Gepubliceerd: 12 september 2017
Indiener(s): Barbara Visser (VVD)
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34740-5.html
ID: 34740-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 12 september 2017

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

blz.

 

I

Algemeen

1

 
 

1.

Inleiding

2

 

2.

Inhoud van het wetsvoorstel op hoofdlijnen

4

   

a.

Bevorderen digitalisering van de faillissementsprocedure en verbetering van de toegankelijkheid tot informatie

4

   

b.

Versnelling van de faillissementsprocedure

5

   

c.

Meer maatwerkmogelijkheden

5

   

d.

Bevorderen van specialisatie bij de wetgever en ondersteuning wetgevingsproces

6

 

3.

Verhouding met andere procedures, uitvoering en internationale regelgeving

6

 

4.

Overig

6

 

II

Artikelsgewijs

7

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse en een positieve grondhouding bovengenoemd wetsvoorstel bestudeerd. Zij pleiten reeds geruime tijd voor het bij de tijd brengen van het vaak onoverzichtelijke faillissementsrecht. Dit zal ook positieve gevolgen hebben voor de efficiëntie van faillissementsprocedures. Het verhogen van de opbrengsten van een faillissementsprocedure voor de schuldeisers en het beperken van de uit een faillissement voortvloeiende maatschappelijke kosten vinden zij een goed en noodzakelijk streven. De voornoemde leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden menen dat de voorstellen in de Wet modernisering faillissementsprocedure (hierna: het wetsvoorstel) bijdragen aan een faillissementsprocedure die goed bij deze tijd past. Wel hebben voornoemde leden nog een aantal vragen over het voorstel.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven dat het huidig faillissementsrecht, dat stamt uit eind 19e eeuw, aan vernieuwing toe is. Ook erkennen zij de positieve houding van betrokkenen uit de rechtspraktijk met betrekking tot het voorstel, maar zien zij ook enkele kritiekpunten op het voorstel die tevens breed gedragen lijken te worden. Naar aanleiding daarvan hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig voorstel. Deze leden zijn voor een zo efficiënt en transparante mogelijke afhandeling van faillissementen. Faillissementen zijn vaak ingrijpende gebeurtenissen voor alle betrokkenen. Zeer zeker ook voor de schuldeisers, waaronder vaak de betrokken werknemers. Wanneer de modernisering van de Faillissementswet (hierna Fw) de positie van de schuldeisers verbetert dan staan voornoemde leden hier positief tegenover. Wat betreft voornoemde leden verdient niet alleen het opsporen en vervolgen van faillissementsfraude, maar zeer zeker ok het voorkomen daarvan ook altijd veel aandacht wanneer gesproken wordt over mogelijke aanpassingen van de Fw. Over het voorliggende wetsvoorstel hebben de genoemde evenwel nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggend wetsvoorstel dat dient tot het verder moderniseren van de faillissementsprocedure. Ook deze leden delen de doelen van een transparantere en efficiëntere afwikkeling van het faillissement waardoor de opbrengsten voor schuldeisers kunnen worden verhoogd. Maar, net zoals ook de andere wetsvoorstellen met betrekking tot de modernisering van het faillissementsrecht, vinden de leden van de PvdA-fractie het waarborgen van de belangen van het personeel van een failliete onderneming van groot belang. Deze leden missen echter juist het waarborgen van dit belang in het nu voorliggend wetsvoorstel. Kan de regering aangeven of en op welke manier de voorstellen, in aanvulling eerdere voorstellen met betrekking tot de prepack, kunnen bijdragen aan het beter behartigen van de belangen van het personeel? En kan het voorliggend wetsvoorstel ook helpen om faillissementsfraude tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze? Ook op andere punten hebben voornoemde leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht. Maakt het onderdeel hiervan uit? Welke wetten kunnen op welke termijn nog worden verwacht als onderdeel van dat wetgevingsprogramma?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering zich voorstelt dat met onderhavig voorstel de snelheid van de procedure voor de afwikkeling van een faillissement verbetert en dat de kosten die hiermee gemoeid zijn worden beperkt. Net zoals INSOLAD in haar advies betreffende het voorstel aangeeft, zijn deze leden van mening dat het onderhavige voorstel niet alle problemen aanpakt, die vertraging en hoge kosten rondom faillissementsafwikkeling veroorzaken. Zo is het gegeven dat vaak een gerechtelijke procedure moet worden gevoerd, waar jaren overheen kunnen gaan, een belangrijk aspect dat tot vertraging van de procedure kan leiden. Is de regering het met de aan het woord zijnde leden eens dat er zeker nog andere oorzaken aan te wijzen zijn die de snelheid en de kosten van de afwikkeling van een faillissement beïnvloeden? Hoe duidt de regering het gegeven dat deze geen onderdeel van het wetsvoorstel uitmaken? In hoeverre acht de regering het een realistische uitkomst dat faillissementen inderdaad sneller en met minder kosten worden afgewikkeld, wanneer andere oorzaken hiertoe niet worden aangepakt?

