrage wordt voortgezet uit regulier SRGR-budget)

Extra bijdrage aan Marie Stopes International Yemen en aan Yamaan Foundation, Jemen, voor geïntegreerde, seksuele en reproductieve dienstverlening en voorlichting en advisering van jongeren.

1

3

Extra bijdrage aan Family Guidance Association Ethiopia voor geïntegreerde, seksuele en reproductieve dienstverlening in Ethiopië.

1

3

Extra bijdrage aan Multi Donor Trust Fund ter ondersteuning van geïntegreerd gezondheidsprogramma van Bengaalse overheid, met speciale aandacht voor en monitoring van voortgang op seksuele en reproductieve gezondheid in Bangladesh.

1

3

Bijdrage aan UNFPA programma voor verbetering van toegang tot voorbehoedsmiddelen in Mali.

1

2

Bijdrage aan UNFPA programma voor verbetering van toegang tot voorbehoedsmiddelen in Mozambique.

4

 

Voor deze Nederlandse bijdragen in het kader van She Decides wordt in 2017 EUR 11,4 miljoen en in 2018 EUR 13,6 miljoen toegevoegd aan begrotingsartikel 3.1 «Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van hiv/aids». De Tweede Kamer zal hier separaat over worden geïnformeerd via de Tweede Suppletoire begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

78

Ook in 2018 zal Nederland zich inspannen om met de beweging She Decides effectief de toegang tot gezinsplanning en veilige abortus mogelijk te maken.

Op haar website (www.shedecides.com) staat dat She Decides een inclusieve beweging is die de seksuele- en reproductieve rechten van alle vrouwen zegt te vertegenwoordigen: «... all women, including those who were born women, those who transitioned, and those who define themselves as non-binary or gender non-conforming.»

Wat is het percentage transgender-, non-binaire en/of non-conforme vrouwen dat middels dit initiatief toegang heeft gekregen tot veilige abortus? Kunt u dat aantal tevens uitdrukken in een percentage van het geheel?

Antwoord:

She Decides is een internationale beweging maar beheert zelf geen fondsen. De besteding en monitoring van de vrijgekomen fondsen is dan ook de verantwoordelijkheid van de verschillende, individuele donoren. De fondsen die door donoren onder de noemer van She Decides zijn toegezegd, worden via meerdere organisaties besteed. Richtlijn hierbij is dat de fondsen moeten gaan naar organisaties die getroffen zijn door de herinvoering van de Mexico City Policy.

Nederland erkent het belang van universele toegang tot zorg, en het recht op toegang tot zorg zonder discriminatie op basis van genderidentiteit. De huidige stand van zaken is echter dat veel organisaties data nog niet uitsplitsen naar sekse, laat staan naar genderidentiteit. Nederland benadrukt in internationaal verband het belang van het uitsplitsen van data naar sekse. Data die zijn gespecificeerd naar genderidentiteit zijn internationaal zeldzaam. In een aantal landen is het uit oogpunt van bescherming van betrokkenen ook niet wenselijk deze data te genereren.

79

Op welke landen doelt u als u spreekt van een afname van de ruimte voor maatschappelijke organisaties om hun werk uit te voeren? Op basis van welke criteria worden de 1.000 maatschappelijke organisaties geselecteerd?

Antwoord:

CIVICUS is de wereldwijde organisatie die de vrijheid van opereren van maatschappelijke organisaties nauwgezet volgt. In haar laatste update van 4 oktober 2017 (https://monitor.civicus.org/) worden 108 landen genoemd waar de vrijheid van maatschappelijke organisaties beperkt is (53 landen), onderdrukt wordt (34 landen) en gesloten is (21). Bij deze laatste landen horen o.a. Libië, Ethiopië, Democratische Republiek Congo, Zuid-Soedan, Soedan, Iran, Oezbekistan, Vietnam, Laos en Eritrea.

De maatschappelijke organisaties zijn door de samenspraak en tegenspraak alliantiepartners geselecteerd na het uitvoeren van een context- en actoranalyse op basis van criteria van professionaliteit, effectiviteit, efficiency en specifieke bijdrage die ze kunnen leveren aan de doelstellingen van het programma.

80

Wat is het verschil tussen een zachte lening en een financiële schenking, zowel qua definitie als qua effect?

Antwoord:

Een zachte lening is een lening die tegen meer gunstige voorwaarden wordt verstrekt dan op grond van de marktsituatie kan worden verwacht, bijvoorbeeld tegen een lagere rente of met een langere terugbetalingstermijn. Een schenking is een gift die bijvoorbeeld wordt verstrekt om een goedgekeurd voorstel uit te voeren. Een lening moet worden terugbetaald (eventueel verhoogd met rente) en draagt dus bij aan de schuldpositie van de lener. Een schenking hoeft niet te worden terugbetaald, mits de activiteit wordt uitgevoerd conform het voorstel. Een schenking zal dus geen effect hebben op de schuldpositie van de ontvanger. Voordeel voor de verstrekker van een lening is dat de middelen, na terugbetaling, opnieuw kunnen worden ingezet.

81

Gelet op de opmerking dat de private sector de motor voor economische groei in ontwikkelingslanden is, wat doet Nederland om het belang van economische vrijheid onder de aandacht te brengen bij de regeringen van ontwikkelingslanden?

Antwoord:

Nederland draagt bij aan economische vrijheid door het versterken van het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden. Dit gebeurt via multilaterale programma’s, zoals bijvoorbeeld het Facility for Investment Climate Advisory Services (FIAS) programma van de International Finance Cooperation (IFC). Nederland werkt ook bilateraal aan capaciteitsversterking en kennisuitwisseling gericht op het versterken van het ondernemingsklimaat. Sociale dialoog met overheden, vakbonden en werkgeversorganisaties draagt bij aan een beter ondernemingsklimaat. Met het vakbondsmedefinancieringsprogramma en het Dutch Employers Cooperation Programme (DECP) wordt capaciteit voor sociale dialoog versterkt. In lijn met de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen spant Nederland zich in voor duurzame handel en brengt dit ook onder de aandacht bij regeringen van ontwikkelingslanden.

Een aantal partnerschappen onder het programma voor Pleiten en Beïnvloeden richt zich ook op het versterken van de economische vrijheid, bijvoorbeeld het partnerschap geleid door de Fair Wear Foundation in de textielsector, dat mede gericht is op betere arbeidswetgeving en handhaving in de textielproducerende landen, in samenwerking met de lokale vakbeweging en werkgeversorganisaties.

82

Hoe zorgt Nederland er voor dat de Nederlandse private sector geen negatieve bij-effecten heeft, zoals op het klimaat, voedselzekerheid, waterzekerheid en werkgelegenheid?

Antwoord:

Het kabinet verwacht van bedrijven die zij steunt dat zij hun activiteiten op een verantwoorde manier uitvoeren op basis van een set IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen). Bedrijven die zich hier niet aan houden kunnen door het kabinet worden uitgesloten van steun. Bij investeringsprogramma’s worden aanvragen tevens getoetst aan de IFC Performance Standards on Environmental and Social Sustainability. Activiteiten of sectoren die voorkomen op de FMO-uitsluitingslijst (waaronder handel in afval en handel in gevaarlijke stoffen) komen niet voor ondersteuning van de Nederlandse overheid in aanmerking. Indien er bij de IMVO-toetsing risico’s worden geconstateerd, volgt een gesprek over mogelijke mitigerende maatregelen en wordt zo nodig een verbetertraject gestart waarbij het bedrijf gedurende de uitvoering dient toe te werken naar conformiteit met de OESO-richtlijnen. Voor sommige programma’s, zoals het Dutch Good Growth Fund (DGGF) dat zich richt op het Midden- en Kleinbedrijf (MKB), kan het bedrijf aanspraak maken op technische assistentie. Als een onderneming zich tijdens een lopend project (structureel) niet houdt aan de voorwaarden, kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun tot gevolg hebben. Indien er geen uitzicht is op verbetering, zal het project en bedrijf worden uitgesloten van overheidssteun.

Daarnaast is het toepassen van due diligence (gepaste zorgvuldigheid) door bedrijven een kernelement van de OESO-richtlijnen. Het is daarbij primair de verantwoordelijkheid van bedrijven om risico’s, waaronder op het gebied van milieu, corruptie, mensenrechten en arbeidsomstandigheden, te identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap af te leggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Het kabinet helpt bedrijven deze mogelijke risico’s te identificeren, bijvoorbeeld door middel van de MVO Risicochecker en de KPMG Sector Risico Analyse, via informatieverstrekking door de Nederlandse ambassades en via gesprekken die onze uitvoeringspartners voeren met bedrijven over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Bedrijven zijn bovendien verplicht zich te houden aan de wetgeving van het land waarin zij actief zijn.

83

Op welke manier garandeert Nederland de nakoming van voorwaarden van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) bij het selecteren van Nederlandse bedrijven? Ziet u daar ruimte voor verbetering?

Antwoord:

De Nederlandse overheid verwacht van bedrijven, ongeacht of ze steun krijgen van de Nederlandse overheid, dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) onderschrijven en naleven bij het uitvoeren van hun internationale activiteiten. In de OESO-richtlijnen zijn internationale normen vastgelegd voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Een kernelement uit de OESO-richtlijnen is dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor het identificeren en in kaart brengen van de risico’s op negatieve effecten van hun bedrijfsactiviteiten op mens en milieu (due diligence). Bedrijven moeten deze risico’s vervolgens voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Bij indicatie dat bedrijven misstanden veroorzaken, hieraan bijdragen of hieraan gelieerd zijn, gebruikt de overheid dit als aanleiding om in gesprek te gaan met bedrijven over wat van hen verwacht wordt in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit gebeurt ongeacht of deze bedrijven overheidssteun ontvangen of niet.

Bedrijven die steun krijgen van de overheid (in de vorm van financiering, subsidies, exportkredietverzekeringen en/of deelname aan handelsmissies) worden getoetst aan de hand van een IMVO-kader, gebaseerd op de OESO-richtlijnen en waarbij rekening wordt gehouden met de risico’s die bij de betreffende vorm van overheidssteun voorkomen. Hulp bedoeld voor economische ontwikkeling binnen fragiele staten zal bijvoorbeeld een zwaardere IMVO-toets kennen dan een handelsmissie binnen de Europese grenzen.

Tenslotte kunnen partijen een melding doen van een (vermeende) schending van de OESO-richtlijnen door een specifiek bedrijf bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP).

84

Nederland zet binnen de ontwikkelingsbanken in op de focus op een groene en inclusieve groei, hoe groot is het percentage van de banken dat naar dit doel gaat?

Antwoord:

Het afgelopen jaar bestond ongeveer twintig procent van de totale financiering van de multilaterale ontwikkelingsbanken (MDBs) uit klimaatfinanciering. Alle MDBs hanteren een streefpercentage voor klimaatfinanciering van dertig tot veertig procent vanaf 2020, wanneer het Klimaatakkoord van Parijs van kracht wordt. Voor de Wereldbank betekent dit een bedrag van USD 29 miljard per jaar vanaf 2020. Naast financiering voor klimaatdoeleinden zetten de MDBs zich ook in voor het milieu in bredere zin, zoals het verbeteren van water- en luchtkwaliteit. Ook hanteren alle MDBs milieuwaarborgen die erop toezien dat MDB-projecten geen negatieve milieueffecten hebben. Dit geldt ook voor projecten die niet direct bijdragen aan groene groei zoals onderwijs- en gezondheidsprojecten.

Alle MDBs besteden aandacht aan inclusieve groei in hun langetermijnstrategie, zij het dat ze verschillende definities hanteren en verschillende accenten leggen bij operationalisering. De Wereldbank hanteert bijvoorbeeld twee hoofddoelstellingen voor al haar interventies: 1) het beëindigen van extreme armoede, en 2) het bereiken van gedeelde welvaart. Met dit laatste doel mikt de Bank op een inkomensgroei van de armste veertig procent van de bevolking in een land, zodat deze minimaal gelijk wordt aan de gemiddelde inkomensgroei per hoofd van de bevolking.

85

Welke maatregelen neemt Nederland om belastingontwijking door multinationals in ontwikkelingslanden aan te pakken? Wat is daarvan tot nu toe het resultaat?

Antwoord:

Multinationale ondernemingen die belastingen ontwijken in ontwikkelingslanden maken gebruik van verschillen tussen nationale fiscale stelsels en van beperkingen van belastingdiensten in ontwikkelingslanden om tegen ontwijking op te treden. Nederland vindt belastingontwijking onwenselijk en heeft daarom verschillende maatregelen genomen.

Nederland is bezig met de implementatie van de uitkomsten van het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)/G20, waar ook veel niet-OESO-landen aan deelnemen. Dankzij het BEPS-project zijn er nieuwe internationale fiscale standaarden waarmee landen de mogelijkheden voor belastingontwijking gezamenlijk wegnemen. Ook heeft Nederland zich als een van de eerste landen gecommitteerd aan de informatie-uitwisseling op basis van de Common Reporting Standard (CRS). De Belastingdienst geeft inmiddels de gegevens van buitenlandse rekeninghouders bij Nederlandse financiële instellingen automatisch door aan belastingdiensten in andere landen waar deze (rechts)personen belastingplichtig zijn. Tegelijk ontvangt de Belastingdienst automatisch informatie uit het buitenland over mogelijke Nederlandse belastingplichtigen. Tot nu toe hebben 102 jurisdicties laten weten mee te doen met de automatische informatieuitwisseling. Hieronder bevinden zich nog weinig ontwikkelingslanden; Nederland zet er sterk op in dat zij zich ook aansluiten.

Al vóór deze internationale akkoorden heeft Nederland zich actief ingezet voor opname van antimisbruikbepalingen en bepalingen over informatieuitwisseling in bilaterale belastingverdragen met de 23 ontwikkelingslanden waar Nederland een verdrag mee heeft. Tot nu toe is in bilaterale onderhandelingen met elf ontwikkelingslanden overeenstemming bereikt. Naar verwachting neemt dat aantal snel toe dankzij het nieuwe Multilateraal Instrument, waarmee de afspraken van het BEPS-project in de belastingverdragen worden opgenomen zonder de noodzaak bilaterale verdragen te heronderhandelen. Verder heeft Nederland in 2015, conform het Addis Tax Initiative, afgesproken de bijdrage voor technische assistentie op belastinggebied van EUR 3 miljoen ten minste te verdubbelen, uiterlijk te realiseren in 2020. Met Nederlandse steun zijn inmiddels 750 belastingambtenaren getraind.

86

Welke maatregelen neemt Nederland om multinationals te binden aan IMVO-verplichtingen?

Antwoord:

De Nederlandse overheid bindt bedrijven – waaronder multinationals – aan internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door gezamenlijk afspraken te maken in IMVO-convenanten. Als uitgangspunt gebruikt de overheid de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit zijn internationaal erkende normen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. De IMVO-convenanten worden vrijwillig afgesloten, maar de afspraken daarbinnen zijn niet vrijblijvend.

De Nederlandse overheid vindt een gelijk speelveld voor bedrijven belangrijk en verwelkomt daarom internationale maatregelen, zoals de Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen en de «Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden».

87

Waarom wordt er in de indicatorentabel alleen gerefereerd naar de corresponderende overkoepelende SDG en niet naar SDG targets en indicatoren waaraan Nederland zich gecommitteerd heeft?

Antwoord:

De indicatoren en bijbehorende streefwaarden in de begroting zijn gebaseerd op de prioritaire thema’s van ontwikkelingssamenwerking. Deze thema’s en het bijbehorende beleid zijn vastgesteld vóór de SDGs werden aangenomen. Nederland heeft zich volledig gecommitteerd aan de SDGs en de prioritaire thema’s sluiten op natuurlijke wijze aan bij de SDGs. Omdat de SDG-indicatoren nog volop in ontwikkeling zijn, is ervoor gekozen de aansluiting tussen indicatoren voor de prioritaire thema’s en de SDGs niet verder te specificeren dan de koppeling met de overkoepelende SDG-doelstellingen.

88

Waarom zijn voor enkele streefwaarden wel cumulatieve waarden zijn opgenomen en voor andere niet?

Antwoord:

Voor mensen met toegang tot een verbeterde waterbron geldt dat het aannemelijk is dat hun levensomstandigheid definitief verbeterd is. Als een waterput eenmaal geslagen is, kunnen mensen hier voor onbepaalde tijd gebruik van maken. Voor deze streefwaarde kan het aantal bereikte mensen worden uitgedrukt in cumulatieve waarden. Voor mensen met een verbeterde inname van voedsel geldt niet altijd een definitieve verbetering. Terugval is mogelijk, waardoor sommige mensen in meerdere jaren moeten worden ondersteund. Om deze reden wordt het aantal bereikte mensen niet uitgedrukt in cumulatieve waarden maar in aantallen die in een specifiek jaar zijn behaald.

89

Kunt u een tabel indicatoren en streefwaarden invoegen met daarin de nulmeting (bijv. van het jaar 2016 of 2017) per indicator?

Antwoord:

De behaalde resultaten per thema voor het jaar 2016, het jaar voorafgaand aan het jaar 2017 waarin de vijftien indicatoren en streefwaarden voor het eerst in de begroting zijn opgenomen, worden gehanteerd als nulmeting voor de volgende jaren. Hiervoor zal een tabel worden opgenomen in het Jaarverslag over 2017 van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De realisaties in volgende jaren worden hiertegen afgezet. Deze realisatiecijfers worden ook in de jaarverslagen gepresenteerd.

90

Indien het aantal van de 50.000 te bereiken mensen die in 2018 verbeterde toegang moeten krijgen tot de rechtspraak behaald is of zelfs overschreden, maar dat hiervan niet minstens de helft vrouwen betreft, beschouwt het kabinet deze streefwaarde dan als «niet behaald»?

