Kamerstuk 34725-XV-5

Lijst van vragen en antwoorden over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV)

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2016

Gepubliceerd: 8 juni 2017
Indiener(s): André Bosman (VVD)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34725-XV-5.html
ID: 34725-XV-5

Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 juni 2017

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer over de brief van 17 mei 2017 inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (Kamerstuk 34 725 XV, nr. 2).

De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Bosman

De griffier van de commissie, Esmeijer

Vraag 1

Welke gegevens zouden volgens de Rekenkamer tenminste moeten worden bijgehouden teneinde de effectiviteit van het programma Aanpak schijnconstructies en cao-naleving vast te kunnen stellen?

Om trendanalyses over verschillende jaren te kunnen doen, achten wij het van belang om in elk geval jaarlijks inzichtelijk te maken hoeveel en welke vormen van schijnconstructies de inspectie in verschillende sectoren en regio’s signaleert.

Vraag 2

Acht de Rekenkamer het reëel dat er een overzicht komt met gegevens uit 2015 en 2016 die nu ontbreken maar wel benodigd zijn voor het vaststellen van effectiviteit van beleid met betrekking tot de aanpak van schijnconstructie en cao-naleving?

Wij hebben niet onderzocht of de Inspectie SZW deze gegevens achteraf kan verzamelen.

Vraag 4

Was er volgens de Rekenkamer in 2016 sprake van een tekortkomend toezicht van het ministerie op het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Zo ja, op welke punten is hier sprake van? Zo nee, waarom niet?

Het toezicht op UWV (en de SVB) is over het jaar 2016 minder intensief geweest dan in eerdere jaren, omdat het ministerie 2016 als een overgangsjaar beschouwde. Het toezicht op de rechtmatigheid heeft plaatsgevonden door een review van het Ministerie van SZW op de werkzaamheden van de auditdiensten van UWV en de SVB. Wij concluderen dat er in opzet voldoende toezicht is geweest op de rechtmatigheid van de uitvoering. Wij hebben de werking van het toezicht op de rechtmatige uitvoering niet kunnen nagaan omdat dit onderdeel bij het afsluiten van ons onderzoek nog niet was afgerond. In de review door het ministerie is geen aandacht besteed aan de doelmatigheid van de uitvoering en de niet financiële beleidsinformatie over de uitvoering. Dit betekent dat de Minister van SZW op een andere wijze zekerheid moet verkrijgen over de getrouwheid van de verantwoording over de doelmatigheid en de niet-financiële beleidsinformatie over de uitvoering door UWV en SVB. Dit zou de Minister kunnen doen door aanvullende informatie op te vragen en deze informatie te betrekken bij zijn dechargeverlening aan UWV en de SVB. Wij hebben geen onderzoek gedaan naar de dechargeverlening door de Minister, omdat dit gedurende ons onderzoek nog niet was afgerond. Zie ook het antwoord op vraag 7 en 8.

Vraag 5

Is bij de twee voorbeelden die u behandelt in het UWV-rapport sprake van fouten dan wel nalatigheid? Zo ja, in welke zin? Zo nee, waarom niet?

In ons rapport «UWV, balanceren tussen ambities en middelen» noemen we de voorbeelden «achterstanden bij de herbeoordelingen van arbeidsongeschikten» en «signalen van fraude» (Kamerstuk 26 448, nr. 586). De oorzaken voor deze achterstanden zijn zowel gelegen in de sturing op de werkprocessen binnen UWV als in de sturing tussen het Ministerie van SZW en UWV. De wijze waarop beide partijen, het Ministerie van SZW als opdrachtgever en UWV als opdrachtnemer, hun rol hebben ingevuld heeft parten gespeeld bij het oplopen van de achterstanden. In ons UWV rapport hebben wij dit niet als nalatigheid en/of fout gekwalificeerd.

Vraag 6

Heeft het ministerie voldoende een eigenaarsrol ontwikkeld ter voorbereiding op de vanaf 2018 veranderende rol van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in de Persoonsgebondenbudget (pgb)-keten? Zo ja, is dit naar het oordeel van de Rekenkamer volledig in orde? Zo nee, waar zitten nog knelpunten?

Wij zien dat het ministerie de eigenaarsrol ten aanzien van de SVB vanaf medio 2015 actief invult. Zo is het ministerie betrokken bij de overleggen tussen de ketenpartijen over de uitkering van de pgb’s, mede om de toekomstbestendigheid van de SVB te bewaken. Het systeem van de SVB wordt als terugvalscenario gezien als het nieuwe budgethoudersportaal niet op tijd gereed is. Dit vergt mogelijk meer investeringen in de ICT van de SVB dan begin 2017 door de ketenpartijen met elkaar is afgesproken. In dat kader hebben wij de Minister van SZW gewezen op het belang om – waar nodig – aanvullende afspraken te maken met de Staatssecretaris van VWS die als opdrachtgever voor de SVB fungeert voor het trekkingsrecht pgb.

Vraag 7

Hoe beoordeelt de Rekenkamer de ontwikkeling dat de Inspectie SZW vanaf 1 januari 2016 alleen nog toezicht houdt op de doeltreffendheid van het stelsel en niet meer op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?

Ook na wetswijziging blijft de Minister van SZW op grond van de Comptabiliteitswet 2001 en de Wet Suwi verantwoordelijk voor het toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door UWV en de SVB. Dit betekent dat hij het toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid op een andere manier moet organiseren. Wij hebben over 2016 alleen naar de opzet van dit nieuwe toezichtsbeleid onderzoek kunnen doen. Zie ook het antwoord op vraag 4 en 8.

Vraag 8

Heeft de Minister naar uw oordeel te laat actie ondernomen om zijn toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) op een andere manier in te vullen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

De Inspectie SZW houdt vanaf 1 januari 2016 alleen nog toezicht op de doeltreffendheid van het stelsel en niet meer op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door UWV en de SVB. De Minister van SZW had het voornemen hiertoe al in 2011 aan de Tweede Kamer gemeld en heeft dit in de Verzamelwet SZW in september 2015 formeel geregeld. In 2016 is de Minister begonnen met het uitwerken van een nieuw toezichtbeleid en het op een andere manier invullen van zijn toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de zbo’s. Wij hebben mede hierdoor de werking ervan nog niet kunnen beoordelen. De Minister is voornemens om het toezichtbeleid in het voorjaar van 2017 vast te stellen. Zie ook het antwoord op vraag 4 en 7.

Vraag 9

In hoeverre acht u het verstandig dat de Minister ervoor heeft gekozen om bij zbo's geen raad van toezicht in te stellen?

De keuze om geen raden van toezicht in te stellen, strookt met het kabinetsbeleid ten aanzien van de zbo’s (Tweede Kamer vergaderjaar 2013–2014, 25 268, nr 83). Deze keuze heeft wel consequenties voor de inrichting van het toezicht dat de Minister zelf houdt op een zbo.

Vraag 10

Kunt u inzicht geven welke gemeenten zich onttrekken aan de regionale afspraken?

Nee, hier hebben we geen onderzoek naar gedaan. Ons onderzoek richtte zich op twee arbeidsmarktregio’s. De Inspectie SZW schrijft in haar rapport Werk in uitvoering (2016) dat in een derde van de 35 arbeidsmarktregio’s niet alle gemeenten betrokken zijn bij de operationele samenwerking.

Vraag 11

Hoe beoordeelt u de reactie van de Minister op uw aanbeveling om een model van cost-accounting in te voeren?

In ons onderzoek naar UWV (2017) deden wij de aanbeveling om de werkelijke kosten van verschillende producten inzichtelijk te maken en een goed werkend model van cost accounting te implementeren. Niet alleen de Minister van SZW maar ook UWV zelf is gebaat bij meer zicht op de werkelijke kosten van de verschillende diensten (producten) die binnen de divisies worden geleverd. Dat draagt niet alleen bij aan een continu proces van beheersing en verbetering van de allocatie van middelen binnen UWV, maar ook aan een heldere aansluiting tussen het budget dat de Minister van SZW ter beschikking stelt, de berekeningen waarop dat is gestoeld, en de feitelijke allocatie c.q. realisatie daarvan binnen UWV.

De Minister houdt vast aan het bestaande («light») model van «cost accounting» bij UWV en neemt onze aanbeveling niet over. Hij schrijft dat hij wel met UWV heeft afgesproken de relatie tussen de prestaties en de kosten inzichtelijk te maken en daarop te sturen. Wij vinden het belangrijk dat deze verbeteringen UWV en de Minister inzicht gaan bieden op de werkelijke apparaatskosten van de verschillende producten van UWV.

Vraag 12

Is de Rekenkamer van mening dat het meenemen van de aanbevelingen in de Inspectie Control Framework door de Minister, afdoende is voor het meten van de effectiviteit van het gevoerde beleid?

Dit is afhankelijk van hoe de Minister onze aanbeveling inpast in het nieuwe Inspectie Control Framework. Wij hebben het nieuwe ICF niet onderzocht.