Kamerstuk 34725-VIII-1

Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2016

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2016

Gepubliceerd: 17 mei 2017
Indiener(s): Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34725-VIII-1.html
ID: 34725-VIII-1

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

Aangeboden 17 mei 2017

Gerealiseerde uitgaven van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (totaal € 38.695,8) (bedragen x € 1 miljoen)

Gerealiseerde uitgaven van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (totaal  € 38.695,8) (bedragen x  € 1 miljoen)

Gerealiseerde ontvangsten van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (totaal € 1.318,4) (bedragen x € 1 miljoen)

Gerealiseerde ontvangsten van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (totaal  € 1.318,4) (bedragen x  € 1 miljoen)

INHOUDSOPGAVE

A.

Algemeen

6

 

1.

Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

6

 

2.

Leeswijzer

8

     

B.

Beleidsverslag

13

 

3.

Beleidsprioriteiten

13

 

4.

De beleidsartikelen

34

   

Artikel 1 Primair onderwijs

34

   

Artikel 3 Voortgezet onderwijs

43

   

Artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

52

   

Artikel 6 en 7 Hoger onderwijs

64

   

Artikel 8 Internationaal beleid

76

   

Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

84

   

Artikel 11 Studiefinanciering

89

   

Artikel 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

101

   

Artikel 13 Lesgelden

104

   

Artikel 14 Cultuur

106

   

Artikel 15 Media

115

   

Artikel 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid

122

   

Artikel 25 Emancipatie

129

 

5.

De niet-beleidsartikelen

133

   

Artikel 91 Nominaal en onvoorzien

133

   

Artikel 95 Apparaatsuitgaven

137

 

6.

De bedrijfsvoeringsparagraaf

141

     

C.

Jaarrekening

150

 

7.

De departementale verantwoordingsstaat

150

 

8.

De samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen

152

 

9.

Jaarverantwoording Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) per 31-12-2016

153

 

10.

Jaarverantwoording Nationaal Archief (NA) per 31–12 2016

163

 

11.

Saldibalans per 31-12-2016

173

 

12.

WNT-verantwoording 2016

184

     

D.

Bijlagen

187

 

1.

Toezichtsrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak

187

 

2.

Afgerond evaluatie en overig onderzoek

196

 

3.

Externe inhuur

219

 

4.

Indicatoren

221

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

Aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2016 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap decharge te verlenen over het in het jaar 2016 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel en materieel beheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2016;

  • b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2016 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2016, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2016 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ...

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ...

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Het departementaal jaarverslag 2016 bestaat uit de volgende onderdelen:

  • A. Een algemeen deel

  • B. Het beleidsverslag

  • C. De jaarrekening

  • D. Bijlagen

De Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het groen onderwijs.

A. Het algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Groeiparagraaf

Voor het opstellen van het departementaal jaarverslag gelden de Rijksbegrotingsvoorschriften van de Minister van Financiën. Als gevolg van wijzigingen in deze voorschriften zijn de volgende veranderingen in het onderdeel Bedrijfsvoeringsparagraaf doorgevoerd ten opzichte van jaarverslag over 2015:

  • In de bedrijfsvoeringsparagraaf is een overzicht voor overschrijdingen van rapporteringstoleranties fouten en onzekerheden toegevoegd.

  • Het onderdeel frauderisico’s is komen te vervallen. De Kamer wordt over fraude(risico’s) afzonderlijk geïnformeerd.

  • De norm voor betaalgedrag is verhoogd van 90% naar 95%.

  • De bedrijfsvoeringsparagraaf bevat een nieuwe paragraaf «Belangrijkste ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering». Deze paragraaf is optioneel.

In het Wetgevingsoverleg van 26 oktober 2016 is toegezegd dat een duidelijker verband zal worden gelegd tussen de indicatorentabel en het beleidsverslag. In het beleidsverslag zijn de niet-financiële indicatoren en streefwaarden overzichtelijker gekoppeld aan het beleid. Daarom staat in elke paragraaf een tabel met daarin een selectie van de bijbehorende indicatoren en streefwaarden. De volledige indicatorentabel is in bijlage 4 van het jaarverslag opgenomen. Daarnaast worden de indicatoren zoals gebruikelijk nog in de artikelen verwerkt.

Informatie in het departementaal jaarverslag en andere relevante publicaties

De begroting is in eerste instantie een financieel document. Dit heeft ook gevolgen voor de informatie die in het jaarverslag wordt opgenomen. Het beleidsverslag beschrijft de resultaten van de Minister en toont de bijbehorende prestatie-indicatoren. De beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing verwijzen we naar de openbare website Trends in Beeld. Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.

  • Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van OCW. De geactualiseerde kwantitatieve, niet-financiële onderbouwing van de begroting is opgenomen op de website van Trends in Beeld. Hier laat de Minister met behulp van cijfers zowel de voortgang op de doelen uit de beleidsagenda zien als ook de voortgang op de in de Lerarenagenda en de sectorakkoorden po/vo geformuleerde ambities. Daarnaast toont de website de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel.

  • Aanvullend presenteert de Minister van OCW vanuit haar stelselverantwoordelijkheid nu ook een brede stelselmonitor op de website. Voor onderwijs bevat deze monitor een dashboard van output- en outcome indicatoren aangevuld met een wegwijzer naar actuele beleidsinformatie over het onderwijsproces. Het is ontwikkeld naar aanleiding van de moties (Klaver c.s. en Straus/Ypma) om meer inzicht te geven in outcome-criteria voor onderwijskwaliteit. De wegwijzer leidt u naar belangrijke beleids- en verantwoordingsinformatie over wat er in de diverse sectoren gebeurt om de kwaliteit van onderwijs verder te verbeteren. Zo hopen wij u een beter overzicht te geven van de ontwikkelingen in het brede onderwijsstelsel en op die manier de transparantie te bevorderen.

  • Eind november komt ook Cultuur in beeld uit. In deze publicatie wordt ingegaan op de veranderingen in het Nederlandse cultuurbeleid. Deze publicatie gaat dieper in op de gevolgen van het beleid en schetst de te verwachten ontwikkelingen in de culturele sector. Daarbij is er bijzondere aandacht voor de bijdrage van cultuur aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid, het financieel-maatschappelijk draagvlak, publieksbereik en de financiële verhoudingen tussen subsidieverstrekkers.

  • De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichthouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. In het jaarwerkplan van de Inspectie van het Onderwijs worden voorgenomen werkzaamheden gepresenteerd aan de Tweede Kamer.

  • Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de eerste suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de tweede suppletoire begroting (Najaarsnota).

  • Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties, beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid. Gedurende het jaar wordt ook de website OCW in Cijfers bijgehouden. Deze website geeft met behulp van cijfers, kengetallen en thema-analyses een zo compleet mogelijk beeld van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • De derde woensdag in mei is verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van OCW. De voortgang op de doelen en ambities uit de beleidsagenda, de lerarenagenda en de sectorakkoorden verschijnen geactualiseerd op de website www.trendsinbeeldocw.nl. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd. Daarin wordt uitgebreid stilgestaan bij de staat van het onderwijs.

B. Het beleidsverslag kent de volgende elementen:

  • 1. Beleidsverslag

  • 2. De beleidsartikelen

  • 3. De niet-beleidsartikelen

  • 4. Bedrijfsvoeringparagraaf

1. Beleidsverslag

In het beleidsverslag kijken we terug op de activiteiten in 2016. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet met daarbij de relevante indicatoren. Daarnaast is een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen opgenomen en een overzicht van de risicoregelingen.

In het beleidsverslag is tevens aandacht besteed aan het zogenoemde focusonderwerp; onderwerp waaraan op verzoek van de Tweede Kamer aandacht wordt besteed in de jaarverslagen en in de Verantwoordingsbrief van de Minister-President. Dit jaar heeft de Tweede Kamer als focusonderwerp de kwaliteit van de beleidsdoorlichtingen benoemd (zie onder de tabel met gerealiseerde beleidsdoorlichtingen).

Daarnaast zijn door de Vaste Kamercommissie van OCW nog enkele specifieke focusonderwerpen benoemd, dit zijn het Vervangingsfonds, het Participatiefonds (zie paragraaf 1.2) en de toetsing van de kwaliteit van de beleidsdoorlichtingen met name van de doorlichting «Prestaties van leerlingen en studenten omhoog» (zie onder de tabel met de belangrijkste conclusies beleidsdoorlichtingen).

2. De beleidsartikelen

De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Een algemene doelstelling met een toelichting daarop.

  • Een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Minister.

  • De beleidsconclusies.

  • De tabel budgettaire gevolgen van beleid.

  • Een toelichting op de financiële instrumenten.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

De tabel budgettaire gevolgen van beleid bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften.

Relatie verplichtingen versus uitgaven

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid vindt u naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren en kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.

Toelichting financiële instrumenten

In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.

In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt de voorgeschreven staffel uit de Rijksbegrotingsvoorschriften.

3. De niet-beleidsartikelen

Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  • Artikel 91 Nominaal en onvoorzien;

  • Artikel 95 Apparaatsgaven.

Op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling.

Op artikel 95 worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal ZBO’s en RWT’s verantwoord.

4. Bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

C. Jaarrekening

De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat van de baten-lastenagentschappen, de jaarverantwoording van de baten-lastenagentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie WNT-verantwoording.

D. Bijlagen

De volgende bijlagen zijn opgenomen:

  • 1. Toezichtsrelaties ZBO’s en RWT’s

  • 2. Evaluatie en overig onderzoek

  • 3. Externe inhuur

  • 4. Indicatorentabel

B. BELEIDSVERSLAG

3. Beleidsprioriteiten over 2016

Inleiding

Het jaar 2016 stond in het teken van de uitvoering van de plannen die in deze kabinetsperiode zijn gestart en van het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie. De resultaten van het EU-voorzitterschap hebben we gebundeld opgenomen in deze inleiding.

Werk in uitvoering

Het onderwijs in Nederland staat er goed voor. Elke dag halen leraren, schoolleiders en bestuurders het beste uit alle leerlingen. De OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) bracht vorig jaar een uitgebreide review uit en deelde onze constatering: het Nederlandse onderwijs is volgens de meeste OESO-indicatoren sterk en presteert op veel gebieden bovengemiddeld. In diverse rapportages hebben we de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang op specifieke onderdelen. Zo blijkt uit de voortgangsrapportage sectorakkoorden dat vooruitgang geboekt is op het gebied van uitdagend onderwijs en maatwerk. Het bevorderen van professionalisering en een verbetercultuur heeft wel extra inzet nodig. De voortgangsrapportage Lerarenagenda concludeert dat de lerarenopleidingen op orde zijn, maar ook dat het in de beroepspraktijk aanleren van differentiatievaardigheden weerbarstig blijkt. Startende leraren krijgen meer begeleiding, ondanks dat vallen zij nog teveel uit. Uit de voortgangsrapportage regeldruk blijkt dat er een groeiend bewustzijn en breed draagvlak aanwezig is om regeldruk binnen de school te agenderen. Daarnaast is een aanpak opgesteld om nieuwe regeldruk te voorkomen.

In het mbo is hard gewerkt aan kwaliteit en toegankelijkheid. Scholen krijgen middelen om financiële ondersteuning te bieden aan minder daadkrachtige ouders voor schoolkosten en minderjarige mbo-studenten hebben sinds 1 januari 2017 ook de beschikking over een ov-kaart. We hebben de Gelijke Kansen Alliantie gelanceerd om gelijke kansen in het onderwijs te bevorderen. Het wetsvoorstel «meer ruimte voor nieuwe scholen» schept voor het po en vo onder andere meer ruimte om op basis van een onderwijsconcept een school te stichten. Het voorstel is afgelopen jaar met ouders, leraren en bestuurders besproken tijdens regionale bijeenkomsten en een landelijke conferentie. De hoofdlijnen van een nieuw macrodoelmatigheidsbeleid in het ho hebben we in een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. Naast de bestaande systematiek voor het starten van nieuwe opleidingen zal periodiek een analyse worden gemaakt van het bestaande aanbod en creëren we meer vrijheid voor het starten van nieuwe opleidingen.

Ook op andere beleidsterreinen is in 2016 veel gebeurd. Op tal van onderwerpen uit de Wetenschapsvisie 2025 is vooruitgang geboekt. In de wetenschap worden topprestaties bereikt met een gemiddeld niveau van publieke middelen, de kwaliteit van onderzoekers en wetenschapsgebieden is hoog. De Nobelprijs voor de Scheikunde voor hoogleraar Ben Feringa is daar een prachtig voorbeeld van. Prinsjesdag 2016 zijn de subsidiebesluiten voor de culturele basisinfrastructuur 2017–2020 bekend gemaakt. Met de aankoop van de huwelijksportretten van Marten Soolmans en Oopjen Coppit is belangrijk erfgoed voor de toekomst veiliggesteld. Met de oprichting van de Regionale Publieke Omroep is een stap gezet de regionale omroepsector slagvaardiger te maken.

EU-voorzitterschap

Het eerste half jaar van 2016 was Nederland voorzitter van de Raad van de Europese Unie en daarmee trekker van relevante en actuele Europese thema’s. Een groot aantal voorzitterschapsevenementen heeft bijgedragen aan mooie resultaten op de OCW-beleidsterreinen tijdens het EU-voorzitterschap. De Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport Raad heeft gedebatteerd over vaardigheden op het gebied van hoger onderwijs en de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Dit heeft bijgedragen aan de EU-Vaardighedenstrategie, die in juni 2016 is gepubliceerd door de Europese Commissie. In 2017 zal nog een mededeling over modernisering hoger onderwijs verschijnen. Verder heeft de Raad gesproken over de uitdagingen om vluchtelingen via burgerschaps- en taalonderwijs vaardigheden te laten ontwikkelen. Daarnaast is tijdens een gezamenlijke bijeenkomst met de Europese Ministers van Onderwijs en Jeugd overlegd over het tegengaan van radicalisering via onderwijs.

Op het gebied van onderzoek en wetenschap heeft de Raad voor Concurrentievermogen diverse Raadsconclusies vastgesteld. We hebben belangrijke resultaten behaald voor het vrij verkeer van kennis (de zogenaamde vijfde vrijheid), met afspraken over open toegang tot onderzoekspublicaties, optimaal hergebruik van onderzoeksdata in Europa en aanpassing van de beoordeling en waardering van wetenschappers («open science»). Daarnaast is het belang van investeringen in onderzoek en innovatie onderschreven om in de toekomst groei te bereiken. Benadrukt is dat regelgeving onderzoeks- en innovatievriendelijk moet zijn voor een goed vestigings- en investeringsklimaat. Op het terrein van cultuur is hernieuwde politieke richting gegeven aan Europeana, het Europees platform voor digitaal erfgoed. In de Raad is een beleidsdebat georganiseerd over het voorstel voor de herziening van de EU-richtlijn voor Audiovisuele Mediadiensten. Hierin is bijzondere aandacht voor de promotie van grensoverschrijdende distributie van Europese audiovisuele werken. Tot slot is op het gebied van emancipatie met de aanname van Raadsconclusies bijgedragen aan een meer integrale visie op de thema’s gender- en LHBTI-gelijkheid. Het is voor het eerst dat EU-lidstaten zich gezamenlijk politiek hebben uitgesproken over lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele mannen en vrouwen, transgender en intersekse personen (LHBTI) binnen de EU.

Leeswijzer beleidsverslag

In dit beleidsverslag zullen wij per beleidsterrein schetsen welke stappen dit begrotingsjaar zijn gezet. We beginnen met het onderwijs en gaan daarna in op studiefinanciering, wetenschap, cultuur, media, emancipatie en Caribisch Nederland. Op verzoek van de Tweede Kamer hebben we de niet-financiële indicatoren en streefwaarden overzichtelijker gekoppeld aan het beleid. Daarom staat in elke paragraaf een tabel met daarin een selectie van de bijbehorende indicatoren en streefwaarden, onder meer rekening houdend met een breed beeld over de sectoren. De volledige indicatorentabel is te vinden in bijlage nr. 4 en op Trends in Beeld. Hiermee monitoren en registreren we de voortgang op een aantal belangrijke (niet-financiële) streefdoelen van de begroting 2016. Daarnaast wordt hier op een overzichtelijke wijze een totaalbeeld gegeven van de landelijke prestaties van onze beleidsterreinen.

1. Onderwijs

Samen met alle partners werken we aan de vier doelstellingen van deze kabinetsperiode:

  • 1. Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt;

  • 2. Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en vakkundige leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat;

  • 3. Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties;

  • 4. Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren.

1.1 Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
Tabel: Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde (jaartal)

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod

 

2014–2015

2014–2015

2015–2016

2020

po

0,07%

0,07%

0,08%

0%

vo

0,17%

0,17%

0,19%

0%

Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

mbo

2008

2014

2015

 
 

Niveau 1: 66%

73%

72%

Hoger

 

Niveau 2: 62%

78%

70%

Hoger

 

Niveau 3: 63%

73%

70%

Hoger

 

Niveau 4: 65%

72%

71%

Hoger

 

Totaal: 64%

73%

70%

Hoger

Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar1

ho

2010–2011

2014–2015

2015–2016

2

 

hbo: 65,7%

60,5%

61,0%

 
 

wo: 57,3%

72,8%

74,0%

 

Uitval in het eerste jaar1

ho

2010–2011

2014–2015

2015–2016

3

 

hbo: 27,9%

27,8%

26,7%

 
 

wo: 18,8%

15,9%

16,1%

 
X Noot
1

De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.

X Noot
2

Hier geen landelijk streefdoel omdat er prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. In november 2016 heeft de eindbeoordeling van de prestatieafspraken in het hoger onderwijs plaatsgevonden. Zie voor meer informatie over de eindbeoordeling de Tweede Kamer-brief van 17 november 2016 en voor meer informatie over de voortgang van het proces van profilering en kwaliteitsverbetering in het hoger onderwijs en onderzoek de stelselrapportage 2016.

X Noot
3

Basis-, tussen- en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. Begroting 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook Jaarverslag 2015 en Begroting 2017).

Eén van onze doelen voor deze kabinetsperiode is dat leerlingen zo goed mogelijk worden uitgedaagd om zich optimaal te ontwikkelen. Het beeld van de indicatoren laat zien dat er nog uitdagingen zijn. Zorgen waren er afgelopen jaar over de kansenongelijkheid in het onderwijs. Elke leerling moet, ongeacht afkomst, zijn of haar talenten maximaal kunnen ontplooien. In de 20e eeuw is goed onderwijs breed toegankelijk gemaakt. Deze ontwikkeling en uitgangspositie zijn echter niet vanzelfsprekend. De Inspectie van het Onderwijs constateerde in het onderwijsverslag van 2014–2015 dat de onderwijskansen van kinderen van lager en hoger opgeleide ouders verder uit elkaar lopen. Op 31 oktober 2016 is daarom een actieplan naar de Tweede Kamer gestuurd en een Gelijke Kansen Alliantie gelanceerd. We richten ons daarbij op soepele overgangen, stimulerend onderwijs en sterke netwerken. Met name voor soepele overgangen hebben we besloten extra middelen uit te trekken. Tegelijkertijd zijn in 2016 al stappen gezet. Naast alle inspanningen om de overgang tussen po en vo verder te verbeteren door de implementatie van de eindtoets PO, is een plan van aanpak brede brugklassen gelanceerd en een doorstroomrecht voor vmbo-ers die naar de havo willen doorstromen. Voor mbo-instellingen met veel stapelaars hebben we extra middelen beschikbaar gesteld en de wet voor het toelatingsrecht is aangenomen. Ook hebben we het ondersteuningstraject voor de pabo om de instroom en diversiteit te stimuleren geïntensiveerd en verlengd. We zijn gestart met de voorbereiding van een extra ondersteuningsaanpak mbo-pabo in een grootstedelijke context voor studenten die we nu onvoldoende bereiken. Ook zetten we fors in op het verhogen van het studiesucces van mbo-gediplomeerden in het hbo. In december 2016 zijn ruim 300 mbo- en hbo-studenten en 80 docenten geworven om samen in het OCW StudentLab voorstellen te ontwikkelen voor een betere aansluiting. Tot slot is besloten om vanaf 2017 extra middelen beschikbaar te stellen voor programma’s die (getrainde) studenten als rolmodellen inzetten en zo bijdragen aan kansengelijkheid in de doorstroom vo/mbo-ho en studiesucces.

Sinds de start van het plan van aanpak Toptalenten 2014–2018 peilen we periodiek hoe de maatregelen in de praktijk worden ervaren. Het beeld van februari 2016 is positief: scholen en docenten geven meer speciale aandacht aan toptalenten en leerlingen zijn tevreden over de mate waarin ze worden uitgedaagd. Afgelopen jaar is de door ICLON en RUG ontwikkelde toolbox beschikbaar gekomen, als hulpmiddel voor een praktische aanpak van differentiatie in de klas. Ook zijn de eerste cum laude diploma’s uitgereikt aan ruim 3.300 leerlingen van het vmbo, de havo en het vwo. Het aantal scholen waar het mogelijk is vakken op een hoger niveau te volgen is in 2016 verder toegenomen, evenals het aantal scholen waar versneld vwo gevolgd kan worden. Goed nieuws is ook dat de doelstelling om het aantal vsv’ers te verminderen is behaald en dat het aantal zittenblijvers in het primair onderwijs verder is gedaald. Daarbij is wel de kanttekening te maken dat deze daling niet optreedt bij het aandeel leerlingen in leerjaar 3 dat vertraging heeft opgelopen. Daarom hebben we samen met de PO-Raad een brochure ontwikkeld met handreikingen en voorbeelden voor scholen bij het herijken van de werkwijze rond de doorstroom van kleuters. In het vo konden scholen vorig jaar voor de tweede keer subsidie aanvragen voor een zomerschool. Bovendien is de regeling op verzoek van het veld uitgebreid, zodat ook programma’s die in de meivakantie starten in aanmerking komen (lentescholen). De cijfers over het aandeel thuiszitters in het po en vo laten niet de gewenste daling zien. Om gemeenten en onderwijsveld te stimuleren een extra stap te zetten, hebben we met de Ministeries van VWS en V&J, de VNG, PO-Raad en VO-raad in juni 2016 het Thuiszitterspact gesloten.

In het mbo is de afgelopen vier jaar hard gewerkt aan kwaliteit en toegankelijkheid. De basis is op orde en van de focus op vakmanschap worden nu de resultaten zichtbaar. Studenten zijn meer tevreden, zoals de laatste JOB-monitor laat zien en studenten krijgen ook beter onderwijs. Doordat we opleidingen hebben ingekort en keuzedelen hebben ingevoerd, worden studenten meer uitgedaagd. Met de kwaliteitsafspraken hebben we middelen beschikbaar gesteld om extra te investeren in professionalisering, beroepspraktijkvorming, excellentie en studiesucces. Instellingen werken intensief samen met het bedrijfsleven. Via cofinanciering zijn nu al meer dan 80 intensieve samenwerkingsverbanden opgezet, waaronder 65 via het Regionaal Investeringsfonds zoals Centra voor innovatief vakmanschap. Verder krijgen scholen meer geld om minder daadkrachtige ouders een financiële ondersteuning te bieden voor schoolkosten en beschikken minderjarige studenten per 1 januari 2017 over een ov-kaart.

In 2015 en 2016 zijn meer asielzoekerskinderen het primair en voortgezet onderwijs ingestroomd dan in de jaren daarvoor. Omdat de systematiek van aanvullende bekostiging onvoldoende aansloot op de toegenomen instroom, heeft in 2016 tijdelijk maatwerkbekostiging op aanvraag plaatsgevonden. Deze maatwerkbekostiging is voor het po per 1 augustus 2016 en voor het vo per 1 januari 2017 verwerkt in de regelgeving. Daarmee wordt voorzien in een vast bedrag per asielzoekerskind per kwartaal. Daarnaast ontvangen po-scholen vanaf 1 augustus 2016 ook voor het tweede verblijfsjaar van asielzoekerskinderen bekostiging, zoals ook in het vo geldt.

Om te bepalen wat leerlingen in de toekomst moeten leren in het po en vo, is twee jaar geleden een brede maatschappelijke dialoog gestart. Op 23 januari 2016 heeft het Platform Onderwijs 2032 de opbrengsten van deze dialoog gepresenteerd in een advies. Naar aanleiding van het eindadvies is een uitgebreide beleidsreactie opgesteld, met een voorstel voor het vervolgtraject. Tijdens het hoofdlijnendebat in de Tweede Kamer bleken twijfels te bestaan over het draagvlak bij en de betrokkenheid van leraren voor dit advies. Daarom is een extra verdiepingsfase ingelast. Onder regie van de Onderwijscoöperatie is een dialoog onder leraren over curriculumherziening in het po en vo en de betrokkenheid van leraren georganiseerd. Parallel daaraan werd door de regiegroep samen met het onderwijsveld een inhoudelijke verdieping van het advies gestart. Daarin stond de vraag centraal wat het advies concreet betekent voor de onderwijspraktijk. Inmiddels hebben we de opbrengsten van beide verdiepingstrajecten ontvangen. Uit deze verdiepingsfase bleek dat alle betrokken partijen de ambitie delen om door te gaan met de herziening van het landelijke curriculum. Daarnaast moeten leraren een stevigere rol krijgen in de uitwerking van het curriculum en moeten vakdisciplines behouden blijven. Een plan van aanpak hebben we naar de Tweede Kamer verzonden.

In december 2016 hebben de Landelijke Studentenvakbond, het Interstedelijk Studentenoverleg, de Vereniging Hogescholen en de Vereniging van Universiteiten een Gemeenschappelijke Agenda aangeboden om te blijven werken aan en te investeren in een aantal belangrijke kernambities voor het hoger onderwijs. De door de vier partijen benoemde kernambities zijn: intensiever en kleinschalig onderwijs, meer en betere begeleiding van studenten, inzet op talentontwikkeling binnen en buiten de studie, passende en goede onderwijsfaciliteiten, én verdere professionalisering van docenten. De hogescholen en universiteiten zullen in dialoog met studenten en docenten deze kernambities uitwerken in concrete plannen. Om het digitaal uitwisselen, hergebruik en samen ontwikkelen van leermateriaal te stimuleren zijn 12 universiteiten en enkele hogescholen samen met SURF en OCW het programma «Open en Verbonden Hoger Onderwijs» begonnen. Doel is het stimuleren van een open cultuur waarin uitwisseling de norm is, evenals het opzetten van passende ondersteuning van docenten en een adequate infrastructuur. Ten slotte zijn in 2016 drie pilots gestart met werkplaatsen onderwijsonderzoek in het primair onderwijs in Utrecht, Amsterdam en Tilburg om de impact van onderwijsonderzoek op de onderwijspraktijk te versterken.

1.2 Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en vakkundige leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
Tabel: Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde (jaartal)

Aandeel leraren dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst1

 

2013

2015

2016

2020

po

85%

84%

2

100%

vo

76%

64%

67%

100%

Aandeel leraren dat de differentiatie vaardigheden beheerst3

 

2013

2015

2016

2020

po

56%

56%

4

100%

vo

34%

34%

33%

100%

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review5

 

2014

2015

2016

2020

po

62%

57%

74%

100%

vo

63%

63%

68%

100%

X Noot
1

Meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 3 jaar ervaring. In het lopend schooljaar 16–17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.

X Noot
2

In het basisonderwijs is er een verandering geweest van de categorie minder dan 3 jaar ervaring naar minder dan 4 jaar ervaring. De omvang van de steekproef 15–16 in het basisonderwijs is t.o.v. 14–15 i.v.m. toezichtplanning gereduceerd, daardoor heeft de nauwkeurigheid van de cijfers naar ervaringscategorie grotere marges gekregen. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel.

X Noot
3

Meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met tenminste 10 jaar ervaring. In het lopend schooljaar 16–17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.

X Noot
4

De omvang van de steekproef 15–16 in het basisonderwijs is t.o.v. 14–15 i.v.m. toezichtplanning gereduceerd, daardoor heeft de nauwkeurigheid van de cijfers naar ervaringscategorie grotere marges gekregen. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel.

X Noot
5

De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. Omdat er sprake is van een nieuwe bron kan er geen betrouwbare vergelijking worden gemaakt met de vorige metingen.

Wij hebben hoge ambities geformuleerd rond de professionalisering van leraren, besturen en schoolleiders. Een voorwaarde om dit duurzaam vorm te geven, is professioneel HRM-beleid op bestuurs- en op schoolniveau. In de voortgangsrapportage sectorakkoorden funderend onderwijs zien we in 2016 positieve resultaten op een aantal onderdelen: meer startende leraren worden begeleid, het aandeel onbevoegd gegeven lessen is lager en meer schoolleiders zijn geregistreerd in het Schoolleidersregister. Tegelijkertijd is nog verbetering mogelijk ten aanzien van de beheersing van didactische en differentiatievaardigheden van docenten. Daarnaast is op het gebied van kwaliteitszorg, zoals blijkt uit de indicator over deelname aan peer review, op school- en bestuursniveau in het po winst te behalen en blijft de doorwerking van het opbrengstgericht werken in het vo een aandachtspunt.

Om het beroep van leraar te versterken is in nauwe samenwerking met de Onderwijscoöperatie het wetsvoorstel lerarenregister opgesteld en inmiddels aangenomen. Het aantal ingeschreven leraren in dit vrijwillige register blijft toenemen: op dit moment zijn 70.000 leraren ingeschreven. Eind november 2016 is de derde voortgangsrapportage Lerarenagenda naar de Tweede Kamer gestuurd. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de studenttevredenheid bij alle lerarenopleidingen toeneemt. Daarnaast zijn er meer mannelijke PABO-studenten. Wij werken nog aan een versterking van de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen in alle fases van de loopbaan van de leraren. Leraren hebben meer ontwikkelmogelijkheden gekregen, maar het carrièreperspectief blijft nog achter. Bij de voortgangsrapportage hebben we ook het onderzoek meegestuurd naar de Tweede Kamer dat is uitgevoerd naar de carrièreperspectieven van leraren in het kader van de functiemix po en vo.

In lijn met het Regeerakkoord hebben wij gewerkt aan de modernisering van het Vervangings- en het Participatiefonds. Binnen het Vervangingsfonds is gekeken hoe de vereveningssystematiek kan worden gemoderniseerd. In 2016 kiezen steeds meer schoolbesturen (36 procent) voor het eigen-risicodragerschap, waardoor zij zelf de financiële risico’s voor de vervanging van zieke leerkrachten dragen. Tevens kiezen steeds meer schoolbesturen voor een vorm van samenwerking. Het nut en de noodzaak van het Vervangingsfonds staat door deze ontwikkeling ter discussie. Hierover wordt nauw overleg gevoerd met de sociale partners. Na jaren van verhoogde instroom in het Participatiefonds is de instroom in 2016 lager. Afgelopen jaar zijn verschillende moderniseringsrichtingen verkend; deze worden in 2017 verder uitgewerkt.