Antwoord vraag 90 en 93:

In fragiele en post-conflictlanden ontbreekt het aan voldoende, goede en bereikbare vormen van rechtspraak. Nederlandse projecten dragen bij aan de verbetering van toegang tot rechtspraak door; i) gemarginaliseerde groepen (vrouwen en mannen) voor te lichten over hun rechten en juridische procedures; ii) juridisch medewerkers (zogenaamde paralegals) op te leiden en in te zetten voor advies en bemiddeling bij geschillen en mensen eventueel door te verwijzen naar rechtbanken, en iii) rechtbanken te versterken zodat achterstanden in behandeling worden beperkt.

In 2015 kregen 35.000 mensen met Nederlandse steun verbeterde toegang tot recht. Deze gegevens vormden de basis voor het bepalen van het streefcijfer van 50.000 mensen per jaar in de periode 2017–2020. Dit is in totaal 200.000 mensen in 2020.

Nederland hecht bijzondere waarde aan meer toegang tot rechtspraak van vrouwen en meisjes. Indien het aantal vrouwen met verbeterde toegang tot rechtspraak in 2018 onder de 25.000 ligt, dan beschouwt het kabinet deze streefwaarde als «niet behaald».

Nederland heeft afspraken met de partners die programma’s uitvoeren (zoals UNDP, The Hague Institute for Innovation of Law en lokale uitvoerende organisaties) om data te verzamelen over toegang tot rechtspraak en deze uit te splitsen (mannen/vrouwen). Het gaat dan bijvoorbeeld om het aantal mensen dat gebruik maakt van juridisch advies of een geschil heeft voorgelegd.

91

Op de resultaatindicator van Artikel 3 over rechten is geen streefwaarde 2018 beschikbaar. Waarom is dit het geval? En hoe gaan de resultaten hierop gemeten worden?

Antwoord:

Deze resultaatindicator wordt gemeten door middel van een jaarlijkse enquête onder partnerorganisaties in de landen met een programma op het gebied van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en hiv. In de enquête wordt aan partnerorganisaties gevraagd in welke mate zij tevreden zijn over de toe- of afname van barrières op het gebied van seksuele en reproductieve rechten in hun werkveld.

In de analyse van de enquêteresultaten ligt het accent op het vaststellen van relatieve vooruitgang (minder barrières op verschillende terreinen) in de tijd. Daarnaast worden resultaten gespecificeerd per type organisatie, doelgroep en land.

De genoemde enquête is voor het eerst in juli en augustus 2017 uitgevoerd. Aan de hand van de uitkomst van deze eerste meting worden realistische doelstellingen voor 2018 en 2019 vastgesteld. De uiteindelijke streefwaarde voor 2020 zal daarbij worden gehandhaafd.

92

Het streven is dat steeds meer meisjes toegang hebben tot moderne anticonceptie. Kunt u aangeven wat, naast het bereik, het effect is van de programma’s op het gebied van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR)?

Antwoord:

Nederland beoogt met de programma’s op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) het volgende te bewerkstelligen: 1) jongeren hebben meer kennis en keuzevrijheid over hun seksualiteit en maken hier ook gebruik van; 2) meer mensen hebben toegang tot SRGR en hiv-gerelateerde producten en diensten, waaronder anticonceptie en gebruiken die ook; 3) betere kwaliteit van publieke en private gezondheidszorg voor SRGR en hiv, inclusief verschaffen toegang tot veilige abortus; en 4) meer respect voor seksuele en reproductieve rechten.

Met de programma’s draagt Nederland bij aan meer keuzevrijheid en handelingsperspectief voor mensen over hun eigen lichaam; betere aansluiting van vraag en aanbod van diverse voorbehoedsmiddelen en gezondheidsproducten en diensten; lagere moeder- en kindsterfte; minder infecties als gevolg van bijvoorbeeld onveilige abortus of seksueel overdraagbare aandoeningen; meer productiviteit van vrouwen en meisjes en meer sociale en gendergelijkheid.

Jaarlijks worden de resultaten op het gebied van door Nederland gefinancierde programma’s gepubliceerd op de website www.dutchdevelopmentresults.nl. Daarnaast worden met regelmaat evaluaties en analyses uitgevoerd van de langere-termijn effecten (outcome, impact) van de individuele programma’s of beleidskaders, zoals in 2013 de beleidsdoorlichting SRGR «Balancing ideals with Practice – Policy Evaluation of Dutch Involvement in Sexual and Reproductive Health and Rights (2007–2012)», die aantoonde dat het Nederlandse beleid heeft geleid tot lagere moedersterfte en lagere sterfte aan aids.

93

Indicator «Aantal mensen dat toegang heeft tot rechtspraak via een juridische instelling (formeel of informeel), om zo hun grondrechten te beschermen, strafbare feiten te laten berechten en geschillen te beslechten» spreekt in de streefwaarde 2018 van 50.000 mensen bereikt en in 2020 van 200.000 bereikt. Hoe denkt u deze stijging te faciliteren? Wat was de nulmeting?

Zie antwoord 90

94

Wat is protectionisme zonder protectie, en waarin verschilt dit van mild protectionisme?

Antwoord:

De begroting heeft het over «protectie zonder protectionisme» en niet over «protectionisme zonder protectie». Globalisering en technologische ontwikkeling zorgen voor aanpassingsprocessen in de nationale economie en op de arbeidsmarkt. Niet iedereen profiteert in gelijke mate van de stijgende welvaart. Protectionisme is geen oplossing. Het kabinet wil dat zoveel mogelijk mensen profiteren van globalisering en dat er flankerende maatregelen zijn (protectie) voor groepen die dreigen te verliezen.

«Mild protectionisme» is geen gangbare term en deze term wordt dan ook niet in de begroting gebruikt.

95

Wat is het budgettaire beslag van het vakbondsmedefinancieringsprogramma voor de komende jaren en hoe worden de middelen verdeeld?

Antwoord:

Het budgettaire beslag ten behoeve van het Vakbondmedefinancieringsprogramma (VMP) voor de periode 2017 – 2020 bedraagt EUR 39.9 miljoen. Uitvoerende organisaties zijn CNV Internationaal en FNV Mondiaal. De subsidie aan CNV Internationaal bedraagt EUR 13.3 miljoen. De subsidie aan het FNV Mondiaal bedraagt EUR 26.6 miljoen. Tevens is EUR 300.000 gereserveerd voor een externe eindevaluatie.

96

Wat bedoelt de Minister met «protectie zonder protectionisme»? welke methode gebruikt de Minister om de handelsbeleid belangen van het armste deel van de wereldbevolking af te wegen ten opzichte van de belangen van Nederlandse bedrijven?

Antwoord:

Het kabinet wil ervoor zorgen dat zoveel mogelijk mensen profiteren van globalisering en dat er flankerende maatregelen zijn voor groepen die dreigen te verliezen.

Het Nederlandse handelsbeleid moet ook een bijdrage leveren aan de SDGs en aan inclusieve economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden. De EU doet dit bijvoorbeeld door tariefvrije marktoegang te geven aan alle minst ontwikkelde landen via het «Everything but Arms» akkoord. Ook bij de onderhandelingen met de ACS-landen over Economische Partnerschap Akkoorden (EPA’s) is het doel economische ontwikkeling van deze landen. De betreffende ontwikkelingslanden krijgen tariefvrije markttoegang tot Europa, terwijl de EU minder vergaande markttoegang krijgt tot hun markten. Dit kan op korte termijn ten koste gaan van de kansen van individuele Nederlandse bedrijven. Op langere termijn zal de ontwikkeling van die landen extra kansen scheppen voor ons bedrijfsleven als geheel.

Daarbij kan nog worden opgemerkt dat handelsakkoorden niet primair gaan over het belang van bedrijven in ons land en in het partnerland. Het gaat uiteindelijk om het belang van consumenten in beide landen. Consumenten hebben baat bij goedkopere importen en een groter assortiment aan producten. Het kabinet laat bij de start van onderhandelingen van de EU met een ander land of andere regio doorrekenen wat het welvaartseffect is voor Nederland en (andere) ontwikkelingslanden.

97

Is dit de eerste keer dat Nederland de vrijhandel reset, of is dit in het verleden al eerder gebeurd, en zo ja, met welk resultaat?

Antwoord:

De inzet op een «reset» van het handelsbeleid is van recente datum en gaat om het gecombineerd streven naar duurzaamheid, transparantie en inclusiviteit in handelsbeleid.

98

Hoe worden de extra mensen die het Ministerie in de VS, in Londen en in Den Haag heeft aangesteld om buitenlandse investeringen aan te trekken, beoordeeld op hun resultaten?

Antwoord:

Het Nederlandse agentschap voor het aantrekken van buitenlandse investeringen (Netherlands Foreign Investment Agency, NFIA) merkt dat er als gevolg van de Brexit significant meer interesse is van buitenlandse bedrijven om te investeren in of te verplaatsen naar Nederland. Het betreft bijvoorbeeld bedrijven die overwegen hun Europese hoofdkantoor te verplaatsen naar Nederland of die hun Europese distributieketen mogelijk willen reorganiseren, met een grotere rol voor Nederland als doorvoerland.

Vanzelfsprekend heeft Nederland ook oog voor de kansen als gevolg van de Brexit. Zodoende heeft het vorige kabinet in 2017 dan ook extra capaciteit vrijgemaakt om aan deze toenemende vraag te voldoen. De capaciteit van de NFIA is versterkt in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Canada. Er is overeengekomen dat deze extra capaciteit moet zorgen voor 15 extra projecten en 400 extra banen in 2018.

99

Kan het kabinet een stand van zaken geven van de voorbereidingen op een mogelijke «harde brexit» en de mogelijke consequenties daarvan voor het Nederlandse bedrijfsleven?

Antwoord:

Brexit was niet de keuze van de EU27, maar nu het aan de orde is zet de EU27 in op een ordentelijke ontvlechting, waarin duidelijkheid voor de EU27, burgers en bedrijfsleven prevaleert. Nederland heeft een groot belang bij een goed akkoord tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk, bijvoorbeeld op het terrein van handel, interne en externe veiligheid en defensie. Dit zijn grensoverschrijdende onderwerpen die in Europees verband worden geregeld. In EU27 verband moeten ernstige verstoringen verminderd of voorkomen worden, bij voorkeur door hierover al afspraken te maken in het EU-VK uittredingsakkoord, en deels door op EU27 niveau maatregelen te nemen om verstoringen te voorkomen.

Zolang de onderhandelingen gaande zijn, is ook het voorbereiden op onverwacht mislukken of vastlopen van die onderhandelingen aan de orde. Maar ook indien de toekomstige relatie tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk gebaseerd zal worden op een handelsakkoord – dus uittreding uit de douane- unie en de interne markt (de zogenaamde «harde Brexit») – zal het bedrijfsleven zich moeten voorbereiden op een significante toename van administratieve lasten, zoals douane-formaliteiten, vestigingsplichten, additionele controles op producten en beperktere mogelijkheden om personeel in het Verenigd Koninkrijk te kunnen laten werken. Het kabinet is reeds actief begonnen om samen met uitvoeringsorganisaties en toezichthouders, zoals de douane en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, te inventariseren wat er in Nederland geregeld dient te worden. Daarbij zoekt het kabinet actief de dialoog met het bedrijfsleven, net als met andere betrokkenen, om hen op de gevolgen te wijzen.

Het handelsregime tussen EU en Verenigd Koninkrijk zal veranderen en dat heeft repercussies voor de wijze van zakendoen met Verenigd Koninkrijk als importland, afzetmarkt of doorvoergebied bij mondiale waardeketens. Het is van groot belang dat het bedrijfsleven zelf ook start met bewustwording en voorbereiding op de uittreding van het Verenigd Koninkrijk en de overgang van het Verenigd Koninkrijk uit de interne markt en uit de douane-unie. Het kabinet heeft hiervoor een speciale Brexit-helpdesk (www.hollanduktrade.nl) ingericht om bedrijven hierbij te adviseren.

100

Wat is het resultaat tot op het heden en het nog te verwachten resultaat van de extra inspanningen in de VS, Londen en Den Haag om extra investeringen aan te trekken en extra bedrijfsactiviteiten te bevorderen?

Antwoord:

Normaliter duurt het enkele maanden tot enige jaren voordat een bedrijf de daadwerkelijke beslissing neemt om tot een investering over te gaan.

De Brexit heeft tot nu toe dertien bedrijven, goed voor 730 banen, ertoe gebracht over te stappen van het Verenigd Koninkrijk naar Nederland, of in Nederland uit te breiden. De bedrijfssectoren die interesse tonen komen met name uit de financiële dienstverlening, creatieve industrie, IT en consumentengoederen.

Daarnaast heeft Nederland zich formeel kandidaat gesteld voor de vestiging van het Europese geneesmiddelenagentschap European Medicines Agency.

Het is moeilijk te voorspellen hoeveel buitenlandse bedrijven of instellingen daadwerkelijk zullen besluiten om te investeren of te verplaatsen naar Nederland. De beweegredenen voor bedrijven om alternatieven te onderzoeken zijn veelzijdig. Zo kunnen bedrijven o.a. door de volgende zaken beïnvloed worden: (i) toekomstige invoerheffingen tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU, (ii) inperking van het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal, (iii) veranderende wetgeving op het gebied van privacy en (iv) het verlies van EU R&D-financiering.

Nederland heeft een sterk vestigingsklimaat en de Nederlandse economie staat er goed voor. Het kabinet zet zich actief in voor de verdere verbetering van het huidige vestigingsklimaat en zal buitenlandse partijen, onder meer via de NFIA, blijven wijzen op de voordelen van Nederland als vestigingsplaats.

101

Wat is de realisatie van het Dutch Trade and Investment Fund in 2016 en 2017? Kan een uitsplitsing worden gegeven van hoe middelen over landen, sectoren en mkb en/of grootbedrijf zijn verdeeld?

Antwoord:

Het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) is in september 2016 van start gegaan en bestaat uit 2 onderdelen. Onderdeel 1 van het DTIF is gericht op het verstrekken van financiering aan Nederlandse bedrijven die in het buitenland willen investeren. Onderdeel 2 van het DTIF is gericht op het stimuleren van Nederlandse bedrijven die willen exporteren.

De realisatie van DTIF/onderdeel 1 verloopt voorspoedig, waarbij begin dit jaar één transactie op Cuba is gesloten. Naar verwachting zullen er in 2017 nog twee transacties worden afgesloten. Het opbouwen van een financieringspijplijn duurt ongeveer 3 tot 4 jaar. Voor DTIF-onderdeel 1 begint deze vorm te krijgen met 10 projectinitiatieven waarmee – samen met banken – gekeken wordt of een financieringsstructuur mogelijk is. Het is momenteel nog te vroeg om een uitsplitsing naar landen, sectoren en bedrijven te geven.

Het DTIF-onderdeel twee is in oktober 2016 van start gegaan. Voor onderdeel twee is in 2017 de eerste polis uitgereikt op de Dominicaanse Republiek met een toewijzing van EUR 1,1 miljoen. De transactie betreft het uitvoeren van baggerwerkzaamheden in de haven van Puerto Plata. De belangstelling voor DTIF-onderdeel twee neemt toe. In 2017 zijn in totaal negen aanvragen ontvangen die nog in behandeling zijn.

102

Inzake de Brexit worden sectoren die nadelige gevolgen ondervinden genoemd, welke sectoren zijn dat? hoeveel arbeidsplaatsen treft dit? Welk deel van het Nederlandse BNP wordt er vertegenwoordigd door deze sectoren?

Antwoord:

DeBrexit betekent een verstoring van het huidige handelsregime, inclusief de mogelijke introductie van tarifaire en non-tarifaire handelsbelemmeringen tussen VK en de EU27. Dit zal het VK en zijn handelspartners negatief treffen. Vanwege de intensieve wederzijdse handel in goederen diensten en investeringen tussen VK en Nederland zal dit voor alle sectoren van de Nederlandse economie significante gevolgen hebben.

Volgens een studie van het Centraal Planbureau14 leidt een Brexit in het meest ongunstige scenario, waarin het Verenigd Koninkrijk geen nieuw handelsakkoord met de EU afsluit en gehandeld zal worden volgens de standaardregels van de Wereld Handelsorganisatie (WTO), tot een daling van het Nederlandse bbp van 2,0 procent in 2030. Volgens dezelfde studie hebben in het bijzonder de sectoren «chemie, kunststof en rubber», «elektronische apparatuur», «motorvoertuigen en onderdelen», «voedselverwerkende industrie» en «metaal en mineralen» (samen verantwoordelijk voor 12 procent van het Nederlandse bbp) te maken met een productieverlies dat kan oplopen tot bijna 5 procent. De economische impact in het Verenigd Koninkrijk is aanzienlijk hoger. Indien er geen afspraken worden gemaakt over een toekomstige relatie kan het bbp-verlies oplopen tot 8,7 procent van het Britse bbp. Een handelsakkoord kan het Britse bbp-verlies beperken tot 5,9 procent.

Het kabinet is zich, op basis van eigen analyses en in contacten met het bedrijfsleven, ervan bewust, dat ook meerdere andere sectoren, zoals de landbouw, visserij, zakelijke dienstverlening en transportsector, mogelijk fors geraakt kunnen worden.

Onderzoek van de Universiteit Leuven15 heeft werkgelegenheidseffecten becijferd voor het Verenigd Koninkrijk, de EU27 als geheel en voor elke EU lidstaat afzonderlijk. Net als de studie van het CPB concludeert de Universiteit Leuven dat de economische impact (in verlies van het bbp en werkgelegenheid) relatief het grootst is voor het Verenigd Koninkrijk. De onderzoekers stellen dat het werkgelegenheidsverlies in Nederland bij een harde Brexit – in deze studie gedefinieerd als een uittreding zonder afspraken over de toekomstige relatie – ruim 6.700 banen behelst.