De leden van de D66-fractie lezen dat met onderhavig voorstel de curator de bevoegdheid verkrijgt om ook zelf vorderingen van schuldeisers op de lijst van schuldvorderingen te plaatsen. Zij lezen dat de curator pas in actie hoeft te komen, wanneer een schuldeiser zich na het opstellen van deze lijst meldt omdat hij meent dat de vermelding van zijn vordering op de lijst niet correct is. De curator beoordeelt deze vermelding dan opnieuw. De werklast van de curator zou hiermee worden verlicht. Deze leden betwijfelen dat. Net zoals INSOLAD aangeeft, achten zij het niet onwaarschijnlijk dat deze regeling juist tot meer discussies met crediteuren en mogelijk extra aansprakelijkstellingen vanuit crediteuren jegens curatoren gaat leiden. Is de regering dit met de aan het woord zijnde leden eens? Waarom wel of waarom niet?

Daarbij vragen de leden van de D66-fractie wat de mogelijkheden voor schuldeisers zijn om een beslissing van de curator om een vordering wel of niet aan de lijst toe te voegen of correcties wel of niet door te voeren, kunnen aanvechten. Deze bevoegdheid, zoals de Raad voor de Rechtspraak benoemt, geeft de curator immers inherente verantwoordelijkheid. De leden lezen dat tot op de verificatievergadering schuldeisers correcties op hun eigen vorderingen kunnen aanbrengen dan wel vorderingen van andere schuldeisers kunnen betwisten. Op welke wijze wordt hier een beslissing in gemaakt en welke rol speelt de curator hierin? De aan het woord zijnde leden lezen dat het van belang is dat de curator de betrokken schuldeisers nadien goed informeert en in de gelegenheid stelt op de lijst te reageren. Dat achten deze leden geen overbodige luxe, nu deze discretionaire bevoegdheid aan de curator wordt toegekend. In de uitwerking blijft dit proces echter betrekkelijk vaag, namelijk dat het denkbaar is dat de curator de lijst daartoe op een (besloten) website of webportaal plaatst en de schuldeisers in de gelegenheid stelt bepaalde opmerkingen te plaatsen of aanvullingen te doen. Kan de regering concretiseren hoe dit proces in zijn werk zal gaan? Zo nee, waarom niet? Kan de regering toelichten aan welke plichten wat betreft informatieverstrekking aan de schuldeisers de curator is gebonden? Op welke wijze kunnen schuldeisers beslissingen van een curator aanvechten?

De leden van de D66-fractie vragen zich met INSOLAD en de Raad voor de Rechtspraak af in hoeverre dit voorstel om de curator de bevoegdheid te geven zelf vorderingen van schuldeisers op de lijst van schuldvorderingen te plaatsen, van werkelijke toegevoegde waarde is voor de praktijk. Is de regering het eens dat hiermee tevens gebroken wordt met het uitgangspunt dat de schuldeiser «eigenaar» is van zijn verordening? Zo ja, acht de regering dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de curator de bevoegdheid moet krijgen om zelf een lijst van vorderingen te maken en daarvoor niet af te wachten welke schuldeisers zich melden. Daarmee kan weliswaar de efficiency van de afhandeling van het faillissement worden verbeterd, maar lijdt dit niet tot een hoger aantal schuldeisers die in de opbrengsten van de failliete boedel moeten delen? Zo ja, is dat wenselijk? Zo nee, waarom niet?

