Kamerstuk 34725-XV-9

Antwoorden op vragen commissie van de V-100 bij het jaarverslag 2016 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2016

Gepubliceerd: 16 juni 2017
Indiener(s): Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34725-XV-9.html
ID: 34725-XV-9

Nr. 9 BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juni 2017

De zogenaamde «V-100» heeft een aantal vragen gesteld bij het jaarverslag 2016 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid1.

Deze vragen en de daarop gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.

Thema 1: Meer goed werk

Nederland telt zo’n één miljoen zpp’ers. Deze groep is heel divers, ook qua inkomen. De verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering is sinds 1 augustus 2004 afgeschaft. Op dit moment heeft ongeveer 20% een verzekering. Welke inspanningen heeft u verricht om het aantal verzekerde zzp’ers te stimuleren?

Antwoord:

Zzp’ers hebben de keuzevrijheid om zich al dan niet te verzekeren voor het arbeidsongeschiktheidsrisico.

Als zzp’ers ervoor kiezen om zich te verzekeren voor het arbeidsongeschiktheidsrisico faciliteert de overheid dat op verschillende manieren. Zo zijn de premies die de zzp’er betaalt voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) fiscaal aftrekbaar. Voorts is er in het najaar van 2016 een voorlichtingscampagne gehouden om het bewustzijn onder zzp’ers te vergroten over de gevolgen van arbeidsongeschiktheid. Daardoor worden zij zich bewuster van de risico’s en gevolgen van arbeidsongeschiktheid en de mogelijkheden die er zijn om zich hiertegen te verzekeren.

In sommige gevallen komt een zzp’er niet in aanmerking voor een reguliere AOV bij een private verzekeraar, bijvoorbeeld om gezondheidsredenen. In dat geval kunnen startende ondernemers gebruik maken van de vangnetverzekering van private verzekeraars. Ondernemers die starten vanuit een dienstverband of werknemersverzekering kunnen bovendien de WIA-verzekering in vrijwillige vorm bij het UWV voortzetten.

Er geldt een acceptatieplicht voor zowel de vangnetverzekering als de vrijwillige verzekering bij het UWV. Daardoor hebben ook mensen met een verhoogd arbeidsongeschiktheidsrisico toegang tot een arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Is bij u bekend dat een verzekering voor een groot deel van de zzp’ers financieel niet toegankelijk is? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?

Antwoord:

Uit onderzoeken blijkt dat zzp’ers regelmatig aangeven dat zij geen verzekering afsluiten omdat zij een reguliere AOV bij een particuliere verzekeraar te duur vinden. Het gaat dan vaak om een AOV met de meest uitgebreide dekking. Om beter aan te sluiten bij de behoefte aan goedkopere producten zijn private verzekeraars ook met andere verzekeringsproducten op de markt gekomen. Als alternatief, om het arbeidsongeschiktheidsrisico af te dekken, zijn er ook andere initiatieven ontstaan, zoals de Broodfondsen.

In de voorlichtingscampagne zijn de diverse mogelijkheden om zich te verzekeren toegelicht. De keuzetool (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/zelfstandigen-zonder-personeel-zzp/inhoud/keuzetool-verzekeren-arbeidsongeschiktheid-zelfstandige) maakt deze mogelijkheden inzichtelijk. De keuzetool verduidelijkt bovendien dat de hoogte van de premie mede wordt bepaald door de dekking die de zpp’er zelf kiest, zoals de hoogte van de uitkering en de duur van de uitkering.

Is bij u bekend hoe divers de zzp’er is en de daarmee gepaard gaande kosten? Is daar beleid op?

Antwoord:

Het is bekend dat achter het begrip «zzp’er» vele verschijningsvormen schuilgaan. Dat komt ook duidelijk naar voren in het rapport van het interdepartementaal beleidsonderzoek naar zzp’ers (IBO ZZP), dat in 2015 is uitgebracht (Kamerstuk 31 311, nr. 154). Daaruit blijkt dat sprake is van een grote heterogeniteit. Sommige zzp’ers bieden producten aan, anderen eigen arbeid of diensten. De een werkt voor consumenten, de ander voor bedrijven.

