Kamerstuk 34762-16

Reactie op het verzoek van het lid Van der Lee, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 16 januari 2018, over het bericht dat huishoudens volgens nieuwe berekeningen van het PBL in 2030 tussen de 50 en 60 euro per maand meer kwijt zullen zijn aan energie dan nu

Dossier: Wijziging van de Wet opslag duurzame energie (in verband met de vaststelling van tarieven voor 2018)

Gepubliceerd: 15 februari 2018
Indiener(s): Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD)
Onderwerpen: energie natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34762-16.html
ID: 34762-16

Nr. 16 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 februari 2018

Tijdens het ordedebat van 16 januari jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 39, item 5) heeft lid Van der Lee van de fractie van GroenLinks aandacht gevraagd voor een bericht van de NOS van 23 december 2017 waarin werd vermeld dat de energierekening van huishoudens in 2030 maandelijks met € 50 tot € 60 zal toenemen. Ik ga in op uw verzoek om onderbouwing van deze cijfers en voorzie u vervolgens van mijn reactie.

De berekening zoals deze door de NOS openbaar is gemaakt, is verricht door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Het PBL is bij haar berekening uitgegaan van nationale kosten in de orde grootte van 5–6 miljard euro in 2030 in lijn met de notitie van PBL onder de titel «Nationale kosten energietransitie in 2030» van 3 april 20171. Vanzelfsprekend zijn de cijfers met de nodige onzekerheden over de ontwikkeling van toekomstige kosten van technieken, en bijbehorende beleidskeuzes, omgeven.

Het PBL stelt dat als alle kosten voor de energietransitie volledig zouden neerslaan bij huishoudens, dat huishoudens in 2030 dan gemiddeld circa 50–60 euro per maand bijdragen aan de kosten van de energietransitie. PBL stelt ook dat vanzelfsprekend de directe bijdrage van huishoudens minder hoog uitvalt, indien een deel van de kosten zou neerslaan bij bedrijven.

Hoewel de berekening klopt, worden in de praktijk niet alle kosten direct bij huishoudens neergelegd. Zo worden bijvoorbeeld de tarieven voor de ODE jaarlijks zodanig vastgesteld dat 50% van de lasten neerslaan bij huishoudens en 50% bij bedrijven. De directe lasten voor burgers vallen dan lager uit.

Desondanks is het aannemelijk dat de kosten uiteindelijk – direct dan wel indirect – ten laste komen van de samenleving. De uiteindelijke ontwikkeling van de lasten is zeer afhankelijk van de noodzakelijke kosten om de energietransitie te realiseren.

Hoe dan ook moet worden vastgesteld dat de energietransitie kosten met zich mee brengt. Het is de inzet van het kabinet om de ambitieuze klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 tegen zo laag mogelijke kosten voor burgers en bedrijven te realiseren. Dit is dan ook een van de centrale uitgangspunten voor het af te sluiten Klimaat- en Energieakkoord.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes