Kamerstuk 34775-VI-7

Verslag van een schriftelijk overleg over de aanpak van internationale misdrijven

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2018

Gepubliceerd: 9 oktober 2017
Indiener(s): Arno Visser (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34775-VI-7.html
ID: 34775-VI-7

Nr. 7 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 oktober 2017

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

  • over de brief van 8 maart 2017 inzake de rapportagebrief over de aanpak van internationale misdrijven (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 105),

  • over de brief van 29 maart 2017 inzake monitoring uitlevering Jean Claude I. en Jean Baptiste M. (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 107) en

  • over de brief van 25 april 2017 inzake de rapportage 2016 over internationale mensenrechtenprocedures (Kamerstuk 32 735, nr. 170).

De vragen en opmerkingen zijn op 9 juni 2017 aan de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 5 oktober 2017 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Visser

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

Met belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van de genoemde brieven.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in feite de vraag centraal staat hoe kan worden bewerkstelligd dat voorkomen wordt dat misdadigers tegen de menselijkheid hier een verblijfstitel krijgen en hoe kan worden gezorgd dat zij hun straf niet kunnen ontlopen. Deze leden onderschrijven dit. Het zou hierbij gaan om circa vijftien personen. Voornoemde leden vinden dat de inzet er primair op gericht moet zijn om berechting van dergelijke figuren te laten plaatsvinden in het land waar deze ernstige feiten zich hebben voortgedaan. Niet te snel moet hiervan worden afgeweken wegens de – in verhouding met Nederland – vaak nog prille rechtssystemen. Kan dit bevestigd worden?

Recent zijn nieuwe EU-richtlijnen inzake Europol aangenomen door het Europees parlement. Hierdoor is Europol ook gemandateerd voor internationale misdrijven. Op Europees niveau kan dan ook veel data worden onderzocht. De aan het woord zijnde leden vinden het belangrijk dat het Verenigd Koninkrijk hier wel betrokken blijft. Nu het Verenigd Koninkrijk uit de EU zal stappen vinden deze leden het interessant om te weten hoe hier in deze context mee zal worden omgegaan.

De leden van de VVD-fractie merken op dat criminelen hun straf niet moeten kunnen ontlopen, maar ook criminele asielzoekers zijn niet gewenst. Hoe wordt voorkomen dat criminelen een verblijfsvergunning in Nederland ontvangen?

Inbreng van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de rapportagebrief over de aanpak van internationale misdrijven, de monitoring uitlevering Jean Claude I. en Jean Baptiste M., en de rapportage 2016 – Internationale Mensenrechtenprocedures.

De leden van de PVV-fractie willen graag weten hoe vaak het voorkomt dat een Nederlander slachtoffer wordt van een internationaal misdrijf in het buitenland, waarbij de autoriteiten in dat andere land de daders ongemoeid laten. Welke actie heeft de regering in die gevallen ondernomen om alsnog tot berechting over te gaan?

In de brief staat dat een groot deel van de zaken op grond van 1F van het Vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties (1F-zaken) die nu worden behandeld in Nederland, vreemdelingen (verdacht van oorlogsmisdrijven) betreft die niet kunnen worden uitgezet naar het land van herkomst omdat terugkeer in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Dit is een grote schande. Deelt u deze mening? En deelt u de mening dat de enige manier om deze oorlogsmisdadigers alsnog het land uit te zetten het opzeggen van het EVRM is? Zo nee, waarom niet?

Kent u de aflevering «Het kaf en het koren – de IND op zoek naar oorlogsmisdadigers» van 10 april 2017 (https://www.npo.nl/2doc/10-04-2017/KN_1688926)? Hoe worden deze 1F’ers aan de grens gekwalificeerd? Bent u bereid alles op alles te zetten oorlogsmisdadigers of mensen die hiervan verdacht worden zo snel mogelijk op te sporen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat de oorlogsmisdadigers of mensen die hiervan verdacht worden en daadwerkelijk het land uitgezet worden nooit meer kunnen terugkeren naar Nederland? Zo nee, waarom niet?

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de rapportagebrief over de aanpak van internationale misdrijven. Deze leden delen het standpunt dat Nederland geen vluchthaven is of wil zijn voor daders van internationale misdrijven. Met de instroom van vluchtelingen blijft het van belang dat er goede (achtergrond)controle plaatsvindt, daders worden opgespoord en slachtoffers kunnen rekenen op bescherming.

Voornoemde leden delen het uitgangspunt dat een verdachte wordt berecht in het land waar de internationale misdrijven zijn begaan. Als uitzetting naar eigen land niet mogelijk is vanwege artikel 3 EVRM, wordt beoordeeld of de verdachte in Nederland kan en moet worden vervolgd. In de rapportagebrief wordt aangegeven dat in 60 gevallen sprake is van artikel 1F en niet verwijderbaarheid vanwege artikel 3 EVRM. Is bekend in hoeveel gevallen van deze 60 er over wordt gegaan tot vervolging in Nederland? Wat zijn de redenen om wel of niet over te gaan op vervolging in Nederland? Zijn er in 2016 vreemdelingen met een 1F-status veroordeeld in Nederland?

De aan het woord zijnde leden merken op dat in 2016 17 inkomende rechtshulpverzoeken zijn uitgevoerd door de medewerkers van het Team Internationale Misdrijven (TIM). Deze leden willen graag weten uit welke landen deze rechtshulpverzoeken afkomstig waren. Daarnaast zijn zij benieuwd of de uitvoering van deze verzoeken afdoende is geweest voor het land dat het verzoek deed.

Aangegeven wordt dat het TIM in het afgelopen jaar geïnvesteerd heeft in het onderzoek naar de toepasbaarheid en geschiktheid van nieuwe analyse-tools voor «big data» op het gebied van internationale misdrijven. Deze leden vragen in hoeverre dit overeenkomt met de analyses van informatie die door Europol worden uitgevoerd. In hoeverre vindt er afstemming plaats tussen het onderzoek dat het TIM uitvoert en de kennis van Europol?

De leden van de CDA-fractie vinden het positief dat Nederland de EU-dag tegen straffeloosheid heeft georganiseerd. U schrijft dat Nederland het belang van het inrichten van een war crimes unit onder de aandacht heeft gebracht. Bij wie heeft Nederland dat onder de aandacht gebracht en welke stappen worden ondernomen om hem ook echt op te richten? En indien hij niet is opgericht, wat is daarvan de reden? We weten toch al vijf jaar dat vele mensen in Syrië oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide plegen?

ISIS pleegt genocide in Irak en Syrië. Dat hebben het Europees parlement, het Amerikaanse congres en de Parlementaire Assemblee van de raad van Europa uitgesproken. Bij ISIS hebben zich ook Nederlanders aangesloten. Hoeveel mensen hebben zich bij ISIS aangesloten en hoeveel van hen worden vervolgd vanwege het plegen van genocide of het medeplichtig zijn aal genocide? Hoeveel mensen met een Nederlands paspoort zijn in ISIS gebied geweest en zijn daarna weer teruggekeerd naar Nederland? Wordt elk van deze mensen vervolgd? Zo nee, waarom niet?

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Rapportagebrief Internationale Misdrijven 2016. Deze leden hebben over dit onderwerp verschillende vragen.

Ten eerste hebben zij vragen over de positie van slachtoffers van internationale misdrijven. Deze leden vinden de positie van slachtoffers van groot belang, zeker gezien de ernst van internationale misdrijven. Juist in het veld van internationale misdrijven zijn getuigenissen van slachtoffers van groot belang. Kunt u toelichten hoe de positie van slachtoffers beschermd wordt? Bent u van mening dat juist Nederland als koploper bij de vervolging van internationale misdrijven ook de positie van slachtoffers en getuigen van internationale misdrijven moet waarborgen? Voornoemde leden constateren dat slachtoffers van internationale misdrijven geen beroep kunnen doen op het schadefonds geweldsmisdrijven en ook geen recht hebben op gratis rechtsbijstand. Dat laatste klemt vooral aangezien slachtoffers soms intensief worden gehoord. Bent u bereid deze knelpunten op te lossen?

Voorts hebben de leden van de D66-fractie een aantal vragen over de Rapportagebrief Internationale Misdrijven. Zo lezen zij dat één onderzoek in 2016 niet is voortgezet omdat de verdachte zich niet meer in Nederland bevindt. Is deze zaak dan wel overgedragen aan een ander land?

Deze leden lezen dat het in internationale misdrijfzaken een langdurig en ingewikkeld proces is om voldoende bewijs te vergaren en dat er veel capaciteit opgaat aan eerder gestarte opsporingsverzoeken en aan het strafrechtelijk onderzoek naar de MH17. Voornoemde leden vragen of er dan wel voldoende capaciteit is bij het TIM. Kan er bijvoorbeeld voldoende gebruik gemaakt worden van social media bronnen om bewijs te vergaren?

De leden van de D66-fractie hebben voorts een aantal vragen over het gebruik van artikel 1F van het VN Vluchtelingenverdrag. Deze leden delen de opvatting dat Nederland geen vrijhaven mag zijn voor oorlogsmisdadigers. Echter, het beleid om het Ambtsbericht 2000 over de Afghaanse veiligheidsdiensten zo categorisch toe te passen vinden deze leden niet passen in onze rechtsstaat. Klopt het dat de Europese Commissie over dit beleid vragen heeft gesteld en overweegt een infractieprocedure hierover te starten? Voornoemde leden lezen ook dat het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om artikel 1F tegen te werpen ter toetsing voorgelegd wordt aan de rechter als de betrokken vreemdeling in beroep gaat.

De aan het woord zijnde leden hebben daarnaast een aantal vragen over de VN-databank voor bewijsmateriaal van ernstige misdaden die in Syrië zijn gepleegd. Het is deze leden nog onvoldoende duidelijk hoe deze databank precies in zijn werk zal gaan. In hoeverre hebben landen toegang tot deze databank en wordt vertrouwelijke informatie gewaarborgd? Deze leden begrijpen dat Nederland op 9 maart 2017 een expertconferentie over deze databank heeft gehouden. Wat is hieruit gekomen en wanneer zal deze databank volledig operationeel zijn?

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Rapportagebrief internationale misdrijven en hebben een aantal vragen over Afghaanse 1F-ers. Velen van hen hebben collectief de 1F status gekregen omdat zij werkzaam zijn geweest bij de Khad/WAD, de Afghaanse geheime dienst in de jaren «80. Nederland is hierin uniek. Waarom houdt de regering hier nog altijd aan vast? Gecombineerd met het beletsel van artikel 3 EVRM heeft deze status ertoe geleid dat vele mensen al 20 jaar in Nederland in een juridisch limbo verkeren. Hoe kan het dat zij noch vervolgd en veroordeeld zijn maar ook geen buitenschuld-vergunning hebben gekregen? Zijn er Afghaanse 1F’ers die wel een buitenschuldvergunning hebben gekregen?

Daarnaast zijn deze leden benieuwd naar uw reactie op de recente kritiek op het ambtsbericht waarop deze collectie 1F-status op gebaseerd. Dr. Joost Brouwer concludeerde dat er sprake is van grote misinterpretatie en mogelijk zelfs fraude op het ministerie. Gezien de voortdurende kritiek, ook van UNHCR en Amnesty op dit ambtsbericht en deze collectieve 1F-status, vragen voornoemde leden of het tijd is voor een herziening van dit ambtsbericht. Een nieuw ambtsbericht met openbare bronnen en individuele beoordeling van deze groep mensen zou volgens deze leden een hoop zorgen wegnemen. Waarom is de regering hierin zo onbeweeglijk?

Het valt de leden van de SP-fractie op dat er in Nederland nauwelijks 1F’ers worden veroordeeld. Het is goed dat er aandacht binnen de IND is voor mogelijke 1F’ers en deze leden hopen dat dit voortduurt. Hoe wordt gewaarborgd dat deze kennis waar de afgelopen tijd aan is gewerkt, ook in de organisatie blijft en niet weer verloren gaat nu er veel mensen bij de IND vertrekken? Blijven de 1F units op gelijke sterkte?

Recent veroordeelde Oostenrijk wel een Syrische vluchteling voor oorlogsmisdaden. De aan het woord zijnde leden vernemen graag waarom dit in Nederland niet gebeurt. Vluchten er geen oorlogsmisdadigers naar Nederland? Of zijn er andere belemmeringen waardoor goed onderzoek niet mogelijk is?

Graag delen deze leden ook de zorgelijke signalen die zijn binnengekomen over een groep mensen die wellicht oorlogsmisdaden hebben begaan. Tamils uit Sri Lanka hebben soms, niet altijd, banden met de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). Klopt het dat in Sri Lanka de heersende opvatting is dat alle Tamils banden hebben met de LTTE en oorlogsmisdaden hebben begaan? Klopt het dat zij, vooral bij terugkeer, stelselmatig vervolgd worden? Bij voornoemde leden is het signaal binnengekomen dat de Sri Lankaanse ambassade actief bezig zou zijn met onderzoek naar de asielmotieven van mensen die terug naar Sri Lanka worden gestuurd met een laisser-passez. De ambassade zou advocaten en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) vragen naar het asieldossier en heimelijk de presentatie van vreemdelingen aan de ambassade opnemen. Als deze informatie wordt doorgespeeld aan de Sri Lankaanse overheid lopen Tamils bij terugkeer groot gevaar. Herkent u deze signalen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Bent u bereid uitzetting van Tamils naar Sri Lanka gedurende dit onderzoek op te schorten?

Ten slotte vestigen de leden van de SP-fractie graag nog de aandacht op de recente uitspraak Chavez-Vilchez van het Europese Hof van Justitie. Het Hof oordeelde dat ook ouders zonder verblijfsrecht die praktisch alleen verantwoordelijk zijn voor de zorg van een kind met het unieburgerschap, wel verblijfsrecht in de EU toekomt. Een baanbrekende uitspraak. In het schriftelijk overleg over de JBZ-Raad op 18 mei 2017 (JBZ-onderwerpen op het terrein van asiel- en vreemdelingenbeleid) gaf de regering aan dat zaken in afwachting van nieuw beleid worden aangehouden. Is er inmiddels al zicht op wanneer hierover meer duidelijkheid zal zijn?

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de monitoring-rapporten voor de uitgeleverde Rwandezen I. en M. Zij hebben eerder bezwaar gemaakt tegen de uitlevering van de Rwandese I. en M. aan Rwanda. De reden is dat zij niet overtuigd zijn dat verdachten van genocide in Rwanda een eerlijk proces krijgen. De redenen voor deze twijfel daaraan is destijds duidelijk onderbouwd. Niettemin is aan die argumenten voorbij gegaan en is toch tot uitlevering overgegaan.

Deze leden achten het in elk geval een goede zaak dat er monitoring is, al zijn er nu alleen rapporten over de eerste maand. We zijn inmiddels bijna een half jaar verder. Wanneer komen de volgende rapporten?

In het rapport staat dat de Nederlandse ambassade heeft toegezegd gevolg te geven aan het verzoek van dhr. I. om vertegenwoordigd te worden door zijn Nederlandse advocaten. Volgens de Nederlandse advocaten is er niets met dit verzoek gedaan. De monitoring-rapporten zijn zelfs niet aan de advocaten toegezonden. Er heeft niemand contact opgenomen met de advocaten over dit verzoek om dit te bespreken. Er is alleen verzocht het dossier op te sturen, volgens de advocaten in Nederland. De cliënten zelf hebben overigens geen concept-rapporten van de monitoring ontvangen. Hoe zit dit nu? Op welke manier is aan het verzoek van I. gevolg gegeven?

Uit de rapporten blijkt dat personeel van de Nederlandse ambassade heeft aangeven dat zij de beide heren zouden bezoeken in de gevangenis. Is dit inmiddels inderdaad gebeurd en wat kunt u hierover vertellen? Hoe zijn de omstandigheden in de gevangenis? Wat zeggen de beiden heren hier over aan de ambassade?

De heer I. geeft in het rapport aan dat de hem toegewezen advocaat eerder elf jaar als aanklager heeft gewerkt en hartelijk omging met de aanklager in de zaak tegen I. Ook beklaagt hij zich erover dat deze advocaat er bij hem op aan gedrongen heeft schuld te bekennen. Deze advocaat zou ook de zusters van I. bewogen hebben bij hem hierop aan te dringen.

Dhr. I. geeft ook aan dat hij niet vrij was zelf een advocaat te kiezen, maar in zijn keuze beperkt was tot een lijst van 68 advocaten. Tijdens het schrijven van de monitoring rapporten waren de advocaten van beiden ook nog niet betaald. Advocaten die dhr. I. vrijwillig zouden kunnen verdedigen, worden bovendien niet tot de gevangenis toegelaten. I. heeft ook aangegeven dat hij niet in een veilige omgeving – dus zonder dat anderen mee konden luisteren – met zijn advocaat kon spreken.

Deze bevindingen uit de monitoringsrapporten passen in het beeld dat de leden van de ChristenUnie-fractie eerder geschetst heeft van de Rwandese justitie. Op papier is alles prima geregeld, maar in de werkelijke uitvoering krijgen verdachten van genocide geen eerlijke kans. Hoewel u dit weet, heeft u besloten tot uitlevering. Daarmee heeft u een zekere verantwoordelijkheid op zich genomen. Graag horen deze leden hoe u daar nu verder uitvoering aan geeft.