Voor zzp’ers bestaan verschillende (fiscale) instrumenten, bijvoorbeeld de fiscale aftrekbaarheid van bepaalde kosten, zoals de premie voor een AOV. Ook de zelfstandigenaftrek is daar een voorbeeld van.

Is bij u bekend dat er belemmeringen zijn voor het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering?

Antwoord:

Zie het antwoord op de eerste vraag.

Bent u bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) opnieuw in te voeren?

Antwoord:

Per 1 augustus 2004 werd de toegang tot de WAZ afgesloten. Aan dit besluit lag onder meer ten grondslag dat onder zelfstandigen geen behoefte bestond aan een verplichte publieke arbeidsongeschiktheidsverzekering in de vorm van de WAZ. De inkomenssolidariteit werd als te groot ervaren en de premie als te hoog. Een heroverweging van deze beslissing is niet meer aan het huidige demissionaire kabinet.

In het jaarverslag 2016 is te zien dat 0,5 miljoen euro beschikbaar is gesteld voor het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» om beeldvorming over werkzoekende vijftigplussers te verbeteren (pagina 77). Wat is daarvan concreet gerealiseerd? Hoeveel werkgevers zijn bereikt?

Antwoord:

Er is een campagne opgezet om de (onterecht) slechte beeldvorming onder werkgevers over werkzoekende vijftigplussers te verbeteren. De campagne bestaat uit de inzet van het boegbeeld John de Wolf en de pagina www.facebook.com/johndewolfoponderzoek, waar goede voorbeelden van werkgevers en werkzoekenden te vinden zijn. Daarnaast wordt via «Hoe werkt Nederland» aandacht geschonken aan dit onderwerp.

De inzet van John de Wolf als het boegbeeld van de werkloosheid onder vijftigplussers en de ondersteunende campagne moeten vooroordelen bij werkgevers over deze doelgroep weghalen, zodat werkzoekende vijftigplussers een eerlijke kans krijgen aan de sollicitatietafel.

De heer De Wolf heeft inmiddels in de landelijke en regionale media de lastige arbeidsmarktpositie van vijftigplussers aangekaart. Ook heeft hij op bijeenkomsten van werkgevers in het land gevraagd werkzoekende vijftigplussers een eerlijke kans te geven aan de sollicitatietafel. Bijvoorbeeld onder de honderden werkgevers op de landelijke werkgeversbijeenkomst van AWVN en het MKB Ondernemerscongres.

Het veranderen van de beeldvorming is een zaak van de lange adem. Bij de evaluatie van het actieplan zal gekeken worden of er veranderingen zichtbaar zijn in de beeldvorming over vijftigplussers. Het vaststellen van een wetenschappelijke, causale relatie tussen de campagne, de werkzaamheden van de heer De Wolf en de beeldvorming is niet mogelijk.

Bij de kerncijfers werkloosheid 2016 staat dat het werkloosheidspercentage 45–75 jaar is gedaald van 6,5% naar 5,6%. Kunt u dat naar leeftijd splitsen voor de groep 47–57 jaar en de groep 57–67 jaar? Bent u bekend met het feit volgens cijfers van het CBS ongeveer 200.000 werkzoekende vijftigplussers uit de statistieken verdwenen zijn? Bent u bereid deze cijfers nader te onderzoeken?

Antwoord:

Het is niet mogelijk om het werkloosheidpercentage van de groep 47–67 te splitsen. Wel kan een splitsing worden gemaakt naar deze subgroepen: 45–55 jaar, 55–65 jaar, 65–75 jaar. Onderstaande tabel geeft de gemiddelde werkloosheid van deze groepen in 2015 en 2016 (bron: Statline).

Werkloosheidspercentage
 

2015

2016

45 tot 75 jaar

6,5%

5,6%

45 tot 55 jaar

5,6%

4,7%

55 tot 65 jaar

8,1%

7,2%

65 tot 75 jaar

5,5%

4,4%

Noch het Ministerie van SZW noch het CBS herkennen dat ongeveer 200.000 werkzoekende vijftigplussers uit de statistieken verdwenen zijn.

Het is overigens wel bekend dat er mensen zijn die wel beschikbaar zijn voor werk maar niet actief naar werk hebben gezocht: de zogenaamde ontmoedigden. Deze mensen worden niet als werkloos geteld. In 2016 waren er 144.000 45-plussers die niet actief op zoek waren naar werk en daarom niet als werklozen telden, ondanks dat ze beschikbaar voor werk waren.