103

Hoe groot moet een startupbeurs zijn om in aanmerking te komen voor de vijf die het Ministerie zich tot doel heeft gesteld?

Antwoord:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken besluit samen met Startup Delta en het Ministerie van Economische Zaken over de strategische startupbeurzen. Grootte is hierin geen criterium. Criteria zijn: (i) voorkeuren van Nederlandse startup- en innovatiehubs; (ii) kansen die deelname aan de beurs biedt voor de internationalisering van het Nederlandse startupecosysteem; (iii) regionale spreiding; en (iv) de toegevoegde waarde van deelname georganiseerd door de Nederlandse overheid.

104

Hoe weet het Ministerie dat sommige projecten waar Invest-NL zich mee bezighoudt veelbelovend zijn, terwijl ze slecht zijn uitgewerkt?

Antwoord:

Invest-NL zal autonoom investerings- of financieringsbeslissingen nemen. Het zal hierbij voor een groot deel leunen op de expertise en ervaring van de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en Atradius Dutch State Business (ADSB), waar voldoende kennis en ervaring aanwezig is om individuele projecten te beoordelen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal dus niet eigenstandig projecten beoordelen; het geeft wel de hoofdlijnen van het investeringsbeleid mee aan Invest-NL en monitort de resultaten die Invest-NL als organisatie realiseert. Indien de resultaten van Invest-NL achterblijven bij de verwachtingen, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken het bestuur van Invest-NL hierop aanspreken en indien noodzakelijk aanvullende resultaatafspraken maken.

105

Kunt u de oorzaak van de extrapolatiefout nader toelichten?

Antwoord:

Jaarlijks worden de departementale begrotingen geëxtrapoleerd, dat wil zeggen dat een nieuw begrotingsjaar aan de meerjarencijfers wordt toegevoegd. In 2015–2017 zijn op het ODA-budget middelen uit 2019–2022 jaren naar voren gehaald door middel van kasschuiven, waardoor het niveau van uitgaven in het laatste jaar incidenteel is verlaagd. Deze incidentele verlagingen zijn per abuis in afwijking van de gebruikelijke systematiek, structureel doorgetrokken in de extrapolatie. Het ODA-budget wordt hiervoor technisch gecorrigeerd vanaf 2020.

106

Hoeveel kost het oplossen van de extrapolatiefout, en uit welke middelen wordt dit betaald?

Antwoord:

Het kabinet heeft geld vrijgemaakt om het ODA-budget te corrigeren voor de eerdere extrapolatie. De correctie bedraagt EUR 120 miljoen in 2020, EUR 283 miljoen in 2021 en structureel EUR 390 miljoen vanaf 2022.

107

Kunt u het bedrag van 11,8 miljoen euro dat gebruikt wordt voor een versterkt internationaal handelssysteem uitsplitsen? Waar wordt dit geld precies voor gebruikt?

Antwoord:

De in 2018 voorziene niet-juridisch verplichte uitgaven EUR 11,8 miljoen zullen voornamelijk worden besteed aan het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (EUR 7,0 miljoen). Het resterende bedrag is bestemd voor diverse subsidies en bijdragen aan onder andere de WTO (Advisory Centre on WTO Law) en het International Centre for Trade and Sustainable Development (ICTSD).

108

Kunt u het bedrag van 55 miljoen euro dat gebruikt wordt voor SGRG en een halt aan HIV/AIDS uitsplitsen? Waar wordt dit geld precies voor gebruikt?

Antwoord:

Onder begrotingsartikel 3.1 «Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van hiv/aids» bestaat EUR 55 miljoen uit nog niet-juridisch verplichte uitgaven. Deze zijn bestemd voor algemene vrijwillige bijdragen aan het United Nations Population Fund (UNFPA, EUR 35 miljoen) en aan het Joint United Nations Programme on HIV/AIDS (UNAIDS, EUR 20 miljoen). Hiervoor worden de verplichtingen begin 2018 aangegaan.

Algemene vrijwillige bijdragen zijn bestemd voor het functioneren van en de uitvoering van de beleidsstrategieën van VN-organisaties, in dit geval UNFPA en UNAIDS.

De algemene vrijwillige bijdrage aan UNFPA ondersteunt het werk van deze organisatie met betrekking tot de prioriteiten die zijn vastgelegd in de strategie van UNFPA. Het betreft programma’s gericht op universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid, aan reproductieve rechten en het terugdringen van moedersterfte.

De algemene vrijwillige bijdrage aan UNAIDS ondersteunt het werk van deze organisatie als kenniscentrum, pleitbezorger en coördinator binnen de VN van de wereldwijde aidsbestrijding. UNAIDS richt zich op drie hoofddoelstellingen, die zijn vastgelegd in de UNAIDS-strategie voor 2016–2021: 1) minder dan 500.000 nieuwe hiv-infecties; 2) minder dan 500.000 aan hiv/aids gerelateerde sterfgevallen en 3) het elimineren van hiv-gerelateerde discriminatie.

Een verdere beschrijving van de doelstellingen en het functioneren van UNFPA en UNAIDS wordt gegeven in de scorecards 2017, die de Tweede Kamer zijn toegestuurd op 21 september 201716.

Een uitsplitsing van alle middelen binnen begrotingsartikel 3.1, inclusief de EUR 362,8 miljoen aan juridisch verplichte uitgaven, staat voor Beleidsartikel 3 in tabel D.1 op pagina 46 van Rijksbegroting 2018 XVII Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

109

Waarom is Goed Bestuur geen prioriteit van dit kabinet?

Antwoord:

In de beleidsnota «Wat de wereld verdient» (Kamerstuk 33 625, nr. 1) is aangegeven dat het budget voor doorsnijdende thema’s, waaronder goed bestuur, wordt afgebouwd. Goed bestuur is daarbij geen op zichzelf staand thema maar geïntegreerd in de vier speerpunten. Bij het speerpunt veiligheid en rechtsorde bijvoorbeeld worden in het kader van conflictpreventie programma’s gefinancierd die bevorderen dat burgers zich vertegenwoordigd voelen in nationale en lokale bestuurlijke instellingen en dat hun belangen door deze instellingen worden gerespecteerd en behartigd.

110

In het kader van het DGGF, hoeveel procent van de financiering door banken zou niet door zijn gegaan als Nederland niet de risico’s (deels) had afgedekt?

Antwoord:

In alle gevallen geldt dat de transactie niet zou zijn doorgegaan zonder betrokkenheid van het Dutch Good Growth Fund (DGGF). Het DGGF verstrekt alleen financieringen of verzekeringen wanneer commerciële partijen in de markt, zoals banken, dit (gedeeltelijk) niet kunnen vanwege te hoge (gepercipieerde) risico’s.

111

Doet de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa aan begrotingssteun? Zo ja, welk gedeelte is algemeen en welk is sectoraal?

Antwoord:

De Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa doet niet aan begrotingssteun.

112

Hoeveel MKB-bedrijven zijn ondersteund ten opzichte van het totaal aantal?

Antwoord:

Vanuit ontwikkelingssamenwerking kregen in 2016 in totaal 5.650 ondernemingen (uit Nederland of uit ontwikkelingslanden) ondersteuning bij hun handels- en investeringsactiviteiten. Het merendeel hiervan was midden- en kleinbedrijven (MKB). Programma’s zoals het Dutch Good Growth Fund (DGGF), FMO-Massif en het Private Sector Investeringsprogramma (PSI) zijn specifiek gericht op het MKB. Binnen de verantwoordingssystemen van de programma’s kan vooralsnog niet worden geselecteerd op de omvang van bedrijven die via diverse programma’s worden ondersteund, zodat het op dit moment niet mogelijk is een precieze onderverdeling te maken.

113

Invulling aan internationale kant van het topsectorenbeleid. Welke sectoren zijn hier al bij betrokken en welke gaan hierbij betrokken worden?

Antwoord:

Alle negen topsectoren worden reeds actief betrokken in opzet en uitvoering van de economische diplomatie. De internationale vertegenwoordigers van de topteams rapporteren periodiek welke landen de voorkeur hebben ten behoeve van de invulling van het economisch diplomatieke werk (o.a. missies, ondersteuning postennetwerk). Ook geven de topsectoren aan voor welke internationale strategische beurzen zij ondersteuning van de overheid wenselijk achten. Voorwaarde voor een goede publiek-private internationale samenwerking is wel dat iedere topsector over een onderbouwde sectorale internationaliseringsaanpak beschikt. De private Stichting NL International Business zal de nog achterblijvende topsectoren hierin gaan ondersteunen.

114

Met welke landen zijn de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA's) afgesproken?

Antwoord:

EPAs worden onderhandeld met landen in Afrika, de Cariben en de Stille Oceaan (ACS-landen). De landen zijn verdeeld in zeven regio’s, waarvan er vijf in Afrika liggen, één in de Cariben en één in de Stille Oceaan.

Het Economisch Partnerschap Centraal Afrika (Centraal Afrika-EU EPA) behelst de volgende landen: Kameroen, Centraal Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Congo (Brazzaville), Congo-Kinshasa, Equatoriaal-Guinea, Gabon, Sao Tomé en Principe

Het Economisch Partnerschap Westelijk Afrika (ECOWAS-EU EPA) behelst de volgende landen: Benin, Burkina Faso, Kaapverdië, Ivoorkust, Gambia, Ghana, Guinea, Guinea Bissau, Liberia, Mali, Niger, Nigeria, Senegal, Sierra Leone, Togo, Mauritanië (16).

Het Economisch Partnerschap Oostelijk Afrika (EAC-EU EPA) behelst de volgende landen: Burundi, Rwanda, Tanzania, Uganda en Kenia.

Het Economisch Partnerschap Oostelijk en Zuidelijk Afrika (ESA-EU EPA): behelst de volgende landen: Comoren, Djibouti, Eritrea, Ethiopië, Madagascar, Malawi, Mauritius, Seychellen, Sudan, Zambia, Zimbabwe

Het Economisch Partnerschap Zuidelijk Afrika (SADC-EU EPA) behelst de volgende landen: Botswana, Lesotho, Mozambique, Namibië, Zuid-Afrika, en Swaziland. Angola heeft een optie om in de toekomst deel te nemen.

Het EPA met het Caribisch Gebied (CARIFORUM) behelst de volgende landen: Antigua en Barbuda, Bahama’s, Barbados, Belize, Dominica, Grenada, Guyana, Jamaica, Saint Lucia, Saint Vincent en de Grenadines, Saint Kitts en Nevis, Suriname, Trinidad, Tobago en de Dominicaanse Republiek.

Het Oceanië-EU EPA behelst de volgende landen: Cook Eilanden, Fiji, Kiribati, Marshall eilanden, Micronesia, Verenigde Staten van Nauru, Niue, Palau, Papoea Nieuw Guinea, Amerikaanse Samoa, Samoa Western, Solomoneilanden, Tonga, Tuvalu, Vanuatu.

115

Zijn er terreinen waarop de ontwikkelingsdoelstellingen en de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven elkaar bijten, en zo ja, welke zijn dit?

Antwoord:

Ja, het kan zo zijn dat ontwikkelingsdoelstellingen en belangen van het Nederlandse bedrijfsleven niet parallel lopen. Te denken valt aan onderwerpen als de zorg voor het klimaat, het milieu en de belangen van de lokale bevolking. Nederland zet in op duurzaam ondernemen in het buitenland. De standaarden die Nederland daarbij nastreeft, of afspraken die daarover zijn gemaakt, kunnen invloed hebben op de kortetermijnwinst(doelstelling) van het bedrijfsleven. Het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland dient zich tenminste te houden aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Onder deze richtlijnen vallen onderwerpen als het beperken van klimaatimpact, het terugdringen van milieudruk en het streven naar adequate arbeidsomstandigheden, waaronder leefbaar loon. Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat de standaarden die het stelt voor internationaal zaken doen ook een kans zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven om, op een maatschappelijk verantwoorde manier, elders bij te dragen aan de realisatie van de Sustainable Development Goals (SDGs). Meer dan 125 Nederlandse bedrijven hebben inmiddels het Sustainable Development Goals Charter ondertekend, waarmee ze zich verbinden aan de SDG-doelstellingen.

116

Betreffende het behandelen van klachten van bedrijven. Hoeveel klachten zijn er en in welke categorieën zijn deze te verdelen? En hoeveel zijn er dit geweest in de periode tussen 2016 en nu in 2017?

Antwoord:

Het Nederlandse bedrijfsleven kan voor assistentie bij handelsgerelateerde problemen terecht bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Op het moment dat het ministerie of RVO deze kwesties in behandeling neemt, worden zij tevens geregistreerd in de daarvoor relevante categorieën Market Access Barriers en Troubleshooting/Trade Disputes. In 2016 zijn respectievelijk 101 en 316 kwesties geregistreerd, oftewel een totaal van 417. Tot en met 18 oktober zijn in 2017 respectievelijk 98 en 252 kwesties ingevoerd, een totaal van 350.

117

Wat zijn de gevolgen wanneer het Ministerie constateert dat een IMVO-convenant niet wordt nageleefd door één van de partners?

Antwoord:

De overheid is – via één of meerdere ministeries – ondertekenaar van een IMVO-convenant. Evenals andere partijen kan de overheid constateren dat een andere partij een convenant niet naleeft. Per convenant maken ondertekenaars afspraken over hoe wordt omgegaan met geschillen, zoals wanneer een partij de afspraken niet naleeft.

118

Hoe groot is het aandeel van de bedrijven die de convenanten hebben ondertekend in de omzet van de verschillende risicosectoren zoals door KPMG geanalyseerd?

Antwoord:

De overheid beschikt niet over gegevens van de omzet van de aangesloten partijen, maar het beeld van de dekking per sector is als volgt:

Kleding en Textiel: Tussen 35 procent en 40 procent van de Nederlandse markt is aangesloten bij het convenant. Het gaat om een dynamische markt, met afvallers en nieuwkomers. Per saldo is sprake van een lichte groei sinds de start van het convenant in 2016. Medio 2018 wordt een dekking van 50 procent beoogd.

Banken: De Nederlandse Verenging van Banken (NVB) is partij bij het IMVO-convenant van de bancaire sector, individuele banken zijn geen partij. Het convenant is gericht op projectfinanciering en zakelijke leningen, nagenoeg alle leden van de NVB waarvoor dit convenant relevant is hebben zich aangesloten door een zogenaamde «adhesie verklaring» te tekenen.

Hout: De Koninklijke Vereniging Van Nederlandse Houtondernemingen (VVNH) is samen met de Nederlandse Branchevereniging van de Timmerindustrie initiatiefnemer van het Convenant Bevorderen Duurzaam Bosbeheer (CBDB). De VVNH is de overkoepelende werkgeversorganisatie van groothandelsbedrijven in hout en plaatmaterialen. Het grootste deel van het hout en plaatmateriaal dat in Nederland wordt gebruikt, wordt door leden van de VVNH geïmporteerd en verhandeld. Het gaat hierbij om het gehele pakket aan naaldhout, plaatmateriaal en gematigd- en tropisch loofhout. De VVNH Van de 24 partijen die het CBDB hebben ondertekend, importeren ook de leden van de EPV en HIBIN hout en plaatmateriaal. Het gaat hier om geringere volumes en voornamelijk om naaldhout, plaatmateriaal en gematigd loofhout.

Goud: Naar schatting 75 procent van de sieraden- en horlogebranche (juweliers, uurwerktechnici, goud- en zilversmeden, groothandelaren en fabrikanten) is aangesloten bij de brancheorganisatie Federatie Goud en Zilver (FGZ) en bij het Nederlands Gilde van Goudsmeden. Ook buiten deze branche wordt veel goud gebruikt, zoals door financiële instellingen, in de elektronica- en andere industrieën en in de tandheelkunde. Een aantal van dit soort bedrijven is al als partij betrokken bij het convenant en in het convenant zijn afspraken gemaakt om het bereik van het convenant verder te vergroten.

Plantaardige Eiwitten: Het convenant Plantaardige Eiwitten is vanuit de private sector ondertekend door brancheorganisatie het Planeet en vier individuele bedrijven. De 23 leden van het Planeet representeren 70 procent van de totale omzet van de Nederlandse Plantaardige Eiwitten sector. De Plantaardige Eiwitten sector is een snelgroeiende innovatieve sector. Het doel is om binnen korte tijd zo veel mogelijk bedrijven binnen deze sector aan het convenant te binden.

Doel van de convenanten is dat zij een sectorbrede werking hebben; juist daarom zijn brancheorganisaties partij bij de convenanten. De praktijk wijst uit dat ondertekening van een convenant ook een positieve werking heeft op nog niet aangesloten partijen. Bedrijven kunnen tijdens de uitvoering van een convenant nog toetreden.

119

Wanneer wordt het convenantenbeleid daadwerkelijk geëvalueerd?

Antwoord:

De SER-commissie IMVO heeft zich voorgenomen een voortgangsrapportage op te leveren. Naar verwachting zal dit in 2018 gebeuren. Daarnaast zal de SER na de looptijd van de verschillende convenanten een onafhankelijke evaluatie van het IMVO-convenantenproces uit laten voeren. In deze laatste evaluatie zullen de resultaten en de effectiviteit van de convenanten centraal staan.

De directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) voert in 2017 en 2018 een evaluatie uit naar het bredere IMVO-beleid.

120

Welke convenanten hebben aandacht voor leefbaar loon en wat doen ze eraan?