Wat kunnen de uitgeleverde heren overigens doen naar aanleiding van de monitoring-rapporten? Staat er nog een rechtsmiddel open voor I. en M. of kunnen zij gehoord worden?

Hoe oordeelt u over het feit dat nu blijkt dat er nog altijd heel veel onderzoek in de zaken van I. en M. schijnt verricht te moeten worden? De rechtszaak is nog steeds niet begonnen. Hoe verhoudt zich dit tot de haast waarmee de Minister van justitie de beide heren vorig jaar heeft uitgeleverd? Grond voor die uitlevering was toch dat er voldoende bewijs aanwezig was? Op deze vragen willen de leden van de ChristenUnie-fractie graag antwoorden.

II. Reactie van de Minister en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

Met belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van de genoemde brieven.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in feite de vraag centraal staat hoe kan worden bewerkstelligd dat voorkomen wordt dat misdadigers tegen de menselijkheid hier een verblijfstitel krijgen en hoe kan worden gezorgd dat zij hun straf niet kunnen ontlopen. Deze leden onderschrijven dit. Het zou hierbij gaan om circa vijftien personen. Voornoemde leden vinden dat de inzet er primair op gericht moet zijn om berechting van dergelijke figuren te laten plaatsvinden in het land waar deze ernstige feiten zich hebben voortgedaan. Niet te snel moet hiervan worden afgeweken wegens de – in verhouding met Nederland – vaak nog prille rechtssystemen. Kan dit bevestigd worden?

Inderdaad streeft de Nederlandse regering ernaar om de berechting te laten plaatsvinden in het land waar de strafbare feiten zijn gepleegd. Uitlevering van verdachten van internationale misdrijven verdient dan ook de voorkeur. Strafrechtelijk is er in 2016 sterker ingezet op het instrument uitlevering, zodat daar wordt vervolgd, waar de feiten zijn gepleegd. Zo zijn er vorig jaar twee Rwandezen uitgeleverd om aldaar te worden vervolgd; de berechting wordt gemonitord. Daarnaast is er in 2016 nog een verdachte van internationale misdrijven uitgeleverd aan Georgië.

Recent zijn nieuwe EU-richtlijnen inzake Europol aangenomen door het Europees parlement. Hierdoor is Europol ook gemandateerd voor internationale misdrijven. Op Europees niveau kan dan ook veel data worden onderzocht. De aan het woord zijnde leden vinden het belangrijk dat het Verenigd Koninkrijk hier wel betrokken blijft. Nu het Verenigd Koninkrijk uit de EU zal stappen vinden deze leden het interessant om te weten hoe hier in deze context mee zal worden omgegaan.

Het is evident dat er belang is om de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk op politieniveau te bestendigen, ook na vertrek uit de EU. Op Europees niveau vindt samenwerking bij de strafrechtelijke aanpak van internationale misdrijven onder andere plaats via het «European Network of contact points in respect of persons responsible for genocide, crimes against humanity and war crimes». Daarin worden informatie en ervaringen uitgewisseld met betrekking tot vervolgingen van verdachten van internationale misdrijven. Dit netwerk staat ook open voor niet-lidstaten, dus het staat het VK vrij om als «observer» deel te nemen. In aanloop naar de inwerkingtreding van de nieuwe EU-richtlijnen inzake Europol heeft het Team Internationale Misdrijven een expertmeeting georganiseerd waarbij alle Europese War Crimes Units aanwezig waren. Dit heeft geresulteerd in het oprichten van een Focal Point / Analysis Project voor internationale misdrijven bij Europol. Bij de oprichting is rekening gehouden met deelname door landen die niet lid zijn van Europol. Het Verenigd Koninkrijk kan deel blijven nemen aan deze projecten indien hiertoe een Operational Agreement met Europol wordt aangegaan.

De leden van de VVD-fractie merken op dat criminelen hun straf niet moeten kunnen ontlopen, maar ook criminele asielzoekers zijn niet gewenst. Hoe wordt voorkomen dat criminelen een verblijfsvergunning in Nederland ontvangen?

Bij brieven van 25 november 20151 en 25 mei 2016 2 is uw Kamer geïnformeerd over de aanscherping van het beleid ten aanzien van asielzoekers die strafbare feiten hebben gepleegd. Deze aanscherping houdt onder andere in dat de invulling van de begrippen «ernstig misdrijf» en «bijzonder ernstig misdrijf» zo is gewijzigd dat het eerder mogelijk is om een asielvergunning te weigeren of in te trekken als de aanvrager een crimineel feit heeft gepleegd.

Met het aanscherpen van het beleid wil het kabinet maximaal voorkomen dat personen die maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag vertonen in aanmerking komen voor verblijf in Nederland.

Inbreng van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de rapportagebrief over de aanpak van internationale misdrijven, de monitoring uitlevering Jean Claude I. en Jean Baptiste M., en de rapportage 2016 – Internationale Mensenrechtenprocedures.

De leden van de PVV-fractie willen graag weten hoe vaak het voorkomt dat een Nederlander slachtoffer wordt van een internationaal misdrijf in het buitenland, waarbij de autoriteiten in dat andere land de daders ongemoeid laten. Welke actie heeft de regering in die gevallen ondernomen om alsnog tot berechting over te gaan?

Op basis van verschillende internationale verdragen hebben staten zich veelal verplicht om internationale misdrijven te onderzoeken, met elkaar samen te werken en ervoor zorg te dragen dat daders van deze misdrijven hun strafrechtelijke verantwoordelijkheid niet ontlopen.

Indien blijkt dat er aanwijzingen zijn dat elders een internationaal misdrijf is gepleegd, en Nederland daarvoor rechtsmacht heeft omdat er sprake is van een Nederlands slachtoffer, dan zal Nederland daar in de regel zelf nader onderzoek naar doen, met het oog op mogelijke vervolging.

Er zijn geen exacte cijfers bekend over hoe vaak een Nederlander slachtoffer wordt van een internationaal misdrijf in het buitenland, en waarbij het land in kwestie geen actie wil ondernemen.

In de brief staat dat een groot deel van de zaken op grond van 1F van het Vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties (1F-zaken) die nu worden behandeld in Nederland, vreemdelingen (verdacht van oorlogsmisdrijven) betreft die niet kunnen worden uitgezet naar het land van herkomst omdat terugkeer in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Dit is een grote schande. Deelt u deze mening? En deelt u de mening dat de enige manier om deze oorlogsmisdadigers alsnog het land uit te zetten het opzeggen van het EVRM is? Zo nee, waarom niet?

Nog daargelaten of dit een oplossing zou zijn voor de gestelde problematiek, wenst het kabinet, zoals bij meerdere gelegenheden is toegelicht, geen mensenrechtenverdragen op te zeggen. Overigens moeten 1F’ers met een 3 EVRM beletsel zelfstandig Nederland verlaten, hiertoe voert de DT&V dan ook halfjaarlijks gesprekken met desbetreffende vreemdelingen.

Kent u de aflevering «Het kaf en het koren – de IND op zoek naar oorlogsmisdadigers» van 10 april 2017 (https://www.npo.nl/2doc/10-04-2017/KN_1688926)? Hoe worden deze 1F’ers aan de grens gekwalificeerd? Bent u bereid alles op alles te zetten oorlogsmisdadigers of mensen die hiervan verdacht worden zo snel mogelijk op te sporen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat de oorlogsmisdadigers of mensen die hiervan verdacht worden en daadwerkelijk het land uitgezet worden nooit meer kunnen terugkeren naar Nederland? Zo nee, waarom niet?

Wij zijn bekend met de documentaire «Het kaf en het koren» waar zicht wordt gegeven op de werkzaamheden van de Unit 1F.

Voor alle asielzoekers geldt dat de IND een screening uitvoert. Dit is een onderzoek dat de IND na de aanmeldfase van het asielproces uitvoert op basis van informatie uit het Identificatie- en Registratieproces, het aanmeldformulier en aanmeldgehoor, eventuele informatie van derden en informatie die voortkomt uit een naslag in sociale media. Deze informatie wordt in samenhang bezien waarbij specifieke aandacht bestaat voor signalen die kunnen wijzen op oorlogsmisdrijven maar ook op (identiteits-, nationaliteits- of visum-) fraude of bijvoorbeeld mensensmokkel- en handel. Bij aanwijzingen dat iemand zich schuldig heeft gemaakt aan mensenrechtenschendingen wordt een 1F-onderzoek opgestart. Naast deze screening, kunnen er ook tijdens de procedure of na de vergunningverlening signalen bij de IND binnenkomen waaruit 1F-indicaties naar voren komen. Te denken valt aan klik- of tipbrieven van burgers, slachtoffers/getuigen van 1F-misdrijven, meldingen vanuit de vreemdelingenketen, of andere overheidsinstanties.