2. Inhoud van het wetsvoorstel op hoofdlijnen

a. Bevorderen digitalisering van de faillissementsprocedure en verbetering van de toegankelijkheid tot informatie

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting, waarin nader wordt ingegaan op het voorgestelde digitaliseren van de faillissementsprocedure, dat er is gewerkt aan verdere ontwikkeling van digitale hulpmiddelen bij het toezicht op het faillissement door middel van het project «KEI-toezicht». Sinds 1 december 2015 is dit systeem landelijk beschikbaar. Kan worden aangegeven wat de ervaringen tot dusver met dit systeem zijn? Kunnen ervaringen worden uitgesplitst naar belanghebbenden? Dit systeem had als doelstelling om eind 2016 8000 zaken landelijk het systeem ingevoerd te hebben. Is het gelukt dit aantal zaken in te voeren? Zo nee, wat zijn hier de redenen voor? Voorts staat beschreven dat een eenvoudig toegankelijke, gedigitaliseerde informatievoorziening eraan bijdraagt dat schuldeisers sneller kunnen reageren op een eventueel faillissement van een schuldenaar. Deze redenering volgen de aan het woord zijnde leden. Wel is het hiervoor nodig dat deze schuldeisers dan op de hoogte zijn van de digitale werkwijze en het bestaan van die digitale omgeving. Op welke wijze wordt hiervoor zorg gedragen? Ook wordt gemeld dat de werking van het centrale insolventieregister kan worden verbeterd, zodat schuldeisers zoveel mogelijk op een plek belangrijke informatie en stukken kunnen terugvinden. Hiertoe wordt een grondslag in het wetsvoorstel opgenomen zodat bij lagere regelgeving stukken kunnen worden aangewezen die in het centrale register moeten worden geplaatst. Aan welke stukken moet worden gedacht? En wanneer zou een nadere uitwerking hiervan tegemoet kunnen worden gezien?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de digitalisering van de faillissementsprocedure zoveel mogelijk zal aansluiten bij de lopende digitaliserings- en moderniseringsprojecten en dan met name het programma «KEI(-toezicht)». Het omvangrijke programma laat goede resultaten zien aldus de «Voortgangsrapportage KEI» uit 2016. Kan de regering aangeven of de voorgenomen doelstelling van 8000 zaken landelijk ingevoerd in het systeem KEI-toezicht gehaald is?

De leden van de D66-fractie zijn positief over het voornemen om de faillissementsprocedure te digitaliseren. Deze leden beamen dat de technologische mogelijkheden van de huidige tijd ook voor faillissementsprocedures hun meerwaarde kunnen hebben. Wel vragen zij welke digitale aanpassingen hiertoe noodzakelijk zijn met betrekking tot het Centraal Insolventieregister (CIR) en de functionaliteiten in het KEI-systeem Toezicht? Op welke termijn en gepaard met welke kosten verwacht de regering dat deze functionaliteiten aan de betreffende systemen zijn toegevoegd dan wel aangepast, zodat deze in werking kunnen treden? Hierbij wijzen de aan het woord zijnde leden op de opmerkingen van de Raad van de Rechtspraak hiertoe.

Daarbij vragen de leden van de D66-fractie zich af in hoeverre de rechtspraktijk al gebruik maakt en zal maken van de mogelijkheden die momenteel bestaan. Is de doelstelling van 8000 zaken eind 2016 in het systeem Toezicht behaald? Indien nee, waarom niet? Op welke wijze wordt de rechtspraktijk gestimuleerd gebruik te maken van een dergelijk digitaal systeem? Op welke termijn acht de regering de vervolmaking van dit systeem volbracht en in gebruik voor de in de memorie van toelichting genoemde doeleinden?

Naast het belang van digitalisering, vragen de aan het woord zijnde leden tevens aandacht voor de veiligheid van een dergelijke digitale omgeving om informatie te delen en te voorzien in gegevensverwerking. Welke instantie is verantwoordelijk voor het beheer van dergelijke digitale systemen en op welke wijze wordt de digitale veiligheid hierin gewaarborgd?

b. Versnelling van de faillissementsprocedure

Ten aanzien van de versnelling van de faillissementsprocedure lezen de leden van de VVD-fractie dat wordt voorgesteld om de uiterste termijn waarbinnen vorderingen moeten worden ingediend aan te scherpen. Deze termijn zal steeds door de rechter-commissaris worden vastgesteld. Om schuldeisers niet onnodig te duperen is het dan volgens deze leden wel een voorwaarde dat deze termijn te allen tijde ruim voor het verlopen van die termijn openbaar wordt gemaakt en wordt gecommuniceerd met belanghebbenden. Deelt de regering deze mening? En zo ja, op welke wijze wordt hiervoor zorg gedragen?

c. Meer maatwerkmogelijkheden

Ten aanzien van meer maatwerkmogelijkheden bij faillissementsprocedures begrijpen de leden van de VVD-fractie dat wordt voorgesteld het aan de rechter-commissaris te laten of en zo ja, wanneer een verificatievergadering wordt gehouden. Op basis van welke belangen komt de rechter-commissaris tot een dergelijk besluit? Worden belanghebbende geconsulteerd voordat een besluit door de rechter-commissaris wordt genomen?

Volgens de leden van de SP-fractie kan het benoemen van een deskundige en/of een extra rechter-commissaris zeker helpen bij de verbetering van de kwaliteit van het toezicht en de efficiëntie van het toezicht. Kan de regering nog verduidelijken aan wat voor deskundigen dan precies gedacht kan worden? Kan bijvoorbeeld ook gedacht worden aan iemand van de vakbond die als deskundige optreedt om door schijnconstructies en voorgekookte faillissementen heen te kijken en daarmee de belangen van de werknemers kan beschermen? Zo nee, waarom niet? Wordt voor het eventueel benoemen van een deskundige en/of een extra rechter-commissaris bij faillissement ook extra financiële ruimte gecreëerd? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regels ten aanzien van de benoeming en de samenstelling van de schuldeiserscommissie verruimd worden zodat het duidelijker wordt dat ook deskundigen of bijzondere belangenbehartigers daarin worden benoemd. Daaronder wordt ook verstaan een vertegenwoordiger van werknemers. Wat voegt het nu voorliggend wetsvoorstel op het punt van de benoeming van een vertegenwoordiger van werknemers, toe aan de meer specifieke regeling van de Wet continuïteit ondernemingen I (over de prepack)? Waarom is er voor gekozen om de benoeming van een vertegenwoordiger van werknemers facultatief te maken en waarom is er niet voor gekozen om een dergelijke benoeming als uitgangspunt of zelfs verplichting op te nemen in het geval er sprake is van een commissie van schuldeisers?

Op grond van het voorliggend wetsvoorstel kan het toezicht op curatoren worden verbeterd door meerdere rechter-commissarissen te benoemen. Dat is een goede ontwikkeling. Echter zonder de daarvoor benodigde expertise zal de rechter-commissaris niet altijd schijnconstructies kunnen doorzien. In navolging van de FNV vragen de leden van de PvdA-fractie daarom waarom het wetsvoorstel niet voorziet in de benoeming van een onafhankelijke financieel deskundige die de rechter-commissaris kan ondersteunen. Bijvoorbeeld bij het doorgronden van schijnconstructies of bij het doorgronden van een voorgekookt faillissement dat enkel moet dienen om eenvoudig en goedkoop van personeel af te komen. Kan de regering hier nader op ingaan?

d. Bevorderen van specialisatie bij de wetgever en ondersteuning wetgevingsproces

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de voorstellen ten aanzien van het bevorderen van specialisatie bij de rechterlijke macht. Wel vragen zij zich af of dit consequenties zal hebben voor het benoemingen/aannamebeleid bij de rechterlijke macht. Zal meer worden ingezet op personen die specifiek zijn onderlegd in het faillissementsrecht? Zullen speciale opleidingstrajecten aan rechter-commissarissen worden aangeboden om in te zetten op meer kennis van de tamelijk complexe faillissementsprocedures?