1.3 Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
Tabel: Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde (jaartal)

Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert

po

2012–2013

2013–2014

2014–2015

2017–2018

 

27%

22%

36%

100%

Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert

vo

2011–2012

2012–2013

2013–2014

2020

 

72%

75%1

67%

100%

Aantal voortijdig schoolverlaters

vo/mbo

2009

2013–2014

2015–2016

2015–2016

 

41.800

25.622

22.948

25.000

X Noot
1

Deze waarde is aangepast ten opzichte van het jaarverslag 2015 van 74% naar 75%

Een positieve ontwikkeling is dat er minder (zeer) zwakke scholen zijn in het primair en voortgezet onderwijs. Het aantal (zeer) zwakke scholen is ten opzichte van 2011 gehalveerd en is nu op het laagste niveau ooit. Het aantal scholen in het po dat zich binnen een jaar verbetert is toegenomen. Het aantal zwakke afdelingen in het vo dat zich binnen de gestelde termijn verbetert is gedaald. Het aantal scholen dat zich excellent mag noemen, is gestegen van 53 in 2012 tot 130 in 2015. Verder is de doelstelling van 25.000 bij de indicator aantal vsv’ers in 2016 behaald en is de wet voor het toelatingsrecht aangenomen zodat er voor iedereen een plek in het mbo is. Afgelopen jaar hebben wij ook gewerkt aan de vereenvoudiging van de bekostiging in het primair en voortgezet onderwijs. De modernisering van de bekostiging in het po zit nog in een verkennende fase, waarbij het grote herverdeeleffect een belangrijk zorgpunt is. Voor het vo hebben wij na een internetconsultatie en gesprekken met het veld geconstateerd dat het vereenvoudigde bekostigingsmodel nog verfijning vraagt, onder andere op de onderdelen leerlingendaling en de overgangsregeling. Hierover hebben wij de Tweede Kamer in een brief geïnformeerd. De schoolbesturen en -leiders hebben tijdens de gesprekken aangegeven dat het nieuwe model er niet toe mag leiden dat een breed onderwijsaanbod in de regio niet langer kan worden geborgd. Specifiek is hierbij de zorg uitgesproken over het aanbod van het (technisch) vmbo. Hierover heeft de Onderwijsraad inmiddels advies uitgebracht.

In onze transparantiebrief hebben we aangegeven dat openbaar beschikbare informatie nog te weinig de basis vormt voor een gerichte schoolkeuze van ouders en leerlingen, voor gesprekken tussen alle betrokkenen over de onderwijskwaliteit en voor kwaliteitsbenchmarking door scholen zelf. Om dit te verbeteren is «Scholen op de kaart» beter vindbaar gemaakt en heeft DUO een app ontwikkeld waarmee data eenvoudig en gebruiksvriendelijk benaderd kunnen worden. Verder hebben wij de eerste dag voor open onderwijsdata georganiseerd. Ontwikkelaars zijn hierna aan de slag gegaan om een prototype app te ontwikkelen die antwoord geeft op de vragen van ouders, leerlingen, medezeggenschapsraden, leraren en schoolleiders. In de app worden gegevens over het onderwijs gecombineerd met meningen van ouders en leerlingen.

Het nieuwe toezicht is opgenomen in de wijziging in de Wet op het Onderwijstoezicht die per 1 juli 2017 zal ingaan. Deze wijziging komt voort uit het initiatiefwetsvoorstel van de Tweede Kamer dat in maart 2016 in de Eerste Kamer is aanvaard. Afgelopen november heeft de eindbeoordeling van de prestatieafspraken in het hoger onderwijs plaatsgevonden. Deze afspraken uit 2012 gingen over onderwijskwaliteit en studiesucces, profilering en valorisatie. Alle universiteiten en bijna alle hogescholen hebben de afgesproken doelen op onderwijskwaliteit en studiesucces in voldoende mate behaald. Voor hogescholen bleek het lastig om zowel de kwaliteit van de opleiding te verbeteren, als het studiesucces te verhogen én de toegankelijkheid van de opleiding te vergroten. De prestatieafspraken zijn een experiment waarvan wij willen en moeten leren, vooral ook met het oog op de vormgeving van kwaliteitsafspraken vanaf 2018. Een onafhankelijke evaluatiecommissie heeft daarover dit voorjaar een rapport uitgebracht.

Een bestuurskrachtige instelling wordt gekenmerkt door een professioneel samenspel tussen het college van bestuur, de raad van toezicht en medezeggenschap. De Wet versterking van de bestuurskracht draagt bij aan een gezonde bestuurscultuur in het onderwijs. In de wet, die sinds 1 januari 2017 voor een groot deel van kracht is geworden, zijn de rol en verantwoordelijkheid van bestuur en toezicht, én van docenten en studenten beschreven. Verder is in december 2016 een nieuw accreditatiekader in werking getreden waarin ho-instellingen meer autonomie krijgen. Doordat er minder tijd gemoeid is met het opstellen van rapportages, kunnen docenten zich meer richten op het verbeteren van het onderwijs. Het nieuwe kader is onderdeel van het plan om de kwaliteitstoetsing in het ho te verbeteren. Inmiddels is ook het wetsvoorstel Accreditatie op maat aan de Tweede Kamer verzonden. Daarnaast is voorgenomen om een experiment te starten waarbij zes instellingen een lichtere kwaliteitstoetsing van opleidingen ondergaan. De experimenteer-AMvB is in december 2016 voorgelegd voor openbare internetconsultatie.

1.4 Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren
Tabel: Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde (jaartal)

Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek

vo

2012

2015

2016

2017

 

23%1

27%

26%

30%

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

mbo

2012

2015

2016

 
 

80%

77%

77%

hoger

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen2

ho

2012

2015

2016

2016

 

hbo: 18%

hbo: 19%

hbo: 19%

hbo: 19%

 

wo: 21%

wo: 23%

wo: 25%

wo: 22%

Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

mbo/ho

2010

2014

2015

2020

 

17%

18%

19%

20%

X Noot
1

De waarde verschilt t.o.v. de begroting 2015 omdat de data van DUO worden gebruikt in plaats van het Platform Bèta en Techniek.

X Noot
2

De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.

De indicatoren laten een wisselend beeld zien. Het aantal deelnemers aan een leeractiviteit is gestegen. In de voortgangsrapportage Leven lang leren hebben we gemeld dat afgelopen september 8 instellingen gestart zijn met flexibele deeltijd- en duale programma’s. De andere 12 instellingen met een goedgekeurde aanvraag volgen in de loop van 2017. In totaal gaat het om 500 deeltijd en duale opleidingen die flexibel worden aangeboden. De pilots worden door ons, de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs ondersteund met onder meer landelijke bijeenkomsten waar instellingen ook van elkaar kunnen leren. Verder hebben 12 hogescholen zich aangemeld voor het experiment vraagfinanciering in de sector Techniek & ICT (de sector Zorg & Welzijn volgt in 2017). In dit experiment loopt de financiering niet via de reguliere bekostiging, maar via vouchers voor de student. In het najaar van 2016 hebben wij verder het wetsvoorstel dat de zelfstandige positie van de Associate-Degree opleiding regelt ter advisering voorgelegd aan de Raad van State, in het voorjaar van 2017 is het voorstel naar de Tweede Kamer verzonden.

Per augustus 2016 hebben wij profielen ingevoerd in de bovenbouw van het vmbo. Ongeveer 80 procent van de scholen is gestart met het bieden van beroepsgericht onderwijs in een of meer van de tien profielen. Sinds februari 2016 hebben ruim 2.700 docenten in beroepsgerichte vakken gebruik gemaakt van het bijscholingsaanbod. De conversietabel biedt voor huidige bevoegde docenten duidelijkheid voor welke nieuwe profielvakken zij bevoegd zijn. Met de invoering van profielen is loopbaanoriëntatie en -begeleiding (lob) beter verankerd in het vmbo. Alle leerlingen, ook in de theoretische leerweg van het vmbo, bouwen verplicht een lob-portfolio op.

In het mbo is in 2016 de nieuwe kwalificatiestructuur succesvol geïmplementeerd. Onderwijsinstellingen hebben nu meer ruimte om samen met het bedrijfsleven sneller in te spelen op veranderingen in beroepen. Verder hebben instellingen in 2016 de mogelijkheid gekregen om te experimenten met cross-overs. Ze krijgen ruimte voor het ontwikkelen van nieuwe en innovatieve opleidingen, bijvoorbeeld de opleidingen techniek en zorg. Met beide maatregelen bevorderen wij een betere en snellere aansluiting van het onderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt. Samenwerking tussen het mbo en het bedrijfsleven wordt financieel gestimuleerd met het Regionaal Investeringsfonds mbo. Bedrijven, onderwijsinstellingen en regionale overheden bepalen welke kansen er liggen in de regio. Samen investeren zij in een moderne infrastructuur en in een curriculum dat aansluit op de laatste ontwikkelingen in het bedrijfsleven. Ook met het Techniekpact en het Zorgpact hebben we in 2016 ingezet op de verduurzaming van samenwerking in de regio tussen onderwijs, bedrijfsleven/zorg & welzijn en lokale overheden. De regio is eigenaar van het tempo en de resultaten die bereikt moeten worden. De overheid faciliteert, stimuleert en zoekt naar coalities die vanuit een gedeeld belang deze maatschappelijke uitdagingen aangaan.

2. Studiefinanciering

Sinds het studiejaar 2015/2016 kan elke student gebruikmaken van een leenvoorziening tegen sociale terugbetaalvoorwaarden. Door de hervorming van de studiefinanciering hebben we middelen vrijgespeeld om fors te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs, met behoud van de toegankelijkheid van het stelsel. Voor studenten met ouders met een lager inkomen is de maximale aanvullende beurs verhoogd met € 100 per maand. Het jaar 2016 stond verder in het teken van de uitvoering van het studievoorschot door DUO, het verzorgen van gerichte voorlichting en het versterken van het financieel bewustzijn van studenten. Ook zijn de kwantitatieve en kwalitatieve effecten op deelname, studiegedrag en het gebruik van voorzieningen gemonitord. Dat blijven we de komende jaren nog doen. Ten slotte is in 2016 bereikt dat alle minderjarige mbo-studenten vanaf 1 januari 2017 gebruik kunnen maken van het studentenreisrecht. Inmiddels maken ruim 100.000 mbo’ers gebruik van deze ov-kaart.

3. Wetenschap

Tabel: Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde (jaartal)

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

owb

2009–20121

 

2010–2013

2010–2013

   

2e plaats 1,52

 

2e plaats 1,53

kleiner of gelijk 5

X Noot
1

In het verleden werd het basisjaar van jaar tot jaar bezien, maar vanaf heden wordt deze vastgelegd op 2009–2012. Daarom wijkt dit af van de begroting 2016.

In 2016 is op tal van onderwerpen uit de Wetenschapsvisie 2025 veel vooruitgang geboekt. De Kenniscoalitie, bestaande uit publieke instellingen en vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven, heeft de routes van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) verder uitgewerkt tot een portfolio met concrete voorstellen. Door nieuwe verbindingen in de onderzoekswereld en nieuw interdisciplinair onderzoek kan rond tal van wetenschappelijke, maatschappelijke en economische uitdagingen baanbrekende vernieuwing bereikt worden. De Kenniscoalitie heeft zich unaniem achter het portfolio geschaard en ook een investeringsagenda opgesteld voor de volgende kabinetsperiode. Op dit moment wordt Rijksbreed gekeken naar de aansluiting op de al bestaande economische topsectoren en de maatschappelijke uitdagingen waarvoor diverse ministeries aan oplossingen werken. Door het beschikbaar stellen van een Startimpuls NWA van € 32 miljoen hebben we het initiatief genomen bij de uitvoering. Hiermee wordt een experimenteel begin gemaakt met de uitwerking van routes en voorstellen rond kansengelijkheid en de veerkrachtige samenleving, digitalisering en vernieuwing door middel van natuurwetenschappelijk onderzoek.

In februari 2016 is de Voortgangsrapportage Wetenschapsvisie verschenen. Onze wetenschap staat er goed voor: de kwaliteit van onderzoekers en wetenschapsgebieden is hoog. De Nederlandse wetenschap weet topprestaties te bereiken met een gemiddeld niveau van publieke middelen. Nederland staat nog steeds op de tweede plaats van de mondiale top-5 op basis van citatiescores. De wetenschappelijke artikelen die in 2010–2013 in Nederland zijn geproduceerd, worden in de jaren daarna 53 procent vaker geciteerd dan het mondiale gemiddelde. Nederlandse onderzoekers hebben in 2016, net als voorgaande jaren, volop voorstellen ingediend voor onderzoeksfinanciering vanuit Horizon 2020. Sinds de start van Horizon 2020 is zo’n € 1,45 miljard (7,6 procent van het totaal beschikbare budget) toegekend aan deelnemers in Nederland.

4. Cultuur

Tabel: Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde (jaartal)

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) BIS

cultuur

2009

2015

 

2016

 

2,6 miljoen

2,4 miljoen1

Nog niet bekend

2,2 miljoen

Aantal bezoeken gesubsidieerde musea

cultuur

5,7 miljoen

8,9 miljoen1

Nog niet bekend

7,5 miljoen

X Noot
1

In de Begroting 2016 waren de realisatiecijfers over 2015 nog niet bekend en zijn de streefwaarden blijven staan. Inmiddels zijn de realisatiewaarden voor 2015 bekend en als zodanig opgenomen in het Jaarverslag 2016.

Kunst en cultuur zijn van grote waarde voor de samenleving. Uit de indicatoren blijkt dat we onze doelstelling voor het aantal bezoeken aan gesubsidieerde podiumkunsten en musea ruimschoots hebben behaald. Bij het percentage instellingen dat voldoet aan de eigen inkomstennorm zien we een positieve ontwikkeling. Bij het cultuurbeleid staat kwaliteit voorop. Cultuuronderwijs geeft kinderen en jongeren de kans hun talenten te ontwikkelen. Het programma Cultuureducatie met kwaliteit heeft hier in 2016 aan bijgedragen. De Tweede Kamer is in 2016 geïnformeerd over de behaalde resultaten én de speerpunten en specifieke maatregelen voor de periode 2017–2020. In het erfgoedbeleid zijn bescherming en behoud belangrijke waarden. Op 1 juli 2016 is één integrale wet in werking getreden voor museale objecten, musea, monumenten en archeologie, waarin overbodige regels zijn geschrapt. De Erfgoedwet legt vast hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.

Van 1 december 2015 tot 1 februari 2016 konden instellingen subsidie aanvragen voor de culturele basisinfrastructuur 2017–2020. Na advisering van de Raad voor Cultuur en afstemming met bestuurlijke partners zijn op Prinsjesdag 2016 de subsidiebesluiten bekend gemaakt. Voor het internationale cultuurbeleid hebben we samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een nieuw kader opgesteld. Dit bouwt voort op de conclusies van de evaluatie van het internationaal cultuurbeleid uit 2015. In 2016 hebben Nederland en Frankrijk gezamenlijk de huwelijksportretten van Marten Soolmans en Oopjen Coppit aangekocht. Dit zijn de grootste portretten ooit door Rembrandt van Rijn geschilderd. Met de aankoop is belangrijk erfgoed voor de toekomst veiliggesteld. De portretten zijn voor iedereen afwisselend in het Louvre en het Rijksmuseum te zien.

Met de Bibliotheekwet en de verlenging van de Wet op de vaste boekenprijs stimuleren we een sterke en levende leescultuur in Nederland. Ook is in 2016 het actieprogramma Tel mee met taal van start gegaan. Met deze drie maatregelen dragen we eraan bij dat zoveel mogelijk mensen goed kunnen lezen en schrijven en toegang hebben tot een breed aanbod van boeken. Ruimtelijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van klimaat, mobiliteit, migratie, energie, zorg en onderwijs vragen om een vernieuwende aanpak en om innovatieve oplossingen. De nieuwe Actieagenda Ruimtelijk Ontwerp die in december 2016 is gelanceerd, vertrekt vanuit deze invalshoeken en draagt bij aan de kwaliteit van onze leefomgeving.

5. Media

Op 1 november 2016 is de nieuwe wet voor een toekomstbestendige publieke omroep in werking getreden. Daarmee hebben we onder andere de mediaopdracht van de publieke omroep aangescherpt en de toegang tot de omroep van producenten en andere makers vergroot. Verder krijgt de raad van bestuur van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) de mogelijkheid om de koers van de omroep beter te bepalen en te bewaken. Hiermee wordt de publieke omroep nog beter in staat gesteld om zijn doelstelling te realiseren: een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod creëren dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking.

Per 31 mei 2016 is de Regionale Publieke Omroep (RPO) opgericht. Daarmee hebben we een belangrijke stap gezet om de regionale omroepsector slagvaardiger te maken. Onder leiding van de RPO is een gezamenlijke begroting voor de 13 regionale omroepen ingediend, waarmee rekening is gehouden met de taakstelling van € 17 miljoen. Ook hebben we een frictiekostenregeling opgesteld om de gevolgen van de taakstelling op te vangen. Een wetsvoorstel om de bestuursstructuur verder te versterken is vooralsnog aangehouden.

6. Emancipatie

Tabel: Het bevorderen van emancipatie1

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde (jaartal)

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

emancipatie

2010

2015

2016

 
 

90%

92%

93%

≥90%

X Noot
1

De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid wordt gemonitord op de website ocwincijfers.

We hebben in deze kabinetsperiode ingezet op het versterken van de economische zelfstandigheid en financiële zelfredzaamheid van vrouwen. OCW fungeerde hierbij als aanjager en zorgde voor een platformfunctie voor gemeenten, instellingen en organisaties. Het afgelopen jaar is de Kracht on Tour (gericht op bewustwording en op het sluiten van deals met lokale organisaties en bedrijven) gedecentraliseerd naar gemeenten. In 2016 hebben zes gemeenten een Kracht on Tour bijeenkomst georganiseerd en 24 centrumgemeenten hebben met het project Eigen Kracht vrouwen gestimuleerd om stappen te zetten op de arbeidsmarkt. Met deze activiteiten zijn veel vrouwen bereikt. Om het aandeel vrouwen in raden van bestuur (RvB’s) en raden van commissarissen (RvC’s) te stimuleren is er de aanpak Vrouwen naar de Top. Deze aanpak is gericht op zelfregulering door bedrijven (top 200) en is ook afgelopen jaar door inzet van VNO-NCW, Stichting Topvrouwen, de kwartiermakers Vrouwen naar de Top effectief gebleken.

Met de online campagne «Daar mag je nooit voor kiezen» hebben we in 2016 de nadruk gelegd op de rol van mannen bij de oplossing van geweld tegen vrouwen, waarbij we bijna één miljoen mannen hebben bereikt. Na de agendering van dit onderwerp in 2016 in Nederland, vraagt de Europese Commissie in 2017 extra aandacht voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen. Uit de LHBT-monitor (SCP 2016) blijkt dat de sociale acceptatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele mannen en vrouwen is toegenomen tot 93 procent. Bij het bevorderen van de sociale acceptatie en veiligheid van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele mannen en vrouwen, transgender en intersekse personen (LHBTI’s) is in de afgelopen kabinetsperiode het accent gelegd op jongeren en op groepen waar de sociale acceptatie achterblijft. LHBTI’s in levensbeschouwelijke en biculturele kringen organiseren zich en treden zichtbaar naar buiten en zetten in op deskundigheidsbevordering van hulpverleners, lotgenotencontact en voorlichting. Vooral lesbische, homoseksuele en biseksuele jongeren ervaren nog steeds fors meer problemen dan heteroseksuele jongeren, thuis en op school. Daarom hebben we ingezet op meer samenwerking tussen landelijke organisaties bij de verdere agendering en bewustwordingsactiviteiten van de allianties in het onderwijs.

7. Caribisch Nederland

Afgelopen jaar zijn verschillende stappen genomen om de onderwijskwaliteit in Caribisch Nederland te verbeteren. Ter versterking van de verdere ontwikkeling van de bestuurskracht van de scholen is bijvoorbeeld het besluit gepubliceerd waarmee de bepalingen over «goed onderwijs goed bestuur» in de onderwijswetgeving voor Caribisch Nederland in werking treden. Met de daarbij gehanteerde invoeringstermijn van één jaar (WPO BES) respectievelijk twee jaar (WVO BES) krijgen de scholen de gelegenheid om aan de nieuwe regels te voldoen.

De Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland «Samenwerken aan kwaliteit» 2011–2016 is het afgelopen jaar geëvalueerd. Het onderwijs in Caribisch Nederland heeft de afgelopen vijf jaar een flinke verbeterslag gemaakt, alle betrokken partijen hebben hard gewerkt om alle leerlingen onderwijs van voldoende niveau te bieden. Deze inzet heeft ertoe geleid dat het merendeel van de instellingen het niveau basiskwaliteit heeft bereikt. Dat is een enorme vooruitgang ten opzichte van de situatie van voor de staatkundige transitie op 10 oktober 2010, waar alle betrokkenen heel erg trots op mogen zijn. Ook de omstandigheden waaronder de leerlingen onderwijs krijgen zijn ingrijpend verbeterd. Ondanks de grote vooruitgang die is geboekt, zijn nog niet alle ambities gerealiseerd. Uit de evaluatie blijkt dat de onderwijsagenda een goed sturingsinstrument was en dat met name de borging van de behaalde resultaten een belangrijk aandachtspunt is. Daarom is in goede samenwerking met de betrokkenen in Caribisch Nederland de tweede Onderwijsagenda «Samen werken aan de volgende stap» 2017–2020 tot stand gekomen. Hiervoor zijn in 2016 verschillende bijeenkomsten op de eilanden georganiseerd. Alle betrokkenen hebben daarbij een grote inzet getoond. De nieuwe onderwijsagenda is op 28 november tijdens de onderwijsconferentie op Sint Eustatius ondertekend.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

Tabel Realisatie beleidsdoorlichtingen

Artikel

Realisatie

Wanneer gepland

Geheel artikel

Behandeling in Tweede Kamer

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

     

1. Primair onderwijs

                     

1, 3, 4, 6, 7 en 9 Onderwijs

                     

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1

         

X

   

20142

Nee3

Schriftelijk vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen.

Doelmatigheid en focus op het onderwijs1

         

X

   

20142

Nee3

Schriftelijk vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen.

Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1

         

X

   

20142

Nee3

Schriftelijk vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen.

1,3, 4, 6 en 7 Onderwijs

                     

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk

       

X

     

2014

Nee3

Betrokken bij WGO jaarverslag.

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

       

X

     

2014

Nee3

Betrokken bij WGO jaarverslag.

Brede scholen4

       

X

     

2014

Nee3

Betrokken bij WGO jaarverslag.

4. Beroepsonderwijs en volwasseneducatie

                     

Leren & Werken

 

X

           

2011

Nee5

Schriftelijk overleg of schriftelijke vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen.

6 en 7. Hoger onderwijs

                     

Kennisfunctie Hoger beroepsonderwijs

X

             

2010

Nee6

Schriftelijk overleg of schriftelijke vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen

9. Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

                     

Actieplan Leerkracht

     

X

       

2013

Nee

Betrokken bij AO over leraren en lerarenopleiding.

12. Tegemoetkoming onderwijs bijdrage en schoolkosten

             

X

2017

Ja

Nog te ontvangen.

14. Cultuur

                     

Waarborgen aanbod en participatie cultuur

 

X

           

2011

Nee7

Betrokken bij notaoverleg

Cultuur 2009–2014

         

X

   

20148

Ja

Betrokken bij AO over cultuurbeleid en cultuur.

15. Media

                     

Mediabeleid 2004–2009

X

             

2010

Ja

Schriftelijke vragen en beantwoording in overleg.

Mediabeleid 2010–2013

       

X

     

2014

Ja

Betrokken bij wetsvoorstel Publiek Omroepstelsel.

16. Onderzoek en wetenschapsbeleid

                     

25. Emancipatie

                     

Emancipatie 2011–2014

       

X

     

2014

Ja

Betrokken bij AO Emancipatie

Zie ook: «meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen»

Zie ook: Bijlage 2. Afgerond evaluatie- en overig onderzoek.

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

Deze doorlichtingen zijn in 2014 gestart, maar zijn in 2015 afgerond zodat de resultaten van meerdere effectstudies die in 2015 beschikbaar kwamen in de doorlichtingen meegenomen konden worden.

X Noot
3

Deze beleidsdoorlichtingen zijn gebaseerd op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen en zijn artikel overschrijdend.

X Noot
4

Deze doorlichting is onderdeel van de beleidsdoorlichting Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat.

X Noot
5

Doorlichting op doelstelling «Leven lang leren»

X Noot
6

Deze beleidsdoorlichting dekt de beleidsdoelstelling «De samenleving benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek vice versa».

X Noot
7

Deze beleidsdoorlichting dekt de beleidsdoelstelling «bevorderen dat burgers deelnemen aan een kwalitatief hoogwaardig, divers en onafhankelijk aanbod van kunsten door de aanwezigheid van dit aanbod te waarborgen»

X Noot
8

Deze is gestart in 2014 maar in 2015 afgerond zodat de resultaten konden worden meegenomen in de voorbereidingen van de nieuwe BIS-periode.

In verband met het focusonderwerp kwaliteit beleidsdoorlichtingen van de Tweede Kamer wordt in onderstaande tabel ingegaan op de belangrijkste conclusies en ingezette beleidsacties naar aanleiding van de conclusies van de beleidsdoorlichtingen die in 2014, 2015 en 2016 zijn afgerond.

Doorlichting

Belangrijkste conclusies en ingezette acties naar aanleiding van de conclusies.

1, 3, 4, 6, 7 en 9 Onderwijs

 

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1

Doelmatigheid en focus op het onderwijs1

Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

Brede scholen

In de beleidsdoorlichting «Prestaties van leerlingen en studenten omhoog» is alleen gefocust op het nieuwe beleid zoals verwoord is in de beleidsagenda 2012. De beleidsdoorlichting gaat over de vijf centrale beleidsdoelstellingen van het onderwijsbeleid in de beleidsagenda 2012:

1. prestaties van leerlingen en studenten omhoog

2. scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

3. goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders

4. scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd

5. doelmatigheid en focus op het onderwijs zelf

 

Op hoofdlijnen heeft de ADR het volgende geconcludeerd:

Ten eerste is de implementatie van beleid goed op streek, maar is de doorwerking op het niveau van de klas een zaak van langere adem. Ten tweede vertonen veel prestaties een stijgende lijn, maar blijven de prestaties op bepaalde onderdelen achter. Ten derde zijn er indicaties dat het onderwijs in de afgelopen jaren een doelmatigheidsslag heeft gemaakt, maar is het lastig om de doelmatigheid ervan daadwerkelijk vast te stellen. Door de vele beïnvloedende factoren is het echter lastig om de effectiviteit en doelmatigheid van afzonderlijke beleidsinstrumenten vast te stellen.

 

In de beleidsreactie op de beleidsdoorlichting «prestatie van leerlingen en studenten omhoog» wordt ingegaan op de lessen die per conclusie kunnen worden getrokken en wordt verwezen naar diverse Kamerstukken die over de verschillende beleidsdoelstellingen aan uw Kamer zijn verzonden. Het kabinet blijft hiermee onverminderd in zetten op het inzichtelijk maken van de doelmatigheid van het beleid, onder meer door het uitvoeren van evaluaties en het tegen het licht houden van doelmatigheid van de stelselkenmerken, zoals ook door de OESO werd onderzocht.

   

14. Cultuur

 

Cultuur 2009–2014

De ADR concludeert dat de beleidsdoelen uit de begroting 2012 grotendeels zijn behaald. Voor het kunstenveld gaat het om doelstellingen op het gebied van kwaliteit, diversiteit van het aanbod, toegankelijkheid, geografische spreiding, publiek en de eigen inkomstennorm. Voor erfgoed gaat het om goede zorg, bescherming en ontsluiting. De ADR constateert dat er een omslag is in de cultuursector: instellingen zijn minder afhankelijk van subsidies. Tegelijkertijd wijzen zij er op dat het nog te vroeg is om definitieve conclusies te trekken voor de lange termijn. Belangrijke beleidswijzigingen zijn nog maar een paar jaar geleden geïmplementeerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bezuinigingen op de culturele basisinfrastructuur (BIS) en wijzigingen in de monumentenzorg. Daarbij merkt de ADR ook op dat de doelmatigheid van de beleidsuitvoering nog niet overal kan worden vastgesteld.

   
 

De bevindingen uit deze doorlichting onderstrepen het belang en de noodzaak van beleidsevaluaties en het longitudinaal monitoren van ontwikkelingen en hebben hieraan een impuls gegeven. Dit gebeurt in overleg met de sector, de rijkscultuurfondsen, de gemeenten, de brancheorganisaties, het SCP en het CBS. De jaarlijkse publicatie Cultuur in Beeld brengt de belangrijkste ontwikkelingen en inzichten over het culturele veld en de effecten van beleid samen. Begin 2017 verschijnt de Erfgoedbalans met feitelijke informatie over het erfgoed in Nederland, en de effecten van het erfgoedbeleid. Verdere stappen hierin zijn dat het SCP op verzoek van OCW een set kernindicatoren cultuur zal ontwikkelen in samenspraak met het veld. Ook zal het SCP op verzoek van OCW een monitor cultuur ontwikkelen.

   

15. Media

 

Mediabeleid 2010–2013

De centrale beleidsdoelstelling is: een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. De ADR concludeert dat de inzet van de instrumenten wetgeving en financiering doeltreffend en doelmatig lijken. Het gaat dan om het stelsel van de publieke omroepen en het toezicht van het Commissariaat voor de Media daarop, de werking van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek, het Mediafonds en de maatregelen ter stimulering van bewust mediagebruik (Mediawijzer.net en Kijkwijzer). Er zijn ook een aantal aandachtspunten. Zo zijn twee (van de 24) doelstellingen uit de prestatieovereenkomst van de NPO in de onderzoeksperiode niet gehaald: het gestelde doel voor het bereik van het audio-aanbod (radio) en het vergroten van het bereik onder jongeren. Over een deel van de doelstellingen concludeert de ADR dat deze niet smart geformuleerd zijn of dat geen norm gesteld is. Vaak is wel aannemelijk dat het beleid doeltreffend en doelmatig is, maar ontbreekt echt effectonderzoek om dat te kunnen vaststellen. Maar soms is dat effectonderzoek niet mogelijk.

   
 

De bevindingen hebben geleid tot enkele aandachtspunten in het beleid. De Staatssecretaris is op onderdelen kritischer dan de ADR. Om publieke omroep toekomstbestendig te houden is volgens het kabinet meer nodig dan de uitvoering van in de begroting genoemde doelstellingen. Grote veranderingen in het medialandschap en het mediagebruik maken dit noodzakelijk. De NPO moet meer onderscheidend zijn en meer openstaan voor partijen buiten het bestel.

Verder heeft de beleidsdoorlichting geleid tot een verbetering van de beleidsdoelstelling in de begroting. Tenslotte is er meer aandacht voor beleidsevaluaties, zoals in het geval van Mediawijzer.net dat scherpere doelen moet formuleren en de resultaten beter moet evalueren.

   

25. Emancipatie

Emancipatie 2011–2014

De belangrijkste conclusies uit de beleidsdoorlichting emancipatie zijn:

• Er zijn betekenisvolle resultaten op projectniveau, maar het is lastig om een causaal verband te leggen tussen deze projecten en de cijfermatige ontwikkelingen, zeker als de activiteiten van andere departementen dan OCW niet worden meegenomen;

• Ook spelen bij emancipatie veel maatschappelijke factoren een rol waarop beleid geen directe invloed kan uitoefenen. Vaak hebben de emancipatieprojecten van OCW geen landelijk bereik;

• Pleidooi voor meer kwantitatieve operationele doelen van projecten en externe (effect)evaluaties;

   
 

De belangrijkste beleidsacties zijn:

• Aanscherping van de subsidieregeling emancipatie; er wordt uitgegaan van (meest meerjarige) strategische partnerschappen tussen overheid en veld. (Staatscourant 2 dec 2016, nr. 64836).

• Meer sturing op lopende en nieuwe gesubsidieerde projecten op bijdrage aan integrale beleid;

• Meer focus op de samenhang tussen projecten en verschillende interventieniveaus (bijv. de landelijke gay-straightallianties en de «Regenboogsteden») en tussen projecten gericht op vrouwen- en LHBT-emancipatie (bijv. de nieuwe alliantie genderdiversiteit);

• Meer eigenaarschap en verankering van emancipatie op lokaal niveau (bijv. in de GSA Natuurlijk Samen en in Kracht on Tour);

• Een steviger rol van vakdepartementen bij het verankeren van emancipatie in het eigen beleid, bij. op het thema Gender en Gezondheid (VWS ondersteunt nu een groot programma via ZonMW op dit thema);

• Het nog beter volgen van de voortgang van het beleid via landelijke monitors (van SCP en CBS), maar ook meer specifiek op thema, lokaal en internationaal (o.a. benchmarking), bijvoorbeeld door extra vragen bij Veiligheidsmonitor en Nationale Enquête Arbeidsmarkt;

• Verdere (effect)evaluaties van projecten, vooruitlopend op de volgende beleidsdoorlichting (in 2018);

• Verder stimuleren van het certificeren van emancipatie-instrumenten op hun werkzaamheid, bijv. opnemen van interventies gericht op jongeren in het systeem van NJI (Nationaal Jeugdinstituut).

Toetsing kwaliteit beleidsdoorlichtingen

Onderstaande alinea gaat in op het focusonderwerp van de Vaste Kamercommissie OCW: toetsing kwaliteit van de beleidsdoorlichtingen, met name van de doorlichting «Prestaties leerlingen en studenten omhoog».

OCW heeft in 2014 en 2015 de beleidsdoelstellingen uit de beleidsagenda van 2012 doorgelicht. In een beleidsdoorlichting staat de effectiviteit van een specifiek beleidsonderdeel centraal. De beleidsdoorlichtingen zijn uitgevoerd door de ADR. De beleidsdoorlichtingen voldoen aan de kwaliteitseisen die de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek van Financiën (RPE, art.3.2) op het moment van uitvoering voorschreef. Bij de beleidsdoorlichtingen is gekozen voor een benadering vanuit de beleidsdoelstellingen uit de beleidsagenda (artikel-overschrijdend voor onderwijs) in plaats van op de artikelen uit de begroting. Op basis van onze ervaringen hebben we geleerd dat dit uitgangspunt de uitvoerbaarheid van de beleidsdoorlichting niet ten goede kwam, noch de leesbaarheid. Ook was de periode tussen de start van de beleidsdoelstellingen en de uitvoering van de beleidsdoorlichting soms te kort om de effecten van de beleidsdoelstellingen diepgaand te meten. Daarbij heeft onderwijs ook nog eens te maken met het gegeven dat effecten van een beleidsdoelstelling of onderwijsbeleid niet altijd te isoleren zijn.

Naast de beleidsdoorlichting heeft de OESO heeft het afgelopen jaar op ons verzoek gekeken naar de prestaties van het Nederlandse onderwijsstelsel als geheel (met uitzondering van het hoger onderwijs). Zo kon het Nederlandse onderwijsstelsel worden vergeleken met de onderwijsstelsels in andere landen. In haar review constateert de OESO dat het Nederlandse onderwijsstelsel er goed voor staat. Het Nederlandse onderwijs is volgens de meeste OESO-indicatoren sterk en steekt op veel gebieden boven het maaiveld uit.

Overzicht van Risicoregelingen

Tabel 1 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2015

Verleend 2016

Vervallen 2016

Uitstaande garanties 2016

Garantie-plafond

Totaal plafond

Totaal stand risicovoorziening

14

Indemniteitsregeling

277.000

659.159

678.782

257.377

 

300.000

 
 

Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen

202.049

0

12.709

189.340

     

«De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.

Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

Tabel 2 Overzicht achterborgstellingen (bedragen x € 1.000.000)

Artikel

Omschrijving

2015

2016

14

Achterborgovereenkomst NRF

278,7

307,8

Het NRF verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van Rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.

Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.

De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van Rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het Nationaal Restauratiefonds is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.

Tabel 3 Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Uitgaven 2016

Ontvangsten 2016

Saldo 2016

Totaal stand mutatie volume risicovoorziening 2016 en 2015

3

Voortgezet Onderwijs

     

184

 

184

184

In verband met de afhandeling van het faillissement van de Islamitische Scholengemeenschap Ibn Ghaldoun in 2013, en de garantstelling die door het Ministerie van OCW wordt verleend voor schatkistbankieren, is een bedrag van € 184.338,07 betaald aan het Ministerie van Financiën voor het openstaande bedrag van de roodstandfaciliteit.

4. DE BELEIDSARTIKELEN

Artikel 1. Primair onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

De indicatoren voor het stelsel van primair onderwijs worden beschreven in Trends in Beeld.

Tabel 1.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde (jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

         
 

Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten

47% (2015)

47%

67%

100% (2020)

Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod

0,07% (2014–2015)

0,07% (2014–2015)

0,08% (2015–2016)

0% (2020)

Leerplichttelling 2015–2016

b)

Vergroten studiesucces

         
 

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt1

99% (2015–2016)

99% (2015–2016)

Niet benoemd

College voor Toetsen en Examens

   

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt1

95% (2015–2016)

95% (2015–2016)

Niet benoemd

   

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt1

87% (2015–2016)

87% (2015–2016)

Niet benoemd

 

Aandeel zittenblijvers2

2,2% (2012–2013)

1,9% (2014–2015)

1,8%

(2015–2016)

1,5% (2020)

DUO

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

         
 

Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding

20% (2013)

21% (2014)

21% (2015)

30% (2020)

Onderwijs werkt; Regioplan en DUO

 

Aandeel leraren dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst3

85% (2013)

84% (2015)

4 (2016)

100% (2020)

Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel leraren dat de differentiatie vaardigheden beheerst5

56% (2013)

56% (2015)

4 (2016)

100% (2020)

Inspectie van het Onderwijs

b)

Verbetercultuur

         
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review6

62% (2014)

57% (2015)

74% (2016)

100% (2020)

Onderwijs werkt; Regioplan, (2014–2015) POMO; BZK, (2016)

 

Aandeel leraren dat is ingeschreven in het Lerarenregister (po/vo/mbo)

8% (2014)

15% (2015)

28% (2016)

100% (2019)7

Lerarenregister

 

Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister

31% (2015)

31% (2015)

50% (2016)

100% (2018)

Schoolleidersregister

c)

Veilig leerklimaat

         
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

95% (2012)

Geen meting verricht

97% (2016)

Stabiel of hoger (2020)

Praktikon, sociale veiligheid in en rond scholen

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld8

5,3% (2014)

Niet bekend

21% (2016)

100% (2017)

PO-Raad/Schoolinfo

 

Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort9

38% (2012–2013)

41% (2014–2015)

10 (2016)

Hoger (2020)

Onderwijsverslag Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert

27% (2012–2013)

22% (2013–2014)

36% (2014–2015)

100% (2017–2018)

Inspectie van het Onderwijs

Oordeel ouders over betrokkenheid

Cijfer 7 (2012)

Cijfer 7 (2014)

geen meting gedaan

Hoger

Monitor Ouderbetrokkenheid

X Noot
1

Vanwege een andere meetmethode zijn de in de beleidsagenda van Begroting 2017 opgenomen waardes voor 2014–2015 (pilot) niet opgenomen. Het College voor Toetsen en Examens meldt in zijn rapportage «referentieniveaus 2015–2016» overigens dat de vaardigheid van de leerling over de jaren 2014–2015 en 2015–2016 nagenoeg gelijk is gebleven.

X Noot
2

Basis-, tussen- en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. Begroting 2016 ten gevolge van een andere meetmethodiek (zie ook Jaarverslag 2015 en Begroting 2017). Realisatie 2015–2016 betreft voorlopige cijfers.

X Noot
3

Meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 3 jaar ervaring. In het lopend schooljaar 16–17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.

X Noot
4

De omvang van de steekproef 15–16 in het basisonderwijs is t.o.v. 14–15 i.v.m. toezichtplanning gereduceerd, daardoor heeft de nauwkeurigheid van de cijfers naar ervaringscategorie grotere marges gekregen. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel.

X Noot
5

Meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 10 jaar ervaring. In het lopend schooljaar 16–17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.

X Noot
6

De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. Omdat er sprake is van een nieuwe bron kan er geen betrouwbare vergelijking worden gemaakt met de vorige metingen.

X Noot
7

In februari 2017 is het wetsvoorstel lerarenregister aangenomen in de Eerste Kamer. Hieruit volgt voor leraren de wettelijke verplichting om per 2019 ingeschreven te staan in het lerarenregister.

X Noot
8

Meetwaarde is aangepast van 20% naar 21%. De scholen binnen een bestuur kunnen indicatoren publiceren op Scholen op de Kaart. Om de indicatoren van verschillende scholen te kunnen vergelijken is het belangrijk een compleet beeld van de school te hebben. Wanneer 80 procent van deze indicatoren online staan, doet een school actief mee aan Scholen op de Kaart. Deze definitie is ten opzichte van de vorige meting gewijzigd.

X Noot
9

Onder andere regelmatige evaluatie, planmatig werken aan verbetering, kwaliteitsborging. Vooralsnog alleen aandeel bij basisscholen opgenomen. Deze indicator is nog in ontwikkeling.

X Noot
10

Meetmethode voor deze indicator is sterk aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016, waardoor het niet mogelijk is een vergelijking te maken met vorige scores. In het lopend schooljaar (16–17) is wederom sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in de meetmethode van de Inspectie zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers niet vergeleken met de vorige.

Tabel 1.2 Leerlingen primair onderwijs (x 1.000)
 

2012

2013

2014

20151

Raming 2016

Realisatie 2016

Leerlingen basisonderwijs

           

geen gewicht

1.323,9

1.315,4

1.310,3

1.309,2

1.286,5

1.302,8

gewicht 0,3

95,9

87,4

78,5

70,2

70,1

64,5

gewicht 1,2

78,1

73,7

68,6

63,7

60,8

60,1

Subtotaal2

1.497,8

1.476,5

1.457,3

1.443,1

1.417,4

1.427,5

Leerlingen trekkende bevolking

0,4

0,5

0,5

0,4

0,5

0,4

Totaal2

1.498,3

1.477,0

1.457,8

1.443,5

1.417,8

1.427,9

               

Leerlingen in het speciaal basisonderwijs

39,9

38,2

36,8

34,7

35,5

33,9

Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs

70,4

71,2

70,9

68,2

70,4

67,1

Totaal PO

1.608,6

1.586,4

1.565,5

1.546,4

1.523,7

1.528,9

X Noot
1

De aantallen die hier zijn opgenomen voor 2015 wijken af van de aantallen die in Begroting 2016 zijn opgenomen voor 2015. Ten tijde van het opstellen van de Begroting 2016 waren de leerlingenaantallen voor 2015 nog niet definitief.

X Noot
2

De (sub)totalen kunnen een kleine afwijking vertonen door het afronden van de aantallen.

Tabel 1.3 Uitgaven per leerling, excl. Uitvoeringskosten en apparaatskosten (bedragen x € 1.000)1
 

2012

2013

2014

2015

Raming2016

Realisatie 2016

Primair onderwijs1

6

6,4

6,2

6,4

6,5

6,6

X Noot
1

In tegenstelling tot Begroting 2016 wordt geen verdere uitsplitsing gemaakt in «bekostiging» en «exclusief ondersteuningsmiddelen». De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen aan het licht gekomen. In het afgelopen jaar is vervolg gegeven aan de uitwerking van de afspraken uit het Bestuursakkoord PO dat invulling geeft aan de ambities van het Nationaal Onderwijs Akkoord en de Lerarenagenda. De indicatoren die bij de beleidsdoelen horen laten verschillende resultaten zien. Zo laat het aandeel zittenblijvers opnieuw een verbetering zien. Bovendien zijn er minder (zeer) zwakke scholen en hebben meer (zeer) zwakke scholen zich binnen een jaar verbeterd. Daarentegen valt er op het gebied van kwaliteitszorg op school- en bestuursniveau nog veel winst te behalen. Meer startende leraren worden begeleid en meer schoolleiders zijn geregistreerd in het Schoolleidersregister. Tegelijkertijd valt de voortgang tegen als het gaat om de beheersing van didactische en differentiatievaardigheden van leraren. Het aandeel thuiszittende leerlingen laat in 2016 nog niet de gewenste vooruitgang zien. Naar aanleiding hiervan heeft OCW met VWS, V&J, VNG, PO-Raad en VO-raad in juni 2016 het Thuiszitterspact gesloten. Hierin zijn verschillende acties afgesproken uiteenlopend van regionale afspraken over doorzettingsmacht tot een betere samenwerking tussen onderwijs en zorg. Tevens is de aanjager Thuiszitterspact aangesteld om de regio’s te stimuleren om tot een sluitende thuiszittersaanpak te komen. Op het gebied van uitdagend onderwijs en maatwerk zijn positieve resultaten bereikt: scholen en docenten geven meer speciale aandacht aan toptalenten en leerlingen zijn tevreden over de mate waarin ze worden uitgedaagd.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

9.752.070

10.254.006

9.558.272

10.342.863

10.216.767

9.957.395

259.372

Waarvan garantieverplichtingen

48.850

14.795

3.000

3.700

– 194

 

– 194

Uitgaven

9.746.672

10.166.848

9.674.957

10.032.762

10.212.473

9.957.395

255.078

                   

Bekostiging

9.234.707

9.622.129

9.168.073

9.508.229

9.702.788

9.413.102

289.686

Hoofdbekostiging

9.013.388

9.408.686

8.979.272

9.362.138

9.532.348

9.261.007

271.341

 

Bekostiging Primair Onderwijs

9.001.439

9.396.737

8.967.791

9.347.550

9.515.641

9.248.334

267.307

 

Bekostiging Caribisch Nederland

11.949

11.949

11.481

14.588

16.707

12.673

4.034

Prestatiebox

134.970

156.673

161.987

128.675

156.230

151.000

5.230

Aanvullende bekostiging

86.349

56.770

26.814

17.416

14.210

1.095

13.115

 

Conciërgeregeling

21.830

19.573

19.539

11.378

0

0

0

   

Subsidieregeling Passend Onderwijs

37.913

25.628

0

0

0

0

0

 

Onderwijstijdverlenging

14.106

0

0

0

0

0

0

 

Overig

12.500

11.569

7.275

6.038

14.210

1.095

13.115

                   

Subsidies

121.511

132.135

98.795

95.901

87.272

119.427

– 32.155

 

Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten

22.500

23.000

23.000

23.000

23.000

23.862

– 862

 

Nederlands onderwijs buitenland

17.507

17.940

13.400

13.369

13.486

13.400

86

 

Herstart en Op de Rails

18.747

19.143

7.098

0

0

0

0

 

Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek)

18.569

18.575

20.575

6.089

5.900

7.080

– 1.180

 

Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs

9.996

10.700

9.464

10.442

10.130

10.000

130

 

Overig

34.192

42.777

25.258

43.001

34.756

65.085

– 30.329

                   

Opdrachten

16.697

9.189

6.354

8.100

9.982

11.413

– 1.431

                   

Bijdrage aan agentschappen

33.654

33.453

32.699

33.902

25.538

25.082

456

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

33.654

33.453

32.699

33.902

25.538

25.082

456

                   

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

9.116

8.700

8.327

25.180

25.443

15.698

9.745

 

Stichting Vervangingsfonds en Particpatiefonds

6.674

6.416

6.127

15.229

24.358

5.371

18.987

 

Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid

0

0

0

8.040

13

7.964

– 7.951

 

UWV

2.442

2.284

2.200

1.911

1.072

2.363

– 1.291

                   

Bijdrage aan medeoverheden

330.987

361.242

360.709

361.450

361.450

361.750

– 300

 

Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid

260.987

261.542

261.009

261.750

261.750

261.750

0

 

Convenant G37

70.000

95.000

95.000

95.000

95.000

95.000

0

 

Ondersteuning G86

0

4.700

4.700

4.700

4.700

5.000

– 300

                   

Bijdrage aan sociale fondsen

0

0

0

0

0

10.923

– 10.923

 

Brede Scholen

0

0

0

0

0

10.923

– 10.923

Ontvangsten

52.385

39.877

18.171

17.530

32.607

1.661

30.946

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 255,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 30,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Hoofdbekostiging

Bekostiging Primair Onderwijs: Schoolbesturen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De hoogte hiervan wordt voornamelijk bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, hun kenmerken en de gemiddelde leeftijd van leraren. In de hoofdbekostiging van de lumpsum worden daarnaast aspecten als de grootte en groei van een school in de vorm van de kleine scholen- en directietoeslag en de groeibekostiging meegenomen. De realisatie op de bekostiging Primair Onderwijs is € 267,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Een belangrijke oorzaak hiervan is de doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling van het loonakkoord voor 2016 (€ 262,3 miljoen). Voor de herstelopslag van het ABP is eenmalig € 26,4 miljoen toegevoegd. Daarnaast had het hogere aantal leerlingen dan geraamd een budgettair effect (€ 15,8 miljoen). Ook was er een groter beroep op de regeling eerste opvang vreemdelingen en de introductie van maatwerkbekostiging voor asielzoekerskinderen (€ 11,0 miljoen).

Daarnaast werd het budget voor de bekostiging met € 16,5 miljoen verlaagd als gevolg van de lumpsum- en subsidietaakstelling voor de OCW-brede problematiek. Verder waren er € 20,0 miljoen lagere uitgaven door het aflopen van tijdelijke regelingen die pas per 2017 verlengd worden. Ook zijn middelen beschikbaar gesteld voor schone scholen. Hiervoor is € 5 miljoen overgeboekt naar het Restauratiefonds. Tot slot is er € 7,2 miljoen teruggeboekt naar de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) als gevolg van minder plaatsen in justitiële inrichtingen.

Bekostiging Caribisch Nederland: Het Rijk verstrekt bekostiging ten behoeve van scholen in Caribisch Nederland. Het betreft schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. De realisatie op de bekostiging Caribisch Nederland is € 4,0 miljoen hoger dan begroot. Dit komt grotendeels door de duurdere dollar (€ 3,0 miljoen).

Prestatiebox

Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de PO-Raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. Deze middelen zijn ingezet voor het realiseren van de doelstellingen op het gebied van uitdagend onderwijs, vernieuwing en ICT, professionalisering, de brede aanpak onderwijsverbetering en professionele scholen. Vanwege de verwerking van de loonbijstelling is de realisatie op de prestatiebox € 5,2 miljoen hoger dan begroot.

Aanvullende bekostiging

Naast de reguliere bekostiging ontvangen scholen middelen voor specifieke doelen. De realisatie op de aanvullende bekostiging is € 13,1 miljoen hoger dan begroot. Dit betreft grotendeels uitgaven voor de regeling procesbegeleiders krimp en de regeling lerarenontwikkelfonds (€ 1,8 miljoen respectievelijk € 4,5 miljoen) die beide eerder begroot waren onder het instrument «opdrachten», en uitgaven voor georganiseerd overleg- en vakbondsfaciliteiten (GOVAK) ter grootte van € 4,9 miljoen die eerder waren begroot onder het instrument «bekostiging».

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De belangrijkste subsidies zijn de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de regeling Nederlands onderwijs in het buitenland, subsidies voor «Basis voor Presteren» (waaronder de projecten «Bèta en Techniek» en «School aan Zet») en Humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs. De uitgaven aan subsidies zijn per saldo € 32,2 miljoen lager uitgevallen dan begroot. Deels betreft dit onder het instrument «subsidie» begrote uitgaven die op andere begrotingsartikelen zijn gerealiseerd (€ 3,1 miljoen op artikel 3 en 9 voor de Lerarenbeurs en het Steunpunt Passend Onderwijs), dan wel die onder een ander instrument zijn gerealiseerd (€ 6,8 miljoen verstrekt in de vorm van opdrachten die oorspronkelijk als subsidie waren begroot). Daarnaast is voor € 27 miljoen aan begrote subsidies niet tot realisatie gekomen. Het gaat daarbij om het niet in 2016 besteed zijn van middelen voor o.a. Lerarenbeurs, Goed worden goed blijven en School aan Zet. Vanwege onderbesteding van het budget lerarenbeurs vanuit het Bestuursakkoord PO in 2015 en 2016 is vanaf 2017 sprake van de introductie van de nieuwe instrumenten teambeurs en de schoolleiderstegemoetkoming. Met de teambeurs krijgen teams van leraren na hun masteropleiding ruimte om te werken aan kennisbenutting binnen de school. Door het introduceren van de schoolleiderstegemoetkoming kunnen naast leraren nu ook schoolleiders studieverlof krijgen voor het volgen van een masteropleiding. Hierdoor blijft de ambitie ongewijzigd.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. De realisatie op het budget voor opdrachten valt € 1,4 miljoen lager uit dan begroot.

Bijdrage aan agentschappen

De bijdrage aan agentschappen betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor dit begrotingsartikel. DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, studiefinanciering en informatievoorziening.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

De stichtingen Vervangingsfonds en Participatiefonds ontvangen middelen voor het beheren van de vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. De kosten die het Vervangingsfonds en het Participatiefonds vergoeden, worden gedekt uit de premieopbrengsten van schoolbesturen.

De realisatie op dit instrument is € 9,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk is begroot. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door een betaling van € 19,0 miljoen aan het Participatiefonds. Schoolbesturen hadden ten onrechte werkloosheidskosten ter grootte van dat bedrag bij het Participatiefonds gedeclareerd. Na negatieve toetsing van de declaraties, zijn deze middelen in 2016 door OCW bij de desbetreffende besturen teruggevorderd en vervolgens weer beschikbaar gesteld aan het Participatiefonds. Daartegenover staat dat de op het instrument «bijdragen aan ZBO’s /RWT’s» begrote uitgaven voor bedrijfsgezondheid met ingang van 1 januari 2016 via het instrument «bekostiging» worden uitgeput (€ 7,9 miljoen).

Bijdrage aan medeoverheden

Gemeenten ontvangen middelen van het Ministerie van OCW voor onderwijsachterstandenbeleid. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid kent meerdere instrumenten, onder andere voorschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen. Voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid binnen de G37 zijn vanaf 2012 extra middelen beschikbaar gekomen die bij het instrument Convenant G37 zijn opgenomen. Met de G37 zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van met name de voorschoolse educatie te verbeteren en daarnaast het aantal kinderen dat deelneemt aan voorschoolse educatie, schakelklassen, kopklassen en zomerscholen van goede kwaliteit, aanzienlijk uit te breiden.

Bijdrage aan sociale fondsen

De realisatie op het budget voor de bijdrage aan sociale fondsen is € 10,9 miljoen lager dan begroot. Dit betreft de bijdrage aan het Gemeentefonds (GF) ten behoeve van de «Impuls brede scholen» en «Sport en cultuur» (combinatiefuncties). Deze bijdrage heeft de vorm gekregen van een overboeking aan het Gemeentefonds.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 30,9 miljoen hoger dan geraamd. Deels is dit het gevolg van de terugvordering van negatief getoetste declaraties van schoolbesturen voor werkloosheidskosten (€ 23,7 miljoen). Verder zijn er hogere ontvangsten door de afhandeling van jaarrekeningen van onderwijsinstellingen en de afrekening van diverse subsidies (€ 7,2 miljoen).

Artikel 3. Voortgezet onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een voorgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren voor het stelsel voortgezet onderwijs worden beschreven in Trends in Beeld en in het Onderwijsverslag 2015–2016.

Tabel 3.1 Indicatoren
 

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde (jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

         
 

Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest

56% (2014)

24% (2015)

25% (2018)

Toptalenten in het onderwijs

 

Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s

82% (2015)

82% (2015)

100% (2018)

Toptalenten in het onderwijs

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod

0,17% (2014–2015)

0,17% (2014–2015)

0,19% (2015–2016)

0% (2020)

Leerplichttelling 2015–2016

b)

Vergroten studiesucces

         
 

Aandeel zittenblijvers

5,9% (2012–2013)

5,5% (2014–2015)

5,7% (2015–2016)1

3,9% (2020)

DUO

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

         
 

Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren

84,1% (2013)

94,1% (2014)

94,8% (2015)

100% (2020)

IPTO

 

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding

33% (2013)

36% (2014)

37% (2015)

50% (2020)

CentERdata, DUO & IPTO

     

53% (2013)

65% (2014)

63% (2015)

80–85%2 (2020)

CentERdata, DUO & IPTO

 

Aandeel leraren dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst3

76% (2013)

64% (2015)

67% (2016)

100% (2020)

Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel leraren dat de differentiatie vaardigheden beheerst4

34% (2013)

34% (2015)

33% (2016)

100% (2020)

Inspectie van het Onderwijs

b)

Verbetercultuur

         
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review5

63% (2014)

63% (2015)

68% (2016)

100% (2020)

Onderwijs werkt; Regioplan, (2014–2015) POMO; BZK, 2016

 

Aandeel leraren dat is ingeschreven in het Lerarenregister po/vo/mbo

8% (2014)

15% (2015)

28% (2016)

100% (2019)7

Lerarenregister

c)

Veilig leerklimaat

         
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

93% (2012)

94% (2014)

95% (2016)

Stabiel of hoger (2020)

Praktikon, sociale veiligheid in en rond scholen

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld

94% (2014)

94% (2015)

92% (2016)

100% (2017)

VO-raad

 

Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt6

47% (2012–2013)

61% (2014–2015)

64% (2015–2016)

100% (2020)

Onderwijsverslag, Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert

72% (2011–2012)

75% (2012–2013)7

67% (2013–2014)

100% (2020)

Inspectie van het Onderwijs

 

Aantal voortijdig schoolverlaters

41.800 (2009)

25.622

(2013/ 2014)

22.948

(2015/ 2016)

25.000 (2015/2016)

DUO

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek

23% (2012)8

27% (2015)

26% (2016)

30% (2017)

DUO

X Noot
1

Het gaat hier om het voorlopige aandeel zittenblijvers.

X Noot
2

Voor de bovenbouw vwo betreft dit het aandeel leraren met een wo-masteropleiding

X Noot
3

De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 3 jaar ervaring.

X Noot
4

De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 10 jaar ervaring.

X Noot
5

De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. Omdat er sprake is van een nieuwe bron kan er geen betrouwbare vergelijking worden gemaakt met de vorige methoden.

X Noot
6

Dit betreft het aandeel afdelingen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).

X Noot
7

Deze waarde is aangepast ten opzichte van het jaarverslag 2015 van 74% naar 75%.

X Noot
8

De waarde verschilt t.o.v. de begroting 2015 omdat de data van DUO wordt gebruikt in plaats van het Platform Bèta en Techniek.

Tabel 3.2 Kengetallen
 

2012

2013

2014

2015

2016

1.

Totaal aantal ingeschreven leerlingen.

Nader te verdelen in:

937.200

946.500

956.600

966.200

966.700

 

Vmbo, excl. lwoo (excl. «groen onderwijs»)

314.500

319.800

324.400

326.300

325.700

 

Lwoo, (excl. «groen onderwijs»)

89.800

90.700

90.400

89.900

87.300

 

Havo

244.600

249.900

252.700

256.200

257.400

 

Vwo

253.000

251.700

254.000

258.500

260.800

 

Pro

27.300

28.300

28.900

29.400

29.200

 

Vavo

8.000

6.100

6.200

6.100

6.300

2.

Uitgaven per leerling (x €)

7.669

7.880

7.682

7.968

8.194

3.

Totaal aantal scholen

646

646

643

641

639

4.

Gemiddeld aantal leerlingen per school

1.451

1.465

1.488

1.507

1.513

Bron: DUO

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Voor het behalen van de beleidsdoelen zijn indicatoren opgenomen. Sommige indicatoren laten een lichte of een duidelijke vooruitgang zien. Zo is een stijging zichtbaar voor de indicator bevoegdheden en is er zichtbaar veel aandacht voor toptalenten. Ook op het gebied van opbrengstgericht werken is er sprake van een stijging. Voor andere indicatoren is er sprake van stagnatie of daling. Zo is er al enige jaren geen vooruitgang zichtbaar op de indicator differentiatievaardigheden van docenten. De oorzaak is niet bekend. Wel is duidelijk dat de ontwikkeling van deze differentiatievaardigheden van docenten vooral in de praktijk plaatsvindt en het meest succesvol is wanneer leraren van elkaar leren. Aanvullend onderzoek dat OCW, de PO-Raad en de VO-raad laten uitvoeren moet duidelijk maken waarom de ontwikkeling van deze differentiatievaardigheden in de praktijk achterblijft. Ook is een lichte stijging zichtbaar van het aandeel zittenblijvers. Mogelijk is dit te verklaren door de «opwaartse druk» en het propageerde ambitieniveau. In het beleidsverslag wordt de stand van zaken beschreven van een aantal belangrijke ontwikkelingen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

7.296.426

7.829.613

7.486.937

8.024.207

7.942.036

7.579.547

362.489

Waarvan garantieverplichtingen

122.352

137.811

39.139

21.057

39.487

 

39.487

Uitgaven

7.131.701

7.436.116

7.315.883

7.662.616

7.951.000

7.574.452

376.548

               

Bekostiging

6.977.217

7.285.370

7.157.951

7.503.239

7.800.337

7.445.589

354.748

Hoofdbekostiging

6.636.983

6.912.985

6.855.763

7.165.499

7.359.766

7.084.338

275.428

 

Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum

6.624.016

6.899.921

6.276.935

6.557.349

6.723.308

6.473.351

249.957

 

Bekostiging lichte ondersteuning

0

0

566.334

592.409

621.677

598.566

23.111

 

Bekostiging Caribisch Nederland

12.967

13.064

12.494

15.741

14.781

12.421

2.360

Prestatiebox

110.049

148.770

149.854

176.884

200.850

201.295

– 445

 

Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs

110.049

148.770

149.854

176.884

200.850

201.295

– 445

Aanvullende bekostiging

230.185

223.615

152.334

160.856

239.721

159.956

79.765

 

Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het vo

47.043

47.924

48.425

0

0

 

0

 

Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang vmbo-mbo2

27.181

27.366

18.600

0

0

 

0

 

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

3.760

3.746

3.505

3.120

3.515

3.200

315

 

Regeling leerplusarrangement, nieuwkomers en eerste opvang vreemdelingen

82.962

76.085

80.382

96.578

161.929

78.020

83.909

 

Regeling regionaal zorgbudget en reboundvoorzieningen

65.542

66.972

0

0

0

 

0

 

Regeling visueel gehandicapten

1.292

1.317

1.300

0

0

 

0

 

Regeling doorontwikkeling vmbo/pro

2.159

0

0

0

0

 

0

 

Regeling bekostiging kenniscentra voor leerwerktrajecten vmbo

246

205

122

0

0

250

– 250

 

Regeling functiemix VO Randstadregio’s

0

0

0

61.158

61.197

61.386

– 189

 

Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters VO

       

13.080

17.100

– 4.020

                   

Subsidies

52.299

52.725

51.025

57.773

51.513

54.590

– 3.077

 

Stichting Kennisnet (basissubsidie) PO, VO, MBO

20.500

19.500

17.500

12.000

12.300

12.000

300

 

ICT-projecten

1.530

570

1.390

700

3.293

0

3.293

 

Beter presteren (Scholen aan Zet en Platform Beta en Techniek)

0

57

0

0

0

3.000

– 3.000

 

Onderwijs Bewijs

4.641

2.910

1.468

942

656

474

182

   

Regionale verwijzingscommissies VO

6.985

6.985

6.867

7.103

   

0

 

Pilots zomerscholen

0

0

0

4.501

8.750

9.000

– 250

 

Overige projecten

18.643

22.703

23.800

32.527

26.514

30.116

– 3.602

                   

Opdrachten

602

1.393

2.513

2.360

3.730

1.788

1.942

 

In- en uitbesteding

602

1.393

2.513

2.360

3.730

1.788

1.942

                   

Bijdrage aan agentschappen

31.428

31.195

37.072

31.192

30.311

27.241

3.070

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

31.428

31.195

37.072

31.192

30.311

27.241

3.070

                   

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

69.299

65.000

67.126

67.961

64.768

45.006

19.762

 

ZBO: College voor Toetsen en Examens

4.289

11.153

10.785

11.052

11.733

5.084

6.649

 

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen PO/VO/MBO (incl. examens)

65.010

53.847

56.341

56.909

53.035

39.922

13.113

                   

Bijdragen aan medeoverheden

0

0

0

0

0

0

0

 

Uitwerkingsakkoord VNG

       

0

0

 
                   

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

856

433

196

91

157

238

– 81

 

GRAZ (ECML) en PISA

856

433

196

91

157

238

– 81

                   

Garantie-uitgaven

       

184

 

184

 

Garantie-uitgaven

       

184

 

184

Ontvangsten

4.322

20.143

8.588

8.795

7.936

4.661

3.275

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 376,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 3,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

De ophoging van de garantieverplichtingen ter grootte van € 39,5 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor de lening garant.

Hoofdbekostiging

Bekostiging voortgezet onderwijs lumpsum

Het voortgezet onderwijs kent een lumpsumbekostiging voor de reguliere uitgaven. De schoolbesturen ontvangen van de rijksoverheid een bedrag voor de personele en de materiële kosten. Hiermee worden de schoolbesturen in staat gesteld om (onderwijs)personeel aan te stellen en overige arbeidsvoorwaarden te vervullen en te voorzien in de kosten van de materiële instandhouding van scholen. De lumpsumbekostiging is voornamelijk gebaseerd op het aantal leerlingen en de schoolsoort. De realisatie op de bekostiging voortgezet onderwijs lumpsum is € 250,0 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Een belangrijke oorzaak hiervan is de doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling en de uitvoering van het loonakkoord van 2016 (€ 219,3 miljoen). Daarnaast had het hogere aantal leerlingen dan geraamd een budgettair effect (€ 57,6 miljoen).

Bekostiging lichte ondersteuning

Vanaf 1 januari 2016 is de bekostiging voor de lichte ondersteuning voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs (lwoo/pro) geïntegreerd in het kader van passend onderwijs. Deze bekostiging is opgesplitst in een deel basisbekostiging en een deel ondersteuningsbekostiging lwoo/pro. De basisbekostiging wordt rechtstreeks aan de scholen verstrekt, net zoals de ondersteuningsbekostiging lwoo/pro na indicatie van het desbetreffende samenwerkingsverband. Naast de bekostiging lichte ondersteuning aan de scholen worden aan samenwerkingsverbanden middelen verstrekt voor regionale ondersteuning. Beide onderdelen vormen samen het financiële kader voor de lichte ondersteuning lwoo/pro.

Bekostiging Caribisch Nederland

Het Rijk verstrekt sinds 10 oktober 2010 bekostiging aan schoolbesturen in Caribisch Nederland. Het betreft de schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De realisatie op de bekostiging Caribisch Nederland ligt € 2,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijke vastgestelde begroting. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door het gedekte valutarisico van de euro ten opzichte van de dollar (€ 2,7 miljoen).

Prestatiebox

Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs

Via de prestatiebox hebben scholen aanvullende middelen ontvangen om de doelen uit het Sectorakkoord VO 2014–2017 te realiseren.

Aanvullende bekostiging

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

De beleidsregel IGVO geeft aan op welke wijze scholen een aanvraag kunnen doen voor erkenning en bekostiging van een opleiding voor internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs, hoe dat onderwijs moet worden ingericht en op welke wijze de Minister dit onderwijs bekostigt. De financiële middelen bij deze regeling betreffen de toeslag die scholen per leerling per jaar ontvangen. Daarnaast worden IGVO-leerlingen bekostigd als havo- en vwo-leerlingen conform het bekostigingsbesluit Wet Voortgezet Onderwijs.

Regeling leerplusarrangement, nieuwkomers VO en eerste opvang vreemdelingen

De realisatie op de Regeling leerplusarrangement, nieuwkomers VO en eerste opvang vreemdelingen is € 83,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijke vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door de stijging van het aantal nieuwkomers.

Deze regeling bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Leerplusarrangement: scholen komen bij een bepaald percentage leerlingen uit achterstandswijken in aanmerking voor aanvullende bekostiging van het Leerplusarrangement.

  • Nieuwkomers VO: Deze regeling voorziet in aanvullende bekostiging voor scholen die lesgeven aan nieuwkomers in het voortgezet onderwijs. De telling voor deze regeling is de reguliere 1-oktobertelling. Voor nieuwkomers die op deze teldatum korter dan een jaar in Nederland zijn ontvangen scholen ca. € 5.100 per leerling per kalenderjaar. Voor nieuwkomers die op de teldatum tussen de een en twee jaar in Nederland zijn, ontvangen scholen ca. € 3.100 per leerling per kalenderjaar.

  • Eerste opvang vreemdelingen: dit onderdeel van de regeling kent twee peildata, namelijk 1 april en 1 oktober. De aanvullende bekostiging is bestemd voor vreemdelingen die op een van de twee peildata als daadwerkelijk schoolgaand staan ingeschreven en die korter dan één jaar in Nederland verblijven en op de 1-oktobertelling voorafgaand aan de peildatum nog niet in Nederland waren.

  • Kwartaalbekostiging (maatwerk) nieuwkomers bij nieuwe instroom: Deze bekostiging is bestemd voor nieuwkomers die na 1 oktober 2015 op scholen binnenkomen. De timing van aanvullende middelen uit Nieuwkomers VO en eerste opvang vreemdelingen bleek niet voldoende aan te sluiten bij de wisselende aantallen nieuwkomers op scholen, vandaar dat de Regeling eerste opvang vreemdelingen vanaf 2016 buiten werking is gesteld. In 2016 is daarom een maatwerkoplossing in werking gesteld waarbij de financiële middelen voor het onderwijs aan nieuwkomers op een transparante wijze tot stand komen en op een gelijkmatige wijze over het schooljaar worden verspreid, zodat scholen beter in staat zijn om tussentijds wisselende aantallen nieuwkomers op te vangen. Deze maatwerkbekostiging kent vier peildata (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober). Met deze kwartaalbekostiging ontving een school gemiddeld € 2.750 per leerling per kwartaal.

Regeling functiemix VO Randstadregio’s

Aanvullend op de in de lumpsum op te nemen beloningsmaatregelen zijn in het Aktieplan LeerKracht van Nederland afspraken gemaakt over de versterking van de functiemix in de zogenaamde Randstadregio’s. Hier kennen scholen een grotere beloningsachterstand ten opzichte van de marktsector, een grotere arbeidsproblematiek en (een optelsom van) grootstedelijke problemen. De middelen worden op grond van een ministeriële regeling in aanvulling op de lumpsum verstrekt aan instellingen in deze regio’s. Vanaf 2015 is deze regeling overgeheveld van artikel 9 (Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid) naar dit artikel.

Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) VO

Dankzij de inzet van scholen en gemeenten is de doelstelling uit het Regeerakkoord «Bruggen slaan» van maximaal 25.000 nieuwe vsv’ers in 2016 behaald. De urgentie om schooluitval aan te pakken blijft onverminderd hoog. Vo-scholen hebben voor het schooljaar 2016–2017 resultaatafhankelijke bekostiging ontvangen op basis van de nieuwe regeling resultaatafhankelijke bekostiging vsv vo. De realisatie op de Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) VO is € 4,0 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt doordat de regeling voor de schooljaren 2016/2017 en 2017/2018 is gewijzigd.

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van diverse beleidsdoelstellingen worden subsidies verstrekt. De grootste hiervan zijn de subsidies voor Stichting Kennisnet en voor de pilots zomerscholen.

Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs bij het benutten van ICT. De pilots zomerscholen hebben als doel om het zittenblijven tegen te gaan door middel van scholing in de lente en zomer.

De realisatie van de subsidie uitgaven in 2016 is per saldo € 3,1 miljoen lager dan geraamd. Belangrijkste oorzaken hiervoor zijn:

  • Een overboeking van € 2,4 miljoen naar de Dienst Uitvoering Onderwijs in verband met het uitvoeren van diverse projecten.

  • Een kasschuif van € 2,1 miljoen voor de VO-raad van 2016 naar 2017. De kosten worden pas in 2017 gemaakt, vandaar dat er een kasschuif heeft plaatsgevonden van 2016 naar 2017.

  • Een verhoging met € 1,4 miljoen door diverse overboekingen van en naar andere beleidsterreinen.

Opdrachten

Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken zoals de Nationale Schoolleiderstop, verkenning regionale samenwerking en vaststellen schoolvakanties. Er is in 2016 vaker voor het instrument opdracht gekozen dan was voorzien.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De realisatie op de Bijdrage aan agentschappen is € 3,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Het budget is in 2016 per saldo met € 3,1 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten.

Bijdragen aan RWT’s/ZBO’s

ZBO: College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwasseneducatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en voor Nederlands als tweede taal (NT2). Het CvTE is verantwoordelijk voor de invoering van de digitale examens en de verwachte diagnostische tussentijdse toets. Daarnaast is het CvTE regievoerder over de examenketen en heeft zij een regierol voor de centrale eindtoets po. In die hoedanigheid heeft zij de taak om namens de overheid de kwaliteit van al deze toetsen en examens te waarborgen en te zorgen voor een vlekkeloze (digitale) afname.

Het budget is in 2016 per saldo met € 6,6 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten (onder andere staatsexamens NT2 (MBO), taal en rekenen en toetsen (o.a. Eindtoets PO)). De interne OCW-afspraak is dat alle betalingen naar het CvTE via artikel 3 (voortgezet onderwijs) plaatsvinden.

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneducatie

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van Stichting Cito en SLO.

Het budget in 2016 bedroeg oorspronkelijk € 40,0 miljoen voor toets- en examenontwikkeling en normering alsmede leerplanontwikkelingen. Het budget is in 2016 per saldo met € 13,1 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten (o.a. voor de centraal ontwikkelde toetsen taal en rekenen po en mbo).

De interne OCW-afspraak is dat alle betalingen naar de SLOA-instellingen via artikel 3 (voortgezet onderwijs) plaatsvinden.

Ontvangsten

In 2016 is € 3,3 miljoen meer ontvangen dan begroot. Dit betreft extra ontvangsten als gevolg van terugvorderingen van de regionale verwijzingscommissies en extra ontvangsten die zijn binnengekomen door het afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte middelen.

Artikel 4. Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

A. Algemene doelstelling

Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Deelnemers worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een middelbaar onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele deelnemers en bij de behoeftes van de maatschappij. De bve-sector omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een belangrijke leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een belangrijke schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsum bekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, prestatieafspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Tabel 4.1 Indicatoren/kengetallen

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde (jaartal)

Art.nr.

Bron

1.

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

             
 

Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt

mbo

34% (2010–2011)

34% (2012/2013)

35% (2014/2015)

Verbetering

4

ROA

b

Vergroten studiesucces

             
 

Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

mbo

(2008)

(2014)

(2015)

 

4

MBO Raad

Niveau 1: 66%

73%

72%

Hoger

Niveau 2: 62%

78%

70%

Hoger

Niveau 3: 63%

73%

70%

Hoger

Niveau 4: 65%

72%

71%

Hoger

Totaal: 64%

73%

70%

Hoger

2.

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat.

a

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

             
 

Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister

po/vo/mbo

8% (2014)

15% (2015)

28% (2016)

100% (2019)1

1, 3 en 4

Lerarenregister

3.

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Aantal voortijdig schoolverlaters

vo/mbo

41.800 (2009)

25.622 (2013/2014)

24.353 (2014/2015)

22.948 (2015/2016)

3 en 4

DUO

 

Studenten-tevredenheid

mbo

(Rapport cijfer 2014)

(2015)

(2016)

2

4

JOB-monitor

Opleiding

7,0

7,1

   

Instelling

6,5

6,5

   
 

(% tevreden over school en studie) 2014: 49%

52%

   

4.

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel mbo-studenten techniek

mbo

25% (2012)

28,0% (2015)

27,3% (2016)

30% (2016)

4

DUO

 

Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

mbo/ho

17%3 (2010)

18% (2014)

19% (2015)

20% (2020)

4 en 6/7

onderwijsincijfers.nl

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

mbo

80% (2012)

77% (2015)

77% (2016)

Hoger

4

ROA

X Noot
1

In februari 2017 is het wetsvoorstel lerarenregister aangenomen in de Eerste Kamer. Hieruit volgt voor leraren de wettelijke verplichting om per 2019 ingeschreven te staan in het lerarenregister.

X Noot
2

Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.

X Noot
3

In de begroting stond per abuis de waarde 16,6

Overige indicatoren en kengetallen zijn opgenomen in Trends in Beeld

Tabel 4.2 Kengetallen
 

2012

2013

2014

2015

2016

1

Aantal studenten mbo (x 1.000 excl. «groen onderwijs», vavo)

470,9

460,7

450,1

446,4

456,4

 

bol

333,4

346,2

354,8

355,8

360,6

 

bbl

132,5

111,7

94,4

90,3

95,9

 

dt-bol

5,0

2,8

0,9

0,2

0

vavo

 

7,3

7,8

8,6

8,7

Bron: OCW-Referentieraming

         

2

Onderwijsuitgaven per mbo-student (x € 1.000)1

7,0

7,2

7,4

8,1

8,0

Bron: Lumpsum budget/specifieke regelingen en gewogen bekostigingsdeelnemers mbo

X Noot
1

De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten

C. Beleidsconclusies

In het beleidsverslag wordt een aantal voor het mbo belangrijke ontwikkelingen beschreven zoals de implementatie van de kwalificatiestructuur en het toelatingsrecht voor studenten.

De Staat van het onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs laat zien dat de kwaliteit van het mbo wederom is verbeterd. De implementatie van Focus op Vakmanschap en de extra intensiveringen via de kwaliteitsafspraken werpen hun vruchten af. In 2016 is gewerkt aan het versterken van de positie van de student in het mbo door meer bevoegdheden in het kader van de medezeggenschap en de wet vervroegde aanmelding en toelatingsrecht is door beide Kamer aangenomen. De mbo-instellingen weten de studenten steeds beter te begeleiden naar een startkwalificatie: de kabinetsdoelstelling van het aantal vsv’ers is gerealiseerd.

Er zijn belangrijke stappen gezet om toe te werken naar toekomstgericht en responsief middelbaar beroepsonderwijs. Het belang van goed onderwijs dat aansluit bij de vraag van de arbeidsmarkt neemt door snelle veranderingen zoals robotisering en digitalisering toe. Dit vraagt om nauwe samenwerking tussen onderwijs en het bedrijfsleven om de inhoud van opleidingen sneller aan te kunnen passen aan de vraag vanuit de arbeidsmarkt. Met de experimenten bol-bbl en cross-over komt er meer ruimte voor onderwijsinstellingen om samen met het bedrijfsleven en regionale overheden te werken aan onderwijs dat aansluit bij de regionale speerpunten en met het regionaal investeringsfonds wordt deze samenwerking ook financieel gestimuleerd.

Ook moet er een cultuuromslag plaatsvinden: het belang van bijscholing en omscholing wordt steeds groter. We leren niet meer alleen voor onze eerste baan of een bepaalde loopbaan, maar blijven leren voor steeds veranderend werk. In het mbo is in 2016 een start gemaakt met het bieden van ruimte voor maatwerk voor volwassenen door de invoering van certificaten. In 2016 is er een commissie geïnstalleerd die kijkt naar de vraag of vraagfinanciering in het mbo kan helpen om een leven lang leren te bevorderen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

3.824.455

3.601.266

3.898.698

3.964.746

4.478.441

4.026.058

452.383

Waarvan garantieverplichtingen

193.020

38.980

25.160

34.560

5.866

5.866

Uitgaven

3.501.845

3.496.330

3.757.009

4.065.903

4.118.176

4.064.713

53.463

                   

Bekostiging

3.315.750

3.381.288

3.404.283

3.686.725

3.704.062

3.618.097

85.965

Hoofdbekostiging

3.038.359

3.151.676

3.166.278

3.381.311

3.278.808

3.173.954

104.854

 

Bekostiging roc’s/overige regelingen

2.934.984

2.981.573

2.995.643

3.268.662

3.210.597

3.107.548

103.049

 

Bekostiging kbb’s

100.356

107.981

108.001

46.012

0

0

0

 

Bekostiging Caribisch Nederland

3.019

3.801

4.313

6.600

7.020

6.872

148

 

Bekostiging vavo

0

58.321

58.321

60.037

61.190

59.534

1.656

                   

Kwaliteitsafspraken

3.755

3.797

31.845

214.086

298.622

319.900

– 21.278

 

Investeringsbudget

3.755

3.797

4.100

187.449

179.935

184.000

– 4.065

 

Resultaatsafhankelijk budget

0

0

27.745

26.637

118.688

135.900

– 17.212

                   

Aanvullende bekostiging

273.636

225.815

206.160

91.327

126.632

124.243

2.389

 

Schoolmaatschappelijk werk in het mbo

14.042

13.869

13.922

13.939

15.003

15.000

3

 

Regionaal Investeringsfonds

0

0

3.575

11.218

15.834

18.410

– 2.576

 

Salarismix Randstadregio’s

0

0

41.114

0

41.277

41.283

– 6

 

Plusvoorzieningen overbelaste jongeren

30.450

30.400

30.408

30.400

30.400

30.400

0

 

Programmagelden regio’s

0

19.677

19.458

19.150

19.150

19.150

0

   

Tegemoetkoming schoolkosten mbo

0

0

0

0

4.968

0

4.968

 

Convenanten met RMC-regio’s

60.372

12.230

16.329

16.620

0

0

0

 

Taal en Rekenen

53.963

52.280

52.600

0

0

0

0

 

Leerlinggebonden financiering (LGF)

45.012

50.497

18.529

0

0

0

0

 

School-ex 2.0

0

12.100

10.115

0

0

0

0

 

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo 2

1.428

2.037

110

0

0

0

0

 

Versterken centrale en uniforme toetsing

1.584

800

0

0

0

0

0

 

RMC’s

31.885

31.925

0

0

0

0

0

 

Stagebox

34.900

0

0

0

0

0

0

                   

Subsidies

34.575

26.045

238.592

229.039

254.258

252.140

2.118

 

Subsidieregeling praktijkleren

0

0

197.055

188.825

188.450

206.500

– 18.050

 

Actieplan Laaggeletterdheid/Tel mee met taal

4.000

2.850

3.715

3.930

11.688

11.300

388

 

Pilots laaggeletterdheid

2.949

3.950

5.000

5.000

0

0

0

 

Loopbaanorientatie

3.760

0

700

1.700

737

1.300

– 563

 

ROC Leiden

0

0

0

0

32.458

20.000

12.458

 

Sectorplan mbo-hbo techniek

400

0

0

0

0

1.800

– 1.800

 

Netwerkscholen

3.000

3.000

3.500

0

0

0

0

 

Overige subsidies

20.466

16.245

28.622

29.584

20.925

11.240

9.685

                   

Opdrachten

6.441

3.016

6.556

17.351

11.642

2.311

9.331

 

In- en uitbesteding

6.441

3.016

6.556

3.644

3.515

2.311

1.204

 

Caribisch Nederland1

0

0

0

13.707

8.127

0

8.127

                   

Bijdragen aan agentschappen

18.584

18.886

19.123

21.191

29.760

19.699

10.061

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

18.584

18.886

19.123

17.372

27.312

17.199

10.113

 

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

0

0

0

3.819

2.448

2.500

– 52

                   

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

8.724

7.976

45

20.833

3.984

63.251

– 59.267

 

College voor Toetsen en Examens

363

363

45

0

0

4.365

– 4.365

 

Wet SLOA

8.361

7.613

0

0

0

9.588

– 9.588

 

SBB

0

0

0

20.833

3.984

49.298

– 45.314

                   

Bijdragen aan medeoverheden

6.167

5.766

34.526

90.764

114.470

109.215

5.255

 

RMC’s

0

0

32.200

32.550

33.350

32.550

800

 

Educatie

0

0

0

56.700

57.548

56.234

1.314

 

Caribisch Nederland

6.167

5.766

2.326

1.514

1.722

20.431

– 18.709

 

Regionaal Programma

0

0

0

0

21.850

0

21.850

                   

Bijdragen aan sociale fondsen

111.604

53.353

53.884

0

0

0

0

 

Participatiebudget

111.604

53.353

53.884

0

0

0

0

Ontvangsten

14.920

18.860

8.038

10.875

3.338

3.000

338

X Noot
1

Dit is inclusief verbetermiddelen Caribisch Nederland. Zie overzicht rijksuitgaven Caribisch Nederland van het BES-fonds

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 53,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is € 0,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging roc’s

De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). In deze wet is een aantal maatregelen uit het actieplan «Focus op vakmanschap» opgenomen. Deze maatregelen zijn per 1-8-2014 in werking getreden (Stb 2013, 288). Ook is de basis gelegd voor aanpassing van het bekostigingsmodel. Deze aanpassingen zijn nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB (Stb 2014, 142). De nieuwe bekostigingssystematiek is voor het eerst toegepast voor het bekostigingsjaar 2015. Voor de jaren 2015 tot en met 2018 is nog voorzien in een overgangsbekostiging om de instellingen in de gelegenheid te stellen hun bedrijfsvoering af te stemmen op de nieuwe bekostiging.

Het landelijk budget dat beschikbaar is voor het beroepsonderwijs wordt verdeeld in een budget voor entreeopleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Voor de entreeopleidingen wordt het budget verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Voor de niveaus 2 t/m 4 naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke instelling. De mate waarop een student meetelt, is afhankelijk van de leerweg (bol of bbl), de opleiding (c.q. prijsfactor van de opleiding) en het aantal verblijfsjaren in het mbo (cascade). De mate waarop een diploma meetelt is afhankelijk van het niveau en of de student al eerder een mbo-diploma heeft behaald. In 2016 is € 103 miljoen toegevoegd aan de lumpsum. Deze stijging wordt grotendeels verklaard door de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2016 en de meerjarige doorwerking van de loonruimte-overeenkomst 2015.

Bekostiging Caribisch Nederland

Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. Op de bovenwindse eilanden wordt alleen een beperkt aantal entreeopleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op Bonaire worden entreeopleidingen verzorgd en opleidingen op de niveaus 2 t/m 4.

Bekostiging vavo

De rijksbijdrage voor het verzorgen van het vavo (voortgezet algemeen volwassenenonderwijs) is voor 2016 beschikbaar gesteld op basis van het vanaf 2015 ingevoerde bekostigingsmodel voor het vavo (Stb 2014, 148). De verdeling van de beschikbare middelen heeft plaatsgevonden aan de hand van het aantal ingeschreven studenten, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma’s. Voor 2016 is ook de overgangsbekostiging, zoals die is opgenomen in wet- en regelgeving, toegepast.

Kwaliteitsafspraken

Investeringsbudget

Met als doel de verbetering van de kwaliteit van het mbo zijn er kwaliteitsafspraken gemaakt. In 2015 hebben alle mbo-instellingen hun verbeterambities ten aanzien van de verbetering van de onderwijskwaliteit in een kwaliteitsplan vastgelegd. In 2016 hebben de instellingen verder gewerkt aan de uitvoering van de kwaliteitsplannen. Aan de instellingen wordt voor de kwaliteitsplannen een vast investeringsbudget beschikbaar gesteld.

Resultaatsafhankelijk budget

Daarnaast is er een resultaatsafhankelijk budget beschikbaar voor een aantal onderwerpen, namelijk de onderwerpen studiewaarde, voortijdig schoolverlaten en de verbetering van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. In 2016 zijn de mbo-instellingen verder gegaan met de uitvoering van de kwaliteitsplannen. Tevens hebben zij plannen opgeleverd voor de verbetering van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. Via www.kwaliteitsafsprakenmbo.nl worden per instelling de (kwantitatieve) resultaten transparant gemaakt. Doordat sommige instellingen gedeeltelijk niet de VSV-norm van dit jaar hebben gehaald, blijft er in 2016 circa € 17 miljoen over op deze regeling.

Aanvullende bekostiging

Schoolmaatschappelijk werk in het mbo

Voor schoolmaatschappelijk werk worden jaarlijks middelen aan de mbo-sector ter beschikking gesteld. Met deze middelen kunnen instellingen studenten met psychosociale problemen die dit (tijdelijk) nodig hebben, ondersteuning bieden. Deze gesprekken helpen studenten voorkomende problemen op te lossen en leveren zo een bijdrage aan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten.

Regionaal investeringsfonds mbo

Met het Regionaal investeringsfonds mbo, onderdeel van het Techniekpact, is in de periode 2014 tot en met 2017 € 100 miljoen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (pps) in het beroepsonderwijs. Mbo-instellingen, bedrijfsleven en bijvoorbeeld regionale overheden kunnen samen een aanvraag indienen. Die aanvraag moet bijdragen aan een betere aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Bovendien moeten bedrijfsleven en, bij voorkeur, regionale overheden in de desbetreffende regio de subsidie aanvullen met een financiële bijdrage. In 2016 is een bedrag van € 27,2 miljoen door OCW verplicht in het kader van het Regionaal investeringsfonds MBO. Over jaren 2014 tot en met 2016 is in totaal een bedrag van € 65 miljoen verplicht en daarvan is in 2016 € 15,8 miljoen uitbetaald. In 2016 is een onderbesteding van € 2,6 miljoen doordat er minder aanvragen zijn goedgekeurd dan verwacht.

Salarismix mbo Randstadregio’s

In het mbo zijn, aanvullend op de lumpsum, middelen beschikbaar gesteld om tot een versterking van de salarismix te komen in de zogenaamde Randstadregio’s. Aan de hand van behaalde competenties zijn docenten benoemd in een hogere salarisschaal en daarmee hebben een aantal instellingen de doelstellingen van de regeling zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin al in 2015 nagenoeg gehaald. Met instellingen die de doelstellingen niet hebben behaald zijn in 2016 nadere afspraken gemaakt waarmee op korte termijn wel invulling wordt gegeven aan de doelstellingen van de salarismix.

Plusvoorziening/Programmagelden regio’s

Op grond van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2017 ontvangen onderwijsinstellingen en gemeenten in een RMC-regio middelen om een regionaal programma op te stellen om voortijdig schoolverlaten te bestrijden. De middelen die aan onderwijsinstellingen worden verstrekt zijn sinds 2016 niet meer geoormerkt voor het bekostigen van plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren. Met de vervolgaanpak vsv blijven de onderwijsinstellingen deze middelen ontvangen, maar hebben ze meer vrijheid om te bepalen voor welke maatregelen de middelen worden aangewend. De programmagelden werden tot aan 2016 aan onderwijsinstellingen verstrekt, door de gewijzigde systematiek van de vervolgaanpak VSV ontvangen vanaf 2016 de gemeenten deze middelen.

Tegemoetkoming schoolkosten MBO

In 2016 is € 5 miljoen beschikbaar gesteld, middels de Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen. Hiermee wordt geborgd dat 16- en 17-jarige bol-studenten niet vanwege financiële redenen afzien van een mbo-opleiding en dat deze studenten de opleiding volgen die bij hun talenten en ambities past. Vanaf 2017 is structureel € 10 miljoen beschikbaar gekomen voor het schoolkostenprobleem van minderjarige mbo-studenten. De huidige regeling wordt voorlopig met een jaar verlengd, waarbij het beschikbare budget wordt verdubbeld naar € 10 miljoen. Daarnaast vindt er een verkenning plaats naar een structurele oplossing van het schoolkostenprobleem zodat het mbo onderwijs ook in de toekomst voor deze jongeren toegankelijk blijft. Een bedrag van € 32.000 is toegekend aan de Vereniging van Stichtingen Leergeld in Nederland als overkoepelend orgaan van alle lokale Stichtingen Leergeld voor haar coördinerende rol bij deze regeling. Er is € 4.968.000 voor deze regeling beschikbaar.

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van verscheidene beleidsdoelstellingen worden o.a. subsidies verstrekt.