Indien een vreemdeling artikel 1F Vlv krijgt tegengeworpen, dan volgt in de regel een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaren. In het geval de vreemdeling Nederland al heeft verlaten dan zal hij na de tegenwerping van artikel 1F Vlv ongewenst worden verklaard. Het verblijf in Nederland in weerwil van een ongewenstverklaring of zwaar inreisverbod is strafbaar krachtens artikel 197 Wetboek van Strafrecht.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de rapportagebrief over de aanpak van internationale misdrijven. Deze leden delen het standpunt dat Nederland geen vluchthaven is of wil zijn voor daders van internationale misdrijven. Met de instroom van vluchtelingen blijft het van belang dat er goede (achtergrond)controle plaatsvindt, daders worden opgespoord en slachtoffers kunnen rekenen op bescherming.

Voornoemde leden delen het uitgangspunt dat een verdachte wordt berecht in het land waar de internationale misdrijven zijn begaan. Als uitzetting naar eigen land niet mogelijk is vanwege artikel 3 EVRM, wordt beoordeeld of de verdachte in Nederland kan en moet worden vervolgd. In de rapportagebrief wordt aangegeven dat in 60 gevallen sprake is van artikel 1F en niet verwijderbaarheid vanwege artikel 3 EVRM. Is bekend in hoeveel gevallen van deze 60 er over wordt gegaan tot vervolging in Nederland? Wat zijn de redenen om wel of niet over te gaan op vervolging in Nederland? Zijn er in 2016 vreemdelingen met een 1F-status veroordeeld in Nederland?

Zoals ook in de rapportagebrieven is aangegeven, stelt de IND een 1F dossier ter beschikking aan het Landelijk Parket (LP), zodra een vreemdeling artikel 1F tegengeworpen heeft gekregen. Het cluster Internationale Misdrijven van het LP gaat vervolgens na of de 1F-gedragingen onder het aandachtsgebied van IM of onder een ander aandachtsgebied van het LP vallen (bijvoorbeeld mensenhandel/terrorisme). Daarna beoordeelt het cluster of Nederland rechtsmacht heeft over de gedragingen. Indien de 1F gedragingen onder de Nederlandse rechtsmacht vallen, analyseren het LP en het Team Internationale Misdrijven (TIM) van de politie de informatie en gaan zij na of aanvullende informatie beschikbaar is. Vervolgens beoordeelt het LP of er een (voorbereidend) onderzoek wordt gestart. Bij het maken van de keuze om een opsporingsonderzoek te starten brengen het LP en het TIM een prioritering aan, waarbij de criteria onder andere zijn: de ernst van de strafbare feiten en de vermoedelijke rol daarin van de verdachte, de slagingskans van de zaak (juridische haalbaarheid) en het (mogelijk) effect dat kan worden behaald.

Voor een deel van de dossiers die de IND aan het LP toestuurt, geldt dat sprake is van een belemmering voor opsporing en vervolging van deze zaken. Een belemmering kan tijdelijk zijn, bijvoorbeeld wanneer er onvoldoende zicht is op het verkrijgen van bewijs dat zich in een ander land bevindt. Deze dossiers kunnen op een later tijdstip opnieuw beoordeeld worden als er reële onderzoeksmogelijkheden in het buitenland zijn ontstaan. Er bestaat geen specifieke termijn voor het beoordelen van deze dossiers. Misdrijven die aangemerkt worden als genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen menselijkheid verjaren immers niet.

Zoals in de rapportagebrief over 2016 is aangegeven, zijn er in 2016 zes dossiers in behandeling genomen voor oriënterend onderzoek. Deze zaken worden momenteel nog onderzocht.

De aan het woord zijnde leden merken op dat in 2016 17 inkomende rechtshulpverzoeken zijn uitgevoerd door de medewerkers van het Team Internationale Misdrijven (TIM). Deze leden willen graag weten uit welke landen deze rechtshulpverzoeken afkomstig waren. Daarnaast zijn zij benieuwd of de uitvoering van deze verzoeken afdoende is geweest voor het land dat het verzoek deed.

De landen waarmee Nederland samenwerkt moeten kunnen rekenen op vertrouwelijkheid. Om deze reden is het niet wenselijk om gedetailleerde gegevens over deze verzoeken prijs te geven. Er worden door Nederland inkomende rechtshulpverzoeken uitgevoerd van met name Europese landen en het Internationaal Strafhof die strafrechtelijk onderzoek verrichten naar internationale misdrijven elders gepleegd en van bronlanden waar de IM-feiten zijn gepleegd en waar onderzoek naar wordt verricht. Rechtshulpverzoeken zijn maatwerk. Bovengenoemde inkomende rechtshulpverzoeken zijn afdoende uitgevoerd. Nederland zal zoveel mogelijk inspanningen verrichten om tot een succesvolle uitvoering van inkomende rechtshulpverzoeken te komen. Daarin zijn onder andere de bemiddelende rol die de Nederlandse ambassade in het betrokken land speelt en de contacten die er zijn op politieel en justitieel niveau tussen de beide landen van belang. Echter, het kan voorkomen dat er een juridische belemmering is om mee te werken aan een rechtshulpverzoek. In dit kader is relevant te noemen dat Nederland een van de initiatiefnemers is voor een multilateraal verdrag dat ziet op de versterking van de interstatelijke samenwerking in de opsporing en vervolging van internationale misdrijven, zoals genoemd in de Rapportagebrief 2016 (p. 9). Dit initiatief beoogt een uniform en modern kader te schetsen voor samenwerking terzake rechtshulp en uitlevering.

Aangegeven wordt dat het TIM in het afgelopen jaar geïnvesteerd heeft in het onderzoek naar de toepasbaarheid en geschiktheid van nieuwe analyse-tools voor «big data» op het gebied van internationale misdrijven. Deze leden vragen in hoeverre dit overeenkomt met de analyses van informatie die door Europol worden uitgevoerd. In hoeverre vindt er afstemming plaats tussen het onderzoek dat het TIM uitvoert en de kennis van Europol?

Per 1 mei jongstleden is het mandaat van Europol, voor onder andere genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid uitgebreid. Nederland zet zich ook binnen Europol actief in op dit dossier. Nederland en Duitsland hebben steun gekregen voor een analysepunt bij Europol, waar lidstaten informatie over internationale misdrijven kunnen aanleveren. De nadere uitwerking daarvan vindt momenteel plaats.

Europol ondersteunt de nationale opsporingsdiensten met de uitwisseling en analyse van informatie op het gebied van georganiseerde criminaliteit, terrorisme en andere vormen van ernstige criminaliteit waarbij twee of meer lidstaten betrokken zijn en waarbij een gezamenlijke aanpak noodzakelijk is. Op het gebied van internationale misdrijven kan Europol door middel van overkoepelende analyse verbanden leggen tussen door nationale war crimes units verzamelde informatie, zowel ter fine van voorbereidende als lopende opsporingsonderzoeken. Daarnaast kan Europol kennisproducten leveren, zoals operationele en strategische analyses. Dit heeft deels betrekking op verwerkingscapaciteit (Big Data Analyse) en deels op de doorontwikkeling van analyse-tools zoals semi-geautomatiseerde gelaatsvergelijkende software voor het analyseren van grote hoeveelheden foto- en videomateriaal.

De leden van de CDA-fractie vinden het positief dat Nederland de EU-dag tegen straffeloosheid heeft georganiseerd. U schrijft dat Nederland het belang van het inrichten van een war crimes unit onder de aandacht heeft gebracht. Bij wie heeft Nederland dat onder de aandacht gebracht en welke stappen worden ondernomen om hem ook echt op te richten? En indien hij niet is opgericht, wat is daarvan de reden? We weten toch al vijf jaar dat vele mensen in Syrië oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide plegen?

ISIS pleegt genocide in Irak en Syrië. Dat hebben het Europees parlement, het Amerikaanse congres en de Parlementaire Assemblee van de raad van Europa uitgesproken. Bij ISIS hebben zich ook Nederlanders aangesloten.

Nederland onderschrijft het belang van het inrichten van war crime units. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap is het belang van war crime units richting de overige lidstaten onderstreept op de EU dag tegen straffeloosheid en tijdens een raadswerkgroep in Brussel. Verder onderschrijft Nederland herhaaldelijk het belang van war crime units tijdens bijeenkomsten van het Europese Genocide Netwerk. Hieraan nemen EU lidstaten deel. Daarnaast is een aantal landen aanwezig als waarnemer, waaronder Canada, VS, Zwitserland en Noorwegen.