Niet-beroepsbevolking die beschikbaar is voor werk maar niet actief zoekt (x 1.000)
 

2015

2016

15 tot 75 jaar

344

322

15 tot 25 jaar

110

111

25 tot 45 jaar

76

67

45 tot 75 jaar

158

144

In het jaarverslag staat dat de sectorplannen een belangrijke rol spelen bij het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Heeft de evaluatie van het beleid van de sectorplannen tot aanpassing geleid, met als doel om meer mensen om te scholen? Zo ja, hoe zien die aanpassingen er uit?

Antwoord:

De eerste tussenevaluatie van de sectorplannen wordt in het najaar van 2017 naar uw Kamer gestuurd. Er is nog geen evaluatie, dus er zijn ook geen beleidsaanpassingen doorgevoerd naar aanleiding van de evaluatie. De halfjaarlijkse monitorrapportages over de voortgang van de sectorplannen onderstrepen wel de behoefte aan scholing. Deze rapportages laten zien dat verreweg het grootste aantal deelnemers een scholingsmaatregel volgt. Daarnaast heeft de Minister extra ingezet op het stimuleren van scholing door het beschikbaar stellen van scholingsvouchers waarmee directe kosten van scholing naar kansberoepen worden vergoed. De middelen daarvoor komen vanuit de onderbenutting van de sectorplannen (Kamerstuk 33 566, nr. 83).

In het regeerakkoord uit 2012 stelt het kabinet nooit haar ogen te zullen sluiten voor de mensen die het zonder extra zetje in de rug niet kunnen redden. Daarnaast stelt het kabinet dat wie kan werken, dat ook moet doen. Tot slot mag flexibele arbeid niet verworden tot een goedkoop alternatief voor vast werk. Uit de arbeidsmarktanalyse 2017 blijkt dat mensen uit kwetsbare groepen veelal in flexbranches werken en deze onvoldoende gebruik kunnen maken van scholingsinstrumenten. Met de Wet werk en zekerheid (WWZ) probeert het kabinet de balans tussen vast en flexibel werk te verbeteren. Bijvoorbeeld door de duur van flexcontracten te beperken tot twee jaar, en de pauze tussen contracten te verlengen tot zes maanden. Uit het jaarverslag 2016 blijkt dat 80% van de nieuwe banen flexibele banen zijn. In hoeverre is het gelukt om met de WWZ een (meer) duurzame inclusieve arbeidsmarkt te realiseren?

Antwoord:

Uit het jaarverslag 2016 blijkt dat de werkgelegenheid in Nederland ten opzichte van voorgaande jaren is gegroeid, zowel voor werknemers met een vast als met een flexibel contract. Dit is het eerste jaar sinds 2009 dat het aantal werknemers met een vast contract een stijging laat zien. Het aantal werknemers met een flexibel contract is echter sterker toegenomen dan het aantal werknemers met een vast contract. Dit kan overigens worden verwacht in een periode van economisch herstel. Ook is de groei van het aantal flexibele contracten – een langdurige trend die al vijftien jaar zichtbaar is – niet zomaar gekeerd.

Het CBS geeft aan dat sinds het vierde kwartaal van 2016 binnen de groep flexwerkers het aantal werknemers met uitzicht op een vaste baan het meest groeit. Het UWV signaleert in de Arbeidsmarktprognose 2017–2018 dat na een jarenlange daling nieuwe werknemers in 2016 vaker een vast contract krijgen dan in 2015 en dat de doorstroom van werknemers met een flexibel contract naar een vast contract weer licht toeneemt. Dit biedt perspectief aan werknemers.

Een eventuele invloed van de Wwz valt niet direct te herleiden uit deze macro-economische cijfers. De Wwz heeft onder meer tot doel om de doorstroom van flexibele naar vaste arbeidsrelaties te bevorderen. In 2020 zal de Wwz worden geëvalueerd. Op dat moment zullen conclusies worden getrokken over het behalen van de doelstellingen van de wet.

In hoeverre is het gelukt om middelen ter ondersteuning van kwetsbare groepen (scholingsvouchers en 95 miljoen euro Wajong) effectief te laten bijdragen aan de inclusieve duurzame arbeidsmarktpositie? In hoeverre heeft u rekening gehouden met kwetsbare groepen en heeft u er een beeld van of zij dit ook zo hebben ervaren?

