Kamerstuk 34775-IV-40

Lijst van vragen en antwoorden over de gezamenlijke Koninkrijksreactie op de evaluatie van de justitiële Rijkswetten

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2018

Gepubliceerd: 30 mei 2018
Indiener(s): Alexander Pechtold (D66)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34775-IV-40.html
ID: 34775-IV-40

Nr. 40 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 1 juni 2018

De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 27 maart 2018 inzake de gezamenlijke Koninkrijksreactie op de evaluatie van de justitiële Rijkswetten (Kamerstuk 34 775 IV, nr. 35).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 mei 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Pechtold

Adjunct-griffier van de commissie, De Vos

1

Welk tijdpad wordt er gehanteerd voor de uitwerking van de verschillende aanbevelingen?

Antwoord 1:

De landen hebben ieder een eigen verantwoordelijkheid voor de uitwerking van de verschillende aanbevelingen. In JVO (Justitieel Vierpartijen Overleg) verband zal worden toegezien op de voortgang en worden hierover afspraken gemaakt. Zo is tijdens het JVO van januari 2018 afgesproken dat een inventarisatie van de nog te implementeren uitvoeringswetgeving per land (zoals aangekaart in de aanbevelingen) tijdens het aankomende JVO in juli, zal worden behandeld.

2

Op welke onderdelen moet de Nederlandse taal worden gehanteerd?

Antwoord 2:

In artikel 9 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie is bepaald dat het Hof en de Gerechten in eerste aanleg uitspraak doen in het Nederlands. Opgemerkt zij dat in hetzelfde artikel is bepaald dat overigens de voertalen bij het Hof en de Gerechten in eerste aanleg Engels, Nederlands en het Papiaments zijn. Voor het overige bevatten de door de evaluatie bestreken justitiële Rijkswetten geen rechtstreekse verplichtingen om de Nederlandse taal te hanteren.

Voor de aanstelling als politieambtenaar is vereist dat bij een taalvaardigheidsonderzoek een bepaald minimum wordt behaald (art. 4.2, aanhef en onder a, van de Onderlinge regeling kwaliteitseisen, opleidings- en trainingsvereisten politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba; Stcrt. 2010, nr. 11398). Indien niet aan deze minimumnorm wordt voldaan, moet worden aangenomen dat de kandidaat in onvoldoende mate het Nederlands beheerst. In een dergelijk geval kan dan ook geen aanstelling volgen.

De landen hebben in gezamenlijkheid afspraken gemaakt over de minimumnorm. Het College van Korpschefs heeft hiermee ingestemd, waarna ook de ministers van Justitie (en Veiligheid) in het JVO hiermee hebben ingestemd. De minimumnormen voor taalvaardigheid waaraan de kandidaat-aspirant dient te voldoen zijn voor spreekvaardigheid in het Papiaments, Nederlands en Engels niveau B1 en voor schrijfvaardigheid in het Nederlands niveau B1. Niveau B1 staat gelijk aan «onafhankelijk gebruiker», een intermediair niveau dat geenszins gelijk is aan de beheersing als moedertaal.

3

Op welke manier wordt geborgd dat in de toekomst wel afdoende middelen beschikbaar worden gesteld voor het adequaat functioneren van de justitiële instellingen?

Antwoord 3:

Vooropgesteld dient te worden dat het beschikbaar stellen van de afgesproken middelen de verantwoordelijkheid is van de individuele landen. Het is van belang is dat de begrotingen van justitiële instellingen tijdig en binnen de bestaande systematiek worden opgesteld. Daardoor kan bijtijds overleg en afstemming met de ministers plaatsvinden en kunnen de begrotingen tijdig worden vastgesteld. Ook hebben de justitiële instellingen op verzoek van het JVO meerjarige financiële kaders opgesteld. Dit biedt de landen voor een langere termijn inzicht in de verwachte benodigde middelen. Daarnaast wordt binnen JVO verband de goedkeuring van de begrotingen en de beschikbaarstelling van middelen gemonitord.

4

Op welke manier wordt opvolging gegeven aan de aanbeveling dat de organisatie van de korpsen zo snel mogelijk verder dient te worden ontwikkeld?

Antwoord 4:

Vooropgesteld dient te worden dat de (door)ontwikkeling van de korpsen binnen de autonome verantwoordelijkheid van de landen valt. De Nederlandse verantwoordelijkheid betreft daarmee primair het Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN) waar volop wordt geïnvesteerd in de doorontwikkeling zowel in kwaliteit als kwantiteit van capaciteit en middelen. Op grond van de Rijkswet Politie levert het Ministerie van Justitie en Veiligheid als vakdepartement inzet door middel van regionale politiesamenwerking, door het delen van kennis en expertise en door middel van de kwaliteitsimpuls politieopleidingen. Het streven is om lokaal te investeren in lokale expertise zodat op termijn incidentele politiële bijstand vanuit de Nationale Politie kan worden verminderd. Ook het KPCN kan putten uit een sterke regionale samenwerking tussen de korpsen.

5

Welke betekenisvolle stappen kunnen nu al worden gezet voor het effectief en efficiënt functioneren van de Rijkswet?

Antwoord 5:

Ook de uitwerking van de Rijkswet Politie (bijvoorbeeld door middel van totstandkoming van Landsverordeningen Politie) valt binnen de autonome verantwoordelijkheid van de landen. Tijdens het aankomende JVO zal de voortgang van de nog te implementeren regelgeving worden besproken (zie antwoord op vraag 1). Ik zal hier nadrukkelijk de aandacht voor vragen.

Door het stimuleren van regionale samenwerking, de kwaliteitsimpuls politieopleidingen en het leveren van onderlinge bijstand worden op dit moment al betekenisvolle stappen gezet (zie ook het antwoord op vraag 4). Daarnaast heeft het JVO (januari 2018) de opdracht gegeven aan het College van Korpschefs om een werkgroep samen te stellen voor het opstellen van een visie op toekomstige recherchesamenwerking. In het JVO van juli 2018 zal de werkgroep haar voorstel presenteren aan het JVO.

6

Welke oorzaken kunnen worden benoemd voor de frequente wisseling van personele bezetting?

Antwoord 6:

Zoals in de beleidsreactie reeds is verwoord is het beleid binnen de korpsen over personele bezetting een autonome aangelegenheid van de landen. Wat Sint Eustatius en Saba betreft is in 2010 gekozen voor de inzet van KMar officieren als teamleider Basis Politie Zorg op deze eilanden. Deze officieren rouleren in de voor de KMar gebruikelijke frequentie. Hiermee werd invulling gegeven aan de uitdrukkelijke wens van de Gezaghebbers van beide eilanden.

In het kader van het kwaliteitstraject start dit jaar een MD traject gericht op strategisch leidinggevenden, zodat de landen met elkaar komen tot een pool van potentieel leidinggevenden voor de politie.

7

Waarom wordt er niet voor gekozen de wetgeving ook in het Papiaments en Engels beschikbaar te stellen?

Antwoord 7:

Het is aan de landen zelf om te bepalen in welke taal of talen zij hun eigen wetgeving vaststellen en publiceren. Voor Rijkswetgeving geldt dat deze altijd worden vastgesteld en gepubliceerd in het Nederlands, als gemeenschappelijke taal van het Koninkrijk. Dit geldt ook voor consensusrijkswetgeving. Vanzelfsprekend staat het elk der landen vrij om vertalingen van Rijkswetgeving in het Papiaments en het Engels beschikbaar te stellen.