Hiermee wordt er op EU niveau aandacht besteed aan het belang van het oprichten van war crime units. Waarom een land uiteindelijk wel of niet ervoor kiest om war crime units in te richten is uiteindelijk een afweging die in dat land wordt gemaakt en afhangt van de omstandigheden aldaar.

Hoeveel mensen hebben zich bij ISIS aangesloten en hoeveel van hen worden vervolgd vanwege het plegen van genocide of het medeplichtig zijn aan genocide? Hoeveel mensen met een Nederlands paspoort zijn in ISIS gebied geweest en zijn daarna weer teruggekeerd naar Nederland? Wordt elk van deze mensen vervolgd? Zo nee, waarom niet?

Ca. 280 personen met de Nederlandse nationaliteit, individuen die vlak voor hun uitreis langdurig in Nederland woonachtig waren of sterke banden met Nederland onderhouden, zijn met jihadistische intenties uitgereisd naar Syrië en Irak (cijfers van juli 2017). Er zijn ca. 50 personen teruggekeerd. Iedere terugkeerder wordt in beginsel aangehouden voor verhoor en wanneer opportuun strafrechtelijk vervolgd. Daarnaast wordt van iedere terugkeerder een inschatting van mogelijke dreiging gemaakt en is de terugkeerder onderwerp van gesprek in het lokale casusoverleg (gemeente, politie, OM en evt. andere lokale en nationale organisaties).

Als er signalen zijn dat leden van ISIS zich schuldig hebben gemaakt aan (medeplichtigheid aan) genocide en Nederland heeft rechtsmacht (omdat het bijv. gaat om Nederlandse verdachten en/of verdachten die zich in Nederland bevinden) dan zal hier in de regel onderzoek naar worden gedaan. Op dit moment zijn er in Nederland nog geen personen vervolgd voor het plegen van genocide of medeplichtigheid aan genocide in relatie tot ISIS.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Rapportagebrief Internationale Misdrijven 2016. Deze leden hebben over dit onderwerp verschillende vragen.

Ten eerste hebben zij vragen over de positie van slachtoffers van internationale misdrijven. Deze leden vinden de positie van slachtoffers van groot belang, zeker gezien de ernst van internationale misdrijven. Juist in het veld van internationale misdrijven zijn getuigenissen van slachtoffers van groot belang. Kunt u toelichten hoe de positie van slachtoffers beschermd wordt? Bent u van mening dat juist Nederland als koploper bij de vervolging van internationale misdrijven ook de positie van slachtoffers en getuigen van internationale misdrijven moet waarborgen? Voornoemde leden constateren dat slachtoffers van internationale misdrijven geen beroep kunnen doen op het schadefonds geweldsmisdrijven en ook geen recht hebben op gratis rechtsbijstand. Dat laatste klemt vooral aangezien slachtoffers soms intensief worden gehoord. Bent u bereid deze knelpunten op te lossen?

De kwestie van de rechten van deze categorie slachtoffers heeft onze aandacht, waarbij de kanttekening gemaakt dient te worden dat het een complexe materie betreft.

Het is inderdaad zo dat slachtoffers van internationale misdrijven voor tegemoetkoming in de schade die zij door het delict hebben geleden tot dusver geen beroep hebben kunnen doen op het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De reden hiervoor is dat tegemoetkoming enkel mogelijk is indien de delicten zijn gepleegd in Nederland. Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken naar internationale misdrijven zien tot op heden op delicten die in het buitenland zijn begaan. De weg naar financiële vergoeding door zich te voegen in het strafproces als benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel te laten vorderen door het OM staat wel open.

In Nederland bestaat de mogelijkheid voor rechtsbijstand voor slachtoffers van internationale misdrijven, waarbij een aanvraag om een toevoeging op financiële draagkracht wordt getoetst en op de aanwezigheid van belangen in de Nederlandse rechtssfeer. Dit is de algemene regeling die geldt voor rechtzoekenden, waaronder ook slachtoffers. Indien er onvoldoende draagkracht is en er sprake is van een rechtsbelang dat in de Nederlandse rechtssfeer ligt en geen andere afwijzingsgrond uit artikelen 12 en 28 van de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb) van toepassing is, komen de rechtzoekenden in beginsel in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand volgens de Wrb. Daarnaast zijn er in Nederland mogelijkheden om (gratis) juridisch advies te krijgen van bijvoorbeeld Slachtofferhulp Nederland en het Juridisch Loket.

In een aantal specifieke gevallen wordt er niet getoetst aan de draagkracht. Voor het recht van slachtoffers van misdrijven tegen de zeden of geweldsmisdrijven (waartoe de meeste internationale misdrijven gerekend kunnen worden) op gesubsidieerde rechtsbijstand waarbij niet aan de draagkracht van betrokkene wordt getoetst (art. 44, vierde lid, Wrb3) is vereist dat betrokkene recht heeft op een tegemoetkoming van het Schadefonds. Zoals hierboven uiteengezet, komen slachtoffers van internationale misdrijven tot dusver niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming van het Schadefonds. Wij zijn bereid om de (financiële) positie van slachtoffers van internationale misdrijven in een strafrechtelijk proces nader te onderzoeken, en indien van toepassing, te onderzoeken hoe deze positie kan worden verbeterd. Over de uitkomst hiervan zult u nader worden geïnformeerd.

De leden van D66 stellen dat slachtoffers soms intensief worden gehoord. Wij wijzen erop dat in die situatie het slachtoffer optreedt als getuige. In de praktijk vinden de getuigenverhoren veelal plaats in de staat waar de getuige woont of verblijft. Als getuigen in Nederland worden verhoord dan kunnen zij aanspraak maken op vergoeding van de kosten die hiermee samenhangen op grond van de Wet tarieven in strafzaken. Deze kosten moeten worden onderscheiden van schade die een slachtoffer lijdt ten gevolge van het delict, ongeacht of het slachtoffer als getuige optreedt. Op grond van artikel 1 van de Wet tarieven in strafzaken worden vergoedingen toegekend voor tijdverzuim alsmede voor daarmede verband houdende noodzakelijke kosten, en voor gemaakte reis- en verblijfkosten, «voor zover voortvloeiende uit een verzoek of opdracht van de justitie».

Voorts hebben de leden van de D66-fractie een aantal vragen over de Rapportagebrief Internationale Misdrijven. Zo lezen zij dat één onderzoek in 2016 niet is voortgezet omdat de verdachte zich niet meer in Nederland bevindt. Is deze zaak dan wel overgedragen aan een ander land?

Nee, dit was geen optie gelet op de huidige situatie in het betreffende land.

Deze leden lezen dat het in internationale misdrijfzaken een langdurig en ingewikkeld proces is om voldoende bewijs te vergaren en dat er veel capaciteit opgaat aan eerder gestarte opsporingsverzoeken en aan het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17. Voornoemde leden vragen of er dan wel voldoende capaciteit is bij het TIM. Kan er bijvoorbeeld voldoende gebruik gemaakt worden van social media bronnen om bewijs te vergaren?

Het TIM bestaat formatief uit 31 FTE. Deze capaciteit is de afgelopen jaren deels ingezet ten bate van het MH17 onderzoek. Daarnaast levert het TIM, waar nodig, bijstand aan overige werkzaamheden van de Nationale Politie, zoals ondersteuning bij de vluchtelingenstroom. Wanneer het gaat om het vergaren van informatie uit social media heeft het TIM expertise van internationale misdrijven, de Arabische taal alsmede de regio ingehuurd.

Nederland investeert aanzienlijk in de opsporing van daders van internationale misdrijven.

Er bestaat daarom nu geen noodzaak om meer te investeren in extra formatie op het gebied van opsporing en vervolging van internationale misdrijven.

De leden van de D66-fractie hebben voorts een aantal vragen over het gebruik van artikel 1F van het VN Vluchtelingenverdrag. Deze leden delen de opvatting dat Nederland geen vrijhaven mag zijn voor oorlogsmisdadigers. Echter, het beleid om het Ambtsbericht 2000 over de Afghaanse veiligheidsdiensten zo categorisch toe te passen vinden deze leden niet passen in onze rechtsstaat. Klopt het dat de Europese Commissie over dit beleid vragen heeft gesteld en overweegt een infractieprocedure hierover te starten? Voornoemde leden lezen ook dat het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om artikel 1F tegen te werpen ter toetsing voorgelegd wordt aan de rechter als de betrokken vreemdeling in beroep gaat.