Antwoord:

De scholingsvouchers hebben als doel het volgen van scholing te bevorderen. De verwachting is dat het volgen van scholing richting een kansberoep de arbeidsmarktpositie en de baankansen van deze groep werkzoekenden vergroot. In hoeverre het vinden van werk effectief beïnvloed is door de scholingsvouchers zal met de evaluatie in kaart worden gebracht. Deze effecten kunnen pas enige tijd na het afronden van de opleiding effectief worden gemeten. Een eerste tussenrapport wordt in 2018 verwacht, het eindrapport in 2019.

De € 95 miljoen voor activering Wajong is verdeeld over de jaren 2015 tot en met 2019. Deze middelen worden ingezet om oWajongers die na de herindeling zijn ingedeeld in de categorie arbeidsvermogen te ondersteunen bij het vinden van werk. Het UWV roept alle oWajongers met arbeidsvermogen op voor een startgesprek. In dit startgesprek maakt het UWV afspraken met oWajongers over de ondersteuning bij activering en stelt het UWV in overleg een profiel van de oWajonger op. Deze profielen worden gebruikt om via de kandidatenverkenner oWajongers te matchen met plekken die werkgevers beschikbaar stellen in het kader van de banenafspraak. De ondersteuning van de Wajongers is gericht op het vinden van werk bij een reguliere werkgever.

Thema 2: Kansen voor iedereen

In de begroting 2016 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid staat het volgende: «Een samenleving met kansen voor iedereen is geen vanzelfsprekendheid maar verdient constante aandacht» (Kamerstuk 34 300 XV, nr. 2, pagina’s 11 en 12). Voor bepaalde doelgroepen zijn er omtrent bovenstaand thema geen doelstellingen en prestaties bepaald en geen uitgaven begroot. Met name gaat het hierbij om de doelgroep met een arbeidsbeperking die niet onder het doelgroepenregister valt, maar die wel hulp nodig heeft bij het vinden en behouden van werk. Concrete voorbeelden zijn jongeren met een chronische ziekte, MBO+, HBO en WO met een beperking (GGZ-problematiek, visueel en/of auditief beperkt, lichamelijk beperkt). Deze mensen zijn allen in staat om het minimumloon te verdienen, maar moeten concurreren met «gezonde» sollicitanten en sollicitanten uit het doelgroepenregister. Daarbij hebben zij wel hulp nodig. Hoe waarborgt u meetbaar gelijke kansen op de arbeidsmarkt van deze doelgroepen, die nu tussen wal en schip vallen? Hierbij inachtnemend het VN-verdrag voor gelijke rechten van mensen met een handicap. Welke inspanningen heeft u verricht om dit VN-verdrag na te leven in relatie tot gelijke kansen voor mensen met een beperking (buiten het doelgroepenregister) op de arbeidsmarkt?

Antwoord:

De doelstelling van de Participatiewet is om iedereen met arbeidsvermogen – al dan niet opgenomen in het doelgroepregister – naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. Een centrale rol is weggelegd voor gemeenten; zij voeren de wet uit en hebben daarbij beleidsruimte zodat zij maatwerk kunnen leveren. De wet bevat waarborgen dat ondersteuning wordt geboden die past bij de mogelijkheden van mensen. Zo zijn gemeenteraden verplicht om bij verordening re-integratievoorzieningen evenwichtig te verdelen over de doelgroepen van de Participatiewet. Gemeenten hebben een breed instrumentarium voor mensen die onder de Participatiewet vallen, ook voor hen die niet tot de doelgroep van de banenafspraak behoren. Het is aan gemeenten, samen met andere betrokken partijen, om hieraan adequate invulling te geven.