Subsidieregeling praktijkleren

Het doel van de subsidieregeling praktijkleren is om werkgevers te stimuleren tot het bieden van praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aan leerlingen, studenten en onderzoekers. De subsidie is een compensatie voor de kosten en inspanningen van een werkgever voor de begeleiding in de praktijk. De regeling is vooral gericht op de groep jongeren in een kwetsbare positie waar bijvoorbeeld jeugdwerkloosheid een groot probleem is, studenten die een opleiding volgen in sectoren waarin knelpunten worden verwacht en wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor onze kenniseconomie. Werkgevers vragen de subsidie aan bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO), die de regeling uitvoert. In 2016 is het beschikbare budget niet volledig uitgeput. Dit komt doordat er minder aanvragen zijn gedaan en een aantal aanvragen zijn afgekeurd. Bij de ontwerpbegroting 2016 is op de gehele OCW-begroting vanaf 2016 structureel een ramingsbijstelling van € 20 miljoen gedaan. In 2016 is besloten dat hiervan vanaf 2016 € 10 miljoen structureel ingevuld wordt op de regeling praktijkleren.

Actieplan Laaggeletterdheid/Tel mee met Taal

Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid is in 2016 € 11,7 miljoen beschikbaar gesteld als bijdrage aan het actieplan Tel mee met Taal 2016–2018 dat door de ministeries van OCW, SZW en VWS wordt uitgevoerd en gefinancierd. Hiermee zijn in de eerste 9 maanden van 2016 circa 18.000 cursisten bereikt via Stichting Lezen & Schrijven, zijn 5.700 taalvrijwilligers getraind, 70 nieuwe taalhuizen geopend en ruim 100 gemeenten ondersteund met advies en methoden om laaggeletterden te werven, door te verwijzen naar scholingsaanbod en de leeropbrengsten te meten.

Loopbaanoriëntatie (LOB)

De middelen zijn voornamelijk ingezet in 2016 om de loopbaanoriëntatie en -begeleiding van mbo-studenten en de voorlichting over het mbo te verbeteren vanuit het Servicepunt lob in het mbo. Op 28 september 2016 heeft de Minister van OCW een brief over loopbaanoriëntatie en -begeleiding gestuurd aan de Tweede Kamer met nieuwe maatregelen om de loopbaanontwikkeling en studie- en beroepskeuzes van studenten beter te ondersteunen. De realisatie is ruim € 0,5 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit wordt o.a. veroorzaakt doordat er een kasschuif heeft plaatsgevonden van 2016 naar 2017.

ROC Leiden

In het kader van de problematiek rondom ROC Leiden zal in totaal een (maximale) financiële bijdrage van € 40 miljoen beschikbaar gesteld worden. Dit bedrag zal in tranches in 2016 tot en met 2018 verstrekt worden. Deze verhoging van € 12,5 miljoen wordt verklaard doordat door een verandering in liquiditeitsbehoefte bij ROC Leiden. De verwachting was dat in 2016 € 20 miljoen verstrekt zou worden, dat is nu € 32,5 miljoen geworden.

Sectorplan mbo-hbo techniek 2011–2016

Dit betreft middelen voor het sectorplan mbo-techniek en het sectorplan hbo-techniek. Hiermee worden de centers of expertise in het hbo en de centra voor innovatief vakmanschap in het mbo gefinancierd. De realisatie in 2016 is ruim € 1,8 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt door een overheveling van circa € 1,8 miljoen naar artikel 6 (Hoger onderwijs) ten behoeve van het sectorplan.

Overige subsidies

Hieronder vallen overige projecten en organisaties die subsidies ontvangen. De realisatie is ruim € 9 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De hogere realisatie wordt grotendeels veroorzaakt doordat bij de ontwerpbegroting 2016 op de gehele OCW-begroting vanaf 2016 structureel een ramingsbijstelling van € 20 miljoen is ingeboekt die deels was ingevuld op overige subsidies. De taakstelling op overige subsidies is ongedaan gemaakt en uiteindelijk ingevuld op de subsidie regeling praktijkleren.

Opdrachten

In- en uitbesteding

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken. De realisatie is ruim € 1 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De hogere realisatie wordt grotendeels veroorzaakt doordat bij de 1e suppletoire begroting 2016 eindejaarsmarge aan dit artikel toegevoegd en deze is vervolgens ingezet ter dekking van overlopende verplichtingen uit 2015.

Caribisch Nederland (opdrachten)

Een groot gedeelte van het budget is bestemd voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. Daarnaast zijn deze middelen onder meer ingezet voor het ontwikkelen van lesmaterialen en de transitie naar de Engelse taal op St. Eustatius om de leerprestaties van de leerlingen op de scholen in Caribisch Nederland te verhogen tot een naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar niveau. De middelen voor Caribisch Nederland waren begroot op het instrument bijdrage aan medeoverheden. Vanuit dat instrument heeft er een overboeking naar het instrument opdrachten plaatsgevonden.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De realisatie is circa € 10 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De hogere realisatie wordt met name veroorzaakt door het uitvoeren van (grote) projecten zoals de doorontwikkeling van BRON en het digitaal verzuimloket.

RVO

De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) is onderdeel van EZ. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten voor de subsidie regeling praktijkleren.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is een ZBO die verantwoordelijk is voor de examens voor rekenen en taal in het beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal. De realisatie is € 4,3 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt doordat de middelen zijn overgeheveld naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs).

Wet SLOA

De middelen worden ingezet voor het ontwikkelen van centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo voor Cito. De subsidieverlening voor het Cito verloopt op basis van de wet SLOA. De realisatie in 2016 is € 9,6 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt doordat de middelen zijn overgeheveld naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs) ten behoeve van Cito.

Bekostiging SBB

Vanaf 1 augustus 2015 zijn de wettelijke taken van de kenniscentra overgedragen aan de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (ZBO). De SBB ontvangt middelen om de wettelijke taken uit te voeren, waarmee wordt bijdragen aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Hiertoe behoort het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur. Tevens werft en accrediteert de SBB leerbe- drijven, zorgt voor voldoende praktijkplaatsen en bevordert de kwaliteit van de praktijkplaatsen. De samenwerking van onderwijs en bedrijfsleven binnen één organisatie biedt mogelijkheden voor een nieuwe, frisse manier van werken die bijdraagt aan kwalitatief goed beroepsonderwijs met opleidingen die up-to- date zijn en voldoende, goede stageplaatsen. Het budget voor SBB is in 2016 met € 45,3 miljoen incidenteel verlaagd vanwege het opheffen van de kenniscentra en overhevelen van de reserves van de kenniscentra.

Bijdrage aan medeoverheden

Regionale meld- en coördinatiefunctie (RMC)

Dit is de bekostiging van de rmc-functie van 39 rmc-regio’s. De rmc-functie heeft tot taak met de vsv’ers van 18 jaar en ouder uit vo en mbo contact te leggen en hen zoveel mogelijk terug te begeleiden naar school of naar een combinatie van school en werk.

Educatie

Met ingang van 1 januari 2015 wordt het educatiebudget – in elk geval tot en met 2017 – per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een regio (via de contactgemeente). Hierbij wordt de verplichte besteding bij roc’s afgebouwd en wordt het mogelijk voor gemeenten maatwerk te bieden voor de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie.

Caribisch Nederland

Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt jaarlijks een bijzondere uitkering verstrekt voor de Sociale Kanstrajecten Jongeren. Ook zijn er voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland. De gerealiseerde opdrachten en subsidies ten behoeve van Caribisch Nederland zijn onder de instrumenten opdrachten en subsidies gerealiseerd. Hierdoor is de realisatie lager. Daarnaast hebben er kasschuiven naar latere jaren plaatsgevonden, met name vanwege vertraging in de onderwijshuisvesting.

Regionaal programma

Voor de uitvoering van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten zijn de middelen voor 2017 in 2016 conform de regeling uitbetaald. Hierdoor zijn de uitgaven in 2016 met € 21,85 miljoen verhoogd.

Ontvangsten

De ontvangsten van € 3,3 miljoen in 2016 zijn het gevolg van onder andere afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen.

Artikel 6 en 7. Hoger onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren

De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals prestatieafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder ook het accreditatiestelsel.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 6.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator1

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Streefwaarde

(jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

 

Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs

(2010–2011)

(2014–2015)

(2015–2016)

2

Studentenmonitor Hoger Onderwijs

hbo: 58%

hbo: 54%

hbo: 55%

hoger

wo: 68%

wo: 66%

wo: 67%

hoger

b)

Vergroten studiesucces

         
 

Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar

(2010–2011)

(2014–2015)

(2015–2016)

3

DUO

hbo: 65,7%

hbo: 60,5%

hbo: 61,0%

wo: 57,3%

wo: 72,8%

wo: 74,0%

 

Uitval in het eerste jaar

(2010–2011)

(2014–2015)

(2015–2016)

3

DUO

hbo: 27,9%

hbo: 27,8%

hbo: 26,7%

wo: 18,8%

wo: 15,9%

wo: 16,1%

 

Switchen na het eerste jaar

(2010–2011)

(2014–2015)

(2015–2016)

3

DUO

hbo: 8,7%

hbo: 8,5%

hbo: 8,5%

wo: 9,1%

wo: 8,6%

wo: 8,8%

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

 

Aandeel hbo-docenten met een afgeronde master- of Phd-opleiding

(2011)

(2013)

(2015)

(2016)

 

66,2%

72,2%

75,2%

80%

Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (PoMo2016)

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Studenten-tevredenheid

(2010–2011)

(2014–2015)

(2015–2016)

4

Nationale Studenten Enquête (NSE)

hbo: 65,6%

hbo: 73,1%

hbo: 75,4%

wo: 81,1%

wo: 83,8%

wo: 85,0%

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen

(2012)

(2015)

(2016)

(2016)

DUO

hbo: 18%

hbo: 19%

hbo: 19%

hbo: 19%

wo: 21%

wo: 23%

wo: 25%

wo: 22%

 

Percentage 25–64 jarigen (mbo/ho) dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

(2010)

 

(2015)

(2020)

EUROSTAT, Labour Force Survey (LFS)

17%

 

19%

20%

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

(2013)

(2014)

(2015)

hoger

HBO-monitor5

hbo: 72%

hbo: 72%

hbo: 72%

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt

(2011)

(2013)

(2015)

hoger

Nationale Alumni Enquête (NAE)6

wo: 56%

wo: 57%

wo: 47%7

X Noot
1

De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.

X Noot
2

In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015–2025 «De waarde(n) van meten», die in juli 2015 is gepresenteerd, wordt expliciet aandacht besteed aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en aan uitdagend onderwijs voor studenten.

X Noot
3

Hier geen landelijk streefdoel omdat er prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. In november 2016 heeft de eindbeoordeling van de prestatieafspraken in het hoger onderwijs plaatsgevonden. Zie voor meer informatie over de eindbeoordeling de Kamerbrief van 17 november 2016 en voor meer informatie over de voortgang van het proces van profilering en kwaliteitsverbetering in het hoger onderwijs en onderzoek de stelselrapportage 2016.

X Noot
4

Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.

X Noot
5

Bron: Vereniging Hogescholen, factsheet «Feiten en cijfers: HBO-Monitor 2015». De indicator betreft de antwoord categorieën «voldoende/goede aansluiting op de arbeidsmarkt». De HBO-Monitor wordt jaarlijks uitgevoerd.

X Noot
6

Tijdens de begrotingsbehandeling 2017 is toegezegd de daling in het percentage wo-gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt te onderzoeken. Dit onderzoek zal worden meegenomen in de eerstvolgende Nationale Alumni Enquête, die in het najaar van 2017 plaatsvindt. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt de Kamer uiterlijk juli 2018 geïnformeerd.

X Noot
7

Bron: VSNU, Nationale Alumni Enquête (NAE, voorheen wo-monitor) 2015, rapport Academici op de arbeidsmarkt. De indicator betreft de antwoord categorieën «in sterke/zeer sterke mate». De NAE wordt eenmaal in de twee jaar uitgevoerd.

Tabel 6.2 Kengetallen

(aantallen x 1.000)

2011/12

2012/13

2013/14

2014/15

2015/16

2016/17

1.

Ingeschreven studenten (exclusief groen onderwijs)

           
 

hbo voltijd bachelor

354,3

358,5

377,1

385,6

382,7

386,2

 

hbo voltijd master

2,7

2,8

3,1

3,3

3,2

3,5

 

hbo deeltijd bachelor

51,3

44,6

41,9

38,0

36,3

36,4

 

hbo deeltijd master

9,4

8,2

8,5

8,6

8,8

8,3

   

Totaal hbo

417,7

414,1

430,5

435,5

431,1

434,5

                 
 

wo voltijd bachelor

152,9

147,2

150,9

153,5

153,7

157,4

 

wo voltijd master

76,1

79,2

83,9

86,5

91,2

93,5

 

wo deeltijd bachelor

4,2

2,9

2,4

2,0

1,8

1,6

 

wo deeltijd master

4,8

4,0

4,0

3,7

3,4

3,3

   

Totaal wo

237,9

233,3

241,2

245,7

250,0

255,9

Bron: 1cijferho

           

2.

Gediplomeerden (exclusief groen onderwijs)

           
 

hbo voltijd bachelor

53,9

49,9

52,1

55,7

57,3

 
 

hbo voltijd master

1,2

1,1

1,2

1,3

1,3

 
 

hbo deeltijd bachelor

9,7

8,0

7,3

6,7

6,4

 
 

hbo deeltijd master

3,4

2,4

2,4

2,2

2,5

 
   

Totaal hbo

68,2

61,4

63,1

65,8

67,4

 
                 
 

wo voltijd bachelor

32,2

30,8

30,8

32,6

32,5

 
 

wo voltijd master

37,0

33,8

35,6

37,2

37,6

 
 

wo deeltijd bachelor

0,7

0,5

0,4

0,3

0,3

 
 

wo deeltijd master

1,9

1,4

1,3

1,4

1,1

 
   

Totaal wo

71,9

66,5

68,2

71,4

71,4

 

Bron: 1cijferho

           

(bedragen x € 1.000)

 

2013

2014

2015

2016

 

3.

Onderwijsuitgaven per student

           
 

hbo

 

6,7

6,7

6,8

6,8

 
 

wo

 

6,9

6,7

6,7

6,7

 

(bedragen x € 1)

 

2015/16

       

4.

Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd)

 

1.951

       

Toelichting:

  • 1) De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in inschrijvingsgegevens van voorgaande jaren.

  • 2) Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2016 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).

Overige indicatoren en kengetallen voor het hoger onderwijs stelsel zijn opgenomen in het Onderwijsverslag 2015–2016 en in Trends in Beeld.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Zo is in 2016 een start gemaakt met de uitwerking van de Strategische Agenda hoger onderwijs en onderzoek «De waarde(n) van weten», onder andere met het Comenius-beurzenprogramma, het programma «Open en Verbonden Hoger Onderwijs» en de pilots werkplaatsen onderwijsonderzoek. Verder zijn in 2016 de pilots flexibilisering en het experiment vraagfinanciering in het deeltijd hoger onderwijs van start gegaan, is een nieuw accreditatiekader in werking getreden, is het Wetsvoorstel versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen aangenomen door de Eerste Kamer en is een beleidsbrief met daarin de contouren van een nieuw macrodoelmatigheidsbeleid naar de Tweede Kamer gestuurd. Tevens heeft in november 2016 de eindbeoordeling van de prestatieafspraken plaatsgevonden. Alle universiteiten en vrijwel alle hogescholen hebben hun afgesproken prestaties op onderwijskwaliteit en studiesucces in voldoende mate gerealiseerd. Voor de hogescholen is het trilemma – het spanningsveld tussen de opdracht om de kwaliteit te verbeteren, het studiesucces te verhogen en tegelijkertijd de toegankelijkheid te borgen – een reëel vraagstuk gebleken. Aan de oordelen over de realisatie van de afgesproken prestaties ten aanzien van onderwijskwaliteit en studiesucces zijn in 2017 conform het Besluit Experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs financiële consequenties verbonden.

In het beleidsverslag wordt de stand van zaken van deze ontwikkelingen nader beschreven. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

2.630.999

2.773.137

2.961.392

2.874.883

2.867.843

2.848.076

19.767

Waarvan garantieverplichtingen

153.459

30.850

26.789

25.983

70.434

 

70.434

Uitgaven

2.543.058

2.610.870

2.732.897

2.811.099

2.833.160

2.823.794

9.366

                   

Bekostiging

2.491.890

2.568.770

2.688.138

2.756.130

2.773.809

2.770.700

3.109

Hoofdbekostiging

2.439.659

2.409.651

2.518.043

2.578.000

2.584.417

2.585.882

– 1.465

 

Onderwijsdeel hbo

2.358.218

2.333.833

2.445.854

2.507.785

2.505.033

2.496.001

9.032

 

Deel ontwerp en ontwikkeling

68.605

68.693

69.201

70.046

70.915

69.202

1.713

 

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (Leven Lang Leren)

       

8.346

19.195

– 10.849

 

Bekostiging experimenten open bestel

10.611

5.456

2.537

   

0

 
 

Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo

922

573

451

169

123

1.484

– 1.361

 

Bekostiging tweede bachelor- en mastergraden in het hbo

1.303

1.097

         

Prestatiebox

52.231

159.119

170.095

178.130

189.392

184.818

4.574

 

Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering

52.231

159.119

170.095

178.130

189.392

184.818

4.574

                   

Subsidies

30.425

23.671

752

3.798

5.569

3.044

2.525

 

Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen

22.267

19.967

         
 

Regeling stimulering Bèta/techniek

   

0

2.758

4.289

2.524

1.765

 

Studiekeuze-informatie hoger onderwijs

2.455

2.475

       

0

 

Overig

5.703

1.229

752

1.040

1.280

520

760

                   

Opdrachten

353

91

242

271

0

0

0

 

Uitbesteding1

353

91

242

271

 

0

0

                   

Bijdragen aan agentschappen

20.390

18.338

17.851

17.613

17.540

15.195

2.345

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

20.390

18.338

17.851

17.613

17.540

15.195

2.345

                   

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

0

0

23.616

31.096

36.242

34.855

1.387

 

NWO (Praktijkgericht onderzoek hbo)

   

23.616

28.696

29.477

28.510

967

 

NWO (Promotiebeurs voor leraren)

     

2.400

2.949

2.869

80

 

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)2

       

3.816

3.476

340

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

0

0

2.298

2.191

0

0

0

 

Stichting Studiekeuze 1233

   

2.298

2.191

 

0

0

Ontvangsten

8.646

6.447

2.615

1.288

1.903

1.213

690

Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

4.028.132

4.180.059

4.293.686

4.235.203

4.391.850

4.142.227

249.623

Waarvan garantieverplichtingen

104.400

0

   

9.017

 

9.017

Uitgaven

3.984.999

4.065.742

4.152.113

4.210.383

4.328.205

4.160.209

167.996

                   

Bekostiging

3.930.849

4.015.082

4.115.685

4.178.621

4.298.116

4.131.818

166.298

Hoofdbekostiging

3.904.174

3.895.816

3.986.790

4.042.961

4.153.232

3.990.020

163.212

 

Onderwijsdeel wo

1.611.971

1.588.295

1.641.970

1.675.277

1.731.117

1.636.333

94.784

 

Onderzoeksdeel wo

1.706.967

1.707.703

1.730.563

1.750.117

1.768.756

1.733.463

35.293

 

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

581.042

595.447

614.257

617.567

653.359

618.019

35.340

 

Bekostiging flexibel hoger onderwijs (Leven Lang Leren)

       

0

2.205

– 2.205

 

Bekostiging tweede mastergraden in het wo

4.194

4.371

         

Prestatiebox

26.675

119.266

128.895

135.660

144.884

141.798

3.086

 

Onderwijskaliteit en studiesucces, en profilering

26.675

119.266

128.895

135.660

144.884

141.798

3.086

               

Subsidies

26.218

22.684

10.067

4.709

3.160

2.930

230

 

Subsidieregeling Sirius programma

11.543

10.302

5.443

1.726

     
 

Subsidieregeling Libertas Noodfonds

765

745

605

265

     
 

3TU’s samenwerking

6.000

3.500

1.500

       
 

Open en online onderwijs

       

1.027

1.000

27

 

Subsidieregeling Programma Akademie assistenten

957

           
 

Toetsing en Toetsgestuurd leren

2.426

2.260

         
 

Overig

4.527

5.877

2.519

2.718

2.133

1.930

203

               

Opdrachten

1.630

1.584

1.240

1.374

2.716

1.667

1.049

 

Uitbesteding1

1.630

1.584

1.240

1.374

2.716

1.667

1.049

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

3.986

3.878

3.769

4.032

0

0

0

 

Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)2

3.986

3.878

3.769

4.032

     
               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

22.316

22.514

21.352

21.647

24.213

23.794

419

 

Organisaties excl. NVAO, SKI 123, PBT en SURF3

22.316

22.514

21.352

21.647

24.213

23.794

419

Ontvangsten

114

963

10.426

592

2.253

16

2.237

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Bekostiging

De bekostiging van het hoger onderwijs en onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging en de middelen voor onderwijskwaliteit en studiesucces en profilering (prestatiebox). De bekostiging is voor het hbo met € 3,1 miljoen en voor het wo met € 166,3 miljoen verhoogd. Dit betreft:

  • Aanpassing op basis van de studentenaantallen uit de Referentieraming 2016 (hbo – € 45,5 miljoen en wo + € 57,4 miljoen);

  • De doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2016, de meerjarige doorwerking loonruimte-overeenkomst en de herstelopslag pensioenpremie loon- en prijsbijstelling 2016 (hbo + € 72,7 miljoen en wo + 93,4 miljoen);

  • toevoegingen vanuit het Ministerie van VWS ten behoeve van de academische ziekenhuizen (wo + € 28,2 miljoen) voor de incidentele herstelopslag ABP en de structurele compensatie level-playing-field pensioenen;

  • de verlaging als gevolg van de lumpsum- en subsidietaakstelling (hbo – € 4,7 miljoen en wo – € 6,9 miljoen);

  • een overheveling van middelen naar beleidsartikel 16 (Onderzoek en Wetenschapsbeleid) (hbo – € 4,0 miljoen en wo – € 8 miljoen) voor wat betreft het aandeel van de hogescholen en universiteiten in de startimpuls aan de uitvoering van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA);

  • Een intertemporele compensatie (hbo – € 10,8 miljoen en wo – € 2,2 miljoen) om de beschikbare budgetten over de jaren heen voor de bekostiging van Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen in overeenstemming te brengen met de beoogde uitgaven;

  • Diverse kleinere mutaties voor onder andere lerarenbeleid en uitbesteding van opdrachten (hbo – € 4,6 miljoen en wo + € 4,4 miljoen).

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs en onderzoek. De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de WHW. In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel (hbo en wo)

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

  • a) een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top),

  • b) een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen, en

  • c) een onderwijsopslag als percentage.

Deel Ontwerp en ontwikkeling (hbo) en Onderzoeksdeel (wo)

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

  • a) het aantal bekostigde graden,

  • b) een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerpcertificaten,

  • c) een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht, en

  • d) een voorziening onderzoek in percentages.

In de Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst zijn twee maatregelen aangekondigd ten aanzien van het onderzoeksdeel wo;

  • de invloed van de promotieparameter wordt gemaximeerd op 20 procent van het onderzoeksdeel wo en;

  • het werken met driejarige gemiddelden bij promoties en graden in het onderzoeksdeel wo.

In 2016 zijn beide maatregelen uitgewerkt via het Uitvoeringsbesluit WHW. De maatregelen zullen ingaan vanaf het bekostigingsjaar 2017.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden voor de opleidingen geneeskunde, geneeskunde-klinisch onderzoeker en arts-klinisch onderzoeker, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo en wo)

De middelen zijn ingezet voor de bekostiging van het experiment vraagfinanciering en voor de pilots flexibilisering. Doel van het experiment vraagfinanciering is om kennis op te doen over de effecten van vraagfinanciering in de vorm van vouchers, in combinatie met meer mogelijkheden voor flexibiliteit, op de vraaggerichtheid van het aanbod deeltijd hoger onderwijs, de deelname van volwassenen daaraan en de aantallen gediplomeerden. De eerste lichting studenten is van start gegaan in 2016, in de sector Techniek & ICT. In 2016 is een aanjager aangesteld om ook in de sector Zorg & Welzijn tot een experiment vraagfinanciering te komen in 2017. Daartoe zijn regionale bijeenkomsten georganiseerd met werkgevers en hogescholen. In september 2017 gaat het experiment in de sector Zorg & Welzijn van start.

De pilots flexibilisering zijn gericht op alle deeltijd en duale opleidingen en niet op specifieke sectoren. De pilots zijn in 2016 van start gegaan. Binnen de pilots wordt het onderwijsaanbod geflexibiliseerd door te gaan werken met leeruitkomsten in plaats van met vaste onderwijsprogramma’s. Maatwerk wordt daardoor veel beter mogelijk. Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs. Zie tevens de voortgangsrapportage leven lang leren 2016 die in september 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd.

Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo

De middelen zijn ingezet voor de afwikkeling van de tijdelijke financiering van (eerder goedgekeurde) arbeidsmarktrelevante hbo-masters in prioritaire gebieden.

Prestatiebox: Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering (hbo en wo)

Voor de periode 2013 tot en met 2016 ontvingen hogescholen en universiteiten prestatiebekostiging op basis van individuele prestatieafspraken over versterking van onderwijskwaliteit en studiesucces, profilering en zwaartepuntvorming van onderwijs en onderzoek en valorisatie. In november 2016 heeft de eindbeoordeling van de prestatieafspraken plaatsgevonden. Alle universiteiten en vrijwel alle hogescholen hebben hun afgesproken prestaties op onderwijskwaliteit en studiesucces in voldoende mate gerealiseerd. Zes hogescholen hebben op twee van de drie aspecten een positief advies gekregen en op één aspect, studiesucces, een negatief advies. Voor de hogescholen is het trilemma – het spanningsveld tussen de opdracht om de kwaliteit te verbeteren, het studiesucces te verhogen en tegelijkertijd de toegankelijkheid te borgen – een reëel vraagstuk gebleken. Aan de oordelen over de realisatie van de afgesproken prestaties ten aanzien van onderwijskwaliteit en studiesucces zijn in 2017 conform het Besluit Experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs financiële consequenties verbonden. Zie ook de brief die hierover eind 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd.

Subsidies

Subsidieregeling stimulering Bèta/techniek (hbo)

Hiermee wordt de ontwikkeling van (de eerste) drie Centres of Expertise (CoE’s) hbo gefinancierd. De CoE’s, die met cofinanciering van bedrijven en instellingen tot stand komen, zijn gericht op toponderwijs, toponderzoek en innovaties. Uitgangspunt hierbij is 25 procent financiering uit het werkveld, 25 procent van onderwijsinstellingen en 50 procent profilerings-bekostiging. De middelen worden via het Platform Bèta Techniek beschikbaar gesteld aan de CoE’s. Het budget is met € 1,8 miljoen verhoogd in verband met het naar beleidsartikel 6 (Hoger beroepsonderwijs) overgeboekte aandeel van beleidsartikel 4 (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie) voor de Centra voor innovatief vakmanschap.

Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)

De stimuleringsregeling Open en online hoger onderwijs is bedoeld om (zoals aangekondigd in de visiebrief) instellingen, passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. Dit draagt bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijs(materiaal) voor bijvoorbeeld de doelgroep Leven Lang Leren, het studiesucces van studenten, internationalisering en de (internationale) reputatie van Nederlandse instellingen. SURF (ICT-samenwerkingsorganisatie van het onderwijs en onderzoek in Nederland) adviseert de Minister over de projectaanvragen en ondersteunt de instellingen tijdens de uitvoering van de projecten. Onder begeleiding van SURF zijn in 2015 in de eerste tranche elf projecten gestart en in 2016 twaalf projecten. De projecten kennen een looptijd van maximaal 16 maanden. Deze instellingen hebben maximaal € 100.000 aangevraagd en matchen dit zelf met ten minste hetzelfde bedrag. Daarnaast voert SURF een Kennisagenda uit, gericht op het opdoen, ontwikkelen en delen van kennis over open en online onderwijs in de Nederlandse context. De resultaten van de projecten van de instellingen zijn hiervoor belangrijke input.

Overig (hbo en wo)

Bij dit financiële instrument zijn afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo overige toekenningen opgenomen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen. Het budget voor subsidies op artikel 6 (hbo) is verhoogd met € 0,8 miljoen als gevolg van een technische herschikking over de instrumenten binnen het hbo van de middelen voor het lerarenbeleid.

Opdrachten

Uitbesteding (hbo en wo)

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en communicatie rondom het studievoorschot.

Bijdragen aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor deze begrotingsartikelen. De hogere realisatie wordt met name veroorzaakt door aanvullende werkzaamheden in het kader van de doorontwikkeling van BRON.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

NWO

Praktijkgericht onderzoek hbo: Van hogescholen wordt verwacht dat zij een centrale rol in de Nederlandse en internationale kennisinfrastructuur vervullen. Voor praktijkgericht onderzoek hebben hogescholen direct toegang tot de competitieve onderzoekgeldstroom voor het hbo bij het NWO: het RAAK-programma (voormalige Regeling bevordering kennis-functie hogescholen). Vanaf 2014 is vanuit het Regeerakkoord Rutte II extra geïnvesteerd in het praktijkgericht onderzoek.

Promotiebeurs voor Leraren: Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. In 2016 is via NWO aan 47 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar verstrekt.

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Dit betreft de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken.

Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties

Organisaties

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van correcties en eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende bekostiging en subsidies.

Artikel 8. Internationaal beleid

A. Algemene doelstelling

Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren

Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etc. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals EP-Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.