Bij ons bestaat niet het beeld dat de Europese Commissie overweegt om een infractieprocedure te starten. Het klopt dat de Europese Commissie in januari 2016 aan Nederland vragen heeft gesteld naar aanleiding van enkele klachten en twee vragen van leden van het Europees parlement.4 Nederland heeft daarop geantwoord waarin ten algemene is toegelicht dat in Nederland in iedere zaak waarin art. 1F Vlv wordt toegepast een individuele beoordeling plaatsvindt en waarin uiteen is gezet op welke wijze deze beoordeling bij (onder)officieren van de KhAD/WAD wordt verricht. De Europese Commissie is aldus bekend met het Nederlandse beleid en de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over dit onderwerp. Sindsdien heeft Nederland hierover geen vragen meer ontvangen van de Europese Commissie. Overigens heeft de Commissie eerder – in reactie op de vragen van het Europees parlement – reeds te kennen gegeven dat zij op de hoogte is van de Nederlandse praktijk.

De aan het woord zijnde leden hebben daarnaast een aantal vragen over de VN-databank voor bewijsmateriaal van ernstige misdaden die in Syrië zijn gepleegd. Het is deze leden nog onvoldoende duidelijk hoe deze databank precies in zijn werk zal gaan. In hoeverre hebben landen toegang tot deze databank en wordt vertrouwelijke informatie gewaarborgd? Deze leden begrijpen dat Nederland op 9 maart 2017 een expertconferentie over deze databank heeft gehouden. Wat is hieruit gekomen en wanneer zal deze databank volledig operationeel zijn?

Het International, Impartial and Independent Mechanism (IIIM), is in december 2016 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in het leven geroepen en zal een centrale functie voor het verzamelen, opslaan en analyseren van bewijs krijgen. De bank bevindt zich momenteel nog in de oprichtingsfase. In januari van dit jaar zijn de zogeheten «Terms of Reference» gepresenteerd. Hierin is opgenomen dat bewijsvergaring met name gericht zal zijn op genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. Veel aspecten van het mechanisme zijn nog onbekend, zoals op welke wijze landen toegang zullen hebben tot de databank. Het mechanisme zal alleen informatie delen met landen waar internationale mensenrechtenstandaarden worden gerespecteerd, zoals het recht op een eerlijk proces en waarbij de doodstraf niet kan worden toegepast voor misdrijven waar het mechanisme bewijs voor zal verzamelen.

Voor het Nederlandse OM en politie zou dit mechanisme een rol kunnen spelen bij het vormen van een zaak. Hierbij is het van groot belang dat de informatie die wordt verkregen van dit mechanisme voldoende betrouwbaar is. Dit hangt weer samen met de waarborgen die door het mechanisme worden gesteld aan verkregen informatie. Het bieden van voldoende waarborgen voor vertrouwelijke informatie vormt dan ook één van de belangrijkste pijlers van het mechanisme.

Tijdens de expertmeeting omtrent dit mechanisme, die op 9 maart jl. plaatsvond, waren onder andere het Nederlandse OM, politie en NFI aanwezig. Deze bijeenkomst was onder andere gericht op het uitwisselen van expertise en ervaring in het opsporen en vervolgen van internationale misdrijven. Tijdens deze meeting is het belang van voldoende waarborgen voor vertrouwelijke informatie eveneens naar voren gebracht door verschillende deelnemers. Nederland blijft zich sterk inzetten voor een spoedige totstandkoming van de bewijzenbank zowel met een snelle financiële bijdrage (EUR 1 mln), als met een voortdurende lobby voor brede politieke en financiële steun en het delen van kennis.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Rapportagebrief internationale misdrijven en hebben een aantal vragen over Afghaanse 1F-ers. Velen van hen hebben collectief de 1F status gekregen omdat zij werkzaam zijn geweest bij de Khad/WAD, de Afghaanse geheime dienst in de jaren «80. Nederland is hierin uniek. Waarom houdt de regering hier nog altijd aan vast?

Er is geen ander Europees land dat destijds (eind jaren 90) geconfronteerd is met een dermate hoge instroom van onderofficieren en officieren van de KhAD/WAD als Nederland. De notie van speciaal 1F-beleid -nog afgezien van de vraag of dat überhaupt gebruikelijk is in de andere Europese landen- is dan al minder aanwezig. Het is overigens niet zo dat andere (Europese) landen artikel 1F Vlv niet aan voormalige KhAD/WAD tegenwerpen. Canada maakt gebruik van designated regimes en kent het tegenwerpen van artikel 1F Vlv op basis van lidmaatschap en functie.5

Er is geen sprake van een collectieve 1F-tegenwerping; een artikel 1F Vlv tegenwerping gebeurt altijd op individuele gronden. Ten aanzien van de onderofficieren en officieren van de veiligheidsdiensten van het communistische regime in Afghanistan, de KhAD/WAD geldt het (bijzondere) 1F-beleid dat artikel 1F van het Vlv wordt tegengeworpen wanneer uit de verklaringen van de vreemdeling kan worden geconcludeerd dat hij uit hoofde van zijn functie(s) en werkzaamheden voor de KhAD/WAD zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen zoals beschreven in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 29 februari 2000. De vreemdeling wordt hierbij uitgebreid in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat hem dit niet kan worden tegengeworpen. Daarnaast heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) geoordeeld dat het (bijzondere) 1F-beleid inzake (onder)officieren van de KhAD/WAD in overeenstemming is met de door het Hof van Justitie van de EU6 voorgeschreven individuele toets, die inhoudt dat een vreemdeling aan de hand van de specifieke feiten van het concrete geval individueel verantwoordelijk moet kunnen worden gesteld voor door – in dit geval – de KhAD/WAD gepleegde misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vlv.7

Gecombineerd met het beletsel van artikel 3 EVRM heeft deze status ertoe geleid dat vele mensen al 20 jaar in Nederland in een juridisch limbo verkeren. Hoe kan het dat zij noch vervolgd en veroordeeld zijn maar ook geen buitenschuld-vergunning hebben gekregen? Zijn er Afghaanse 1F’ers die wel een buitenschuldvergunning hebben gekregen?

Het strafrecht en het vreemdelingenrecht zijn wezenlijk verschillende rechtsgebieden: strafrechtelijk onderzoek en vervolging kan om tal van redenen uitgesloten, onhaalbaar of niet opportuun zijn, terwijl desalniettemin op goede gronden van (zeer) sterke aanwijzingen – genoemde «ernstige redenen» – in de zin van artikel 1F Vlv kan worden gesproken.

Een vreemdeling aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen wordt beschouwd als een gevaar voor de openbare orde als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, Vw. Reeds hierom komt een vreemdeling aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van buitenschuld. Wel kan een vergunning worden verleend aan een vreemdeling aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen op grond van de duurzaamheids- en proportionaliteitstoets. Daartoe is vereist dat vanwege artikel 3 EVRM voor de duur van minimaal tien jaar de vreemdeling niet uit Nederland kan vertrekken en deze daarnaast zich in Nederland in een uitzonderlijke situatie bevindt. Vanwege de ernst van de verweten gedragingen wordt op voorhand aan de belangen van de Staat groot gewicht toegekend. Het gaat bij artikel 1F Vlv immers zonder uitzondering om zeer ernstige misdrijven. Telkens wordt een afweging gemaakt tussen de aard en ernst van de 1F tegenwerping en de individuele belangen en bijzondere situatie waarin de 1F’er verkeert. Alle elementen worden daarin meegenomen, dus ook medische en sociale factoren, zoals de vraag of het gezinsleven buiten Nederland uitgeoefend kan worden (wanneer gezinsleden van een 1F’er rechtmatig verblijf hebben, betekent dit namelijk niet dat tevens aan de 1F’er verblijf moet worden toegestaan). In de zaken waarin een vergunning op grond van duurzaamheid en disproportionaliteit is verleend, heeft zo’n belangenafweging plaatsgevonden en is geoordeeld dat de individuele zaken dusdanig uitzonderlijk (schrijnend) en onderscheidend waren om disproportionaliteit aan te nemen.

Tot nu toe is in ongeveer 10 1F-zaken een vergunning verleend op grond van de duurzaamheids- en proportionaliteitstoets.

Daarnaast zijn deze leden benieuwd naar uw reactie op de recente kritiek op het ambtsbericht waarop deze collectie 1F-status op gebaseerd. Dr. Joost Brouwer concludeerde dat er sprake is van grote misinterpretatie en mogelijk zelfs fraude op het ministerie. Gezien de voortdurende kritiek, ook van UNHCR en Amnesty op dit ambtsbericht en deze collectieve 1F-status, vragen voornoemde leden of het tijd is voor een herziening van dit ambtsbericht. Een nieuw ambtsbericht met openbare bronnen en individuele beoordeling van deze groep mensen zou volgens deze leden een hoop zorgen wegnemen. Waarom is de regering hierin zo onbeweeglijk?