Antwoord:

Leefbaar loon is een expliciet aandachtspunt in het convenant Kleding en Textiel. Binnen het convenant wordt een selectie gemaakt van productielocaties waar Nederlandse merken inkopen en waar een CAO-onderhandeling over leefbaar loon en andere arbeidsvoorwaarden op fabrieksniveau opportuun is. Dit gebeurt samen met lokale vakbonden, de partnerorganisaties van FNV en CNV, de Fair Wear Foundation en waar mogelijk met andere internationale initiatieven. Het is de bedoeling dat parallel aan de op te starten CAO-onderhandelingen een «inkoopdialoog» wordt gevoerd tussen de inkopende merken en de productielocaties. De kosten die de nieuwe CAO met zich meebrengt, kunnen dan bijvoorbeeld worden meegenomen in de onderhandelingen over de leveringsvoorwaarden tussen inkopers en producenten.

In het goudconvenant hebben partijen toegezegd samen te werken aan meerdere projecten die zorg dragen voor een betere prijs voor gouddelvers. Standaarden die daar aan werken, en worden erkend binnen het goudconvenant zijn o.a. Fairtrade en Fairmined.

De Nederlandse overheid onderneemt ook los van de convenanten initiatieven voor het bevorderen van leefbaar loon. Zie de Kamerbrief Werken aan Eerlijk Werk (Kamerstukken 33 625, nr. 246).

121

Hoe wordt de effectiviteit van convenanten gemeten? Welke cijfers zijn al bekend?

Antwoord:

Het meten van de effectiviteit van de convenanten (impact) kan pas wanneer deze enkele jaren worden geïmplementeerd. De doelstelling in het SER Advies IMVO-convenanten, is dat de IMVO-convenanten binnen drie tot vijf jaar tot concrete verbeteringen in de keten leiden.

Over het monitoren van de voortgang van de implementatie van de convenanten worden afspraken gemaakt door de partijen in een convenant. Het convenant Kleding en Textiel bestaat anderhalf jaar, dat van de bancaire sector bijna een jaar. Over de voortgang van de uitvoering van deze convenanten (op output niveau) wordt gerapporteerd in voortgangsrapportages.

122

Hoeveel bedrijven hebben zich niet aangesloten bij de tot nu toe afgesloten convenanten? Hoeveel convenanten zijn hierdoor nog niet sectorbreed?

Antwoord:

De overheid beschikt niet over gegevens van de omzet van de aangesloten partijen, maar het beeld van de dekking per sector is als volgt:

Kleding en Textiel: Tussen 35 procent en 40 procent van de Nederlandse markt is aangesloten bij het convenant. Het gaat om een dynamische markt, met afvallers en nieuwkomers. Per saldo is sprake van een lichte groei sinds de start van het convenant in 2016. Medio 2018 wordt een dekking van 50 procent beoogd.

Banken: De Nederlandse Verenging van Banken (NVB) is partij bij het IMVO-convenant van de bancaire sector, individuele banken zijn geen partij. Het convenant is gericht op projectfinanciering en zakelijke leningen, nagenoeg alle leden van de NVB waarvoor dit convenant relevant is hebben zich aangesloten door een zogenaamde «adhesie verklaring» te tekenen.

Hout: De Koninklijke Vereniging Van Nederlandse Houtondernemingen (VVNH) is samen met de Nederlandse Branchevereniging van de Timmerindustrie initiatiefnemer van het Convenant Bevorderen Duurzaam Bosbeheer (CBDB). De VVNH is de overkoepelende werkgeversorganisatie van groothandelsbedrijven in hout en plaatmaterialen. Het grootste deel van het hout en plaatmateriaal dat in Nederland wordt geconsumeerd, wordt door leden van de VVNH geïmporteerd en verhandeld. Het gaat hierbij om het gehele pakket aan naaldhout, plaatmateriaal en gematigd- en tropisch loofhout. Van de 24 partijen die het CBDB hebben ondertekend, importeren ook de leden van de EPV en HIBIN hout en plaatmateriaal. Het gaat hier om geringere volumes en voornamelijk om naaldhout, plaatmateriaal en gematigd loofhout.

Goud: Naar schatting 75 procent van de sieraden- en horlogebranche (juweliers, uurwerktechnici, goud- en zilversmeden, groothandelaren en fabrikanten) is aangesloten bij de brancheorganisatie Federatie Goud en Zilver (FGZ) en bij het Nederlands Gilde van Goudsmeden. Ook buiten deze branche wordt veel goud gebruikt, zoals door financiële instellingen, in de elektronica- en andere industrieën en in de tandheelkunde. Een aantal van dit soort bedrijven is al als partij betrokken bij het convenant en in het convenant zijn afspraken gemaakt om het bereik van het convenant verder te vergroten.

Plantaardige Eiwitten: Het convenant Plantaardige Eiwitten is vanuit de private sector ondertekend door brancheorganisatie het Planeet en vier individuele bedrijven. De 23 leden van het Planeet representeren 70 procent van de totale omzet van de Nederlandse Plantaardige Eiwitten sector. De Plantaardige Eiwitten sector is een snelgroeiende innovatieve sector. Het doel is om binnen korte tijd zo veel mogelijk bedrijven binnen deze sector aan het convenant te binden.

Doel van de convenanten is dat zij een sectorbrede werking hebben; juist daarom zijn brancheorganisaties partij bij de convenanten. De praktijk wijst uit dat ondertekening van een convenant ook een positieve werking heeft op nog niet aangesloten partijen. Bedrijven kunnen tijdens de uitvoering van een convenant nog toetreden.

123

Welke gegevens zijn er over de effectiviteit van IMVO-wetgeving zoals de Dodd-Frank Act en de Modern Slavery Act?

Antwoord:

Genoemde wetgeving is recent ingevoerd, waardoor eenduidige conclusies over de effectiviteit daarvan nog niet zijn te trekken.

124

Uitvoering van de in 2018 afgesloten convenanten. Hoe weten we welke convenanten worden afgesloten?

Antwoord:

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd wanneer nieuwe convenanten worden afgesloten.

125

Kan inzicht worden gegeven in de beoogde besteding van de ruim 9 miljoen voor versterking van de concurrentiepositie van Nederland?

Antwoord:

Er zal EUR 5 miljoen worden besteed aan versterking van de private sector om publiek private samenwerking in handelsbevordering versterken. Er is hiervoor een subsidie verleend aan Stichting NL International Business met de volgende doelen: (i) versterken van organisatie van private partijen; (ii) verbetering communicatie van internationale kansen naar bedrijfsleven; (iii) versterking internationalisering (top) sectoren, en (iv) projectmanagement in publiek private samenwerking in de Werkplaats. EUR 4 miljoen wordt gebruikt om de publieke inzet binnen publieke private handelsbevordering te versterken, door middel van flexibele personele inzet in het kader van Werkplaats projecten, aanvullende instrumenten om samenwerking te ondersteunen en operationele kosten van de publiek private samenwerkingsorganisatie Werkplaats.

126

Onder welke voorwaarden worden de middelen voor starters international business en programma strategische beurzen verdeeld?

Antwoord:

Starters International Business

Het instrument Starters International Business (SIB) beoogt de bevordering van duurzaam internationaal ondernemen door startende Nederlandse MKB-ondernemingen op exportmarkten. De overheid ondersteunt daarvoor MKB-ondernemingen bij het op gestructureerde wijze vormgeven van export en bij het inbedden van die activiteiten in de organisatie, het verwerven van kennis op internationaal juridisch en fiscaal gebied en het deelnemen aan handelsmissies of collectieve beursinzendingen. Hiertoe wordt op aanvraag subsidie in de vorm van vouchers voor individuele coaching, voor kennisverwerving en voor collectieve activiteiten beschikbaar gesteld. Aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan:

  • Voor een voucher individuele coaching en collectieve activiteiten komen uitsluitend in aanmerking MKB-ondernemingen waarvan de exportquote in het jaar voorafgaand aan de aanvraag niet meer dan 25 procent bedraagt dan wel dat de onderneming niet langer dan drie jaar ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel;

  • Voor een kennisvoucher komen uitsluitend in aanmerking Nederlandse MKB-ondernemingen die zich voorafgaand aan de aanvraag georiënteerd hebben op de buitenlandse markt;

  • De overheid verstrekt per MKB-onderneming dan wel per groep of fiscale eenheid waarvan de MKB-onderneming deel uitmaakt niet meer dan één voucher voor kennisverwerving, per kalenderjaar één voucher voor collectieve activiteiten en één voucher voor individuele coaching.

Programma strategische beurzen

Per topsector wordt jaarlijks binnen het programma strategische beurzen maximaal EUR 0,2 miljoen beschikbaar gesteld voor de ondersteuning van collectieve netwerkactiviteiten voor de internationale positionering van een topsector. De topsectoren geven aan voor welke internationale strategische beurzen zij ondersteuning nodig hebben. De aanvraag wordt door een topsector ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Voorwaarden voor toekenning zijn:

  • Aanvraag moet worden ingediend door organisatie (rechtspersoon) van één van de topsectoren;

  • Subsidie kan alleen verstrekt worden voor activiteiten die starten na indiening van de aanvraag;

  • Aanvraag moet voldoen aan de Europese staatssteunregels;

  • Voor de gesubsidieerde organisatie is het ook mogelijk om zaken (bijvoorbeeld een stand) in te kopen bij andere organisaties. Als de organisatie voor 50 procent of meer afhankelijk is van overheidssteun, moet dit gebeuren volgens de Europese aanbestedingsregels.

  • Projectplan moet worden toegevoegd met een overzicht van de strategische beurzen of andere strategische evenementen waar men collectieve netwerkactiviteiten wil organiseren;

  • Aanduiding van activiteiten die de organisatie zelf gaat organiseren en welke worden uitbesteed;

  • Beschrijving van de netwerkactiviteiten en hoe deze bijdragen aan de internationale profilering van de topsector;

  • Overzicht begroting en liquiditeitsprognose;

  • Aanduiding van de inzet/inbreng in de netwerkactiviteiten die men, naast de subsidie, van de overheid verwacht;

  • Rapportage aan het einde van de subsidieperiode.

127

Kan worden toegelicht waarom de middelen voor DTIF vanaf 2016 met enkele miljoenen per jaar aflopen met zelfs een halvering van het budget in 2022 tov 2021?

Antwoord:

Het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) streeft ernaar om op termijn revolverend te zijn. Naast nieuwe financieringen komt ook geld terug over de jaren, want het DTIF ontvangt premie-inkomsten en de leningenaflossingen. De dekking voor het DTIF is in eerste instantie gevonden in de bestaande reserves van de instrumenten Faciliteit Opkomende Markten (FOM) en Finance for International Business (FIB). Deze vrijgevallen gelden zijn naar de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gehaald. Vervolgens zijn de stortingen in het DTIF verdeeld over de jaren t/m 2021. Naar verwachting zal het fonds vanaf 2021 revolverend moeten zijn. De spreiding van de gelden over de jaren 2016 tot 2022 behelst dus het voeden van het DTIF-fonds waarbij rekening is gehouden met de te verwachten inkomsten die het DTIF genereert.

128

Welke activiteiten, met hoeveel FTE, voert de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) uit voor de 28 miljoen die jaarlijks van BHOS wordt ontvangen?

Antwoord:

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voert met eigen mensen en met subsidieregelingen een pakket aan taken uit, die er op gericht is de ondernemer te begeleiden in zijn stappen richting ondernemen in het buitenland.

Dit begint met aanbieden van kennis en informatie (waaronder vraagbeantwoording, sociale media, evenementen en landenpagina’s). Vervolgens ondersteuning bij verkrijgen van goede netwerken en contacten (waaronder bedrijfsleven missies, introductie bij goede zakenpartners/netwerken, PPS-projecten) tot het creëren van een gelijk speelveld/belangenbehartiging (waaronder subsidieregelingen als coaching- en missievouchers (Starts International Business), demonstratie en haalbaarheidsprojecten (DHI) en voor collectieve activiteiten zoals Partners in Business (PIB)). Tot slot is ondersteuning beschikbaar op gebied van financiering (waaronder het Dutch Trade and Investment Fund en technische assistentie). Het gehele pakket vraagt ongeveer 174 fte aan capaciteit. Capaciteitsinzet gekoppeld aan de subsidieregelingen betreft zo’n 48 fte.

129

Welke ontvangsten worden onder artikel 1.10 geboekt? In hoeverre betreft dit aflossingen uit ODA leningen, mezzanine financiering of garanties aan Nederlandse bedrijven die gefinancierd worden uit het bedrijfsleven instrumentarium?

130

Welke ontvangsten worden er onder beleidsartikel 1.10 (Ontvangsten Duurzame Handel en Investeringen) geboekt? In hoeverre betreft dit aflossingen uit ODA-leningen, mezzanine financiering of garanties aan Nederlandse bedrijven die gefinancierd worden uit het bedrijfsleven instrumentarium?

Antwoord vraag 129 en 130:

De ontvangsten betreffen de middelen uit de begrotingsreserve voor de non-ODA programma’s, te weten de Faciliteit Opkomende Markten (FOM) en het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF), waarin FOM per medio 2016 is opgegaan. Aflossingen uit ODA-leningen worden begroot onder artikel 5.20 «Ontvangsten en restituties met betrekking tot leningen» en onder artikel 1.40 voor het Dutch Good Growth Fund (DGGF) specifiek.

131

Welke ontvangsten of aflossingen verwacht u bij beleidsartikel 1.10 (Ontvangsten Duurzame Handel en Investeringen) in de komende jaren voor het hele instrumentarium en specifiek het Dutch Good Growth Fund (DGGF)? Hoe worden eventuele tegenvallers, bijvoorbeeld uit het DGGF, maar ook uit andere onderdelen van het instrumentarium, gecompenseerd?

Antwoord:

De ontvangsten onder beleidsartikel 1.10 betreffen de middelen uit de begrotingsreserve voor het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) en de Faciliteit Opkomende Markten (FOM). De ontvangsten of aflossingen voor het Dutch Good Growth Fund (DGGF) worden geboekt onder artikel 1.40.

Eventuele tegenvallers voor DTIF en FOM worden opgevangen binnen de uitgavenbegroting van artikel 1.2. en voor DGGF binnen artikel 1.4.

132

Kunt u inzicht geven in het aantal en het type bedrijven dat jaarlijks gebruik maakt van de instrumenten genoemd onder 1.2, liefst uitgesplitst per instrument?

Antwoord:

In onderstaande overzicht is weergegeven het aantal en het type bedrijven dat jaarlijks gebruik maakt van Starters International Business (SIB), Subsidieregeling voor Demonstratieprojecten, Haalbaarheids- en Investeringsvoorbereidingsstudies (DHI, voorheen DHK), Partners for International Business (PIB), Programma strategische beurzen en het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF).

Starters International Business (SIB)

Gemiddeld worden per jaar 1700 Nederlandse bedrijven ondersteund via SIB-coaching-, missie- en kennisvouchers (sinds 2014). Dit zijn midden- en kleinbedrijven die (willen) starten met internationaal ondernemen.

Subsidieregeling voor Demonstratieprojecten, Haalbaarheids- en Investeringsvoorbereidingsstudies (DHI, voorheen DHK)

Jaarlijks worden er gemiddeld 115 Nederlandse bedrijven, vrijwel alle midden- en kleinbedrijven, ondersteund via DHI (sinds 2012).

Partners for International Business (PIB)

Jaarlijks maken gemiddeld 110 Nederlandse bedrijven deel uit van gestarte meerjarige convenanten (sinds 2012). Dit zijn veelal midden- en kleinbedrijven afkomstig uit de verschillende topsectoren.

Programma strategische beurzen

Het programma strategische beurzen richt zich op de ondersteuning van netwerkactiviteiten ter bevordering van de internationale positionering van de topsectoren. Gemiddeld worden per jaar 35 collectieve promotionele activiteiten vanuit het programma ondersteund (sinds 2013). De aanvragen voor ondersteuning van deze activiteiten op verschillende internationale strategische beurzen worden ingediend door de topsectoren. De overheid is niet betrokken bij de acquisitie van deelnemende bedrijven. Wel geldt de regel dat tenminste vijftien bedrijven moeten deelnemen aan een strategische activiteit. Bij grote beurzen is dit aantal veelal groter.

Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)

Het Dutch Trade and Investment Fund is in september 2016 van start gegaan. Dit jaar zijn er twee transacties afgesloten: één op Cuba en één op de Dominicaanse Republiek. Verwachting is dat er dit jaar nog twee worden afgesloten. Transacties onder DTIF kennen een relatief lange aanlooptijd, op dit moment zijn er 19 aanvragen in de pijplijn. Het is nog te vroeg om een uitsplitsing naar aantal en type bedrijven te geven.

133

Bestaat of bestond er een private sector die ooit door overheidsgeld is geïnitieerd en die inmiddels volledig op eigen kracht draait of heeft gedraaid? Zo ja, welke? Zo niet, welke oorzaken heeft dat?

Antwoord:

Ja, er is een groot scala aan succesvolle activiteiten in de private sector dat ontstaan is door investeringen vanuit de overheid. De overheid heeft bijvoorbeeld een grote rol gespeeld bij de ontwikkeling van cruciale technologieën, zoals het Global Positioning System (GPS) en het internet, waarmee veel private partijen hun inkomsten verdienen. Ook hebben overheden in verschillende landen via investeringen in randvoorwaarden voor het economisch verkeer, bijvoorbeeld via het oprichten en het registreren van landrechten en intellectueel eigendom, de basis gelegd voor de activiteiten van (internationaal) succesvolle bedrijven en economische groei.

134

Welke reden hebben ontwikkelingslanden om te investeren in een werkend belastingstelsel, wanneer deze het einde inluidt van hun ontwikkelingsgelden?

Antwoord:

Ontwikkelingsgelden zijn niet voldoende om ontwikkelingslanden op de lange termijn te ondersteunen. De wereldwijde officiële ontwikkelingssamenwerking (ODA), in 2016 berekend op USD 143 miljard, schiet tekort om de SDGs te helpen realiseren. Het genereren van meer eigen inkomsten door de ontwikkelingslanden zelf en hogere investeringen door de private sector zijn daarom absoluut noodzakelijk. Hogere eigen belastingopbrengsten komen dus niet in plaats van, maar zijn aanvullend op ontwikkelingsgelden en zijn onderdeel van het Nederlands en internationaal ontwikkelingsbeleid, zoals afgesproken in het mede door Nederland geïnitieerde Addis Tax Initiative. Bovendien vormen eigen belastinginkomsten een veel duurzamere vorm van financiering van de ontwikkelingsagenda van landen dan ontwikkelingssamenwerking, omdat belastinginkomsten de afhankelijkheid van donoren verminderen en landen de ambitie hebben in toenemende mate op eigen benen te staan.

135

Wat is de CO2-uitstoot in kiloton (kt) van de volledige productieketen van een windmolen?

Antwoord:

De hoeveelheid CO2 die wordt uitgestoten om een windturbine te fabriceren, plaatsen, onderhouden en verwijderen is onder andere afhankelijk van het type turbine, de gebruikte bouwmaterialen, mogelijkheden tot hergebruik en of deze op land of zee wordt geplaatst. Andere factoren die van belang zijn bij het berekenen van de uitstoot zijn de reikwijdte van de levensloopanalyse, afbakening van de productieketen en de daarbij gebruikte methodologieën. De meeste CO2 komt vrij bij de productie en installatie van windmolens. Er bestaan verschillende studies over dit onderwerp.17 De energetische terugverdientijd is 3 tot 11 maanden. Voor de uitstoot van CO2, NOx en SO2is de terugverdientijd 4 tot 9 maanden18.

136

Hoe wordt particulier kapitaal gemobiliseerd voor het speerpunt water? Wat zijn de drie belangrijkste bronnen van particulier kapitaal?

Antwoord:

De afgelopen jaren is voortgang geboekt bij het mobiliseren van privaat kapitaal voor het speerpunt water. De belangrijkste drie bronnen van particulier kapitaal zijn de Water Financing Facility, het Fonds Duurzaam Water en de Nederlandse drinkwaterbedrijven.

Water Financing Facilities mobiliseren private investeringen van nationale institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen en verzekeraars, om noodzakelijke investeringen in drinkwater, sanitaire voorzieningen en hygiëne te financieren. Het is de bedoeling verschillende van deze faciliteiten te ontwikkelen. Deze moeten voorzien in langetermijnleningen aan publieke of private waterbedrijven die nu geen toegang hebben tot (betaalbare) commerciële financiering. Kenia is het eerste land waar zo’n faciliteit is opgericht, met steun van onder andere het Keniaanse Ministerie van Financiën en de ontwikkelingsagentschappen van de Verenigde Staten (USAID) en Zweden (SIDA). Dit multi-donorinitiatief heeft een potentiële financiële hefboomwerking van een factor tien.

Het Fonds Duurzaam Water (FDW) bevordert publiek-private samenwerking in de watersector. Voorwaarde voor het verkrijgen van projectfinanciering is dat een percentage van de subsidiabele projectkosten afkomstig is uit de middelen van ondernemingen die als projectpartner betrokken zijn. Dit percentage bedraagt minimaal tien tot twintig procent en is afhankelijk van het thema waarvoor een subsidie wordt verstrekt.

Ook Nederlandse drinkwaterbedrijven dragen bij aan het realiseren van de doelstellingen van het speerpunt water. In de Drinkwaterwet is vastgelegd dat zij maximaal 1 procent van hun omzet mogen besteden aan drinkwaterprojecten in het buitenland. Met de tien Nederlandse waterbedrijven is onlangs het WaterWorkx programma ontwikkeld. Dit richt zich op het versterken van de financiële, technische en sociale duurzaamheid van lokale waterbedrijven. De financiering van de eerste fase van dit programma komt voor 55 procent voor rekening van de Nederlandse overheid; 45 procent wordt bijgedragen door de Nederlandse en lokale waterbedrijven.

137

Is Afrika meer gebaat bij kleine boeren of bij grote boeren met werknemers, en wat zijn de voor- en nadelen van beide scenario’s?

Antwoord:

Het overgrote deel van het voedsel dat in Afrika wordt geconsumeerd is afkomstig van de circa 33 miljoen kleinschalig producerende boer(inn)en op het continent. Het nadeel van deze situatie is dat veel van hun bedrijven zo marginaal en kwetsbaar zijn dat de voedselzekerheid van de boer(inn)en zelf periodiek al tekort schiet. Afrika is er daarom bij gebaat dat deze bedrijven hun productiviteit verbeteren, zowel kwantitatief (de productie per hectare kan nog aanzienlijk stijgen) als kwalitatief (diversificatie met het oog op een compleet en gevarieerd voedselpakket). Die verbetering van de productiviteit leidt naar verwachting op termijn tot een transformatie naar grotere bedrijven, die steeds minder arbeidsintensief zullen produceren.

Een (denkbeeldig) scenario waarbij kleinschalige boeren worden gepasseerd ten gunste van grote bedrijven heeft als mogelijk voordeel dat de sprong naar moderne, intensieve productie snel kan worden gemaakt, maar als mogelijk nadeel dat er geen transformatieve, maar een disruptieve ontwikkeling plaatsvindt. In zo’n scenario zullen natuurlijke hulpbronnen (land, water, mest) voor kleine boer(inn)en minder toegankelijk worden en/of worden zij weggeconcurreerd van lokale markten, terwijl er (nog) niet voldoende alternatieve werkgelegenheid is om de resulterende uitstroom uit de kleinschalige landbouw op te vangen. Daarmee wordt een grote groep land- en werklozen gecreëerd die mogelijk elders een bestaan zal moeten zoeken.

138

Waarom worden er voor komende jaren geen subsidies meer verstrekt voor Internationaal onderwijsprogramma voedselzekerheid?

Antwoord:

De begrotingslijn «Internationaal onderwijsprogramma voedselzekerheid» is opgegaan in de begrotingslijn «Kennis en capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid», waaruit ook internationaal gerichte programma’s worden gefinancierd zoals het «Kennissontwikkelingsprogramma» (KOP) van Nuffic. Jaarlijks wordt EUR 25 miljoen bijgedragen aan het KOP om beurzen en onderwijssamenwerking op het gebied van landbouw en voeding mogelijk te maken.

139

Hoe beargumenteert u de daling in subsidiebijdrage voor het bevorderen van inclusieve en duurzame groei in de agrarische sector op artikel 2.1?

Antwoord:

Met de beleidsbrief «Nederlandse Bijdrage aan Wereldwijde Voedselzekerheid» van november 2014 (Kamerstuk 33 625, nr. 147) is het staande voedselzekerheidsbeleid uiteengezet. Dit beleid kent de volgende doelstellingen:

  • 1. Uitbannen van honger en ondervoeding, met name bij jonge kinderen;

  • 2. Bevorderen van inclusieve en duurzame groei in de agrarische sector;

  • 3. Realiseren van ecologisch houdbare voedselsystemen.

Uit de aan de Tweede Kamer aangeboden resultatenrapportages van de afgelopen drie jaar blijkt dat de realisatie van de streefwaarden op deze drie doelen uiteen loopt: de resultaten op de doelen 1 en 3 lopen relatief achter ten opzichte van de resultaten op doel 2. Daarom is besloten om in de verdeling van centrale middelen circa EUR 11,5 miljoen in mindering te brengen op doel 2 om zodoende het resultaatbereik over de drie doelen in balans te brengen.

140

De ring van instabiliteit rond Europa, welke landen zijn dit precies? Wordt hier ook Sub Sahara toe gerekend?

Antwoord:

De «ring van instabiliteit rond Europa» betreft een groep van landen in de nabijheid van Europa of aan de rand van Europa, waarvan de instabiliteit invloed heeft op Nederland en Europa. Het betreft met name de regio’s Oost-Europa, Midden-Oosten, Noord-Afrika, de Hoorn van Afrika, de West-Afrika/Sahel-regio en Zuidwest-Azië (Afghanistan/Pakistan).

Een aantal van bovengenoemde regio’s valt binnen Sub-Sahara Afrika.

141

In 2018 worden er een aantal nieuwe initiatieven ondersteund op het gebied van ecologisch duurzame voedselproductie. Welke initiatieven zijn dit? Hoe worden kleinschalige boeren hierin betrokken? Hoe worden de allerarmsten bereikt met deze initiatieven? Worden met deze initiatieven ook lokale voedselsystemen versterkt?

Antwoord:

Het programma 2018 is in voorbereiding. Nieuwe activiteiten die zijn voorzien, zijn een programma op het gebied van biologische landbouw en een programma gericht op het ontwikkelen van ecologisch houdbare voedselsystemen in Oost-Afrika. De samenwerking met IFAD ten behoeve van klimaatadaptatie in de kleinschalige voedsellandbouw zal worden voortgezet. Doordat het programma zicht richt op kleinschalige boer(inn)en, die met hun families onevenredig vaak onder de armoedegrens leven, zullen ook de allerarmsten worden bereikt.

142

Welke drie tot vijf landen in de regio Midden-Oosten/Noord-Afrika zullen door de nieuwe (door de RVO te beheren) energiefaciliteit worden ondersteund bij hun transitie naar een duurzame energievoorziening?

Antwoord:

Voor ondersteuning vanuit de Energie Transitie Faciliteit komen de volgende landen in de regio Midden-Oosten/Noord Afrika in aanmerking: Algerije, Egypte, Jordanië, Libanon, Marokko, Palestijnse Gebieden en Tunesië. Van deze groep landen heeft Egypte aangegeven graag met Nederland samen te willen werken via de Energie Transitie Faciliteit op het terrein van energie-efficiëntie. Ook vanuit Jordanië is er interesse getoond om een beleidsdialoog over de energietransitie met Nederland aan te gaan. Omdat de vraag vanuit de betreffende landen leidend is bij de keuze voor ondersteuning vanuit de faciliteit, is nog niet bepaald welke andere landen worden ondersteund. Dat zal het komende jaar duidelijker worden op basis van verkennende missies van RVO, met inbreng vanuit de betreffende ambassades.

143

In welke regio vindt het kabinet dat de streefwaarde van 2,5 miljoen mensen die toegang zal worden verschaft tot hernieuwbare energie behaald moeten worden? In sub-Sahara Afrika of de regio Midden-Oosten/Noord-Afrika?

Antwoord:

Genoemde 2,5 miljoen mensen vormen het doel in 2018, en maken deel uit van het grotere doel van 50 miljoen mensen in de periode 2015–2030. Er wordt gewerkt met diverse partners en instrumenten, waarbij randvoorwaarde is dat de uitgaven als ODA gelden. Dat wil zeggen dat de uitgaven ten goede komen aan ontwikkelingslanden. Er wordt zoveel mogelijk gestreefd naar activiteiten ten behoeve van de armste delen van de bevolking in de armste landen.

Nederlandse investeringen in toegang tot hernieuwbare energie richten zich in grote meerderheid op de regio Sub-Sahara Afrika. Volgens de analyses van het Internationale Energie Agentschap en de Wereldbank is het gebrek aan toegang tot energie in die regio het grootst.

In de regio Midden-Oosten/Noord-Afrika richt Nederland zich vooral op de transitie van een fossiele naar een duurzame energievoorziening. In bijna alle landen in de regio hebben huishoudens al toegang tot moderne energie zoals elektriciteit en gas.

144

Wat is de reden dat programma’s die gender-sensitief worden uitgevoerd, een verhoogde effectiviteit en duurzaamheid hebben? Hoe is dit meetbaar? Welke succesvolle voorbeelden van dergelijk uitgevoerde programma’s zijn er?

Antwoord:

Gender-sensitieve programma’s dragen aantoonbaar bij aan verhoogde effectiviteit en duurzaamheid omdat zij rekening houden met de specifieke vermogens, belangen en behoeften van alle betrokkenen. Deze programma’s versterken de rol van vrouwen als producent, als consument en als beheerder van bijvoorbeeld land, water en energiebronnen. Daardoor benutten zij ten volle het menselijk potentieel van vrouwen en mannen. De OESO heeft berekend dat de groei van de wereldeconomie, wanneer vrouwen echt gelijke rechten en kansen zouden hebben, 0,6 procent hoger zou zijn.

Bedrijven die investeren in betere werkomstandigheden voor vrouwelijke werknemers zien bijvoorbeeld de arbeidsproductiviteit stijgen en het ziekteverzuim teruglopen.

De FAO heeft berekend dat als vrouwen in ontwikkelingslanden gelijke toegang zouden hebben tot productiemiddelen in de landbouw, de voedselopbrengsten in die landen met 2,5 tot 4 procent zou kunnen stijgen.

145

In 2018 zullen 1,6 miljoen mensen met Nederlandse financiering toegang krijgen tot veilig drinkwater en 2,3 miljoen mensen tot sanitaire voorzieningen. Is het mogelijk dat het «gender-sensitief» uitvoeren van programma’s op het gebied van basale voorzieningen als veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen het gevolg hebben dat mannen die toegang wordt ontzegd louter vanwege het feit dat ze het mannelijk geslacht hebben? Zo ja, vindt dit kabinet dat acceptabel?

Antwoord:

Nederland draagt onder andere bij aan het behalen van doelstellingen één en twee onder SDG 6. Deze richten zich respectievelijk op universele en evenwichtige toegang tot drinkwater voor iedereen en op adequate en evenwichtige toegang tot sanitaire voorzieningen en hygiëne voor iedereen (WASH). De tweede doelstelling vraagt om speciale aandacht voor vrouwen en meisjes en mensen in kwetsbare situaties, omdat is gebleken dat zij onevenredig worden getroffen door het ontbreken van sanitaire voorzieningen. Zij worden lastiggevallen wanneer zij ’s avonds hun behoeften buiten moeten doen of kunnen niet naar school omdat er geen sanitaire voorzieningen voor hen zijn. De doelstellingen zijn gericht op vrouwen en mannen, op jongens en meisjes; geen enkele groep zal de toegang tot voorzieningen worden ontzegd, ook omdat de doelen dan niet zullen worden behaald. Aandacht voor achtergestelde groepen, waaronder vrouwen en meisjes, zal direct en indirect ten goede komen aan de gehele gemeenschap – en dus ook aan mannen en jongens – en positieve gevolgen hebben voor gezondheid, opleiding en economische productiviteit van alle betrokkenen.

146

Zal het «gender-sensitief» uitvoeren van OS-programma’s en het voorop stellen van vrouwen en meisjes op termijn leiden tot achterstelling van mannen in ontwikkelingslanden? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen neemt dit kabinet om dat te voorkomen? Zo ja, zal dit kabinet dan programma’s opzetten waarbij de effecten met name aan mannen en jongens ten goede moeten komen?

Antwoord:

Gender-sensitief beleid staat niet gelijk aan vrouwen-sensitief beleid. Gender-sensitief beleid is gericht op gelijke rechten en kansen voor vrouwen en mannen. Daar waar nodig, richten interventies zich op het wegwerken van achterstanden voor vrouwen en meisjes, maar in de OS-programma’s is ook expliciete aandacht voor de genderidentiteit van jongens en mannen. Daarbij gaat het niet enkel om de positieve bijdrage die mannen kunnen leveren aan de bevordering van vrouwenemancipatie, maar ook om het doorbreken van conventionele opvattingen over masculiniteit en de beknellende uitwerking van deze sociale normen. Psychosociale steun aan mannelijke geweldplegers en mannen kansen geven om zorgtaken te vervullen zijn hier voorbeelden van. Uitgangspunt van het gender-sensitieve beleid is dat zowel mannen als vrouwen profijt hebben van meer gelijke genderverhoudingen.

147

Op welke manier wordt de weerbaarheid van de bevolking tegen de onafwendbare gevolgen van klimaatverandering vergroot? Op welke manier vindt in deze samenwerking plaats met organisaties actief op het gebied van noodhulp en wederopbouw?

Antwoord:

Nederland werkt aan versterking van de weerbaarheid van de bevolking tegen de gevolgen van klimaatverandering (adaptatie) via specifieke adaptatieprogramma’s en door integratie van klimaatadaptatie in andere relevante activiteiten, vooral op het gebied van voedselzekerheid en water. Voorbeelden van specifieke adaptatieprogramma’s zijn Partners for Resilience, het Adaptation for Smallholder Agricultural Programme van het International Fund for Agricultural Development en het Waterproductiviteitsprogramma in Mozambique.

In een aantal activiteiten wordt samengewerkt met organisaties die actief zijn op het gebied van noodhulp en wederopbouw. Een goed voorbeeld is Partners for Resilience. Dit is een initiatief van het Nederlandse Rode Kruis, CARE, Cordaid, Wetlands International, en het Red Cross Red Crescent Climate Centre. Het doel is ontwikkeling, natuurbescherming, klimaatadaptatie en rampenvoorbereiding beter op elkaar te laten aansluiten om de weerbaarheid van mensen tegen de gevolgen van klimaatverandering te vergroten.

148

Waarom zijn mannen momenteel geen agents of change, en wat kunnen de mannen eraan doen om dat alsnog te worden? Wat kan Nederland doen om eraan bij te dragen dat mannen in de toekomst ook agents of change zijn?

Antwoord:

Er zijn vele mannen die zich actief inzetten voor gendergelijkheid, zowel in de persoonlijke sfeer als in de maatschappij, als ondernemer, politicus of activist. Er is een wereldwijd netwerk, HeForShe, van mannen die zich publiekelijk inzetten voor gendergelijkheid. Ook de Nederlandse premier behoort tot dit netwerk.