De leden van de CDA-fractie merken op dat naast verschillende wijzigingen in de procedure het voorstel ook de instelling van een adviescommissie insolventierecht bevat. Kan de regering aangeven of deze commissie alleen uit juridische experts zal bestaan of een samenstelling zal krijgen die recht doet aan verschillende disciplines die komen kijken bij faillissementen, zoals accountants of financieel specialisten?

3. Verhouding met andere procedures, uitvoering en internationale regelgeving

De leden van de D66-fractie lezen dat met onderhavig wetsvoorstel een actueel CIR wordt beoogd. Zij lezen daarbij in het advies van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) enige onduidelijkheid wat betreft de gebruikte terminologie. Zo wordt in de wettekst gesproken van inschrijving in het CIR op de dag van de uitspraak, terwijl de memorie van toelichting aangeeft dat dit terstond het geval zal zijn. Tussen deze twee termen zit, zo menen de aan het woord zijnde leden, dusdanig verschil dat dit tot gevolg kan hebben dat het CIR minder real time is dan beoogd wordt. Kan de regering deze keuze voor terminologie en de mogelijke risico’s die hiermee gepaard gaan toelichten?

De leden van de SP-fractie beoordelen het feit dat faillissementen vlot en digitaal in het CIR ingeschreven gaan worden na de rechterlijke uitspraak als zeer welkom. Wel vragen deze leden aan de regering of zij denkt dat werknemers dit register actief zullen raadplegen? Worden werknemers hier actief op gewezen of moeten zij de weg naar dit register zelf zien te vinden? Is het mogelijk om een melding uit te laten gaan naar bijvoorbeeld de vakbond, wanneer een faillissement wordt ingeschreven in het register, zodat werknemers dit niet allemaal afzonderlijk hoeven bij te houden?

4. Overig

De leden van de VVD-fractie merken op dat dit wetsvoorstel de gevolgen van buitenlandse faillissementen die niet onder het bereik van de Europese Insolventieverordening vallen niet bestrijkt. Dit kan leiden tot onduidelijk en onaangename kwesties. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Heeft zij overwogen om een hoofdstuk aan de Fw toe te voegen waarin de rechtsgevolgen worden geregeld van buitenlandse faillissementen die niet onder het bereik van de Europese Insolventieverordening vallen? Zo ja, wat waren zijn overwegingen om hier toch vanaf te zien?

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe zij staat tegenover het voorstel, gedaan door FNV in haar reactie op het voorontwerp van het voorliggende wetsvoorstel, om de termijn van acht dagen om verzet aan te tekenen tegen een faillietverklaring te verlengen tot tien dagen?

Voornoemde leden merken verder op dat curatoren door een wetswijziging sinds kort actief op zoek moeten naar fraude bij faillissementen. Dat is wat deze leden betreft een goede zaak. Genoemde leden vragen of het voorliggende wetsvoorstel dat gedeelte van het werk van curatoren op enige manier vereenvoudigt of voor hen minder kostbaar maakt? Zo ja, op welke manier(en)? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de regering gaat doen om te voorkomen dat banken door de vestiging van pandrechten als zekerheid voor verstrekte kredieten, de jurisprudentie die er voor zorgt dat op meer activa een pandrecht kan worden gevestigd dan voorheen tegen ook nog versoepelde formaliteiten, andere schuldeisers waaronder met name werknemers na een faillissement op afstand van die banken komen te staan?

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel 74 en Artikel 75

De leden van de CDA-fractie merken op dat de wetswijziging enerzijds zorgt voor een naamsverandering die beter past bij de aard van de commissie en anderzijds ziet op de samenstelling. In verschillende adviezen van onder meer INSOLAD, Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) worden vragen gesteld over het aantal leden dat in de schuldeiserscommissie plaats moet nemen. Deze leden volgen de conclusie dat er is gekozen voor een oneven aantal leden om zo te vermijden dat er situaties ontstaan dat de stemmen gestaakt worden. Dit komt ten goede aan een voorspoedige afwikkeling in faillissementszaken met veel verschillende belangen. Voornoemde leden zijn wel benieuwd hoe de schuldeiserscommissie wordt opgebouwd in het geval er maar twee groepen schuldeisers zijn?

Ook wordt in het wetsvoorstel een afspiegelingseis toegevoegd aan artikel 74, eerste lid. Een schuldeiserscommissie dient te bestaan uit belangrijke groepen van schuldeisers. Kan de regering aangeven waarom er niet voor gekozen is om bepaalde groepen expliciet te noemen om onderdeel te laten zijn van een dergelijke commissie indien deze groepen aanwezig zijn? De leden van de CDA-fractie vragen of het niet verstandig is om verplicht te stellen dat bijvoorbeeld werknemers altijd als schuldeiser zitting heeft in een schuldeiserscommissie.?

Verder vragen de leden van de CDA-fractie hoe er wordt omgegaan met schuldeisers met een tegenstrijdig belang, dus een eigen belang dat botst met het belang van de commissie. In hoeverre is hier rekening mee gehouden bij het maken van de wetswijziging? Is een tegenstrijdig belang voldoende reden om een schuldeiser uit de schuldeisercommissie te zetten? Of beschikt de rechtbank of de rechter-commissaris over ander instrumentarium om hiervoor te waken?

In artikel 74 lezen voornoemde leden dat een voorlopige schuldeiserscommissie alleen door de rechter kan worden ingesteld. Deze leden begrijpen dat deze bevoegdheid ligt bij de rechter, maar vragen zich af of het niet mogelijk moet zijn dat schuldeisers een verzoek kunnen indienen tot het instellen van een voorlopige schuldeiserscommissie indien daar behoefte aan is. Kan de regering motiveren waarom er niet is gekozen voor een dergelijke bevoegdheid? Zou dit niet meer recht doen aan de positie van de schuldeisers?

Artikel 80a

Volgens de leden van de CDA-fractie wordt ter verbetering van de wijze waarop vergaderingen kunnen worden gehouden artikel 80a zo gewijzigd dat vergaderingen schriftelijk of met gebruikmaking van een elektronisch communicatiemiddel plaats kunnen vinden. Het is dan aan de rechter-commissaris om te bepalen hoe deze vergadering zal plaatshebben. Ter verduidelijking van de reikwijdte van een elektronisch communicatiemiddel vragen deze leden aan de regering of een vergadering in de vorm van een groepsgesprek op WhatsApp ook geldt als een geldige vergadering? Verder zijn de leden benieuwd in hoeverre de schuldeisers kunnen verzoeken tot het houden van een vergadering middels een bepaald communicatiemiddel?

Artikel 84

De leden van de CDA-fractie geven aan dat in het licht van een digitaliseringsslag die wordt gemaakt in dit wetsvoorstel het ook mogelijk wordt gemaakt om de oproep voor vergaderingen schriftelijk te doen in plaats van middels een brief. Op andere plekken in het voorstel, zoals bij het informeren van schuldeisers over de datum van de verificatievergadering (artikel 109 Fw), de kennisgeving bepaling vereenvoudigde afwikkeling (137a Fw) en de kennisgeving voorstel voortzetting bedrijf van de gefailleerde (artikel 173a en c Fw), wordt ook mogelijk gemaakt dat dit schriftelijk mag gebeuren. Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat hieronder ook mag worden verstaan een oproep per e-mail of andere digitale media. Dit geeft wel enige onduidelijkheid wat betreft de ontvangstbevestiging aangezien het moment van ontvangst van groot belang is voor de geldigheid van een oproep. Kan de regering aangeven hoe men in de praktijk het best met deze problematiek kan omgaan? Met betrekking tot de kennisgeving vragen de leden van de CDA-fractie of de kennisgeving die aan schuldeiser wordt gedaan ook in het CIR wordt gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?

Artikel 127

De leden van de CDA-fractie merken op dat met het voorgestelde artikel 127 een einde wordt gemaakt aan de ruimte die bestaat voor schuldeisers om nog na de dag die is vastgesteld om een vordering in te dienen bij de curator vorderingen in te dienen. Het doel hiervan is een voorspoedige afwikkeling doordat er een in beginsel fatale termijn geldt. Een vordering die pas na de door de rechter-commissaris gestelde deadline wordt ingediend wordt niet meer toegelaten voor verificatie en op deze vordering zal geen uitkering volgen, zo lezen voornoemde leden. Het voorgestelde eerste lid van artikel 127 Fw bepaalt dat een vordering veertien dagen voor de op grond van artikel 108 te bepalen verificatievergadering wordt ingediend. De leden van de CDA-fractie zien graag toegelicht hoe zich dit verhoudt tot artikel 110 Fw dat zelfstandige verificatie door de curator mogelijk maakt? En indien er meerdere verificatievergaderingen worden gehouden, wat voor gevolgen heeft dit voor de fatale termijn?

De leden van de SP-fractie lezen dat in artikel 127 is bepaald dat vorderingen ter verificatie voor een bepaalde datum ingediend dienen te worden bij faillissement. Gebeurt dit niet, dan worden zij niet alsnog tot verificatie toegelaten. In het voorontwerp op dit wetsvoorstel was een hardheidsclausule opgenomen die onder uitzonderlijke omstandigheden alsnog verificatie toe zou laten. Deze hardheidsclausule is nu toch geschrapt. De SP-fractie vindt, samen met de NOvA het schrappen van de hardheidsclausule een slechte zaak. Deelt de regering de mening van deze leden dat de hardheidsclausule juist bedoeld is voor de uitzonderingssituatie waarin een schuldeiser niet op de hoogte is en ook niet kon zijn van de indieningstermijn? Als een curator niet bekend is met een schuldeiser dan kan hij hem ook niet aanschrijven. Biedt de algemene verplichting van de curator om de schuldeisers in kennis te stellen van de indieningstermijn wel de door de regering in dat kader beoogde zekerheid aan de schuldeisers? Zo ja, kan de regering dit nader onderbouwen? Zo nee, is de regering bereid het wetsvoorstel alsnog op dit punt aan te passen?

Artikel 176

Een andere maatregel om het faillissement te bespoedigen en daarmee de kosten te kunnen drukken is het geven van de bevoegdheid aan de curator om de verkoop van goederen met een waarde van minder dan 2.000 euro zelfstandig zonder tussenkomst van de rechter-commissaris uit te voeren. De leden van de CDA-fractie zien het nut hiervan in voor de praktijk, maar vragen zich wel af hoe de waarde van de goederen wordt vastgesteld. Hierbij kijken voornoemde leden ook naar het bestaande artikel 94 Fw dat wordt aangehaald in de memorie van toelichting. Deelt de regering de opvatting dat, omdat tegenwoordig het opstellen van een faillissementsverslag voldoende is om aan de plicht van artikel 94 Fw te voldoen, artikel 94 Fw een verouderd artikel is geworden? Hoe beoordeelt de regering de opvatting uit de praktijk dat ook artikel 94 Fw toe is aan vernieuwing? Hoe staat de regering tegenover het opnemen van een verplichte taxatie indien de curator een zaak op meer dan 2.000 euro schat?

Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat er bij de verkoop van goederen uit een failliete boedel gebruik wordt gemaakt van (online) veilingen. Kan de regering toelichten hoe de verkoop eruit van een goed uit een failliete boedel dat getaxeerd was op een waarde van minder dan 2.000 euro, maar uiteindelijk in de veiling meer dan 2.000 euro heeft opgebracht?

De fungerend voorzitter van de commissie, Visser

De adjunct-griffier van de commissie, Zeldenrijk