De informatie in het ambtsbericht wordt gedragen door de daaraan ten grondslag liggende stukken. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd na raadpleging van de onderliggende stukken.8 De suggestie dat bij het opstellen van het ambtsbericht door het Ministerie van Buitenlandse Zaken sprake is van grote misinterpretatie en mogelijk zelfs fraude, volgen wij niet. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen die aanleiding geven tot nieuw onderzoek en er is dan ook geen reden voor een nieuw ambtsbericht over dit onderwerp.

Uw Kamer weet dat het staande praktijk is dat nadere informatie die daartoe aanknopingspunten biedt wordt betrokken bij de beoordeling van beleid en besluitvorming. Naar aanleiding van de discussie over het ambtsbericht KhAD/WAD vanwege de UNHCR note 2008 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in een brief aan uw Kamer van 7 januari 2010 alle leden van de toenmalige vaste Kamercommissie uitgenodigd tot vertrouwelijke inzage van de onderliggende stukken van het met UNHCR gevoerde overleg en het door BZ verrichte aanvullende onderzoek. Enkele Kamerleden, waaronder een lid van uw fractie, hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.9

Verder stuit onderzoek van het ambtsbericht van februari 2000 en hiermee het opstellen van een nieuw ambtsbericht op de volgende bezwaren:

  • De betrouwbaarheid en objectiviteit van thans te raadplegen terzake kundige bronnen kan niet afdoende worden gegarandeerd aangezien het Nederlandse beleid (ten aanzien van Afghaanse asielzoekers die verdacht worden van mensenrechtenschendingen, dat onder andere gedragen wordt door dit ambtsbericht) internationaal bekend is;

  • Daarnaast maakt het verstrijken van de tijd betrouwbaar onderzoek steeds moeilijker.

Genoemde bezwaren voor onderzoek naar het ambtsbericht zullen onverkort gelden voor een (eventuele) commissie.

Het valt de leden van de SP-fractie op dat er in Nederland nauwelijks 1F’ers worden veroordeeld. Het is goed dat er aandacht binnen de IND is voor mogelijke 1F’ers en deze leden hopen dat dit voortduurt. Hoe wordt gewaarborgd dat deze kennis waar de afgelopen tijd aan is gewerkt, ook in de organisatie blijft en niet weer verloren gaat nu er veel mensen bij de IND vertrekken? Blijven de 1F units op gelijke sterkte?

Bij Unit 1F werken speciaal hiervoor opgeleide medewerkers met veel ervaring. Zoals eerder met uw Kamer gewisseld betrof het vertrek van medewerkers bij de IND – vanwege de gedaalde instroom – extern ingehuurde krachten.10 Dit had geen betrekking op de formatie van Unit 1F. De formatie van Unit 1F is voor het huidige werk afdoende.

Recent veroordeelde Oostenrijk wel een Syrische vluchteling voor oorlogsmisdaden. De aan het woord zijnde leden vernemen graag waarom dit in Nederland niet gebeurt. Vluchten er geen oorlogsmisdadigers naar Nederland? Of zijn er andere belemmeringen waardoor goed onderzoek niet mogelijk is?

Ten opzichte van 2015 was in 2016 een stijging te zien van de opsporingsonderzoeken met betrekking tot het conflict in Syrië. Over het aantal onderzoeken naar feiten gepleegd in Syrië kan geen gedetailleerde informatie worden gegeven. Echter, de inzet van politie en OM is sterk gericht op het traceren van mogelijke daders van internationale misdrijven in de huidige asielzoekersstroom, uit bijv. Syrië, die zich momenteel in Nederland bevinden. Dit blijkt onder andere uit de in de rapportagebrief 2016 genoemde werkgroep actuele conflicten, waar juist wordt ingezoomd op onder meer Syrië (en Irak).

Hierbij is het wel zo dat onderzoeken naar feiten gepleegd in Syrië ingewikkeld zijn, onder meer omdat er een gewapend conflict gaande is in Syrië en het niet mogelijk is om onderzoek ter plaatse te doen. Daarnaast is rechtshulp op dit moment niet mogelijk met Syrië. Bovendien willen Syrische getuigen die momenteel bijv. in Nederland verblijven in voorkomende gevallen niet verklaren omdat ze vrezen voor de veiligheid van hun familie in Syrië.

Graag delen deze leden ook de zorgelijke signalen die zijn binnengekomen over een groep mensen die wellicht oorlogsmisdaden hebben begaan. Tamils uit Sri Lanka hebben soms, niet altijd, banden met de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). Klopt het dat in Sri Lanka de heersende opvatting is dat alle Tamils banden hebben met de LTTE en oorlogsmisdaden hebben begaan? Klopt het dat zij, vooral bij terugkeer, stelselmatig vervolgd worden? Bij voornoemde leden is het signaal binnengekomen dat de Sri Lankaanse ambassade actief bezig zou zijn met onderzoek naar de asielmotieven van mensen die terug naar Sri Lanka worden gestuurd met een laisser-passez. De ambassade zou advocaten en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) vragen naar het asieldossier en heimelijk de presentatie van vreemdelingen aan de ambassade opnemen. Als deze informatie wordt doorgespeeld aan de Sri Lankaanse overheid lopen Tamils bij terugkeer groot gevaar. Herkent u deze signalen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Bent u bereid uitzetting van Tamils naar Sri Lanka gedurende dit onderzoek op te schorten?

Mij is geen informatie bekend waaruit blijkt dat elke Tamil bij terugkeer het risico loopt het slachtoffer te worden van vervolging dan wel van een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling. Evenmin is mij informatie bekend dat in Sri Lanka alle Tamils in verband worden gebracht met oorlogsmisdaden. Dit blijkt in ieder geval niet uit openbare informatiebronnen of uit recente jurisprudentie.

De Sri Lankaanse autoriteiten hebben DT&V niet gevraagd om asiel gerelateerde informatie te overleggen bij het verkrijgen van vervangende reisdocumenten voor Sri Lankaanse vreemdelingen. Door DT&V is in dergelijke procedures ook nimmer asiel gerelateerde informatie verstrekt aan de Sri Lankaanse autoriteiten.

Wel heeft de DT&V vernomen dat het is voorgekomen dat de autoriteiten van Sri Lanka in het kader van vrijwillig vertrek via IOM gevraagd zouden hebben om informatie omtrent de asielprocedure te overleggen. IOM deelt geen informatie met betrekking tot de verblijfsachtergrond van de aanvrager met ambassades, in dit specifieke geval is er navraag gedaan en ook hier geeft het IOM aan deze gegevens niet te hebben verstrekt. IOM heeft geen actieve rol tijdens interviews met migranten, aangezien een migrant die vrijwillig wenst te vertrekken zelf verantwoordelijk is voor het verkrijgen van een reisdocument en de beantwoording van eventuele aanvullende vragen. Indien dergelijke informatie wordt gevraagd, wordt uitgelegd dat IOM geen toestemming heeft om dergelijke informatie te delen en verwijst IOM naar de aanvrager. Inmiddels heeft de DT&V van IOM vernomen dat er nadien ook contact is geweest waarbij niet meer aan IOM gevraagd is naar asiel gerelateerde informatie bij het verstrekken van een laissez-passer voor vrijwillig vertrek.

Ten slotte vestigen de leden van de SP-fractie graag nog de aandacht op de recente uitspraak Chavez-Vilchez van het Europese Hof van Justitie. Het Hof oordeelde dat ook ouders zonder verblijfsrecht die praktisch alleen verantwoordelijk zijn voor de zorg van een kind met het unieburgerschap, wel verblijfsrecht in de EU toekomt. Een baanbrekende uitspraak. In het schriftelijk overleg over de JBZ-Raad op 18 mei 2017 (JBZ-onderwerpen op het terrein van asiel- en vreemdelingenbeleid) gaf de regering aan dat zaken in afwachting van nieuw beleid worden aangehouden. Is er inmiddels al zicht op wanneer hierover meer duidelijkheid zal zijn?

Inmiddels is het arrest Chavez-Vilchez omgezet in beleid. Uw Kamer is hier inmiddels over geïnformeerd bij brief van 14 juli 201711. Alle aangehouden zaken zijn inmiddels opnieuw in behandeling genomen en worden beoordeeld op basis van het nieuwe beleid.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de monitoring-rapporten voor de uitgeleverde Rwandezen I. en M. Zij hebben eerder bezwaar gemaakt tegen de uitlevering van de Rwandese I. en M. aan Rwanda. De reden is dat zij niet overtuigd zijn dat verdachten van genocide in Rwanda een eerlijk proces krijgen. De redenen voor deze twijfel daaraan is destijds duidelijk onderbouwd. Niettemin is aan die argumenten voorbij gegaan en is toch tot uitlevering overgegaan.