Door de aandacht voor gendergelijkheid in het buitenlandbeleid stimuleert Nederland mannen om de rol van change agent op zich te nemen. De mogelijkheden zijn legio: in de diplomatie, in vredesmissies, in de besturen van internationale financiële instellingen, in nationaal en lokaal bestuur, in het bedrijfsleven.

149

Welke landen hebben zich inmiddels aangesloten bij het She Decides-initiatief? Geeft elk van deze partnerlanden ook financiële steun? Zo niet, welke landen geven enkel politieke steun?

Antwoord:

Sinds het begin van het She Decides initiatief in januari 2017 zijn vele overheden betrokken geraakt bij de beweging. Niet alle overheden die de She Decides beweging politiek steunen, geven ook financiële steun. Daarnaast is de groep donoren breder dan overheden; ook private partijen en particulieren steunen de beweging. Het overzicht van actoren die de She Decides beweging steunen wordt niet bijgehouden door Nederland, maar door de support unit van de beweging die is gehuisvest in Londen.

In elk geval de volgende overheden steunen She Decides zowel politiek als financieel: België, Canada, Cyprus, Denemarken, Finland, Frankrijk, IJsland, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Slovenië, Zweden.

De volgende overheden spraken openlijk steun uit voor She Decides, of waren aanwezig bij bijeenkomsten in het kader van She Decides: Afghanistan, Albanië, Australië, Benin, Bulgarije, Burkina Faso, Colombia, Cuba, Duitsland, Estland, Ethiopië, Griekenland, Ierland, India, Indonesië, Japan, Kaapverdië, Kenia, Kosovo, Letland, Liberia, Mali, Mexico, Moldavië, Mongolië, Montenegro, Mozambique, Namibië, Nepal, Nieuw-Zeeland, Nigeria, Noorwegen, Oostenrijk, Peru, Portugal, Roemenië, Rwanda, Senegal, Servië, Slowakije, Spanje, Suriname, Tsjaad, Tunesië, Uruguay, Vietnam, Verenigde Arabische Emiraten, Verenigd Koninkrijk, Zambia, Zuid-Afrika, Zuid-Korea, Zwitserland. Ook vertegenwoordigers van de EU en de VN waren bij She Decides bijeenkomsten aanwezig.

150

Op welke wijze zal op bilateraal niveau, binnen de EU en in internationale fora duurzame steun geworven worden voor de She Decides doelstellingen door de regering? Welke concrete streefdoelen heeft u hierbij voor ogen?

Antwoord:

Het aanvullen van de financiering die wegvalt door de herinvoering van de Mexico City Policy vergt een duurzame betrokkenheid van donoren. Vanaf het begin van de beweging was een belangrijk doel deelname van zoveel mogelijk overheden, organisaties, private sector en burgers. Dit leidde tot een beweging van betrokken partijen, die onafhankelijk van Nederlandse betrokkenheid, de She Decides-doelstellingen nastreven.

Nederland stelt zich proactief op in multilaterale fora. Een voorbeeld hiervan is de AU-EU top (28-29 november 2017) die in het teken staat van Jeugd. Tijdens de Top zal Nederland het belang van de She Decides doelstellingen voor het toekomstperspectief van jongeren onder de aandacht brengen. Discussies over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) horen niet alleen op het internationale niveau thuis. Nationale overheden dragen zelf de verantwoordelijkheid om toegang tot SRGR significant te verbeteren. Daarom spreekt Nederland met bilaterale partners, ook in het Zuiden, over het belang van nationale en innovatieve financiering. Ook steunt Nederland lokale organisaties die zelf hun overheden aanspreken. Tot slot belicht Nederland het belang van betere toegang tot SRGR in humanitaire situaties.

151

Wat is de oorzaak van de daling van het budget van het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA) van 68,5 miljoen in 2017 naar 60 miljoen in 2018? Hoe verhoudt deze daling zich met de passage dat via de samenwerking met UNFPA extra wordt ingezet op aandacht voor SRGR in humanitair fragiele situaties?

Antwoord:

Gemiddeld is de Nederlandse bijdrage aan UNFPA ook over de periode 2014 tot en met 2017 EUR 60 miljoen per jaar. Het geplande budget voor de komende jaren is daarmee gelijk aan het budget voor UNFPA over de afgelopen periode.

De Nederlandse bijdragen aan UNFPA bestaan uit de algemene vrijwillige bijdrage van jaarlijks EUR 35 miljoen en een bijdrage aan het programma UNFPA Supplies. Die bijdrage is voor 2014 – 2018 in totaal EUR 100 miljoen, maar wordt niet gelijkelijk over de vier jaren uitbetaald.

Daarnaast wordt de betaling aan het programma UNFPA Supplies in 2017 met EUR 5 miljoen verhoogd naar EUR 105 miljoen, in navolging van motie 34 550-XVII, nr. 23 (EUR 3 miljoen extra) en Nederlandse toezeggingen voor She Decides (EUR 2 miljoen extra). De Kamer wordt hier separaat via de Tweede Suppletoire begroting van Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking over geïnformeerd.

152

U geeft aan dat via SRGR-partnerschappen en in de samenwerking met UNFPA extra wordt ingezet op aandacht voor SRGR in humanitaire en fragiele settings. Kunt u concreet aangeven op welke wijze via deze SRGR partnerschappen en via de samenwerking met UNFPA zowel financieel als beleidsmatig extra wordt ingezet op SRGR in humanitaire en fragiele settings?

Antwoord:

Nederland heeft via een strategische detachering van een Nederlandse expert op het hoofdkantoor van UNFPA beleidsmatig bijgedragen aan de UNFPA-strategie 2018–2021. Mede door Nederlandse inzet is werken in humanitaire en fragiele omstandigheden nu integraal onderdeel van UNFPA’s werk. In 2018 zal de aandacht gericht zijn op effectieve implementatie.

Voor de humanitaire respons in Jemen heeft Nederland EUR 8.9 miljoen bijgedragen via UNFPA. UNFPA heeft hiermee inmiddels 1.5 miljoen mensen kunnen bereiken met seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten en maatregelen om (seksueel) geweld te voorkomen.

Het SRGR Partnerschap Jeune S3 richt zich op aandacht voor SRGR onder jongeren (met specifieke aandacht voor meisjes van 10–14 jaar) en groepen die deze rechten worden onthouden. In de Centraal Afrikaanse Republiek, Noord en Oost Kameroen, Noord en Zuid Kivu in Democratisch Republiek Congo en Noord Benin wordt samen met lokale partners gewerkt aan het vergroten van informatie en toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en het respecteren van reproductieve rechten. Nederland financiert het Jeune S3 Partnerschap met 6 miljoen per jaar voor een periode van vijf jaar.

153

Welke programma’s worden ondersteund op het gebied van innovatie in de humanitaire hulpverlening, uitgesplitst in organisatie met bijdrages?

Antwoord:

Nederland ondersteunt negen innovatieve noodhulpprogramma’s, te weten:

  • Het Centrum voor Humanitaire Data van de United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (UN OCHA) in Den Haag, gericht op het verzamelen, delen en toegankelijk maken van humanitaire data, het trainen van hulpverleners in het gebruik ervan en het ontwikkelen van standaarden om misbruik van open data tegen te gaan (EUR 5 miljoen in de periode 2017–2020).

  • VN Global Pulse ten behoeve van het verzamelen en analyseren van big data in de humanitaire sector (EUR 2,3 miljoen voor fase 1 in de periode 2015–2017).

  • Het Mobile Vulnerability Assessment and Planning-programma van het World Food Programme ten behoeve van het verzamelen van data over voedselprijzen (EUR 2 miljoen in de periode 2015–2018).

  • Het Humanitarian Innovation Fund van ELHRA (Enhancing Learning and Research for Humanitarian Assistance), een programma dat organisaties ondersteunt met het opschalen van kansrijke humanitaire innovaties (EUR 2,5 miljoen 2016–2018).

  • De Global Alliance for Humanitarian Innovation van ELHRA, een internationaal samenwerkingsverband van maatschappelijke organisaties en de private sector om de manier waarop humanitaire hulpverlening wordt gegeven effectiever en efficiënter te maken (EUR 276.000 2016–2018).

  • De Dutch Coalition for Humanitarian Innovation (DCHI) via het Nederlandse Rode Kruis. DCHI is een samenwerkingsverband tussen Nederlandse maatschappelijke organisaties en bedrijven om te komen tot effectievere en goedkopere manieren van humanitaire hulpverlening door innovaties. DCHI bouwt nieuwe coalities tussen deze partijen (EUR 504.955 in de periode 2015–2017)

  • Het programma Open House via het Nederlandse Rode Kruis, dat innovatieve oplossingen test op festivals die van betekenis kunnen zijn in crisissituaties, bijvoorbeeld onderdak en toegang tot energie (EUR 200.000 in de periode 2016–2017).

  • MapAction voor het snel leveren van kaarten ten behoeve van adequate hulpverlening en de voorbereiding ervan (EUR 600,000 in de periode 2015–2017).

De humanitaire Impact Bond van het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC). Nederlandse bijdrage is besteed aan de ontwikkeling van dit nieuwe financiële product dat heeft geleid tot het aantrekken van sociale investeerders (bijna EUR 23 miljoen) voor de bouw van drie revalidatiecentra voor slachtoffers van crises in Mali, Nigeria en de Democratische Republiek Congo (DRC). (EUR 1,1 miljoen in de periode 2016–2017).

154

Afgezien van de migrantenstroom, welke negatieve invloed heeft de instabiliteit van diverse landen in de nabijheid van Europa op Nederland?

Antwoord:

Naast irreguliere migratiestromen leidt instabiliteit en conflict in landen in de nabijheid van Europa tot een verhoogd risico op georganiseerde criminaliteit, radicalisering en terrorisme in Nederland.

155

Welke invloed heeft het opnemen van migranten in Europa op de instabiliteit van de diverse landen in de nabijheid van Europa?

Antwoord:

Een ongecontroleerde, hoge instroom van migranten die op irreguliere wijze Europa proberen te bereiken, kan een destabiliserend effect hebben op transitlanden vanwege de extra druk die dit veroorzaakt op lokale voorzieningen en gemeenschappen. Door te investeren in menswaardige tijdelijk opvang in de regio en vrijwillige terugkeer kan deze druk worden verminderd. Daarentegen kunnen (legale) migranten ook een stabiliserend effect hebben op hun landen van herkomst via geldovermakingen (zgn. remittances) en investeringen, die bijdragen aan de sociaaleconomische ontwikkeling van die landen. Ook kan het werk van migranten in transitlanden een positieve bijdrage leveren aan de lokale economie.

156

Welke invloed heeft het opnemen van migranten op de stabiliteit van Nederland?

Antwoord:

Hoewel op lokaal niveau incidenteel spanningen kunnen voorkomen, heeft de komst van migranten en vluchtelingen in zijn algemeenheid de stabiliteit van Nederland niet aangetast. Omvangrijke, ongecontroleerde migratie kan (op termijn) invloed hebben op de stabiliteit van Nederland en andere Europese landen.

157

Welke gevolgen heeft de gewijzigde prioritering op landen in de nabijheid van Europa voor lopende projecten in andere ontwikkelingslanden?

158

Welke gevolgen heeft de gewijzigde prioritering op landen in de nabijheid van Europa voor andere ontwikkelingslanden op het gebied van klimaat, voedselzekerheid, waterzekerheid en werkgelegenheid?

Antwoord vraag 157, 158 en 161:

De «ring van instabiliteit rond Europa» betreft een groep van landen in de nabijheid van Europa, waarvan de instabiliteit invloed heeft op Nederland en Europa. Het betreft met name de volgende regio’s: Oost-Europa, Midden-Oosten, Noord-Afrika, de Hoorn van Afrika, de Sahel/West-Afrika regio en Zuidwest-Azië (Afghanistan/Pakistan). Middelen voor «vrede en veiligheid voor ontwikkeling» (beleidsartikel 4 van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking), met uitzondering van de besteding van het noodhulpbudget, worden intensiever ingezet op deze landen en er wordt actiever samengewerkt met partnerorganisaties in deze landen. De inzet heeft geen gevolgen voor lopende projecten in andere ontwikkelingslanden.

De politieke en beleidskeuzes die voortvloeien uit de gewijzigde prioritering van het nieuwe kabinet worden de komende maanden gemaakt. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd, inclusief de eventuele gevolgen voor activiteiten in andere ontwikkelingslanden en op de genoemde thema’s.

159

Het Relief Fund loopt in 2017 af. Als gevolg daarvan worden de ongeoormerkte bijdragen aan humanitaire organisaties in 2018 bijgesteld ten opzichte van voorgaande jaren. Kan de Minister aangeven welke criteria gehanteerd zullen worden bij het toekennen van de ongeoormerkte bijdragen?

Antwoord:

Bij de toekenning van ongeoormerkte bijdragen is het van belang dat de organisatie een toegevoegde waarde heeft in de noodhulpverlening. De toegevoegde waarde wordt bepaald door de expertise van de organisatie op specifieke onderdelen van de hulp (bijvoorbeeld voedsel, onderdak, bescherming, kwetsbare groepen), de rol die de organisatie speelt in de coördinatie van de hulp, de kwaliteit ervan, en de capaciteit van de organisatie om met autoriteit en op schaal te kunnen opereren. Voor de VN-organisaties wordt op basis van de scorekaart-exercitie19 beoordeeld of de organisatie naar behoren functioneert. Andere ongeoormerkte bijdragen worden besteed via de Dutch Relief Alliance (een consortium van Nederlandse NGO’s), het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) en het Nederlandse Rode Kruis (NRK).

De organisaties bepalen zelf waar zij hun bestedingen willen doen. Het humanitaire imperatief is hierbij leidend, namelijk bestedingen daar waar de nood het hoogst is. Ook worden de capaciteit om snel op te kunnen schalen en de mate waarin de organisatie toegang heeft tot hulpbehoevenden in de afweging meegenomen.

160

Wat wordt er bedoeld met het herzien van de afspraken met Nederlandse instanties die verantwoordelijk zijn voor de Nederlandse in-kind hulpverlening?

Antwoord:

In toenemende mate wordt een beroep gedaan op Nederlandse expertise van de overheid ten behoeve van humanitaire hulpverlening tijdens een internationale ramp, zoals bijvoorbeeld Nederlandse waterexperts en logistieke capaciteit van het Ministerie van Defensie. De opzet, voorbereiding, aansturing en coördinatie van internationaal inzetbare logistieke capaciteit, teams, experts en goederen worden tot nu toe uitgevoerd door de verschillende overheidsinstanties en ministeries zelf. Om aan de groeiende vraag te voldoen en te zorgen voor een efficiëntere en snellere hulpverlening wordt de komende tijd gewerkt aan een verbetering van deze hulpstructuur.

161

Kunt u toelichten op welke wijze de intensievere prioritering op diverse landen in de nabijheid van Europa vormgegeven zal worden?

Zie antwoord 158

162

Kunt u toelichten hoe het kan dat de programma-uitgaven op beleidsartikel 4 de komende jaren fors lager zijn dan voorgaande jaren?

163

Kunt u toelichten hoe het kan dat de uitgaven op beleidsartikel 4.3 de komende jaren fors lager zijn dan voorgaande jaren?

Antwoord vraag 162 en 163:

Uit artikel 4 worden uitgaven ten behoeve van Noodhulp, Vrede en Veiligheid en Opvang in de Regio gefinancierd. In het geval van Noodhulp (Noodhulp Fonds) en Opvang in de Regio is het budget als gevolg van Kamermoties in de afgelopen twee jaar incidenteel verhoogd (circa EUR 350 miljoen per jaar in totaal). Op grond van het Regeerakkoord waarin opvang in de regio en noodhulp als prioriteiten worden aangemerkt wordt momenteel een voorstel voor deze budgetten in de komende jaren voorbereid.

164

Waarom laat u de bijdrage vanuit artikel 4.1 aan de UNHCR met € 13 mln dalen ten opzichte van dit jaar? Acht u de bijdrage van de UNHCR aan noodhulp voor vluchtelingen verminderd relevant? Zo ja, waarom?

Antwoord:

Het kabinet acht de bijdrage van UNHCR aan noodhulp voor vluchtelingen onverminderd relevant. In 2015 was de algemene vrijwillige bijdrage aan UNHCR EUR 33 miljoen. Ook voor 2016 en 2017 waren dit de bedragen die voor UNHCR waren uitgetrokken. Door middel van amendement 34 300 XVII nr. 8 van 18 november 2015 is de bijdrage opgehoogd met EUR 26 miljoen, van EUR 33 miljoen naar respectievelijk EUR 42 miljoen in 2016 en EUR 46 miljoen in 2017 aan ongeoormerkte bijdragen. De overige EUR 4 miljoen werd geoormerkt voor de Syrië regio in 2016. Voor de begroting voor 2018 is geen rekening gehouden met deze ophoging en is vanwege de demissionaire status van het kabinet EUR 33 miljoen aangehouden.

165

Welk BNI gebruikt de Minister om de correctie ESA 2010 te berekenen?

Antwoord:

Door veranderingen in boekhoudkundige regels (European System of Accounts, ESA 2010) en een herziening van de bronnen voor het berekenen van het BNI door het Centraal Plan Bureau (CPB) is het BNI in 2014 opwaarts bijgesteld. Omdat het een rekenkundige correctie van het BNI betrof heeft het kabinet er destijds voor gekozen deze BNI-bijstelling niet door te vertalen in een opwaartse bijstelling van het ODA-budget. Het bedrag zoals weergegeven in bijlage 3 van de HGIS-nota 2018 is gelijk aan 0,7 procent van het verschil tussen het BNI op basis van de oude definitie en het BNI op basis van de nieuwe definitie.

166

Waarom nemen de bedragen die geboekt worden onder »kasschuiven» tot en met 2022 toe? Welke kosten werden door de kasschuiven gedekt?

Antwoord:

De afgelopen jaren is de groei van de ODA-begroting als gevolg van positieve ontwikkelingen van het BNI ingezet om de kosten voor de opvang van asielzoekers te dekken. Door de groei van de ODA-begroting zijn de bedragen gemoeid met de kasschuiven in latere jaren hoger.

167

Welke aflossingen betreffen de geraamde aflossingen ODA leningen?

Antwoord:

De bedragen verwijzen naar aflossingen op leningen aan ontwikkelingslanden, die in de vorige eeuw door de Nationale Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO) werden verstrekt. Voor een deel financierde de NIO deze leningen met eigen uitgifte van schuldpapier, een ander deel werd gefinancierd met begrotingsmiddelen. Alle verplichtingen van de NIO waren en zijn nog steeds afgedekt met een garantie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Er worden geen nieuwe leningen meer verstrekt, wel worden af en toe oude achterstanden geherfinancierd en/of (deels) kwijtgescholden. De laatste bedragen zullen naar verwachting in 2038 worden ontvangen.

168

Hoe worden de aflossingen uit ODA leningen, achtergestelde leningen (mezzanine finance) of garanties voor Nederlandse bedrijven geboekt?

Antwoord:

De aflossingen uit ODA-leningen voor Nederlandse bedrijven betreffen met name de aflossingen binnen het Dutch Good Growth Fund (DGGF). De aflossingen voor de onderdelen 1 en 2 van het DGGF blijven gedurende de looptijd van de programma’s in beheer van de uitvoerende partijen RVO en PwC/Triple Jump om opnieuw te worden uitgezet. De aflossingen in het kader van onderdeel 3 DGGF worden via ontvangsten onder artikel 1.4 geboekt.

169

Wanneer worden aflossingen uit het bedrijfsleven instrumentarium verwacht, onderverdeeld tussen Nederlandse bedrijven en buitenlandse bedrijven?

Antwoord:

Aflossingen uit het bedrijfsleveninstrumentarium betreffen met name het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en Dutch Trade and Investment Fund (DTIF). Deze komen tot nu toe in beperkte mate binnen, omdat beide programma’s nog in een opbouwfase zitten. Aflossingen zullen in de komende jaren toenemen naarmate de portefeuilles toenemen. De aflossingen voor de onderdelen 1 en 2 van het DGGF blijven gedurende de looptijd van de programma’s in beheer van de uitvoerende partijen RVO en PwC/Triple Jump om opnieuw te worden uitgezet. De aflossingen in het kader van onderdeel 3 DGGF worden via ontvangsten onder artikel 1.4 geboekt.

170

Kunt u de stand van het Noodhulpfonds toelichten?.

Antwoord:

Het Noodhulpfonds werd in 2014 voor drie jaar opgericht. De middelen zullen conform de wens van de Tweede Kamer per 31 december 2017 volledig zijn gecommitteerd.

171

Welke consequenties heeft het niet betalen van de Algemene Vrijwillige Bijdrages (AVB’s) aan de VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR), het Wereld Voedsel Programma (WFP) en de VN-organisatie voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA) voor Nederland?

Antwoord:

Het niet betalen van de bijdragen heeft directe consequenties voor de capaciteit van de organisaties om mensen in uiterst kwetsbare omstandigheden te helpen; een kerntaak van de VN. In 2016 werden er 17,2 miljoen vluchtelingen door UNHCR en 5,3 miljoen vluchtelingen door UNRWA ondersteund met basisdiensten, zoals onderdak, eerste levensbehoeften en bescherming. Ook hielp UNHCR in 2016 9 miljoen ontheemden met onderdak en basisdiensten. Het WFP assisteert jaarlijks ruim tachtig miljoen mensen in tachtig landen via de distributie van voedselhulp in noodsituaties en het samenwerken met lokale gemeenschappen aan het verbeteren van de voedingstoestand en het opbouwen van weerbaarheid.

Nederland ondersteunt deze organisaties zoveel mogelijk met meerjarige en ongeoormerkte bijdragen, de zogeheten Algemene Vrijwillige Bijdragen (AVB’s), omdat deze organisaties daarmee snel, efficiënt en flexibel kunnen reageren op bestaande en nieuwe humanitaire noodsituaties in de wereld.

Het niet betalen van ongeoormerkte bijdragen aan deze organisaties zou de betrouwbaarheid en voorspelbaarheid van Nederland als humanitaire donor negatief beïnvloeden en op gespannen voet staan met internationale afspraken die in 2016 in Istanbul tijdens de VN-top zijn gemaakt over betere humanitaire hulpverlening in ruil voor meerjarige en flexibele financiering van donoren (de zogenaamde Grand Bargain). Omdat de ondersteuning van mensen in nood tot de kerntaken van de VN behoort, zou het niet betalen van financiële bijdragen ook een negatieve invloed hebben op het vermogen van de VN als geheel om stabiliteit, vrede en veiligheid in de wereld te bevorderen.

172

Kunt u een overzicht geven van de mutaties in het Noodhulpfonds tijdens het kabinet Rutte II?

Antwoord:

Voor het Noodhulpfonds werd in 2014 EUR 570 miljoen beschikbaar gesteld. In 2016 en 2017 werden aanvullende middelen beschikbaar gesteld waarmee het totale budget EUR 658 miljoen bedroeg. De middelen in het fonds zijn flexibel inzetbaar over de jaren 2014 t/m 2017. Hieronder zijn de mutaties op het noodhulpfonds, en een overzicht van de uitgaven over de genoemde jaren opgenomen.

Budget

 

2e suppletoire begroting 2014

570

2e suppletoire begroting 2016

31

1e suppletoire begroting 2017

17

1e suppletoire begroting 2017

40

Totaal

658

   

Uitgaven

 

Realisatie 2014

100

Realisatie 2015

213

Realisatie 2016

185

Budget 2017

160

 

658

173

Hoeveel geld zit er nog in het Noodhulpfonds voor 2018 en verder?

174

Kunt u een overzicht geven van de verwachte mutaties in het Noodhulpfonds voor de komende jaren?

Antwoord vragen 173 en 174:

Het Noodhulpfonds werd in 2014 opgericht met een looptijd van drie jaar tot eind 2017. De middelen zullen op 31 december 2017 volledig zijn gecommitteerd.

175

Wanneer verwacht u dat het Noodhulpfonds leeg is?

Antwoord:

Het Noodhulpfonds zal eind 2017 volledig zijn gecommitteerd.

176

Wat zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor geld uit het Noodhulpfonds?

Antwoord:

Voor de toewijzing van middelen uit het Noodhulpfonds wordt gekeken naar de ernst van de noden, het aantal mensen in nood, het risico en de kwetsbaarheid van mensen om slachtoffer te worden, de mate van weerbaarheid, de financieringsbehoefte in relatie tot de noodhulpverzoeken van de VN en het Rode Kruis, de context van de crisis en de mate van mogelijkheden om hulp te kunnen bieden.

177

Klopt het dat het Noodhulpfonds in 2018 op is?

Antwoord:

Het Noodhulpfonds werd in 2014 opgericht met een looptijd van drie jaar tot eind 2017. De middelen zullen op 31 december 2017 volledig zijn gecommitteerd.

178

Wat wordt bedoeld met «blokallocatie bijdragen» aan het Nederlandse Rode Kruis?

Antwoord:

Het Nederlandse Rode Kruis ontving de afgelopen jaren een ongeoormerkte bijdrage van EUR 15 miljoen per jaar in de vorm van een zogenaamde blokallocatie. Het Rode Kruis kan zelfstandig beslissen waar en wanneer dit budget wordt ingezet op basis van hun eigen analyse van de actuele ontwikkelingen voor noodhulp.

179

Betreffende de bijdragen aan organisaties die zich bezig houden met rampenparaatheid, innovatie, veiligheid van hulpverleners en verbetering van het humanitair systeem. Welke organisaties worden bedoeld en welke bedragen worden toegekend aan deze organisaties?

Antwoord:

Nederland financiert een rampenparaatheidprogramma van het Nederlandse Rode Kruis. Dit programma heeft een budget van EUR 7,7 miljoen en loopt van 2016 tot 2020. Het doel is de responscapaciteit van nationale Rode Kruis en Rode Halve Maan organisaties in Libanon, Centraal Afrikaanse Republiek, Mali en Zambia te versterken door middel van het trainen van vrijwilligers, het in stand houden van noodhulpvoorraden en het ter beschikking stellen van fondsen die het mogelijk maken snel en tijdig hulp te bieden bij rampen.

Nederland ondersteunt met een bijdrage van EUR 2,6 miljoen voor de periode 2016–2020 een door Clingendael opgezette faciliteit om de onderhandelingscapaciteit van humanitaire organisaties en hulpverleners te vergroten.

Daarnaast ondersteunt Nederland de International NGO Safety Organisation (INSO) met een bijdrage van EUR 3 miljoen voor de periode 2015–2018. INSO is een organisatie die veiligheidsanalyses uitvoert en veiligheidsincidenten registreert in een groot aantal conflictlanden en ter plekke NGO’s adviseert over veiligheidsrisico’s in districten en op wegen.

Nederland ondersteunt negen innovatieve noodhulpprogramma’s, te weten:

  • Centrum voor Humanitaire Data van de United Nations Office for the Coordination of Humanitairian Affairs (UN OCHA) in Den Haag, gericht op het verzamelen, delen en toegankelijk maken van humanitaire data, het trainen van hulpverleners in het gebruik ervan en het ontwikkelen van standaarden om misbruik van open data tegen te gaan (EUR 5 miljoen in de periode 2017–2020).

  • VN Global Pulse ten behoeve van het verzamelen en analyseren van big data in de humanitaire sector (USD 3 miljoen voor fase 1 in de periode 2015–2017).

  • Het Mobile Vulnerability Assessment and Planning-programma van het World Food Programme ten behoeve van het verzamelen van data over voedselprijzen (USD 2,7 miljoen in de periode 2015–2018).

  • Het Humanitarian Innovation Fund van ELHRA (Enhancing Learning and Research for Humanitarian Assistance), een programma dat organisaties ondersteunt met het opschalen van kansrijke humanitaire innovaties (GBP 1,8 miljoen, 2016–2018).

  • De Global Alliance for Humanitarian Innovation van ELHRA, een internationaal samenwerkingsverband van maatschappelijke organisaties en de private sector om de manier waarop humanitaire hulpverlening wordt gegeven effectiever en efficiënter te maken (EUR 276.000 2016–2018).

  • De Dutch Coalition for Humanitarian Innovation (DCHI) via het Nederlandse Rode Kruis. DCHI is een samenwerkingsverband tussen Nederlandse maatschappelijke organisaties en bedrijven om te komen tot effectievere en goedkopere manieren van humanitaire hulpverlening door innovaties. DCHI bouwt nieuwe coalities tussen deze partijen (EUR 504.955 in de periode 2015–2017)

  • Het programma Open House via het Nederlandse Rode Kruis, dat innovatieve oplossingen test op festivals die van betekenis kunnen zijn in crisissituaties, bijvoorbeeld onderdak en toegang tot energie (EUR 200.000 in de periode 2016–2017).

  • MapAction voor het snel leveren van kaarten ten behoeve van adequate hulpverlening en de voorbereiding ervan (GBP 496.000 in de periode 2015–2017).

  • De humanitaire Impact Bond van het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC). Nederlandse bijdrage is besteed aan de ontwikkeling van dit nieuwe financiële product dat is geslaagd in het aantrekken van sociale investeerders (bijna EUR 23 miljoen) voor de bouw van drie revalidatiecentra voor slachtoffers van crises in Mali, Nigeria en de Democratic Republic of Congo (DRC). (EUR 1,1 miljoen in de periode 2016–2017).

180

Welke methode wordt toegepast bij de financieringskeuze tussen noodhulporganisaties? Zijn de humanitaire beginselen, een bewezen trackrecord van de hulporganisatie, de capaciteit om snel te kunnen opschalen en het hebben van toegang tot de hulpbehoevenden hierbij criteria?

Antwoord:

Bij de toekenning van ongeoormerkte bijdragen is het van belang dat de organisatie een toegevoegde waarde heeft in de noodhulpverlening. De toegevoegde waarde wordt bepaald door de expertise van de organisatie op een specifiek onderdeel van de hulp (bijvoorbeeld voedsel, onderdak, bescherming, kwetsbare groepen), de rol die de organisatie speelt in de coördinatie van de hulp, de kwaliteit ervan en de capaciteit van de organisatie om met autoriteit en op schaal te kunnen opereren. Voor de VN organisaties wordt op basis van de scorekaart-exercitie20 beoordeeld of de organisatie institutioneel en operationeel naar behoren functioneert. Andere ongeoormerkte bijdragen worden besteed via de Dutch Relief Alliance (een consortium van Nederlandse NGO’s), het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) en het Nederlandse Rode Kruis (NRK).

De organisaties bepalen zelf waar zij hun bestedingen willen doen. Het humanitaire imperatief is hierbij leidend, namelijk bestedingen daar waar de nood het hoogst is. Ook worden de capaciteit om snel op te kunnen schalen en de mate waarin de organisatie toegang heeft tot hulpbehoevenden in de afweging meegenomen. Deze overwegingen spelen ook een belangrijke rol bij de keuze van een kanaal wanneer het kabinet ervoor kiest extra noodhulp te besteden in een specifieke regio.

181

Wat is de inzet van Nederland bij het overleg met de betrokken multilaterele instellingen over schuldhoudbaarheid?

Antwoord:

De Nederlandse inzet in het overleg met multilaterale instellingen met betrekking tot schuldhoudbaarheid is erop gericht lage-inkomenslanden te ondersteunen bij het realiseren van hun ontwikkelingsdoelstellingen zonder dat hierdoor toekomstige schuldenproblemen ontstaan. In dit kader heeft Nederland dit jaar de grondige herziening van het gemeenschappelijk schuldenraamwerk van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank, het leidende raamwerk voor het monitoren van schuldhoudbaarheid in lage-inkomenslanden, gesteund met als doel ervoor te zorgen dat landen die schuldverlichting hebben ontvangen op een duurzaam pad van schuldhoudbaarheid blijven. Een belangrijke aanscherping van het raamwerk betreft het mogelijk maken dat de behoefte aan financiering van lage-inkomenslanden beter wordt afgewogen tegenover het lange termijn terugbetalingsvermogen, waardoor mogelijke schuldproblemen voorkomen kunnen worden. In overige internationale financiële instellingen moedigt Nederland aan dit IMF-Wereldbank schuldenraamwerk mee te nemen in financieringsbeslissingen met betrekking tot lage-inkomenslanden. Daarnaast ondersteunt Nederland activiteiten van multilaterale instellingen in lage-inkomenslanden gericht op schuldmanagementcapaciteitsopbouw.

182

Welke concrete maatregelen worden genomen om vluchtelingenopvang in de Hoorn van Afrika te versterken?

Antwoord:

Nederland leidt namens de EU het Regional Development and Protection Programme (RDPP) voor de circa 3 miljoen vluchtelingen in de Hoorn van Afrika. De RDPP programma’s richten zich op het versterken van de bescherming en rechtspositie van vluchtelingen, het uitbreiden van lokale basisvoorzieningen – in het bijzonder onderwijs – voor zowel vluchtelingen als gastgemeenschappen en het vergroten van kansen op werk (voor zowel vluchtelingen als gastgemeenschappen), onder meer door vakopleidingen. Het totale budget voor het RDPP bedraagt momenteel ongeveer EUR 150 miljoen, waarvan Nederland EUR 5 miljoen bijdraagt. Een overzicht van de programma’s die Nederland steunt in de Hoorn van Afrika is opgenomen in de Kamerbrief «voortgang bij versterking vluchtelingenopvang in de regio» (Kamerstuk 19 637 nr. 2253), die de Tweede Kamer op 7 november 2016 toeging.

Naast het RDPP steunt Nederland met EUR 16,5 miljoen een aantal programma’s in Ethiopië, Kenia, Soedan en Oeganda. Deze projecten zijn gericht op het verbeteren van perspectieven voor zowel vluchtelingen als gastgemeenschappen, onder meer door het creëren van banen door samenwerking met de private sector en ondersteuning van lokale autoriteiten bij vluchtelingenopvang en registratie.

Daarnaast stelde Nederland recentelijk een extra humanitaire bijdrage van EUR 2 miljoen beschikbaar ten behoeve van het Regional Refugee Response Plan (RRRP) van UNHCR voor de opvang van bijna 2 miljoen Zuid-Soedanese vluchtelingen in de buurlanden. Het aanhoudende conflict in Zuid-Soedan bracht inmiddels bijna 2 miljoen vluchtelingen voort en heeft hiermee aanzienlijke gevolgen voor buurlanden in de Hoorn van Afrika.

183

Welke concrete maatregelen worden genomen om te zorgen dat vluchtelingen buiten de vluchtelingenkampen kunnen wonen, werken en onderwijs kunnen volgen?

Antwoord:

Nederland zet zich in voor het bevorderen van de toegang van vluchtelingen tot werk en onderwijs in opvanglanden in de regio van herkomst door een combinatie van ontwikkelingssamenwerking en versterkte politieke en economische samenwerking. In EU-verband zet Nederland zich in voor zogenaamde «compacts», waarbij opvanglanden zich committeren aan het toelaten van vluchtelingen tot onderwijs en werk, in ruil voor steun van de internationale gemeenschap voor publieke voorzieningen, economische groei en bedrijvigheid in de opvanglanden. De compacts met Jordanië en Ethiopië zijn hiervan voorbeelden. Ook de afspraken met Turkije hebben geleid tot toegang tot onderwijs en werkgelegenheid voor vluchtelingen. 93 procent van de vluchtelingen in Turkije verblijft buiten kampen.