Op 28 maart jongstleden heeft de staatsecretaris van VWS het implementatieplan VN-verdrag Handicap inzake de rechten van personen met een handicap aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 33 990, nr. 62). Met de bestuurlijke partners, VNG, VNO-NCW, MKB-Nederland en de Alliantie (cliëntenbelangenorganisaties en ervaringsdeskundigen) is geconstateerd dat het implementatieplan tezamen met de wet tot uitvoering van het Verdrag en het Besluit toegankelijkheid een goede basis vormt voor de geleidelijke verwezenlijking van het Verdrag. Partijen zijn momenteel druk bezig met de nadere uitwerking. Gemeenteraden moeten ingevolge de Participatiewet periodiek een plan vaststellen over de wijze waarop het college uitvoering zal geven aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De Staatssecretaris van SZW heeft de gemeenten hier onlangs ook op gewezen in de Verzamelbrief. Een inclusieve samenleving is niet in één dag bereikt. Het vraagt om een integrale aanpak en vergt de inzet van alle partijen in de samenleving. Van belang is de mensen om wie het gaat goed te betrekken bij de aanpak.

De bestrijding van armoede en schulden is een belangrijk doel voor de participatie en productiviteit van kwetsbare burgers en kinderen. Het ministerie zegt hierover als beleid dat er onverminderd hard wordt gewerkt aan de bestrijding van armoede en schulden. Het ministerie benoemt het als beleidsprioriteit en het kabinet heeft hiervoor 100 miljoen euro vrijgemaakt. Kunt u aangeven hoe de 100 miljoen euro is besteed?

Antwoord:

Het kabinet heeft extra middelen beschikbaar gesteld voor de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid. Vanaf 2015 gaat het om een bedrag van € 100 miljoen structureel. Van dit bedrag ontvangen gemeenten jaarlijks € 90 miljoen. Verder zijn de middelen ingezet voor een specifieke Sportimpuls voor kinderen in lage inkomensbuurten. Daarnaast is in 2014 tot en met 2017 jaarlijks € 4 miljoen beschikbaar gesteld om landelijke projecten van maatschappelijke organisaties te stimuleren. Tot slot zijn er ook extra middelen voor de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid in Caribisch Nederland beschikbaar gesteld.

Welke doelstellingen zijn geformuleerd en wat heeft de investering tot nu toe opgeleverd?

Antwoord:

De extra middelen zijn erop gericht om het armoede- en schuldenbeleid te intensiveren. Een belangrijk deel van de extra middelen gaat naar gemeenten. Uit onderzoek blijkt dat gemeenten deze extra middelen inzetten voor het doel waarvoor ze bedoeld zijn en dat gemeenten deze middelen in belangrijke mate inzetten voor een integrale aanpak van armoedebestrijding en preventie van armoede- en schuldenproblematiek, de speerpunten die de Staatssecretaris aan gemeenten heeft meegegeven (Kamerstuk 24 515, nr. 294). Zo benutten gemeenten de middelen o.a. voor het samenstellen van een kindpakket. Het aantal gemeenten met een kindpakket is in de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. In 2016 had 44% van de gemeenten een kindpakket (Kamerstuk 24 515, nr. 381).

Uw doelstelling is ervoor te zorgen dat nieuwkomers snel de Nederlandse taal machtig zijn en kennis hebben van de Nederlandse samenleving en participeren (begrotingsartikel 13). Wij constateren dat zowel in de begroting als het jaarverslag niet concreet (genoeg) vermeld staat hoe het is gesteld met deze doelstellingen. We weten dat er een beleidsdoorlichting is en willen toch van u weten: wat zijn de behaalde resultaten van deze doelstelling? Bent u hier tevreden over? Wat zijn de cijfers? Hoe kunt u dit vertalen naar de verbetering van de positie van de migranten op de arbeidsmarkt?

Antwoord:

Het beeld dat uit de beleidsdoorlichting oprijst is dat er sprake is van positieve ontwikkelingen: de achterstanden nemen op tal van terreinen geleidelijk af. Uit de doorlichting blijkt ook dat er niettemin nog steeds achterstanden resteren en dat de situatie op de arbeidsmarkt het meest zorgelijk is. De integratie is nog niet «klaar». De inhoudelijke en beleidsmatige appreciatie van de geschetste ontwikkelingen en de cijfers zijn opgenomen in de brief van 30 januari 2017 aan uw Kamer over de beleidsdoorlichting en in de bijlagen bij deze brief (Kamerstuk 30 982, nr. 31). Het kabinet neemt een aantal aanbevelingen van de ARK over, bijvoorbeeld als het gaat om inzet op groepen die achterblijven, transparantie en het opleidingsniveau en het volgen van een opleiding als verlengingsgrond.