Deze leden achten het in elk geval een goede zaak dat er monitoring is, al zijn er nu alleen rapporten over de eerste maand. We zijn inmiddels bijna een half jaar verder. Wanneer komen de volgende rapporten?

De rapporten zijn ontvangen en inmiddels gepubliceerd op de website van de rijksoverheid, zoals is toegezegd per brief van 29 maart 2017.

In het rapport staat dat de Nederlandse ambassade heeft toegezegd gevolg te geven aan het verzoek van dhr. I. om vertegenwoordigd te worden door zijn Nederlandse advocaten. Volgens de Nederlandse advocaten is er niets met dit verzoek gedaan. De monitoring-rapporten zijn zelfs niet aan de advocaten toegezonden. Er heeft niemand contact opgenomen met de advocaten over dit verzoek om dit te bespreken. Er is alleen verzocht het dossier op te sturen, volgens de advocaten in Nederland. De cliënten zelf hebben overigens geen concept-rapporten van de monitoring ontvangen. Hoe zit dit nu? Op welke manier is aan het verzoek van I. gevolg gegeven?

De Nederlandse advocaten hebben tijdens de uitleveringsprocedure aangegeven dat zij hun cliënten ook in Rwanda zouden willen ondersteunen. Kort na de overdracht van de heren I. en M. is daarom door een van mijn medewerkers de procedure van inschrijving als advocaat in Rwanda uitgelegd. Eind november 2016 is aan de Nederlandse advocaten gevraagd of zij zich reeds hadden ingeschreven bij de Rwandese Orde der Advocaten en is (nogmaals) aangeboden de visumprocedure in Rwanda vanuit de ambassade te ondersteunen. De Nederlandse ambassade kan een dergelijk proces ondersteunen. Het initiatief ligt echter bij de advocaten. De Nederlandse advocaten hebben zich tot op heden niet ingeschreven bij de Rwandese Orde van Advocaten.

De door het ICJ opgemaakte monitoringsrapporten zijn bedoeld om te rapporteren aan mijn ministerie over het verloop van het proces. De rapporten worden vervolgens openbaar gemaakt, en zijn daarmee toegankelijk voor eenieder, ook voor de Nederlandse advocaten. De heren I. en M. worden door het ICJ gevraagd naar hun visie op het verloop van het proces. Het ICJ geeft deze gesprekken weer in hun monitoringsrapporten. Het ICJ legt de monitoringsrapporten voor aan de heren I. en M. zodat zij kunnen aangeven welke passages zij niet gepubliceerd willen hebben. Dhr. I. heeft hiervan reeds gebruik gemaakt.

Uit de rapporten blijkt dat personeel van de Nederlandse ambassade heeft aangeven dat zij de beide heren zouden bezoeken in de gevangenis. Is dit inmiddels inderdaad gebeurd en wat kunt u hierover vertellen? Hoe zijn de omstandigheden in de gevangenis? Wat zeggen de beiden heren hier over aan de ambassade?

De staf van de Nederlandse ambassade heeft inderdaad een bezoek gebracht aan de gevangenis waar de heren I. en M. zich bevinden. Tijdens de procedure is er geen twijfel geweest over de vraag of de omstandigheden in de gevangenis aan de internationale standaarden zouden voldoen. De heren I. en M. werden in dezelfde gevangenissen gedetineerd als de gedetineerden van het Rwanda-tribunaal. Deze gevangenissen voldoen ruim aan de internationale standaarden. De heren I. en M. waren tijdens het bezoek van de staf van de ambassade tevreden over de detentiefaciliteit en behandeling/gevangenisregime op de zogenoemde Transfer Wing.

De heer I. geeft in het rapport aan dat de hem toegewezen advocaat eerder elf jaar als aanklager heeft gewerkt en hartelijk omging met de aanklager in de zaak tegen I. Ook beklaagt hij zich erover dat deze advocaat er bij hem op aangedrongen heeft schuld te bekennen. Deze advocaat zou ook de zusters van I. bewogen hebben bij hem hierop aan te dringen.

Dhr. I. geeft ook aan dat hij niet vrij was zelf een advocaat te kiezen, maar in zijn keuze beperkt was tot een lijst van 68 advocaten. Tijdens het schrijven van de monitoring rapporten waren de advocaten van beiden ook nog niet betaald. Advocaten die dhr. I. vrijwillig zouden kunnen verdedigen, worden bovendien niet tot de gevangenis toegelaten. I. heeft ook aangegeven dat hij niet in een veilige omgeving – dus zonder dat anderen mee konden luisteren – met zijn advocaat kon spreken.

Deze bevindingen uit de monitoringsrapporten passen in het beeld dat de leden van de ChristenUnie-fractie eerder geschetst heeft van de Rwandese justitie. Op papier is alles prima geregeld, maar in de werkelijke uitvoering krijgen verdachten van genocide geen eerlijke kans. Hoewel u dit weet, heeft u besloten tot uitlevering. Daarmee heeft u een zekere verantwoordelijkheid op zich genomen. Graag horen deze leden hoe u daar nu verder uitvoering aan geeft.

Voorafgaand aan de uitlevering hebben de rechter (in meerdere instanties) en mijn ambtsvoorganger getoetst aan de waarborgen van het EVRM. Daar is niet gebleken van een voltooide dan wel dreigende flagrante schending van fundamentele rechten, welke de uitlevering zou verhinderen. Daarnaast heeft Rwanda garanties gegeven betreffende het proces van de heren. I. en M. Omdat de heren I. en M. de eerste personen zijn die door Nederland naar Rwanda werden uitgeleverd is besloten dit proces te monitoren en de rapporten openbaar te maken.

Uit de monitoringsrapporten is mij niet gebleken van schendingen van het recht op een eerlijk proces, noch van problemen die niet binnen het Rwandese strafrechtsysteem zouden kunnen worden opgelost. De advocaten hebben inmiddels hun betaling ontvangen en dhr. I. is gewisseld van raadsman. De gegeven garanties worden door Rwanda nagekomen. Zoals reeds eerder is laten weten zal, mocht uit de monitoring toch blijken dat er flagrante schendingen plaatsvinden van het recht op een eerlijk proces, allereerst moeten worden gekeken of deze inbreuken binnen de strafprocedure in Rwanda kunnen worden geadresseerd en adequaat kunnen worden verholpen. Mocht in de toekomst toch sprake lijken te zijn van flagrante inbreuken op een eerlijk proces die niet binnen het Rwandese strafproces worden geadresseerd en adequaat worden verholpen, zal de Nederlandse ambassadeur in gesprek gaan met de Rwandese Minister van Justitie en zullen eventueel verdere diplomatieke stappen worden gezet.

Indien hier behoefte aan bestaat in uw Kamer, zijn wij bereid om een toelichting te laten geven door medewerkers van mijn ministerie en het Openbaar Ministerie over de uitleveringsprocedure naar Rwanda en eventueel andere vragen die hieromtrent leven in uw Kamer.

Wat kunnen de uitgeleverde heren overigens doen naar aanleiding van de monitoring-rapporten? Staat er nog een rechtsmiddel open voor I. en M. of kunnen zij gehoord worden?

Wanneer de heren I. en M. van mening zijn dat er inbreuk wordt gemaakt op het recht op een eerlijk proces, hebben zij de mogelijkheid om dit in het Rwandese strafproces in te brengen. Bovendien zouden zij een (Nederlandse) advocaat kunnen inschakelen wanneer zij van mening zijn dat de Nederlandse staat zou moeten ingrijpen.

Hoe oordeelt u over het feit dat nu blijkt dat er nog altijd heel veel onderzoek in de zaken van I. en M. schijnt verricht te moeten worden? De rechtszaak is nog steeds niet begonnen. Hoe verhoudt zich dit tot de haast waarmee de Minister van justitie de beide heren vorig jaar heeft uitgeleverd? Grond voor die uitlevering was toch dat er voldoende bewijs aanwezig was? Op deze vragen willen de leden van de ChristenUnie-fractie graag antwoorden.

Dat er nog veel onderzoek moet worden gedaan in de zaken van I. en M. is niet ongebruikelijk. Uitlevering kan worden gevraagd op het moment dat er voor de verzoekende staat voldoende aanleiding is om een persoon in voorlopige hechtenis te houden. Voor een uitlevering is niet noodzakelijk dat de verzoekende staat bewijs aanlevert. Mijn ambtsvoorganger heeft reeds op 29 april 2015 en op 3 juni 2015 beslist dat de heren I. en M. uitgeleverd konden worden aan Rwanda. Op 5 juli 2016 heeft het gerechtshof geoordeeld dat uitlevering aan Rwanda mogelijk was. In november zijn I. en M. uitgeleverd. Van haast is in dit proces dan ook zeker geen sprake geweest.