Nederland steunt in dit kader verschillende programma’s om de toegankelijkheid en kwaliteit van het onderwijs in opvanglanden te vergroten en om werkgelegenheid en economische groei te bevorderen. Door verbetering van lokale publieke voorzieningen en infrastructuur worden de leefomstandigheden van zowel vluchtelingen als lokale bevolking verbeterd. Dit is essentieel voor het behoud van draagvlak onder de lokale bevolking om vluchtelingen te huisvesten. Daarnaast steunt Nederland het opzetten en versterken van nationale registratiesystemen voor vluchtelingen. Registratie en documentatie is voor vluchtelingen essentieel om volwaardig mee te kunnen draaien in een maatschappij. Ten slotte ondersteunt Nederland cashprogramma’s voor vluchtelingen die (nog) niet zelfredzaam zijn, waardoor zij naar eigen inzicht kunnen bepalen waar zij deze ondersteuning voor gebruiken en niet afhankelijk zijn van in natura ondersteuning die op specifieke plekken wordt uitgedeeld. Dit bevordert hun integratie in de landen van opvang.

184

Op basis van welke instroom zijn de kosten voor de eerstejaarsopvang in 2017 en 2018 gebudgetteerd? Wat zullen de beoogde kosten per asielzoeker in 2017 en 2018 zijn?

Antwoord:

In de ontwerpbegroting 2018 wordt voor 2017 uitgegaan van een instroom van 41.000 asielzoekers, voor 2018 van een instroom van 37.000 asielzoekers.

De gemiddelde kosten in 2017 zijn geraamd op EUR 18.873 per persoon, voor 2018 op EUR 17.460 per persoon. Omdat verwacht wordt dat de asielzoekers in 2018 korter in opvang zullen zijn dan in 2017, worden de kosten per persoon in 2018 lager geraamd.

185

Waarom vallen de kosten voor de eerstejaarsopvang in 2018 hoger uit dan in 2016 begroot? (HGIS nota 2017: kosten voor 2018 384 miljoen; HGIS nota 2018: kosten voor eerstejaarsopvang in 2018: 543,25 miljoen)

Antwoord:

In de HGIS-nota 2017 werd uitgegaan van een instroom van 23.000 asielzoekers in 2018. In de HGIS-nota 2018 is de instroomraming verhoogd naar 37.000 asielzoekers.

186

Welke instrumenten heeft de Minster voor Ontwikkelingssamenwerking om inzicht te krijgen in de budgettering van deze kosten door het Ministerie van Veiligheid en Justitie?

Antwoord:

Het Ministerie van Veiligheid en Justitie informeert de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de verwachte instroomraming, de verwachte kostprijs en verwachte verblijfsduur van asielzoekers. Op basis hiervan wordt berekend wat de verwachte kosten voor eerstejaars asielopvang zullen zijn. Na afloop van een jaar worden de werkelijke kosten berekend en wordt de toerekening indien nodig gecorrigeerd.

187

HGIS Nota 2018: Hoe verklaart u dat de uitgaven voor publieke klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden in 2018 (400 miljoen) aanzienlijk lager zijn dan de gerealiseerde uitgaven in 2016 (472 miljoen volgens het HGIS-jaarverslag 2016)

Antwoord:

In 2016 waren de publieke klimaatuitgaven geraamd op EUR 350 miljoen. Er is echter meer geld aan klimaat uitgeven. De verklaring hiervoor is tweeledig.

De klimaatdimensie van de programma’s voor voedselzekerheid groeide, omdat het kabinet klimaat heeft geïntegreerd in het voedselzekerheidsbeleid, nu steeds duidelijker wordt dat klimaatverandering de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden ondermijnt. Een groter deel van de projecten op het gebied van voedselzekerheid is nu relevant voor klimaat.

Ten tweede is in 2016 een groter dan verwachte bijdrage aan de International Development Association (IDA) van de Wereldbank verstrekt, die voor EUR 93 miljoen ten goede komt aan klimaatrelevante projecten. Dit komt doordat de betaling voor 2017 naar voren is gehaald en in 2016 is verricht.

Voor 2018 is de raming EUR 400 miljoen, dus hoger dan de oorspronkelijk voorgenomen raming voor 2016, die EUR 350 miljoen bedroeg. Over de werkelijke realisatie van de klimaatuitgaven zal in het HGIS 2018 jaarverslag worden gerapporteerd.

188

HGIS Nota 2018: Hoe onderbouwt u de toename van de te mobiliseren private klimaatfinanciering van 209 miljoen in 2016 naar 350 miljoen in 2018? Hoe zijn deze projecties gemaakt?

Antwoord:

De projecties van de verwachte toename van de Nederlandse private klimaatfinanciering berusten op drie aannames:

  • De verdere integratie van klimaat in de thema’s voedselzekerheid, duurzame economische ontwikkeling en water biedt kansen voor samenwerking met het bedrijfsleven;

  • Internationale ontwikkelingsbanken, die een grote rol spelen bij het mobiliseren van private financiering, hebben in Parijs toegezegd dat ze klimaat beter gaan integreren in hun portfolio’s;

Een aantal initiatieven dat de afgelopen jaren is gestart, zal de komende jaren leiden tot meer private investeringen. Zo zal het Groene Klimaatfonds op korte termijn met de eerste projecten van start gaan waarbij private partijen kunnen aansluiten. Via initiatieven als het Global Innovation Lab en Mobilising More zijn programma’s gelanceerd waarvoor bedrijven interesse hebben getoond. Ook Climate Investor One, een publiek-privaat fonds voor hernieuwbare energie, zal particuliere investeringen genereren.

189

HGIS Nota 2018: In het akkoord van Parijs is afgesproken dat de verdeling van klimaatfinanciering over de doelstellingen mitigatie en adaptatie «in balans» moet zijn. Hoe is de uitsplitsing over mitigatie en adaptatie voor de financiering via multilaterale instellingen en voor de gemobiliseerde private klimaatfinanciering?

Zie vraag 39

190

HGIS Nota 2018: Welke activiteiten worden er bedoeld met: «financiering van activiteiten die gericht zijn op beter migratiemanagement»? Welke indicaties hanteert u om de resultaten van deze activiteiten te meten?

Antwoord:

Onder activiteiten die gericht zijn op beter migratiemanagement worden activiteiten verstaan in herkomst- en transitlanden die beleidsvorming en beleidsuitvoering op migratieterrein versterken en als doel hebben de voordelen van migratie te vergroten en de nadelen te verminderen. Het gaat bijvoorbeeld om:

  • de bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel

  • juridische bijstand, opvang, psychosociale zorg en herintegratieondersteuning voor slachtoffers van mensenhandel

  • voorlichtingscampagnes over risico’s samenhangend met irreguliere migratie

  • het bevorderen van terugkeer en herintegratie van migranten die geen verblijfsrecht (meer) hebben

  • het opzetten van een asielsysteem dat aan internationale standaarden voldoet

Indicatoren om de resultaten van deze activiteiten te meten zijn onder meer:

  • het aantal geïdentificeerde mensensmokkel- en handelsnetwerken en aantal gevallen van juridische vervolging van betrokken individuen

  • de invoering van regelgeving in herkomst- en transitlanden om mensensmokkel- en handel effectiever aan te pakken

  • de kwaliteit en effectiviteit van de geboden hulp aan slachtoffers van mensenhandel en het aantal slachtoffers dat geholpen is

  • het percentage potentiële migranten dat in enquêtes of bij soortgelijke onderzoeksmethoden aangeeft van de gevaarlijke reis of vervolg daarvan af te hebben gezien

  • het aantal migranten dat gebruik maakt van steun voor terugkeer en herintegratie

  • toegenomen, effectievere samenwerking en informatie-uitwisseling met overheden in de regio en EU-lidstaten.

191

HGIS Nota 2018: Hoeveel ODA-middelen gaan er tussen 2018 en 2022 naar het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF)?

Antwoord:

De totale Nederlandse bijdrage aan het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) voor de jaren 2018 tot en met 2021 is door de Europese Commissie voorlopig geraamd op EUR 936 miljoen. De precieze raming wordt per jaar vastgesteld door de Europese Commissie in een Commissiebesluit dat wordt goedgekeurd door de EU-lidstaten. Elk jaar wordt in oktober de afdracht voor het daarop volgende jaar vastgesteld en op het eerstvolgende begrotingsmoment in de begroting Buitenlandse Zaken verwerkt. De Commissie heeft nog geen raming voor 2022. In de begroting Buitenlandse Zaken is echter wel een voorlopige raming tot en met 2022 opgenomen. In oktober 2018 zal de Commissie een indicatieve afdracht voor 2022 bepalen. De afdrachten zijn volledig ODA.

192

HGIS Nota 2018: Kan de Minister aangeven hoeveel ODA-middelen worden ingezet in het EU-noodtrustfonds (de EUTF), ten opzichte van de totale financiering van het EU-noodtrustfond? Hoeveel Nederlandse ODA-middelen gaan naar het EU-noodtrustfonds, zowel direct als indirect via de Nederlandse bijdrage aan het EOF?

Antwoord:

Het EU Noodfonds voor Afrika (EUTF) heeft nu een omvang van EUR 2,9 miljard. Daarvan komt EUR 2,7 miljard van EU-instrumenten, waaronder het EOF (EUR 2,2 miljard). Ten minste 95 procent van het EUTF-budget is ODA. Omdat het om een toerekening aan specifieke ODA-doelstellingen gaat wordt het exacte bedrag dat non-ODA is, pas achteraf berekend. De Nederlandse bilaterale bijdrage aan het EUTF is EUR 16,4 miljoen en zal worden verhoogd met EUR 10 miljoen voor een terugkeerfaciliteit voor Noord-Afrika, gericht op het terugbrengen van gestrande migranten naar hun land van herkomst in West-Afrika of de Hoorn van Afrika. De Nederlandse bijdrage aan het EOF bedraagt ongeveer 4,8 procent van het totaalbudget van het elfde EOF.

193

HGIS Nota 2018: Kan de Minister aangeven of de projecten die gefinancierd worden door ODA-middelen via het EU-noodtrustfonds (EUTF) worden getoetst op hun ontwikkelingsrelevantie? Wordt er gerapporteerd over wat de ontwikkelingsresultaten zijn?

Antwoord:

Het EUTF is opgericht als de financiële poot van het Valletta Actieplan en om de toezeggingen, die daarin zijn vastgelegd, tot uitvoer te brengen. Het Actieplan is gestoeld op de vijf Valletta pijlers (1. Grondoorzaken; 2. Aanpak irreguliere migratie; 3. Opvang in de regio; 4. Bescherming legale migratie; 5. Terugkeer). De ontwikkelingsrelevantie ligt in alle pilaren anders. De projecten die gericht zijn op de aanpak van grondoorzaken en opvang in de regio (ongeveer zestig procent van het totaal) worden beoordeeld op hun ontwikkelingsrelevantie. De vele projecten die in 2016 zijn aangenomen zitten momenteel in de opstartfase; over de resultaten zal tijdig worden gerapporteerd. Meer informatie vindt u in de Kamerbrief Raad Buitenlandse Zaken-OS met als bijlage de jaarrapportage van het EUTF over 2016 (Kamerbrief verslag Raad van Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 19 mei 2017, Kamerstuk 21 501-04, nr. 199).

194

HGIS Nota 2018: Kan de Minister aangeven of er Nederlandse ODA-middelen worden ingezet voor het EU-Afghanistan compact? Zo ja, is dit onderdeel van de Nederlandse bijdrage aan het EOF/EUTF? Hoe groot is het bedrag? Gaan er ODA-middelen naar Afghanistan die bedoeld zijn voor migratiemanagement?

Antwoord:

In oktober 2016 maakten de Europese Unie en Afghanistan afspraken over het tegengaan van irreguliere migratie en het bevorderen van terugkeersamenwerking. Deze afspraken zijn vervat in de Joint Way Forward. Het Europees Ontwikkelingsfonds wordt ingezet in landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan. Afghanistan kan hier geen aanspraak op maken. Hetzelfde geldt voor het EU Trust Fund, dat in Afrika wordt ingezet. Afghanistan heeft wel toegang tot ODA-middelen uit het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) van de EU. Hieruit is voor de periode 2014–2020 EUR 1,4 miljard voor Afghanistan beschikbaar. De Commissie heeft voor de periode 2016–2020 EUR 92 miljoen beschikbaar gesteld om de re-integratie van migranten in Afghanistan, Bangladesh en Pakistan te ondersteunen. Hiervan is EUR 78 miljoen gealloceerd voor Afghanistan. Deze middelen zijn grotendeels toe te rekenen aan ODA. Het re-integratieprogramma wordt specifiek in de Joint Way Forward genoemd. Een van de doelen van dit programma is om het nationale migratiemanagement te verbeteren. Deze EU-uitgaven vallen onder de EU-begroting, waaraan ook Nederland bijdraagt.

195

Motie 34 550-XVII, nr. 23 motie-Taverne over de keuzevrijheid van vrouwen in Afrika om al dan niet kinderen te krijgen is nog in behandeling. Wanneer wordt aan deze motie voldaan?

Antwoord:

Motie 34 550-XVII, nr 23, motie-Taverne, en amendement 34 550-XVII, nr 16, amendement-Taverne, vragen het kabinet extra in te zetten op de keuzevrijheid van vrouwen om zelf te bepalen of zij kinderen willen krijgen en zo ja, hoeveel. Het Nederlandse initiatief uit januari 2017 voor de beweging She Decides sluit geheel aan op deze doelstelling. Hiermee wordt aan deze motie voldaan. Deze beweging heeft politieke, publieke en financiële steun geworven voor het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen en meisjes over de vraag met wie, wanneer en of zij kinderen willen krijgen, en hoeveel. Nederland draagt EUR 25 miljoen extra bij aan de doelstellingen van She Decides via UNFPA, de West-African Health Organization, het Safe Action Abortion Fund en organisaties in Bangladesh, Ethiopië, Jemen en Mali. De Nederlandse ontwikkelingshulp via de centrale overheid van Mozambique werd in verband met de schuldencrisis in 2016 opgeschort. In 2017 is EUR 4 miljoen van de opgeschorte hulp ter beschikking gesteld aan UNFPA Mozambique.

Met het initiatief voor She Decides en de (extra) bijdragen wordt ook aan de motie-Taverne opvolging gegeven.

Aan amendement 34 550-XVII, nr 16 van 10 november 2016 is begin oktober 2017 opvolging gegeven: UNFPA Supplies ontvangt in 2017 een extra bijdrage van EUR 5 miljoen, waarvan EUR 3 miljoen in navolging van dit amendement.

196

HGIS Nota 2018: In de HGIS 2018 staat dat Nederlandse bijdragen via andere internationale (financiële) instellingen ook deels aan vluchtelingen of migratie gerelateerd zijn. Worden ook ODA-middelen voor deze (financiële) instellingen ingezet? Zo ja, kan de Minister aangeven voor welke (financiële) instellingen ODA-middelen worden ingezet voor bijdragen die deels aan vluchtelingen of migratie gerelateerd zijn?

Antwoord:

Ja, de Nederlandse inzet via multilaterale instellingen op het gebied van vluchtelingen en migratie richt zich op het bieden van hulp aan vluchtelingen en migranten, het aanpakken van de grondoorzaken voor migratie en op ondersteuning van gastgemeenschappen. Nederland ondersteunt UNHCR voor hulp aan vluchtelingen. In 2017 gaf Nederland een ongeoormerkte bijdrage van EUR 46 miljoen aan UNHCR uit ODA-middelen en EUR 14,7 miljoen aan programmabijdragen voor specifieke crises. Voor hulp aan migranten verstrekte Nederland in 2017 een ODA-bijdrage van EUR 35,4 miljoen aan IOM. Dit is inclusief de Nederlandse bijdrage van EUR 10 miljoen aan IOM via het EU-fonds voor Afrika en Migratie. Nederland steunt ook de activiteiten van UNDP voor opvang in de regio in Irak en Libanon met EUR 40 miljoen voor de in de periode 2017 tot en met 2019. Het betreft steun voor activiteiten die mensen helpen in hun levensonderhoud te voorzien en voor de opbouw van de lokale instituties en rechtsstaat.

De Wereldbank heeft eind 2016 met steun van Nederland besloten de financiering voor fragiele staten te verdubbelen naar meer dan USD 14 miljard onder de International Development Association (IDA) 18 (2017–2020). Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de aanpak van grondoorzaken van migratie in deze landen. Ook is onder IDA18 een apart loket ingericht van USD 2 miljard om vluchtelingen en gastlanden te ondersteunen. Nederland draagt bijna EUR 750 miljoen bij aan IDA18 (ODA). Nederland draagt tevens EUR 25 miljoen ODA bij aan de concessionele leningenfaciliteit van de Wereldbank die sectorspecifieke en infrastructurele programma’s in de opvanglanden Jordanië en Libanon mogelijk maakt. Deze programma’s, bijvoorbeeld op het gebied van wegen, waterinfrastructuur, werkgelegenheid en gezondheidszorg, komen ten goede aan zowel vluchtelingen als gastlanden en -gemeenschappen.

Ook de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) heeft in 2016 een programma opgezet voor vluchtelingen. Met technische assistentie, investeringen en beleidsdialoog tracht de EBRD economische ontwikkeling te stimuleren in de regio. In 2017 draagt Nederland EUR 547.100 bij voor Jordanië, ook vanuit het ODA-budget.