Indicatoren/kengetallen

Internationale – ondersteunende – maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op Trends in Beeld en Onderwijs in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

Bij de ten uitvoerlegging van de in de begroting opgenomen voornemens zijn er geen bijzondere ontwikkelingen opgetreden die een aanpassing of afwijking van die voornemens noodzakelijk maakten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

2016

Verplichtingen

7.312

8.673

13.973

14.645

11.001

12.327

– 1.326

 

Uitgaven

16.215

15.704

12.330

12.669

12.281

13.662

– 1.381

886

                     

Subsidies

1.345

1.422

1.297

1.559

1.595

1.696

– 101

211

 

Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)

732

842

773

724

632

612

20

 
 

Netherlands house for Education and Research (Neth-ER)

450

450

450

600

600

600

0

 
 

Frans-Nederlandse academie (FNA)

114

 

20

0

0

0

0

 
 

Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

49

130

24

135

211

364

– 153

211

 

Overige incidentele subsidies

   

30

100

152

120

32

 
                 

Opdrachten

283

262

6

359

1.002

2.500

– 1.498

0

 

Beleidsonderzoek en benchmarking

143

153

6

33

61

100

– 39

 
 

Incidentele Internationale activiteiten

140

109

 

22

3

86

– 83

 
 

EU-Voorzitterschap

     

304

938

2.314

– 1.376

 
                 

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

14.087

13.520

10.577

10.301

9.234

9.016

218

225

 

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

1.777

1.631

141

135

135

135

0

135

 

EP Nuffic

5.410

5.455

4.690

3.505

3.566

3.485

81

 
 

Nederlandse Taalunie

3.124

3.179

3.224

4.140

2.806

2.795

11

 
 

Europa College Brugge

30

30

30

30

30

30

0

 
 

Unesco

40

8

 

0

0

20

– 20

 
 

OESO CERI

73

70

67

69

71

76

– 5

 
 

Fulbright Center

408

408

388

368

368

368

0

 
 

DCCIC

90

90

90

90

90

90

0

90

 

Stichting Ons Erfdeel

205

185

185

185

185

185

0

 
 

Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training

1.748

1.748

1.762

1.779

1.963

1.782

181

 
 

Programma’s Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

1.162

716

 

0

0

0

0

 
 

Incidentele EU-programma’s en activiteiten

20

   

0

20

50

– 30

 
                     

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

500

500

450

450

450

450

0

450

 

Vlaams-Nederlands huis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa)

500

500

450

450

450

450

0

450

Ontvangsten

41

754

310

113

1

99

– 98

 

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 1,4 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De belangrijkste reden is dat de kosten voor het EU voorzitterschap veel lager zijn uitgevallen dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De ontvangsten zijn lager omdat er in 2016 geen subsidies zijn vastgesteld waaruit een terugvordering voortvloeit.

Subsidies

Duitsland Instituut Amsterdam

Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast voert het DIA een pilotprogramma studiemobiliteit uit, dat de samenwerking moet stimuleren tussen Nederlandse en Duitse instellingen van hoger onderwijs, alsook de mobiliteit van Nederlandse studenten naar Duitsland moet vergroten. Hier is sprake van cofinanciering van Duitse zijde (50/50). In totaal is er voor de jaren 2013 t/m 2016 € 0,5 miljoen toegekend voor het actieprogramma Bevordering Onderwijsmobiliteit naar Duitsland.

Frans-Nederlandse Academie

De financiering van de Frans-Nederlandse Academie is, conform de subsidietaakstelling, stopgezet.

Neth-ER

Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie. De leden van Neth-ER bestaan op dit moment uit: MBO-raad; EP-Nuffic; KNAW; NFU; TNO; VSNU; Vereniging Hogescholen; NWO; ISO; JOB; LSVB; en ZonMw. Hun gezamenlijke doel is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten door de leden onder andere te voorzien van informatie over het Europees beleidsproces en het versterken van het netwerk van de leden.

Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten ter bevordering van de samenwerking op het gebied van cultuur. Er zijn subsidies verstrekt aan de Speciaal Gezant Geletterdheid voor Unesco en aan DutchCulture centre for international cooperation.

Overige incidentele subsidies

Er zijn subsidies verstrekt aan het Fulbright Center, Stichting Nederlandse Wereldwijde Studenten (NWS), de Nationale Jeugdraad, model United Nations Stichting, Ons Interbellum en de Unesco.

Opdrachten

Beleidsonderzoek en benchmarking

Dit betreft middelen ten behoeve van beleidsonderzoek, onder meer naar de effectiviteit van internationalisering en ten behoeve van benchmarking in het kader van de relevante internationale organisaties. In 2016 is een tussentijdse evaluatie gestart naar de impact van het in 2014 gestarte Europese programma Erasmus+.

Incidentele internationale activiteiten

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten ter bevordering van de samenwerking welke bij het opstellen van de begroting niet zijn te voorzien. Het betreft in 2016 bijdragen aan een consultatiedag met het Vlaams Ministerie van Cultuur en een expertsessie over de positie van het Duits op Nederlandse scholen.

EU-Voorzitterschap

Van januari t/m juni 2016 is Nederland Voorzitter van de Raad van de Europese Unie geweest. Op de beleidsterreinen van OCW zijn alle beoogde inhoudelijke resultaten bereikt. De Ministeriele Raden en (hoog-)ambtelijke Voorzitterschapsevenementen waren succesvol en financieel zijn de kosten lager dan begroot. In de Rijksbrede evaluatie van het EU-Voorzitterschap is geconcludeerd dat Nederland een succesvol voorzitterschap heeft vervuld, met goede inhoudelijke resultaten en qua organisatie een goed visitekaartje heeft afgeleverd. De totale kosten voor het EU-voorzitterschap is uitgekomen op ongeveer een kwart van wat er in het vorige voorzitterschap is uitgegeven. Naast de rijksbrede inzet op soberheid gedurende het EU-voorzitterschap 2016, heeft OCW meer cofinanciering vanuit de Europese Commissie ontvangen dan verwacht en zijn meer kosten dan vooraf voorzien vanuit het centraal budget van Buitenlandse Zaken bekostigd. Tot slot was het in politieke zin een minder bewogen voorzitterschap dan verwacht, waardoor OCW minder aanvullende activiteiten hoefde te organiseren dan waar rekening mee was gehouden.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

OCW-vertegenwoordiging

In 2016 betreft het de kosten voor de Permanente Vertegenwoordiging bij de Unesco.

EP-Nuffic

EP-Nuffic ondersteunt de internationalisering in het onderwijs. In het primair en voortgezet onderwijs doet EP-Nuffic dit met kennis en kleine financiële bijdrages voor onder meer expertiseontwikkeling en mobiliteit van leerlingen, onderwijzend personeel, voor vroegtijdig vreemdetalenonderwijs, tweetalig onderwijs en internationale uitwisseling.

Nederlandse Taalunie

De Nederlandse Taalunie is de verdragsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van het Nederlands. De Taalunie is de organisatie die namens de overheden van Nederland en Vlaanderen het taalbeleid vormgeeft. Zij doet daartoe voorstellen aan het Comité van Ministers van de Taalunie. De Taalunie stimuleert ook de uitwerking van door het Comité van Ministers vastgesteld beleid door organisaties te steunen die op veel taalgebonden terreinen werkzaam zijn.

Europa College Brugge

Het Europa College te Brugge is een postuniversitaire opleiding voor onderzoek naar Europese eenwording, gefinancierd door EU en EU-Lidstaten.

Unesco

Dit bedrag was gereserveerd voor deelname aan incidentele projecten in het kader van de Unesco. In 2016 is van deze middelen geen gebruik gemaakt.

OESO CERI

OESO CERI betreft de deelname aan diverse onderwijsprojecten en -onderzoeken in het kader van het Centre for Educational Research and Innovation (CERI), onderdeel van de OESO.

Fulbright Center

Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

Cultural Contact Point

Het Cultural Contact Point geeft advies over de subsidieregelingen van het EU-cultuurprogramma en biedt begeleiding bij het doen van een aanvraag. Het is een uitvoerend orgaan ten behoeve van het EU-Cultuurprogramma en ondergebracht bij DutchCulture centre for international cooperation(DCCIC).

Stichting Ons Erfdeel

De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen, onder meer met behulp van het tijdschrift Ons Erfdeel en het Jaarboek The Low Countries.

Nationaal Agentschap Erasmus+

Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is samen met het Nationaal Agentschap Erasmus+ Jeugd belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is een samenwerking van EP-Nuffic en Cinop.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

In het jaar 2016 zijn er vanwege een subsidietaakstelling uit 2013 geen nieuwe activiteiten gestart.

Incidentele EU-programma’s en activiteiten

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten en verplichtingen in het kader van de EU en deelname aan EU-programma’s, welke bij het opstellen van de begroting niet zijn te voorzien. Het betreft in 2016 een bijdrage aan het Cycling Festival Europe.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Vlaams-Nederlands Huis De Buren

Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken)).

Ontvangsten

De ontvangsten zijn afkomstig van een terugvordering van niet gebruikte middelen van een subsidie aan CLIO, de studievereniging van de opleiding Internationale Betrekkingen en Internationale Organisatie. De hoogte van eventuele terugvorderingen verschilt per jaar, afhankelijk van de subsidievaststellingen. In 2016 waren de ontvangsten lager dan verwacht.

Internationale uitgaven OCW-breed

Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen is een inzet die niet alleen plaatsvindt op dit artikel. Veel internationaliseringsbeleid is elders ondergebracht binnen de OCW-begroting. Hieronder is een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel en daaraan gekoppeld, welk deel daarvan deel uitmaakt van de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Tabel 8.2 Internationale uitgaven OCW (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

2016

Primair onderwijs (artikel 1)

20.992

22.015

16.854

15.889

16.029

16.007

22

 

Voortgezet onderwijs (artikel 3)

4.631

4.179

4.083

4.174

3.938

3.556

382

 

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4)

1.217

1.181

820

1.457

800

340

460

 

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3.453

3.453

3.155

3.155

3.155

3.155

0

3.155

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

74.813

72.759

67.727

69.410

69.408

67.071

2.337

52.588

Internationaal beleid (artikel 8)

16.215

15.704

12.171

12.669

12.281

13.662

– 1.381

886

Studiefinanciering (artikel 11)

63.775

68.783

73.524

83.373

86.913

70.000

16.913

 

Kunsten (artikel 14)

18.017

12.847

12.174

         

Cultureel erfgoed (artikel 14)

2.578

2.336

2.399

         

Media (artikel 14 en 15)

49.891

2.140

1.849

         

Cultuur (artikel 14)

     

14.121

18.155

17.007

1.148

5.739

Media (artikel 15)

     

152

106

147

– 41

 

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

99.359

91.438

92.848

92.335

95.358

91.029

4.329

454

Totaal

354.941

296.835

287.604

296.735

306.143

281.974

24.169

62.822

Toelichting:

De internationale culturele uitgaven van OCW (Kunsten, Cultureel erfgoed en Media) zijn vanaf 2015 conform de begrotingsartikelen ingedeeld in twee posten van artikel 14 (Cultuur) en artikel 15 (Media).

De uitgaven op de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS) zijn begrepen in de totale realisaties in het jaar 2016.

De beleidsprestaties zijn – waar nodig en relevant – toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.

Voor artikel 11 (Studiefinanciering) geldt dat de bedragen indicaties zijn van de omvang van uitgaven aan internationale studiefinanciering (diplomamobiliteit). Het betreft zowel de relevante als niet-relevante uitgaven voor meeneembare studiefinanciering (dit is uitgaande studentenmobiliteit) en voor inkomende mobiliteit (EU-studenten die een vorm van collegegeldvergoeding krijgen).

Artikel 9. Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

A. Algemene doelstelling

De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.

Financieren

De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het financieren van de onderwijssectoren voor een betere beloning van docenten en van projecten op het gebied van arbeidsmarkt- en personeelsbeleid. Dit via aanvullende bekostiging, subsidies en opdrachten.

Stimuleren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. De thema’s zijn te vinden in «Lerarenagenda 2013–2020: de leraar maakt het verschil» en de daarmee samenhangende convenanten en bestuursakkoorden die met belanghebbenden zijn afgesloten.

Regisseren

De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken levert zij een bijdrage aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Zij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.

Indicatoren/kengetallen

De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in het beleidsverslag en in Trends in Beeld. Het Dashboard Lerarenagenda geeft een beeld van de kwantitatieve voortgang voor alle zeven agendalijnen van de Lerarenagenda.

C. Beleidsconclusies

Het beleid, zoals voorgenomen in de begroting 2016 voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, is overeenkomstig uitgevoerd. Zo zijn de maatregelen (lerarenbeurs, registers, kwaliteit lerarenopleidingen etc.) voor het stimuleren van de professionele ontwikkeling van leraren en het op peil houden van de omvang en kwaliteit van de lerarenpopulatie voortgezet. In het beleidsverslag wordt een en ander nader toegelicht.

Het afgelopen jaar is gewerkt aan de implementatie van de bestuurlijke afspraken en het realiseren van de doelen van de Lerarenagenda. Het wetsvoorstel over het lerarenregister is in 2016 door de Tweede Kamer aangenomen. Er zijn verder positieve ontwikkelingen te zien, zoals de verbetering van de kwaliteit van pabo’s, de begeleiding van starters in het voortgezet onderwijs en het HRM-beleid in het mbo. Er zijn ook onderwerpen waar het beter kan. Voorbeelden zijn: de aandacht voor het beroepsonderwijs in de lerarenopleidingen, de begeleiding van startende leraren in het po en het HRM-beleid in het po en vo.

Zie voor verdere informatie over de resultaten en de oorzaken, de voortgangsrapportage van de Lerarenagenda, zoals die in november 2016 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Daar wordt ook ingegaan op de intensivering van de samenwerking tussen de onderwijssectoren om de ambities van de Lerarenagenda dichterbij te brengen. Voor de kwantitatieve ontwikkeling van vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt voor po, vo en mbo op de lange termijn, is er de arbeidsmarktbrief van november 2016.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

328.100

366.525

153.898

168.537

188.280

250.915

– 62.635

Uitgaven

257.651

343.509

339.016

209.749

208.594

250.915

– 42.321

                   

Bekostiging

128.385

156.953

157.130

18.720

24.612

28.460

– 3.848

Hoofdbekostiging

0

0

0

0

0

0

0

 

Beloning LeerKracht lumpsum po/vo/bve

           

0

Prestatiebox

21.640

33.700

33.700

0

0

0

0

 

Professionalisering po/vo/bve

21.640

33.700

33.700

     

0

Aanvullende bekostiging

106.745

123.253

123.430

18.720

24.612

28.460

– 3.848

 

Functiemix VO Randstadregio’s

52.339

61.089

61.075

     

0

 

Salarismix MBO Randstadregio’s

34.888

40.906

41.001

     

0

 

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

14.030

15.760

16.120

18.720

24.612

28.460

– 3.848

 

G.O.- en vakbondsfaciliteiten po

5.488

5.498

5.234

     

0

                   

Subsidies

110.228

161.865

156.984

177.228

167.251

201.918

– 34.667

 

Lerarenbeurs/zij-instroom

74.980

85.810

81.474

111.722

115.534

131.883

– 16.349

 

Impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo

0

7.366

16.103

20.366

16.774

34.511

– 17.737

 

Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

0

15.510

17.942

16.779

17.418

17.100

318

 

Verankering academische opleidingsschool

2.450

2.530

2.665

2.383

1.120

1.262

– 142

 

InnovatieImpuls Onderwijs

4.885

4.883

2.726

385

 

0

0

 

Arbeidsmarkt-/kennisactiviteiten po

2.230

2.230

2.230

0

 

0

0

 

Onderwijscoöperatie

2.900

2.900

2.900

2.908

3.015

2.945

70

 

Open Universiteit (LOOK)

6.370

14.412

1.937

0

 

0

0

 

Promotiebeurs voor leraren

2.282

6.803

7.874

7.610

6.502

6.750

– 248

 

Projecten professionalisering

1.269

1.079

959

1.327

1.092

1.900

– 808

 

Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek

571

5.356

7.335

4.733

654

1.000

– 346

 

Caribisch Nederland

2.097

2.097

2.097

2.308

 

0

0

 

Overige projecten

10.194

10.889

10.742

6.707

5.142

4.567

575

               

Opdrachten

3.520

9.571

9.168

7.302

10.908

14.819

– 3.911

 

Onderzoek, ramingen en communicatie

3.520

9.571

9.168

7.302

3.837

3.719

118

 

Leraren- en schoolleiders

       

7.071

11.100

– 4.029

               

Bijdrage aan agentschappen

7.585

7.173

7.770

6.499

5.823

5.718

105

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

7.585

7.173

7.770

6.499

5.823

5.718

105

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

7.933

7.947

7.964

0

0

0

0

 

Stichting Vervangingsfonds Bedrijfsgezondheid

7.933

7.947

7.964

0

   

0

Ontvangsten

7.335

8.576

6.544

7.596

12.319

6.000

6.319

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 42,3 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 6,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Bekostiging

Aanvullende bekostiging

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

In totaal is aan de tegemoetkoming kosten opleidingsscholen € 24,6 miljoen uitgegeven. Dit is € 3,8 miljoen minder dan begroot. De opleidingsscholen ontvangen deze aanvullende bekostiging om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden. In 2016 zijn er 54 opleidingsscholen (samenwerkingsverbanden van één of meer lerarenopleidingen met één of meer scholen voor po, vo en mbo) en 25 aspirant opleidingsscholen. De realisatie blijft achter op de begrote bedragen omdat het aantal studenten (bepalend voor het niveau van de bekostiging) op de betreffende scholen nog niet het maximum heeft bereikt dat in de aanvullende bekostigingsregeling is opgenomen.

Subsidies

Aan subsidies is € 34,7 miljoen minder uitgegeven dan begroot.

Lerarenbeurs/zij-instroom

In totaal is er op de lerarenbeurs € 106,9 miljoen en op de regeling zij-instroom € 8,6 miljoen uitgegeven.

De lerarenbeurs bestaat uit een tegemoetkoming in de studiekosten voor een bachelor- en masteropleiding voor leraren po, vo, mbo en hbo en een subsidie voor het verlenen van studieverlof voor werkgevers. De beurs is een middel om verdere professionalisering van leraren door verhoging van het kwalificatieniveau te bewerkstelligen. Uiteindelijk is er in 2016 € 106,9 miljoen op de lerarenbeurs gerealiseerd. Dit is € 3,2 miljoen meer dan in 2015, maar nog steeds € 16,3 miljoen minder dan dat er budget beschikbaar was.

De subsidie zij-instroom kan worden aangevraagd door bevoegde gezagen voor het opleiden en begeleiden van personen met een ho achtergrond uit andere beroepssectoren om hen in te laten stromen in het onderwijs (po, vo en mbo) en hun bevoegdheid te halen. Zij staan voor de klas en halen binnen twee jaar hun bevoegdheid. Het budget van € 8,6 miljoen is volledig uitgeput.

Impuls leraren tekortvakken vo en wetenschap en techniek pabo

Het betreft de inzet van maatregelen ten aanzien van de middelen van € 100 miljoen voor de periode 2013 tot en met 2016 uit het Regeerakkoord. De realisatie is in 2016 € 17,7 miljoen lager dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door:

  • Een kasschuif naar 2017 en 2018 voor onder andere de kosten die de laatste tranche van Eerst de Klas en Onderwijstraineeship begonnen in 2016 met zich mee brengt (€ 5,3 miljoen);

  • Projecten die begroot waren op artikel 9 en uitgevoerd zijn vanuit andere begrotingsartikelen (€ 3,9 miljoen);

  • Onderbesteding op verschillende subsidies (€ 8,5 miljoen). Onder andere de instroom bij Eerst de Klas en Onderwijstraineeship is achter gebleven op de verwachting.

Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

Het betreft een impulssubsidie 2013–2016 om de samenwerking te versterken tussen lerarenopleidingen en scholen in het po, vo en mbo. Met de toekenning van € 17,4 miljoen is het budget geheel uitgeput. Deze regeling loopt af op 1 juli 2017.

Promotiebeurs voor leraren

Leraren in het po, vo, mbo, speciaal onderwijs en hbo worden in staat gesteld om onderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. Zij worden voor maximaal de helft van hun contractomvang als leraar (tot maximaal 0,4 fte) vrijgesteld om het onderzoek te doen. Zij kunnen voor een periode van vijf jaar een beurs krijgen.

In totaal hebben tot nu toe 274 leraren een Promotiebeurs ontvangen (aanvraagrondes 2011 t/m 2016, ronde II). Over de periode 2011–2016 is het gemiddelde honoreringspercentage 25,2%. In 2016 is € 6,5 miljoen gerealiseerd.

Opdrachten

Onderzoek, ramingen en communicatie

Ter ondersteuning, monitoring en evaluatie van het beleid wordt expertise op het terrein van communicatie, onderzoek en het maken van ramingen aangewend. Het beschikbare budget is vrijwel geheel uitgeput.

Leraren- en schoolleiders

De realisatie is € 4,0 miljoen lager dan begroot. Dit betreft met name de overboeking van programma naar artikel 95 (Apparaatsuitgaven) voor de kosten voor het beheer van het lerarenregister.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 6,3 miljoen hoger dan begroot. Het betreffen ontvangsten doordat leraren die hun opleiding niet of niet voldoende hebben afgerond in voorgaande jaren de ontvangen lerarenbeurs hebben terugbetaald en ontvangsten door het afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte (project-)subsidies.

Artikel 11. Studiefinanciering

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar Trends in Beeld.

C. Beleidsconclusies

Zie ook het beleidsverslag 2016.

Studievoorschot

Sinds het studiejaar 2015/2016 vallen nieuwe studenten onder het studievoorschot. Nieuwe studenten in het hoger onderwijs hebben niet langer recht op een basisbeurs, maar zij kunnen gebruik maken van het studievoorschot: een lening bij de overheid onder sociale voorwaarden en een lage rente. Terugbetalen mag in 35 jaar, en oud-studenten hoeven slechts 4% van hun inkomen boven het minimumloon in te zetten voor aflossing. Bij een inkomen onder het wettelijk minimumloon, hoeft de oud-student niet af te lossen.

De invoering van het studievoorschot maakt een flinke kwaliteitsimpuls in het hoger onderwijs mogelijk, zonder dat dit ten koste gaat van de toegankelijkheid. Dit onder andere door een aantal flankerende maatregelen: de eenoudertoeslag en de aanvullende beurs voor studenten van minder draagkrachtige ouders zijn behouden gebleven, en de aanvullende beurs is bovendien verhoogd. Zo is verzekerd dat iedereen die wil studeren, ook financieel in staat is om te studeren.

In april 2016 vond de eerste effectmeting plaats na invoering van het studievoorschot. Uit de eerste monitorrapportage kwam een dip in het aantal inschrijvingen naar voren, na een piek in de periode daarvoor (het boeggolf-effect). Veel scholieren stroomden in de aanloop na het studievoorschot direct door naar het hoger onderwijs, om nog met behoud van basisbeurs te kunnen studeren. De aanmeldingen voor het collegejaar 2016/2017 lieten alweer een herstel zien naar traditionele deelnamepatronen.

Afgesproken is dat vanaf 1 januari 2017 ook minderjarige deelnemers aan het mbo (bol) recht krijgen op de OV-studentenreisvoorziening. Begin 2017 hadden ruim 100.000 mbo’ers deze reisvoorziening aangevraagd.

Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS)

Het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) omvat de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinanciering bij de Dienst Uitvoering Onderwijs en zorgt voor een toekomstvaste en efficiëntere uitvoering. In 2016 is een belangrijke mijlpaal bereikt, want alle ruim 700.000 terugbetalers kunnen nu de nieuwe functionaliteit benutten en bijvoorbeeld flexibel en vervroegd terugbetalen met iDEAL. Naast terugbetalers kan ook een deel van mbo’ers op niveau 1 en 2 van de nieuwe systemen gebruik maken. PVS wordt naar verwachting in 2017 afgerond, waardoor alle studenten zijn aangesloten op PVS.

Aanpak van fraude

Om misbruik met de uitwonendenbeurs te voorkómen en strenger aan te pakken, worden sinds enkele jaren extra preventieve en repressieve maatregelen genomen. In 2016 zijn circa 2.000 uitwonende studenten met een hoog misbruikrisico op het Basisregistratie Personen(BRP)-adres gecontroleerd. Bij 40 procent van de geselecteerde studenten is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Het resterende misbruikrisico uitwonendenbeurs wordt geschat op een jaarlijks bedrag tussen de € 8 en € 18 miljoen. Ten opzichte van begin 2011 betekent dit een daling van het risico op misbruik van ongeveer 34 miljoen euro. Het gevoerde beleid is daarmee zeer succesvol. De verwachting is dat het misbruik de komende jaren nog verder zal afnemen als gevolg van de voortzetting van de controles en door het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden onder het studievoorschot voor de studenten hoger onderwijs.

Daarnaast zijn in lijn met de rijksbrede aanpak van fraude voor enkele specifieke onderdelen van de studiefinanciering aanvullende maatregelen getroffen om fraude en misbruik krachtig tegen te gaan. De handhaving is met name versterkt ten aanzien van buitenlandse studenten die in Nederland komen studeren en Nederlandse (ex-)studenten die naar het buitenland vertrekken en studenten met een eenoudertoeslag. Het betreft verbetering van de voorlichting, een investering in fraudedetectie en uitbreiding van al bestaande maatregelen (controles en invordering).

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

3.807.055

4.150.351

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.953.609

874.453

Uitgaven

3.807.055

4.150.351

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.953.609

874.453

                   

Inkomensoverdracht

2.270.346

2.446.647

3.011.892

2.261.813

3.202.597

2.730.556

472.041

Basisbeurs

1.176.404

1.226.945

1.363.422

1.307.103

1.014.122

959.045

55.077

 

Gift (R)

915.853

1.001.245

989.938

1.045.073

1.075.460

1.088.140

– 12.680

 

Prestatiebeurs (NR)

260.551

225.700

373.484

262.030

– 61.338

– 129.095

67.757

Aanvullende beurs

612.222

616.913

683.797

736.390

757.761

768.533

– 10.772

 

Gift (R)

499.865

528.140

537.091

579.340

585.282

620.752

– 35.470

 

Prestatiebeurs (NR)

112.357

88.774

146.706

157.051

172.479

147.781

24.698

Reisvoorziening

292.937

450.303

819.053

167.521

1.420.507

1.022.667

397.840

 

Bijdrage aan vervoersbedrijven (R)

539.319

681.165

1.124.222

384.717

1.605.171

1.204.730

400.441

 

Gift (R)

497.253

541.148

521.861

594.044

639.958

629.544

10.414

 

Prestatiebeurs (R)

– 743.635

– 772.010

– 827.030

– 811.239

– 824.622

– 811.606

– 13.016

Overige uitgaven

188.783

152.485

145.620

50.798

10.207

– 19.689

29.896

 

Overige uitgaven relevant (R)

96.589

100.891

170.521

97.552

117.723

128.913

– 11.190

 

Caribisch Nederland (R)

1.868

2.809

2.129

3.013

3.320

2.129

1.191

 

Overige uitgaven niet-relevant (NR)

90.326

48.785

– 27.030

– 49.767

– 110.836

– 150.731

39.895

                   

Leningen

1.423.416

1.576.661

1.713.785

1.974.217

2.500.210

2.114.614

385.596

 

Rentedragende lening (NR)

1.300.675

1.434.492

1.551.003

1.771.421

2.238.174

1.910.571

327.603

 

Collegegeldkrediet (NR)

122.741

142.169

162.782

202.796

262.036

204.043

57.993

               

Bijdrage aan agentschappen

113.293

127.043

120.668

131.657

125.255

108.439

16.816

Dienst Uitvoering Onderwijs (R)

113.293

127.043

120.668

131.657

125.255

108.439

16.816

Ontvangsten

694.980

737.384

751.400

764.976

795.034

869.711

– 74.677

 

Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R)

234.426

213.912

186.151

154.920

128.017

199.619

– 71.602

 

Kortlopende vorderingen (R)

76.206

105.077

96.423

92.801

83.054

96.624

– 13.570

Terugontvangen hoofdsom (NR)

384.348

418.395

468.826

517.254

583.963

573.468

10.495

Tabel 11.2 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Totaal programma-uitgaven

3.807.055

4.150.351

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.953.609

874.453

Relevante uitgaven:

1.920.405

2.210.431

2.639.400

2.024.157

3.327.547

2.971.041

356.506

Niet-relevante uitgaven:

1.886.650

1.939.920

2.206.945

2.343.531

2.500.515

1.982.569

517.946

Totaal ontvangsten

694.980

737.384

751.400

764.976

795.034

869.711

– 74.677

Relevante ontvangsten:

310.632

318.989

282.574

247.721

211.071

296.243

– 85.172

Niet-relevante ontvangsten:

384.348

418.395

468.826

517.254

583.963

573.468

10.495

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de uitgavenrealisatie in 2016 is € 874,5 miljoen, waarvan € 356,5 miljoen relevant en € 517,9 miljoen niet-relevant.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de ontvangstenrealisatie in 2016 is – € 74,7 miljoen, waarvan – € 85,2 miljoen relevant en € 10,5 miljoen niet-relevant.

De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2016 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

Een basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat studenten in het hoger onderwijs (ho) en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten.

Tabel 11.3 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Studerenden met basisbeurs

629.184

645.065

665.088

630.872

506.094

485.580

20.514

Bol

223.172

229.484

237.993

238.947

236.048

236.780

– 732

Hbo

271.003

277.294

283.878

265.655

197.812

179.300

18.512

Wo

135.009

138.287

143.217

126.270

72.234

69.500

2.734

(Nul)lening en geen basisbeurs

101.745

104.322

109.981

153.663

277.203

297.700

– 20.497

Bol

4.632

5.409

6.235

6.975

7.702

6.700

1.002

Hbo

44.706

48.277

52.994

75.663

142.916

167.400

– 24.484

Wo

52.407

50.636

50.752

71.025

126.585

123.600

2.985

Totaal

730.929

749.387

775.069

784.535

783.297

783.280

17

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2016 ongeveer gelijk is aan de raming (verschil van 17 studenten). In de tabel zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot opgenomen in de categorie «(nul)lening en geen basisbeurs», omdat zij geen basisbeurs ontvangen. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het totaal aantal studenten bij de bol is iets hoger dan was geraamd. Bij het hbo is in de realisatie ten opzichte van de raming een schuif zichtbaar van aantallen met alleen een (nul)lening naar aantallen met basisbeurs. Het aantal hbo-studenten dat nog recht had op de basisbeurs vanwege het overgangsrecht was hoger dan geraamd. Dit wordt in het totaal aantal weer deels gecompenseerd door het aantal hbo-studenten met een (nul)lening zonder basisbeurs wat hoger was geraamd dan uit de realisatie blijkt. Bij het wo is het totaal aantal studerenden wat hoger, wat zich in beide categorieën uit.

Tabel 11.4 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Bol direct gift

107,0

110,6

115,6

103,2

85,0

108,9

– 23,9

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

173,8

187,2

201,3

209,5

217,0

230,2

– 13,2

Ho direct gift

4,9

2,9

2,7

2,4

2,7

1,8

0,9

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

630,1

700,5

670,3

730,0

770,8

747,2

23,6

Totaal

915,9

1.001,2

989,9

1.045,1

1.075,5

1.088,1

– 12,6

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Bol toekenningen

222,5

234,2

251,8

256,7

259,5

262,8

– 3,3

Bol omzettingen

– 173,0

– 187,2

– 200,1

– 208,0

– 217,0

– 228,9

11,9

Ho toekenningen

884,5

925,6

977,9

933,7

662,8

598,0

64,8

Ho omzettingen

– 673,5

– 746,9

– 656,1

– 720,4

– 766,6

– 761,0

– 5,6

Totaal

260,6

225,7

373,5

262,0

– 61,3

– 129,1

67,8

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In de beroeps opleidende leerweg (bol) is in 2016 per saldo € 27,2 miljoen (– € 23,9 miljoen en – € 3,3 miljoen) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. De € 23,9 miljoen lagere uitgaven worden voornamelijk veroorzaakt door het lagere studentenaantal bol niveau 1/2. Ook is het aantal eenoudertoeslagen, die qua bedrag ook onder basisbeursbedragen vallen, voor deze groep wat lager dan geraamd. Er is € 3,3 miljoen minder aan basisbeurs als prestatiebeurs in de bol toegekend dan geraamd.

In 2016 is per saldo € 13,2 miljoen minder basisbeurs prestatiebeurs bol in gift omgezet dan geraamd.

In het ho is ten opzichte van de raming € 23,6 miljoen meer basisbeurs omgezet in gift, wat bijna volledig verklaard wordt door het hbo. De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben zijn € 0,9 miljoen hoger dan geraamd.

De toekenningen basisbeurs prestatiebeurs in het hoger onderwijs waren € 64,8 miljoen hoger dan begroot, omdat er meer studenten waren die nog onder het overgangsrecht vielen en daardoor nog recht hadden op de basisbeurs.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de investering in hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde veronderstelde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Bol

103.469

106.760

112.519

115.390

115.226

116.900

– 1.674

Hbo

81.821

82.873

85.600

88.881

86.974

90.300

– 3.326

Wo

26.133

26.765

28.077

29.202

28.540

29.300

– 760

Totaal

211.423

216.398

226.196

233.473

230.740

236.500

– 5.760

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen is in 2016, met name in het hbo, wat lager uitgekomen dan geraamd.

Tabel 11.7 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Bol direct gift

117,0

219,1

232,4

239,8

228,6

250,1

– 21,5

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

209,2

121,2

130,9

135,4

139,7

149,7

– 10,0

Ho direct gift

35,0

34,7

36,5

48,1

47,1

52,2

– 5,1

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

138,6

153,1

137,3

156,0

169,8

168,7

1,1

Totaal

499,9

528,1

537,1

579,3

585,3

620,8

– 35,5

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Bol toekenningen

145,5

146,7

158,2

167,7

174,0

162,1

11,9

Bol omzettingen

– 110,9

– 121,2

– 128,2

– 132,8

– 139,8

– 147,0

7,2

Ho toekenningen

233,1

234,3

250,3

275,7

307,2

297,7

9,5

Ho omzettingen

– 155,3

– 171,0

– 133,6

– 153,6

– 168,9

– 165,0

– 3,9

Totaal

112,4

88,8

146,7

157,0

172,5

147,8

24,7

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De toekenningen van aanvullende beurzen in de bol zijn in 2016 per saldo € 9,6 miljoen lager uitgekomen. Dit betreft voor – € 21,5 miljoen direct gift, wat voornamelijk veroorzaakt wordt door een lager aantal studenten bol niveau 1/2. Daarnaast is € 11,9 miljoen meer toegekend aan prestatiebeurs aanvullende beurs bol niveau 3/4 dan begroot.

De omzettingen van prestatiebeurs bol naar gift zijn 10 miljoen lager dan geraamd.

De toekenningen als gift van aanvullende beurzen aan ho-studenten zijn € 5,1 miljoen lager dan geraamd. Bij de toekenningen aanvullende beurs als prestatiebeurs in het ho is het verschil ten opzichte van de raming € 9,5 miljoen. Bij de uitgaven omzettingen van aanvullende beurzen in gift bij het ho is het verschil € 1,1 miljoen.

Reisvoorziening:

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 11.9 Aantal studenten met een reisvoorziening
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Aantal gebruikers van het reisrecht

656.510

642.618

657.972

668.303

663.486

662.300

1.186

Bol

194.599

204.514

210.984

215.151

214.627

209.200

5.427

Ho

461.911

438.104

446.988

453.152

448.859

453.100

– 4.241

Aantal RBS

18.964

17.688

19.345

20.614

20.568

19.500

1.068

Bol

2.609

2.553

2.809

2.978

3.017

2.800

217

Ho

16.355

15.135

16.536

17.636

17.551

16.700

851

Totaal

675.474

660.306

677.317

688.917

684.054

681.800

2.254

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2016 per saldo iets hoger (totaal 2.254) dan begroot waarbij er sprake was van meer bolstudenten en juist iets minder studenten uit het hoger onderwijs. Het aantal studenten dat in 2016 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ontving is 1.068 hoger dan geraamd, voornamelijk bij het ho.

Tabel 11.10 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Betaling aan vervoerbedrijven

539,3

681,2

1.124,2

384,7

1.605,2

1.204,7

400,5

Bol prestatiebeurs

– 200,4

– 222,7

– 242,2

– 238,9

– 246,3

– 236,4

– 9,9

Bol omzettingen

129,7

145,0

159,4

181,5

193,3

202,9

– 9,6

Ho prestatiebeurs

– 543,3

– 549,3

– 584,8

– 572,3

– 578,3

– 575,2

– 3,1

Ho omzettingen

343,9

370,3

335,6

385,7

419,5

400,0

19,5

RBS en overig

23,7

25,9

26,9

26,9

27,2

26,6

0,6

Totaal reisvoorziening

292,9

450,3

819,1

167,5

1.420,5

1.022,7

397,8

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2016 van de uitgaven reisvoorziening is totaal € 397,8 miljoen hoger dan geraamd.

Dit grote verschil zit voornamelijk bij de betaling aan vervoerbedrijven met een verschil van € 400,5 miljoen. Hiervan wordt € 391,1 miljoen verklaard door een aanvullende kasschuif van het jaar 2017 naar het jaar 2016 voor de optimalisatie van het kasritme van de Staat. De overige € 9,4 miljoen komt voort uit het hogere aantal gebruikers en iets hogere prijzen.

De reisvoorziening is voor de meeste studerenden onderdeel van de prestatiebeurs. Deze prestatiebeurzen worden relevant negatief geboekt als tegenhanger van de betaling aan de vervoerbedrijven. Voor de bol prestatiebeurs geldt dat dit negatieve bedrag € 9,9 miljoen negatiever was dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door met name hogere aantallen en een licht hogere prijs. Voor het hoger onderwijs is dit negatieve bedrag € 3,1 miljoen negatiever dan geraamd.

De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren voor de bolstudenten € 9,6 miljoen lager en voor de studenten hoger onderwijs € 19,5 miljoen hoger. Deze bedragen worden voornamelijk bepaald door het aantal studenten dat in 2015 is afgestudeerd en het aantal jaren dat zij recht hebben gehad op de reisvoorziening. Bij de omzettingen basisbeurs prestatiebeurs waren al dezelfde richtingen van de effecten zichtbaar.

Het verschil tussen begroting en realisatie 2016 bij de reisvergoeding aan studerenden in het buitenland is € 0,6 miljoen.

Overige uitgaven

De overige uitgaven omvatten voornamelijk technische boekingen, waaronder achterstallige rechten, omzettingen van prestatiebeurzen naar rentedragende lening en overige technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven. Daarnaast worden ten laste van dit artikelonderdeel ook uitgaven gedaan aan Caribisch Nederland, EG-studerenden, kwijtscheldingen, voorschotten en handbetalingen. Tot slot worden ook niet-relevante uitgaven aan de reisvoorziening hieronder geschaard. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2016 bij overige uitgaven bedraagt € 29,9 miljoen, waarvan – € 10,0 miljoen relevant en € 39,9 miljoen niet-relevant.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

Tabel 11.11 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Rentedragende lening

1.300,7

1.434,5

1.551,0

1.771,4

2.238,2

1.910,6

327,6

Collegegeldkrediet

122,7

142,2

162,8

202,8

262,0

204,0

58,0

Totaal

1.423,4

1.576,7

1.713,8

1.974,2

2.500,2

2.114,6

385,6

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Per saldo zijn in 2016 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 385,6 miljoen hoger dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2016 per saldo € 327,6 miljoen hoger dan geraamd. In heel 2016 zijn meer studenten gaan lenen dan aanvankelijk was geraamd en het gemiddeld geleende bedrag was ook hoger. Dit gold zowel voor bolstudenten als voor studenten in het hoger onderwijs (ongeacht of studenten wel of niet onder het studievoorschot vallen).

Ook de niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn gestegen. In totaal is € 58,0 miljoen meer collegegeldkrediet verstrekt.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Het verschil tussen raming en realisatie 2016 bedraagt € 16,8 miljoen. Bij Voorjaarsnota 2016 is er € 14,2 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) en € 2 miljoen extra voor de invordering van studiefinancieringsbedragen in het buitenland op grond van de business case fraude.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Tabel 11.12 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Hoofdsom (NR)

384,3

418,4

468,8

517,3

584,0

573,5

10,5

Relevante rentedragende lening

5,5

3,7

2,4

2,2

1,1

1,4

– 0,3

Rente ontvangsten

223,8

204,9

177,7

146,5

126,3

191,8

– 65,5

Renteloos voorschot

5,1

5,3

6,1

6,2

0,6

6,4

– 5,8

Totaal

618,8

632,3

655,0

672,2

712,0

773,1

– 61,1

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In vergelijking met de raming terugbetaling studieleningen is er in 2016 per saldo € 61,1 miljoen minder terugbetaald dan geraamd. De belangrijkste component van deze lagere ontvangsten is de ontvangen rente. Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden.

De ontvangsten renteloos voorschot zijn aanzienlijk lager dan geraamd. Dit heeft te maken met een verschuiving van deze ontvangsten naar de ontvangsten hoofdsom. Er werden de afgelopen jaren abusievelijk onder het renteloos voorschot ook normale leningen geboekt. DUO heeft dit gecorrigeerd.

Tabel 11.13 Bedrag aan uitstaande leningen (bedragen x € 1 miljoen)
 

2012

2013

2014

2015

2016

Renteloze voorschotten t/m 1986

27,5

27,3

28,8

25,5

10,7

Rentedragende leningen verstrekt voor 1992

25,7

21,2

15,5

13,1

13,2

Rentedragende leningen verstrekt na 1992

11.598,0

12.637,1

13.759,0

15.044,4

16.754,2

Collegegeldkrediet

397,7

488,1

583,3

699,9

850,0

Totaal

12.048,9

13.173,7

14.386,6

15.782,9

17.628,1

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Tabel 11.13 geeft de vorderingstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen.

Tabel 11.14 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Achterstallig lager recht (ALR)

48,1

48,7

50,8

47,6

41,8

50,8

– 9,0

Reisvoorziening

16,9

46,7

35,1

35,2

35,2

35,1

0,1

Overig

11,2

9,7

10,5

10,0

6,0

10,7

– 4,7

Totaal

76,2

105,1

96,4

92,8

83,1

96,6

– 13,5

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen realisatie en raming 2016 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal – € 13,5 miljoen. Er is voor € 9 miljoen minder ontvangen op achterstallig lager recht. Dit komt omdat er ook minder achterstallig lager recht is geconstateerd. De ontvangsten op de post overig zijn € 4,7 miljoen lager dan begroot. Dit komt voornamelijk doordat de bijverdiengrens voor studenten onder het studievoorschot niet meer geldt en er daardoor minder studiefinanciering terugbetaald hoeft te worden.

Artikel 12. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

A. Algemene doelstelling

De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat (ouders van) leerlingen in het voortgezet onderwijs (vo), deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (bol) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. Ouders zijn ervoor verantwoordelijk dat hun minderjarige kind onderwijs volgt. De overheid financiert een tegemoetkoming indien ouders, gezien hun inkomen, niet draagkrachtig genoeg zijn om de kosten van hun schoolgaande minderjarige kinderen (middelbaar beroepsonderwijs) alleen te dragen. Hiermee borgt de overheid de toegankelijkheid van het onderwijs. Vanaf 18 jaar ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs primair bij de leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) zelf. Hij/zij kan dan zelf in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage en een eventuele bijdrage in de schoolkosten.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren over onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt verwezen naar Trends in Beeld.

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2016 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

107.389

105.925

102.472

93.696

86.708

88.307

– 1.599

Uitgaven

107.389

105.925

102.472

93.696

86.708

88.307

– 1.599

                   

Inkomensoverdrachten

93.325

88.242

85.476

75.881

69.787

71.686

– 1.899

TS 17-

20.866

16.476

15.888

6.661

15

500

– 485

 

Minderjarige deelnemers bol (R)

20.866

16.476

15.888

6.661

15

500

– 485

TS 18+

6.248

6.063

5.900

5.506

5.391

5.900

– 509

 

Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) (R)

4.833

4.575

3.955

3.634

3.327

3.955

– 628

 

Deeltijd vo (R)

1.415

1.488

1.945

1.872

2.065

1.945

120

VO 18+

66.210

65.703

63.688

63.713

64.381

65.286

– 905

 

Volwassenenonderwijs (vavo) (R)

6.729

5.983

5.882

6.295

5.787

5.678

109

 

Meerderjarige scholieren vo (R)

52.947

53.058

51.245

51.019

53.369

53.694

– 325

 

Meerderjarige scholieren vso (R)

5.224

5.408

5.613

5.519

4.730

4.966

– 236

 

STOEB/ALR (NR)

1.310

1.253

948

880

495

948

– 453

                   

Bijdrage aan agentschappen

14.065

17.683

16.996

17.815

16.921

16.621

300

Dienst Uitvoering Onderwijs (R)

14.065

17.683

16.996

17.815

16.921

16.621

300

Ontvangsten

4.644

4.709

3.645

3.444

2.630

3.034

– 404

 

TS 17- (R)

1.110

941

693

542

318

22

296

 

TS 18+ (R)

574

703

96

75

85

96

– 11

VO 18 + (R)

2.960

3.065

2.856

2.827

2.227

2.916

– 689

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 1,6 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,4 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Inkomensoverdrachten

Uitgaven

De uitgaven bij de diverse WTOS-regelingen zijn in 2016 per saldo € 1,9 miljoen lager dan begroot.

De lagere uitgaven doen zich voor bij zowel TS 17-, TS 18+ en VO 18+. In de raming werd er van uitgegaan dat de per september 2015 afgeschafte WTOS-regeling 17- in 2016 nog voor € 0,5 miljoen op de onderwijsbegroting zou drukken. Dit is echter bijna 0 gebleken.

Bij de TS18+ -regeling is het verschil tussen begroting en realisatie 2016 – € 0,5 miljoen. Bij de VO18+ -regeling is dit verschil – € 0,9 miljoen.

Tabel 12.2 Aantal gebruikers per regeling
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Aantal gebruikers TS 17-

36.032

27.721

26.800

1.859

0

0

0

Aantal gebruikers TS 18+

6.331

6.037

6.676

5.470

6.092

6.700

– 608

Aantal gebruikers VO 18+

35.758

35.596

34.328

33.261

32.852

34.200

– 1.348

Bron: realisatiegegevens DUO

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van teveel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. Het verschil hier tussen de raming en realisatie 2016 bij de diverse onderdelen van de WTOS is totaal – € 0,4 miljoen.

Artikel 13. Lesgeld

A. Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Financieren

De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2016 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

5.670

7.005

7.116

7.626

7.198

7.071

127

Uitgaven

5.670

7.005

7.116

7.626

7.198

7.071

127

                   

Bijdrage aan agentschappen

5.670

7.005

7.116

7.626

7.198

7.071

127

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

5.670

7.005

7.116

7.626

7.198

7.071

127

Ontvangsten lesgeld

221.726

205.687

224.407

259.160

248.477

249.135

– 658

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,7 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. De uitgaven betreffen het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

Met het vragen van lesgeld wordt door deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage geleverd aan de kosten van het onderwijs. In de les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld.

De lesgeldontvangsten zijn in 2016 € 0,7 miljoen lager dan begroot.

Tabel 13.2 Aantal lesgeldplichtigen
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Bol/vo

215.376

225.378

230.916

229.109

227.533

230.700

– 3.167

Bron: realisatiegegevens DUO

Het aantal lesgeldplichtigen in 2016 is lager dan begroot. Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.

Artikel 14. Cultuur

A. Algemene doelstelling

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid van de Minister is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.

Financieren

De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma’s en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, archieven, letteren en bibliotheken.

Stimuleren

De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als cultuureducatie, leesbevordering, ondernemerschap en internationaal cultuurbeleid.

Regisseren

De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en het toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed, op grond van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen en de Erfgoedwet. Toezicht op naleving van deze wetten ligt bij de Erfgoedinspectie. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en het Nationaal Archief zijn onder andere belast met de uitvoering van de Erfgoedwet.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 14.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde (2016)

6

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed.

a

Eigen inkomsten

 

Percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS (musea en presentatie-instellingen beeldende kunst) dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 21,5%

76% (2010–2011)

97%

Realisatie nog niet bekend

100%

Percentage podiumkunstinstelling en filmfestivals in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 25,5%

69% (2010–2011)

94%

Realisatie nog niet bekend

100%

b

Aantal bezoeken

       
 

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) BIS

2,6 miljoen (2009)

2,4 miljoen

Realisatie nog niet bekend

2,2 miljoen

 

Aantal bezoeken gesubsidieerde musea

5,7 miljoen (2009)

8,9 miljoen

Realisatie nog niet bekend

7,5 miljoen

Bron: Opgave van cultuurproducerende instellingen aan OCW

Toelichting:

Eigen inkomsten

Basiswaarde: 76 procent of 69 procent van de BIS-instellingen met een eigen inkomstennorm behaalde een gemiddelde eigen inkomstenpercentage in 2010 en 2011 van 21,5 procent of 25,5 procent of meer.

Realisatie 2015: In 2015 behaalden 97 procent van alle musea en presentatie-instellingen in de BIS een eigen inkomstenpercentage van 21,5 procent of hoger. Van alle podiumkunstinstellingen (exclusief de jeugdtheatergezelschappen) behaalde 94 procent een eigen inkomstenpercentage van 25,5 procent of hoger.

Realisatie 2016: Realisatiecijfers over 2016 zijn nog niet bekend, omdat de culturele instellingen in het voorjaar van 2017 realisatiecijfers over het jaar 2016 verantwoorden bij het Ministerie.

Streefwaarde: Het jaar 2016 is het laatste jaar van de subsidieperiode 2013–2016. De instapnorm voor de subsidieperiode 2017- 2020 is 19,5 procent voor alle musea en presentatie-instellingen in de BIS en 23,5 procent voor podiumkunstinstellingen en filmfestivals. Rekening houdend met deze groei en fluctuaties per jaar, is als streefwaarde gesteld dat alle instellingen in de huidige basisinfrastructuur aan het eind van deze periode een eigen inkomstennorm behalen van minimaal de instapnorm, omdat dit een weigeringsgrond voor subsidiering voor de periode 2017–2020 is.

Aantal bezoeken

Basiswaarde: In 2009 trokken de podiumkunstinstellingen opgenomen in de BIS in de periode 2009–2012 circa 2,6 miljoen bezoeken. De musea trokken dat jaar 5,7 miljoen bezoeken.

Realisatie 2015: In 2015 ontvingen de podiumkunstinstellingen opgenomen in de BIS-periode 2013–2016 in totaal 2,4 miljoen bezoeken en de musea 8,9 miljoen bezoeken. In de begroting 2016 waren de realisatiecijfers over 2015 nog niet bekend en zijn de streefwaarden blijven staan. Inmiddels zijn de realisatiewaarden voor 2015 bekend en zijn als zodanig opgenomen in het jaarverslag.

Realisatie 2016: Realisatiecijfers over 2016 zijn nog niet bekend omdat de culturele instellingen in het voorjaar van 2017 realisatiecijfers over het jaar 2016 verantwoorden bij het Ministerie.

Streefwaarde: Het verwachte aantal bezoeken is gebaseerd op de ontwikkeling van het aantal bezoeken in de afgelopen jaren. Rekening houdend met uitschieters in enig jaar, was de verwachting op basis van de opgave van de instellingen dat in 2016 het aantal bezoeken gemiddeld genomen gelijk of hoger zou zijn aan het aantal bezoeken in de jaren 2013 tot en met 2015.

In het rapport Cultuur in Beeld 2016 en op de website OCW in Cijfers worden het bereik, de resultaten en ontwikkelingen van het cultuurstelsel in woord, beeld en cijfers gepresenteerd.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Na advisering van de Raad voor Cultuur en afstemming met de bestuurlijke partners zijn op Prinsjesdag 2016 de subsidiebesluiten voor de periode 2017–2020 bekend gemaakt. Hiernaast is in 2016 stevig ingezet op cultuuronderwijs onder meer via het programma Cultuureducatie met kwaliteit. De Tweede Kamer is in 2016 geïnformeerd over de behaalde resultaten en de speerpunten en specifieke maatregelen voor de periode 2017–2020. Om inzicht te bieden in de cijfermatige ontwikkelingen in de culturele en creatieve sector is in 2016 Cultuur in Beeld uitgebracht.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 14.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

20121

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

2.945.919

819.023

766.072

599.736

2.072.046

2.783.796

– 711.750

Waarvan garantieverplichtingen

608.000

621.806

473.197

432.037

55.649

653.100

– 597.451

Uitgaven

890.988

704.732

709.466

713.445

795.135

757.563

37.572

                   

Bekostiging

699.062

582.720

608.412

616.810

600.818

651.718

– 50.900

 

Culturele basisinfrastructuur

561.851

465.339

487.566

478.041

475.203

510.334

– 35.131

   

Vierjaarlijkse instellingen

395.482

330.253

333.074

322.949

318.126

357.643

– 39.517

   

Vierjaarlijkse fondsen

166.369

135.086

154.492

155.092

157.077

152.691

4.386

 

Monumentenzorg

94.243

82.392

79.792

75.266

78.754

83.011

– 4.257

 

Archieven incl. Regionale Historische Centra

23.216

23.580

25.577

25.384

26.607

25.011

1.596

 

Investeringen huisvesting rijksgesubsidieerde musea

19.473

1.362

4.189

28.104

10.254

14.800

– 4.546

 

Cultuureducatie met Kwaliteit

0

10.000

10.000

10.000

10.000

17.500

– 7.500

 

Archeologie

279

47

1.288

15

0

1.062

– 1.062

                   

Subsidies

163.064

87.592

58.127

37.155

58.519

58.998

– 479

 

Verbreden inzet cultuur

15.216

4.859

7.670

8.519

15.043

9.470

5.573

 

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)

8.585

6.282

6.715

6.471

6.862

7.775

– 913

 

Programma bibliotheekvernieuwing

18.147

17.963

17.963

0

0

1.248

– 1.248

 

Programma leesbevordering

2.930

2.850

2.900

2.900

3.476

2.850

626

 

Programma CRISP

2.445

2.375

2.940

1.609

0

0

0

 

Programma erfgoed en ruimte

0

0

2.016

0

2.567

6.000

– 3.433

 

Programma ondernemerschap

0

2.692

1.475

1.575

1.575

1.737

– 162

 

Specifiek cultuurbeleid

58.045

21.319

16.448

16.081

28.996

29.918

– 922

 

Regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur 2009–2012

57.696

29.252

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

0

1.708

4.411

14.568

95.405

4.202

91.203

 

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

0

1.708

4.411

14.568

95.405

4.202

91.203

               

Bijdrage aan agentschappen

28.862

29.527

34.793

42.101

37.180

39.278

– 2.098

 

Nationaal Archief

28.862

29.527

34.793

42.101

37.180

39.278

– 2.098

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

0

3.185

3.723

2.811

3.213

3.367

– 154

 

– 

Uitvoering internationale verdragen

0

1.737

1.384

1.163

1.875

2.366

– 491

 

– 

Uitvoering internationale contributies

0

1.405

2.285

1.648

1.338

941

397

 

– 

Europese samenwerking

0

43

54

0

0

60

– 60

Ontvangsten

17.072

9.613

13.380

32.322

2.421

494

1.927

X Noot
1

De uitgaven betreffen de relalisatie bedragen van het jaarverslag 2012 exclusief de apparaatsuitgaven van de Rijksdienst voor het cultureel Erfgoed en bestuursdepartement.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen is per saldo € 711,8 miljoen lager dan geraamd. Dit bedrag is inclusief minder aangegane garantieverplichtingen voor € 597,5 miljoen.

Het verschil op de verplichtingen wordt veroorzaakt door:

  • Een verlaging van de garantieverplichtingen met per saldo € 597,5 miljoen. De verlaging betreft hoofdzakelijk een systeemwijziging in het vastleggen van garanties voor de indemniteitsregeling bruikleen collecties en de achterborgovereenkomst. Deze wijziging houdt in dat vanaf 2016 het bedrag van de aangegane verplichtingen wordt gevormd door het saldo van de verleende en vervallen garanties. Tot 2016 werden de verleende bedragen (bruto) als aangegane verplichtingen opgenomen. Door deze wijziging wordt de verplichtingraming verlaagd met € 619,6 miljoen. Daarnaast zijn meer garanties toegekend in het kader van schatkistbankieren voor een totaalbedrag van € 46,2 miljoen.

  • Een verlaging van de verplichtingraming van de bekostiging in het kader van de Erfgoedwet met € 286,4 miljoen. De raming was aanvankelijk gebaseerd op vierjarige subsidies conform de basisinfrastructuur, terwijl de verplichtingen van de Erfgoedwet thans jaarlijks worden vastgelegd.

  • Meer aangegane verplichtingen monumentenzorg voor € 63,6 miljoen. Deze verhoging hangt samen met het aangaan van de verplichtingen Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) en de schuldaflossing op het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM).

  • Meer aangegane verplichtingen op opdrachten voor € 91,9 miljoen. Dit heeft betrekking op de aankoop van een van de Rembrandts (€ 80 miljoen) en de verplichtingen voor monumentenzorg, archeologie, internationaal cultuurbeleid en het programma Visie Erfgoed en Ruimte (€ 11,9 miljoen).

  • Meer aangegane verplichtingen voor projectsubsidies voor € 19 miljoen. De verhoging betreft een amendement waarmee € 10 miljoen is vrijgemaakt voor de Nederlandse cultuursector, een projectverplichting van € 6 miljoen voor erfgoedmanifestaties en samenwerking en € 3 miljoen voor overige subsidies.

  • Minder aangegane verplichtingen op het Nationaal Archief en bijdragen internationaal voor € 2,6 miljoen. Het betreft onder meer een onderbesteding op de uitvoeringskosten Digitale Taken Rijksarchieven.

Uitgaven

De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 37,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden verduidelijkt bij de toelichting op de instrumenten.

Bekostiging

Culturele basisinfrastructuur

De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. Het cultuurstelsel voor de periode 2013–2016 is beschreven in de brief besluiten over de culturele basisinfrastructuur van 18 september 2012. De culturele basisinfrastructuur bestaat uit instellingen op het gebied van de podiumkunsten (toneel, dans, opera en orkesten), de beeldende kunsten, film, musea, letteren en bibliotheken, architectuur, vormgeving, nieuwe media, cultuureducatie en een aantal bovensectorale instellingen. Daarnaast spelen de zes cultuurfondsen een belangrijke rol in het cultuurstelsel. Door middel van flexibele en kortlopende subsidieregelingen kunnen zij de dynamiek en vernieuwing in de cultuur op de voet volgen en zijn zij in staat snel op sectorale ontwikkelingen te reageren.

Het budget is per saldo verlaagd met € 35,1 miljoen. Het betreft een verlaging van € 42,3 miljoen als gevolg van een overboeking naar artikel 16 (Onderzoek- en wetenschapsbeleid) voor subsidieverlening aan de Koninklijke Bibliotheek op basis van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). Deze overboeking bestaat uit € 21,7 miljoen voor landelijke stelseltaken en digitale infrastructuur, € 11,4 miljoen voor de voorziening leesgehandicapten en € 9,2 miljoen voor de inkoop van e-content. Daarnaast een verhoging van € 6,2 miljoen voor onder meer loon- en prijscompensatie en € 1 miljoen voor toevoeging van investeringsgelden voor de Stichting Nederlands Literatuurmuseum en Literatuurarchief.

Monumentenzorg

In 2012 is de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg in werking getreden. In een brief van de Minister van 2 april 2012 zijn de wijzigingen in de instandhouding van rijksmonumenten beschreven op grond waarvan de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) is vastgesteld. Met de introductie van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 hebben zowel de Sim als de laagrentende lening van het Nationaal Restauratiefonds, een wettelijke grondslag gekregen. In 2016 is in de Sim voor grote gebouwde monumenten € 20 miljoen aan extra verplichtingen vervroegd aangegaan. Er is in 2015 en 2016 tevens door OCW € 10 miljoen geïnvesteerd in een duurzaamheidspilot waarbij verschillende projecten van monumenten op het gebied van duurzaamheid werden gefinancierd.

Archieven inclusief Regionaal Historische Centra

OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionaal Historische Centra (RHC’s) die in elke provinciehoofdstad, behalve in Zuid-Holland, zijn gevestigd. In 2016 zijn de RHC’s aangesloten op het e-Depot van het Nationaal Archief (NA). Het jaar 2016 was tevens het laatste jaar van het Archiefconvenant 2012–2016 met het programma Archief 2020. Hiermee is beoogd om overheidsinformatie duurzaam te beheren en invulling te geven aan het begrip openbaarheid. Archief 2020 is namens OCW gecoördineerd door het NA in samenwerking met de convenantpartners alsmede vertegenwoordigers uit de archiefsector. De oogst van het programma is gepubliceerd op de website Archief 2020 waarmee deze ten goede komt aan de gehele archiefsector.

Investeringen huisvesting rijksgesubsidieerde musea

Deze middelen zijn besteed om de huisvesting van collecties van rijksgesubsidieerde musea geschikt en toegankelijk te maken voor het publiek. Te denken valt hierbij aan de zorg voor het binnenklimaat, de daarbij vereiste kwaliteit van de aanwezige installaties en de investeringen in veiligheid.

Cultuureducatie met kwaliteit

Het doel van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is het bevorderen van de kwaliteit van het cultuuronderwijs in het primair onderwijs. In 2016 is het programma voortgezet. De Tweede Kamer is met de brief van 30 november 2016 geïnformeerd over de resultaten in de periode 2013–2016. In het programma werken scholen, culturele instellingen, gemeenten en provincies samen. Verder ondertekenden in 2016 gemeenten en provincies intentieverklaringen waarmee ze hun inhoudelijke en financiële betrokkenheid voor de periode 2017–2020 continueren.

Het budget is verlaagd met de toevoeging van € 7,5 miljoen aan artikel 1 (Primair Onderwijs) voor het realiseren van afspraken uit het bestuursakkoord in het kader van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit.

Archeologie

Binnen het programma Verbeterprogramma Archeologie, dat loopt tot en met 2016, is ingezet op het verbeteren van archeologische kaarten, zodat accuratere voorspellingen ten aanzien van te verwachten archeologische waarden gedaan kunnen worden. Verder is gewerkt aan het moderniseren van het centrale digitale informatiesysteem, is geïnvesteerd in de kennis en ondersteuning van gemeenten. Ook heeft het beheer van Nederlandse wrakken overzee een impuls gekregen. Tot slot zijn er middelen besteed aan het beheer en onderhoud van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Het budget is verlaagd met € 1 miljoen. Het betreft een overheveling naar het financiële instrument Opdrachten waar de uitgaven voor archeologie hebben plaatsgevonden.

Subsidies

Verbreden inzet cultuur

In de visiebrief Cultuur beweegt is met ingang van het schooljaar 2013–2014, voor een periode van 10 jaar, € 4,9 miljoen per jaar opgenomen ten behoeve van de Cultuurkaart. Daarnaast zijn middelen beschikbaar voor digitaliseringprojecten in de cultuursector en monitoring van educatiebeleid.

Het budget is in totaal met € 5,6 miljoen verhoogd. Het betreft toevoegingen voor de regeling Impuls muziekonderwijs PO 2015–2020 (€ 4,5 miljoen) en digitalisering in de cultuursector (€ 1,1 miljoen).

Internationaal Cultuurbeleid

Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van OCW en BuZa. In mei 2016 is een nieuw beleidskader voor het internationale cultuurbeleid naar de Tweede Kamer gezonden. Het gezamenlijke beleid rust op drie doelstellingen: een sterke cultuursector die in het buitenland wordt gewaardeerd en die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling, meer ruimte voor een bijdrage van cultuur aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld en een effectieve inzet van cultuur binnen de moderne diplomatie. Met het nieuwe beleidskader zijn ook de afspraken vastgelegd voor de omvang van de financiering door OCW en BuZa van het gezamenlijke beleid voor de periode 2017–2020.

Programma bibliotheekvernieuwing

Per 1 januari 2015 is de Wet stelsel van openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) ingevoerd. De openbare bibliotheek is een publieke voorziening die gebruikt wordt door alle bevolkingsgroepen. De wet organiseert het openbare bibliotheekwerk als een netwerk van met elkaar samenwerkende lokale en regionale voorzieningen. In het netwerk speelt de Koninklijke Bibliotheek een centrale rol als nationale bibliotheek van Nederland. De Koninklijke Bibliotheek verricht taken voor het stelsel als geheel, waaronder het beheer en de ontwikkeling van de digitale openbare bibliotheek. In 2016 zijn de resultaten over het eerste jaar van de wet beschikbaar gekomen. Deze zijn bij brief van 25 januari 2017 aan de Tweede Kamer gestuurd. Het aantal jeugdleden en het aantal jeugduitleningen is gegroeid. De digitale bibliotheek krijgt serieuze omvang met 12.000 titels, 230.000 gebruikers en 4 miljoen digitale uitleningen.

Het budget is verlaagd met met € 1,2 miljoen. Het betreft een overheveling naar het financiële instrument waar de uitgaven hebben plaatsgevonden.

Programma leesbevordering

Het programma Kunst van Lezen wordt voortgezet als onderdeel van het Actieprogramma Tel mee met Taal 2016–2018, dat in maart 2015 naar de Kamer is verstuurd. In 2016 is het bereik van de programma’s BoekStart en de Bibliotheek op school verder uitgebreid, respectievelijk naar kinderopvanginstellingen en het voortgezet onderwijs. Daarnaast zijn er pilots voorbereid specifiek gericht op het beter bereiken van laagtaalvaardige gezinnen, waarbij taalstimulering van kinderen die moeite hebben met lezen en schrijven en hun ouders een belangrijke rol speelt. Tot slot zijn er nieuwe samenwerkingen aangegaan met partners uit de educatieve en (jeugd)gezondheidssector. Dit gebeurt door middel van (ouder)programma’s van de voor- en vroegschoolse educatie en diverse opvoedondersteuning programma’s.

Programma Erfgoed en Ruimte

Deze middelen zijn besteed aan de uitvoering van het programma Visie Erfgoed en Ruimte. Hierin geeft de rijksoverheid aan welke cultuurhistorische gebieden en opgaven van (inter)nationaal belang zijn en waar zij een rol voor zichzelf ziet in het gebiedsgerichte erfgoedmanagement. Het programma bestaat uit projecten die in samenwerking en via cofinanciering met andere partijen worden uitgevoerd.

Programma ondernemerschap

Het programma Ondernemerschap Cultuur heeft als doel het ondernemerschap in de culturele sector te versterken, zowel bij instellingen als bij makers. Dit gebeurt via deelprogramma’s zoals Wijzer Werven (training fondsenwerving), Leiderschap in Cultuur (opleiding voor leidinggevenden, cultuurmakers en managers) en Cultuur+Ondernemen (algemene ondersteuning op het gebied van ondernemerschap in de sector). Met de Geefwet maakt de overheid giften aan cultuur fiscaal aantrekkelijk.

Specifiek Cultuurbeleid

Onder specifiek cultuurbeleid worden verschillende incidentele en kleinere subsidies verantwoord, waaronder uitgaven met betrekking tot de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog, het Jheronimus Boschjaar, de cultuurfondsen voor talentontwikkeling en de Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen in verband met de overdracht van het Tropenmuseum. Onder dit instrument worden ook de uitgaven verantwoord in het kader van de Museumbrief, de Actieagenda architectuur en ruimtelijk ontwerp 2013–2016 en het amendement bij de cultuurbegroting 2016.

Opdrachten

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

Dit budget is besteed voor opdrachten die bestaan uit het inhuren van bureaus voor beleidsonderzoek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de cultuursector.

Het budget is per saldo verhoogd met € 91,2 miljoen. Het budget is verhoogd met € 80 miljoen om de aankoop van een van de huwelijksportretten van Rembrandt mogelijk te maken. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de brief van 1 februari 2016 van de Minister aan de Tweede Kamer. Daarnaast is het budget verhoogd met € 11,6 miljoen in verband met het verantwoorden van uitgaven van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed op het juiste instrument.

Bijdragen aan agentschappen

Nationaal Archief

Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst worden apart in het jaarverslag opgenomen. Het budget is inclusief de middelen voor het project Digitale Taken Rijksarchieven.

Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties

Uitvoering internationale verdragen en contributies en Europese samenwerking

Naast de prioriteiten die onder internationaal cultuurbeleid zijn genoemd, is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt het bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO erfgoedverdragen voor werelderfgoed, immaterieel erfgoed, de bescherming van cultureel erfgoed bij gewapend conflict en de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen. Ook wordt bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is € 1,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Het betreft onder meer een ontvangst in het kader van het Programma Implementatie Agenda ICT-Beleid (PRIMA) van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Het geld is ingezet voor onder meer digitaliseringprojecten van Stichting Film Instituut Nederland en Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.

Artikel 15. Media

A. Algemene doelstelling

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid, waar zij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol, vooral ook een regisserende rol.

Financieren

De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep, en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep. Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma’s, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).

Regisseren

Als regisseur is de Minister verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen over audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.

De OCW-begroting wordt in het najaar nader uitgewerkt in de mediabegrotingsbrief, die als basis dient voor de begrotingsbehandeling van dit artikel door de Tweede Kamer. Deze brief geeft een gedetailleerde vooruitblik op het nieuwe jaar, een uitwerking van de maatregelen op het gebied van media alsmede een terugblik op de realisatie van voorgaand jaar.

Op basis van het vijfjaarlijkse concessiebeleidsplan heeft de Minister voor de erkenningsperiode die loopt tot en met 2015 een prestatieovereenkomst afgesloten met de landelijke publieke omroep. Over de uitvoering van deze prestatieovereenkomst rapporteert de landelijke publieke omroep jaarlijks aan de Minister. Deze verantwoording wordt gevalideerd door het Commissariaat voor de Media (hierna: CvdM). Het CvdM kan ook een boete opleggen als de publieke omroep de prestatieovereenkomst niet naleeft. Zowel de verantwoording als de validatie wordt als bijlage bij de mediabegrotingsbrief aan de Tweede Kamer verzonden. Over de prestatieovereenkomst 2016 tot en met 2020 wordt nog gesproken met de landelijke publieke omroep.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 15.2 Kengetallen
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

1.

Waarborgen dat alle lagen van de bevolking toegang hebben tot een kwalitatief hoogstaand media-aanbod

 

de NPO wordt gewaardeerd door de Nederlandse bevolking

             
   

waardering Nederlandse Publieke Omroep

7,1

7,1

         
   

waardering commerciële omroepen

6,8

6,9

         
 

Bron: Ipsos

             
 

de NPO bereikt met zijn programmering een groot deel van de Nederlandse bevolking

             
   

gemiddeld weekbereik, 15 minuten aaneengesloten voor de Nederlandse bevolking van 6 jaar en ouder

82,4%

79,3%

         

Bron: Terugblik NPO

2.

Het waarborgen van een kwalitatief hoogstaande journalistieke informatievoorziening met voldoende onafhankelijk media-aanbod

 

Nederland handhaaft een hoge positie op de World Press Freedom Index

#2/180

#4/180

#2/180

       

Bron: Reporters without borders

In de begroting 2016 zijn geen indicatoren (met een streefcijfer) opgenomen, alleen kengetallen (zonder streefwaarden). Hierbij is de volgende voetnoot geplaatst: «In het najaar zal voor de periode 2016–2020 een nieuwe prestatieovereenkomst met de NPO worden afgesloten. Omdat de gesprekken over de prestatieafspraken (waaronder de specifieke formuleringen en de streefwaarden) nog in volle gang zijn, worden in de rijksbegroting 2016 geen indicatoren media opgenomen.» De prestatieovereenkomst met de publieke omroep is, in tegenstelling tot wat eerder is aangekondigd, in 2016 nog niet afgesloten. Het streven is om de indicatoren in de toekomst te laten aansluiten bij (een selectie uit) de prestatieovereenkomst.

Met de mediamonitor rapporteert het CvdM jaarlijks over de trends en ontwikkelingen op de gebruikersmarkten voor dagbladen, tijdschriften, radio, televisie en internet. Daarnaast worden pluriformiteit, onafhankelijkheid en gebruik van nieuwstitels gemonitord.

Ten slotte wordt voor indicatoren over media verwezen naar de website ocwincijfers.nl.

C. Beleidsconclusies

Het uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. In het beleidsverslag worden de belangrijkste beleidsontwikkelingen beschreven. Belangrijke ontwikkelingen waren de wijziging van de Mediawet 2008, met als doel het toekomstbestendig maken van het publieke mediabestel, en de oprichting van de Stichting Regionale Publieke Omroep. De prestatieovereenkomst met de Nederlandse Publieke Omroep is niet gerealiseerd in 2016, maar staat gepland voor 2017.

Verder stond voor 2016 een evaluatieonderzoek begroot met als doel om het budgettaire knelpunt van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid als gevolg van de structurele kosten van de opslag en ontsluiting van digitaal programmamateriaal op te lossen. Op basis van een in 2016 ingesteld onderzoek heeft de Minister besloten het budgettair kader aan te passen.

Ten slotte is het budget voor het CvdM in verband met aanvullende wettelijke taken verhoogd.

Voor de regionale publieke omroepen is een frictiekostenregeling opgezet, met als doel de gevolgen van de aangekondigde taakstelling van € 17 miljoen op te vangen. De structurele bezuiniging van € 50 miljoen op het mediabudget is conform de gemaakte begrotingsafspraken 2014 in 2016 volledig ingevuld.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 15.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

886.809

886.504

1.180.980

1.020.726

990.792

1.005.154

– 14.362

Uitgaven

951.461

892.936

1.149.484

864.629

1.019.469

1.005.485

13.984

                   

Bekostiging

946.279

887.916

1.143.398

859.804

1.012.881

1.000.856

12.025

 

Publieke Omroep (omroepinstellingen)

795.607

759.673

1.012.687

776.518

923.624

912.191

11.433

   

Landelijke publieke omroep

745.573

758.373

836.974

648.767

765.473

756.397

9.076

   

Wereldomroep

46.289

0

         
   

Regionale omroep

0

0

174.413

127.751

158.151

155.794

2.357

   

Minderhedenprogrammering

3.745

1.300

1.300

     

0

 

Beheertaken landelijke publieke omroep

74.384

59.955

72.858

49.924

64.844

61.383

3.461

   

Stichting Omroep Muziek

29.904

14.568

18.097

12.358

15.952

15.571

381

   

Uitzenden en uitzendgereedmaken

23.974

24.463

29.713

20.725

25.577

25.274

303

   

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

20.506

20.924

25.048

16.841

23.315

20.538

2.777

 

Dotaties, bijdragen publieke omroep

30.532

31.231

32.542

28.614

32.866

30.345

2.521

   

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

17.922

18.280

18.646

17.202

19.613

17.202

2.411

   

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

2.300

2.300

2.101

2.185

2.156

2.156

0

   

Filmfonds van de omroep en Telefilm (COBO)

7.416

7.568

9.156

6.534

8.064

7.969

95

   

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

2.000

1.900

1.859

1.446

1.498

1.498

0

   

Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON)

506

794

780

1.247

1.535

1.520

15

   

Kabelraden

388

389

0

     

0

 

Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMR)

44.931

36.811

24.736

4.258

– 8.917

– 3.889

– 5.028

 

Overige bekostiging media (uit rente AMR)

448

– 97

250

165

134

500

– 366

 

Basisinfrastructuur Cultuur 2013–2016

377

343

325

325

330

326

4

   

Vierjaarlijkse instellingen

377

343

325

325

330

326

4

                   

Subsidies

639

323

498

463

358

919

– 561

 

Subsidies

639

323

498

463

358

919

– 561

               

Opdrachten

0

0

7

552

899

0

899

 

Opdrachten

0

0

7

552

899

0

899

                   

Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s

4.508

4.662

5.519

3.750

5.271

3.675

1.596

 

Commissariaat voor de Media

4.508

4.662

5.519

3.750

5.271

3.675

1.596

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

35

35

62

60

60

35

25

 

– 

Uitvoering internationale verdragen en contributies

35

35

62

60

60

35

25

Ontvangsten

215.510

193.542

196.571

191.501

206.979

197.500

9.479

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 14,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Het uitgavenbudget is verhoogd met desalderingen van € 9 miljoen als gevolg van de hogere reclameopbrengsten en € 0,4 miljoen met betrekking tot een deel van de hogere ontvangsten. Daarnaast is het budget met € 6,1 miljoen verhoogd voor prijsindexering en met € 0,2 miljoen voor een overboeking vanuit het Ministerie van VWS ten behoeve van Kijkwijzer. Ten slotte is het budget per saldo verlaagd met € 1,7 miljoen als gevolg van een taakstelling.

De realisatie van de verplichtingen 2016 ligt € 14,4 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Naast de hierboven genoemde hogere uitgaven, is er een lagere realisatie van € 28,4 miljoen. Dit heeft betrekking op in 2016 lager aangegane verplichtingen voor het jaar 2017 als gevolg van de laatste fase van de bezuinigingen van Rutte II.

De realisatie van de ontvangsten is € 9,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Dit wordt veroorzaakt doordat de reclameopbrengsten € 9 miljoen hoger zijn dan oorspronkelijk geraamd en er € 0,5 miljoen niet geraamde ontvangsten hebben plaatsgevonden.

Bekostiging

Landelijke publieke omroep

De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister van OCW de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep. De hogere uitgave van € 9,1 miljoen heeft betrekking op de wettelijke prijsindex 2016.

Regionale omroepen

Vanaf 2014 worden de regionale omroepen bekostigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Hiertoe is de Mediawet aangepast. De hogere uitgaven hebben betrekking op de wettelijke prijsindex 2016 (€ 1,9 miljoen) en het werkbudget voor de Stichting Regionale Publieke Omroep (€ 0,5 miljoen).

Stichting Omroep Muziek (SOM)

Vanaf 30 juli 2013 is de bekostiging aan het Muziekcentrum voor de Omroep (MCO) overgegaan naar de Stichting Omroep Muziek (SOM). Dit is de instelling die door de Minister is aangewezen voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren.

Uitzenden en uitzendgereedmaken

Deze beheertaken bestaan uit het gereedmaken van programma’s voor uitzending en het uitzenden van programma’s van de landelijke publieke omroep.

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief. De hogere uitgaven hebben betrekking op de wettelijke prijsindex 2016 (€ 0,3 miljoen) en een verhoging van het uitgavenbudget (€ 2,5 miljoen). Het additionele budget is bestemd voor de opslagkosten van het digitale archief en de kosten voor een online platform voor onderwijsinstellingen dat toegang biedt tot digitaal omroepmateriaal.

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

Het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds) is het instrument binnen het mediabeleid om de vervaardiging van hoogwaardige culturele producties binnen het media-aanbod te stimuleren. De bijdrage is gebruikt voor het verstrekken van financiële bijdragen voor de ontwikkeling en productie van media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard ten behoeve van de landelijke en regionale publieke media-instellingen. De hogere uitgaven hebben betrekking op de wettelijke prijsindex 2016 (€ 0,2 miljoen) en een vergoeding voor liquidatiekosten (€ 2,2 miljoen). Per 1 januari 2017 is de subsidierelatie met het Mediafonds beëindigd.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek stimuleert de kwaliteit, diversiteit en onafhankelijkheid van de journalistiek door met geld, kennis en onderzoek de vernieuwing van de journalistieke infrastructuur te bevorderen. De bijdrage is gebruikt voor tijdelijke steun aan noodlijdende persorganen, het stimuleren van onderzoek dat de persbedrijfstak ten goede komt en het steun bieden aan journalistieke producten die via internet worden aangeboden.

Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)

Het CoBO-fonds ondersteunt de documentairesector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten.

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom aanwezig zijn. Bij het huidige programma zijn het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het NIBG betrokken.

Dotatie Algemene Mediareserve

De Algemene Mediareserve (hierna: AMR) dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMR. De per saldo hogere onttrekkingaan de Algemene Mediareserve van in totaal € 5 miljoen bestaan onder meer uit de volgende posten:

  • de ontvangen prijsindex 2016 van € 4,8 miljoen;

  • een aanvulling op de prijsindex 2016 van € 1,3 miljoen;

  • hogere reclameopbrengsten van € 9 miljoen;

  • een uitgedeelde prijsindex 2016 van –/– € 12,2 miljoen;

  • hogere uitgaven aan onder meer het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, het Mediafonds en Commissariaat voor de Media van –/– € 6,2 miljoen;

  • een subsidietaakstelling van € –/– 1,7 miljoen.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (hierna: CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM tot taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders. De hogere uitgaven hebben betrekking op de wettelijke prijsindex 2016 (€ 0,1 miljoen) en een vergoeding voor aanvullende wettelijke taken (€ 1,5 miljoen).

Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit de reclame-inkomsten van de Stichting Ether Reclame (STER) en de rente op de Algemene Mediareserve (AMR). De hogere ontvangsten van € 9,5 miljoen zijn grotendeels het gevolg van hogere reclameopbrengsten van € 9 miljoen.

Artikel 16. Onderzoek en wetenschapsbeleid

A. Algemene doelstelling

De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.

Financieren

De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschapsbestel.

Stimuleren

De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:

  • kwaliteit en excellentie;

  • zwaartepuntvorming en profilering. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord;

  • samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. In het topsectorenbeleid zijn hiervoor innovatiecontracten ontwikkeld;

  • aansluiting op het maatschappelijk belang.

Regisseren

De Minister schept voorwaarden voor:

  • een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;

  • borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek;

  • het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven, een belangrijke plaats innemen;

  • de Nederlandse onderzoeksfaciliteiten;

  • de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren, kengetallen en overige informatie over de toerusting en de prestaties voor het onderzoekstelsel worden ook beschreven in Trends in Beeld.

Tabel 16.1 Indicatoren

Doelstelling/Indicator

Basiswaarde

2016

Streefwaarde

Bron

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

2e plaats (2009–2012) 1,52

2e plaats (2010–2013) 1,53

kleiner of gelijk 5

Web of Science / CWTS

De kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en op basis hiervan de kwaliteit van het wetenschapssysteem kan onder meer bezien worden op basis van citaties naar wetenschappelijke publicaties.

Nederland staat internationaal nog steeds op de tweede plaats van de 18 landen (Zwitserland, Nederland, Denemarken, Groot Britannie, USA, België, Zweden, Noorwegen, Ierland, Australië, Oostenrijk, Canada, Finland, Duitsland, Frankrijk, China, Zuid Korea en Japan) waarvoor de citatie-impactscore wordt berekend. De wetenschappelijke artikelen die in de periode 2010–2013 in Nederland zijn geproduceerd worden in de jaren daarna 53 procent vaker geciteerd dan het mondiale gemiddelde.

Tabel 16.2 Kengetallen R&D: R&D-uitgaven in miljoenen euro – naar uitvoerende sector1
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

20152

Bedrijven

4.900

5.218

6.922

7.078

7.095

7.433

7.574

Onderzoeksinstituten

1.327

1.279

1.319

1.482

1.559

1.572

1.681

Hoger onderwijs

3.711

3.691

3.994

3.953

4.092

4.262

4.375

Totaal

9.938

10.188

12.235

12.513

12.746

13.267

13.630

Bron: CBS

X Noot
1

De cijfers voor 2012, 2013 en 2014 zijn door het CBS geactualiseerd, vandaar het verschil met het jaarverslag van 2015.

X Noot
2

Cijfers 2015 zijn voorlopig.

Vanaf 2011 omvat de sector bedrijven ook bedrijven met minder dan 10 werknemers. De sector hoger onderwijs bestaat uit universiteiten, hbo-instellingen en umc’s. Researchinstellingen: inclusief de private non-profit-sector (PNP).

C. Beleidsconclusies

Naast de in het beleidsverslag genoemde prestaties voor wetenschap zijn er nog veel andere resultaten geboekt waaronder de onderstaande.

De verandering in de NWO-governance is in stevig tempo doorgevoerd. De NWO-wet is in 2016 aangepast en is op 1 februari 2017 in werking getreden. Er zijn een nieuwe raad van bestuur en raad van toezicht aangetreden.

Het onderzoeksdeel in de eerste geldstroom is aangepast met de aftopping van de promotieparameter en de invoering van meerjarige gemiddelden voor de bekostiging. Deze aanpassing gaat in per 1 januari 2017.

De Permanente Commissie Grootschalige Wetenschappelijke Onderzoeksfaciliteiten heeft haar eerste nationale roadmap uitgebracht. Voorafgaand aan de roadmap heeft de commissie een brede landschapsanalyse uitgebracht waar ook faciliteiten met een toegepast karakter op staan van zowel TO2-instellingen als Rijkskennisinstellingen mits open toegankelijk voor onderzoekers. Door de aansluiting op de Nationale Wetenschapsagenda 1 en de ESFRI-roadmap heeft de nieuwe roadmap een veel strategischer karakter gekregen. Daarbij is een efficiëntieslag gemaakt door de clustering en prioritering van faciliteiten binnen wetenschapsgebieden. Eind december 2016 is een call opengegaan bij NWO (€ 105,– miljoen) waar de faciliteiten op de nationale roadmap voor kunnen indienen. De uitslag hiervan is begin 2018.

Onder leiding van Nederland zijn in 2016 drie belangrijke sets Europese raadsconclusies aangenomen: over open science, investeringen in onderzoek en innovatie en de juiste randvoorwaarden voor onderzoek en innovatie.

In algemene zin kan gesteld worden dat het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting waren.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 16.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

904.499

859.762

1.342.276

1.038.163

964.085

934.735

29.350

Waarvan garantieverplichtingen

       

– 846

 

– 846

Uitgaven

934.143

891.076

926.503

1.034.719

1.040.139

953.579

86.560

                   

Bekostiging

715.313

701.889

756.167

913.370

923.215

836.922

86.293

Hoofdbekostiging

474.882

460.876

504.082

661.764

669.606

590.395

79.211

 

NWO-wet en WHW

             
 

NWO

326.975

320.900

365.891

483.207

489.560

457.552

32.008

 

KNAW

94.316

93.379

91.331

88.880

89.435

87.193

2.242

 

KB

53.591

46.597

46.860

89.677

90.611

45.650

44.961

Aanvullende bekostiging

240.431

241.013

252.085

251.606

253.609

246.527

7.082

 

NWO Talentenontwikkeling

168.481

169.063

165.865

162.318

161.409

161.409

0

 

NWO STW

10.000

10.000

8.000

8.000

8.000

8.000

0

 

NWO Grootschalige researchinfrastructuur

61.950

61.950

61.963

54.243

55.295

55.295

0

 

NWO Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek

0

0

16.257

21.603

23.258

17.823

5.435

 

Poolonderzoek

0

0

0

2.942

3.147

1.500

1.647

 

Caribisch Nederland

0

0

0

2.500

2.500

2.500

0

                   

Subsidies

126.771

104.148

83.131

25.759

22.123

27.783

– 5.660

Kaderregeling exploitatiesubsidies onderzoek en wetenschap

42.708

42.210

26.494

18.206

18.239

18.100

139

 

LF TUD bibliotheek

7.734

7.742

0

0

0

0

0

 

Stichting SURF

7.622

7.630

0

0

0

0

0

 

CPG

520

521

261

0

0

0

0

 

Montesquieu Instituut

1.082

1.083

559

0

0

0

0

 

Max Planck Instituut

1.622

1.624

0

0

0

0

0

 

NCB/Nationaal Herbarium

6.484

6.490

10.235

6.262

6.266

6.235

31

 

BPRC

9.395

8.919

8.635

8.359

8.359

8.303

56

 

NEMO

3.626

3.636

3.520

3.366

3.393

3.343

50

 

STT

236

237

231

219

221

219

2

 

NTU/INL

3.071

3.011

3.053

0

0

0

0

 

EIB

1.316

1.317

0

0

0

0

0

Subsidieregeling St. AAP

1.015

1.016

1.027

1.032

1.032

1.028

4

Kaderregeling subsidiëring projecten t.b.v. onderzoek en wetenschap

83.048

60.922

55.610

6.521

2.852

8.655

– 5.803

 

Caribisch Nederland

2.500

2.500

2.500

0

0

0

0

 

Gezondheidsonderzoek

1.500

0

0

0

0

0

0

 

Poolonderzoek

2.992

2.942

2.942

0

0

0

0

 

Genomics

44.000

40.500

40.500

0

0

0

0

 

Nationale coördinatie

6.285

4.759

6.098

2.885

1.352

5.905

– 4.553

 

Bilaterale samenwerking

4.505

3.711

3.570

3.636

1.500

2.750

– 1.250

 

Weerstandsverhoging onderzoeksinstellingen (CBRN)

1.433

410

0

0

0

0

0

 

Grootschalige researchfaciliteiten

1.830

0

0

0

0

0

0

 

SURFnet

7.200

0

0

0

0

0

0

 

NCB biodiversiteit

6.900

0

0

0

0

0

0

 

ITER-2

0

0

0

0

0

0

0

 

Hersenen en Cognitie

3.900

6.100

0

0

0

0

0

 

Nader te verdelen

3

0

0

0

0

0

0

                   

Opdrachten

0

0

676

691

318

300

18

 

Opdrachten

0

0

676

691

318

300

18

                   

Bijdrage aan agentschappen

297

297

303

303

291

286

5

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

297

297

303

303

291

286

5

                   

Bijdrage aan medeoverheden

434

480

480

650

813

488

325

 

Nationaal contactpunt Kaderprogramma

434

480

480

650

813

488

325

 

Kenniswerkers

0

0

0

0

0

 

0

                   

Bijdrage aan internationale organisaties

91.328

84.262

85.746

93.946

93.379

87.800

5.579

 

EMBC

751

758

775

812

832

812

20

 

EMBL

4.476

4.593

4.732

4.846

5.016

4.851

165

 

ESA

29.393

29.792

30.362

30.950

31.061

31.065

– 4

 

CERN

41.303

40.721

41.363

47.832

44.937

40.000

4.937

 

ESO

15.405

8.398

8.514

7.032

9.044

8.500

544

 

NTU/INL

0

0

0

2.474

2.489

2.572

– 83

Ontvangsten

0

4.334

117

441

722

101

621

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 86,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Bekostiging

Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en KB. Hiermee stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategische agenda en strategische plannen van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Deze missies en doelstellingen zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.

OCW draagt met een structureel karakter bij aan:

  • NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd zijn op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie grootschalige researchinfrastructuur. Met de inzet van deze middelen worden onderzoekers in staat gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;

  • NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de «vernieuwingsimpuls» ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zijn opgegaan. Doelen zijn om via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven;

  • NWO voor het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek ten behoeve van de coördinatie en financiering van het onderwijsonderzoek.

Het budget voor bekostiging is per saldo met € 86,3 miljoen verhoogd. Belangrijkste oorzaken van deze verhoging zijn:

  • Een overboeking van € 42,3 miljoen van artikel 14 (Cultuur) met betrekking tot de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen (WSOB). De taken, die zijn vastgelegd in artikel 9 van de WSOB, worden uitgevoerd door de Koninklijke Bibliotheek.

  • De doorverdeling van de loonprijsbijstelling tranche 2016 en de meerjarige doorwerking van de loonruimte-overeenkomst (€ 19,3 miljoen).

  • Interne overboekingen ten behoeve van de Nationale Wetenschapsagenda startimpuls (€ 15,0 miljoen).

  • Interne overboekingen ten behoeve van het Nationaal Regieorgaan Onderwijs Onderzoek (€ 5,6 miljoen).

  • Diverse interne en interdepartementale overboekingen (€ 4,1 miljoen).

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid (OWB) worden diverse subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur. Het gaat hier onder andere om:

  • Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;

  • het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;

  • Stichting NCWT (Nationaal Centrum voor Wetenschaps- en Technologiecommunicatie) voor het beheren en verder ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO kennislink, voor het organiseren van het landelijke festival Weekend van de Wetenschap en voor het faciliteren van het netwerk van science centra en wetenschapsmusea en overige landelijke wetenschaps- en techniek communicatie-activiteiten.

Het budget voor subsidies is per saldo met € 5,7 miljoen verlaagd. Dit wordt met name veroorzaakt door diverse interne overboekingen alsmede door een subsidietaakstelling.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgerichtonderzoek en evaluaties.

Bijdrage aan agentschapen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Bijdrage aan mede overheden

Opdracht aan het Expertisecentrum Internationaal Onderzoek en Innovatie (EIOI) voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en het programma voor Onderzoek en Innovatie alsmede de ondersteuning van het Europees voorzitterschap. De medewerkers van EIOI blijven hierdoor het Nationaal contactpunt Kaderprogramma in Nederland.

Bijdrage (inter)nationale organisaties

Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van ons nationale onderzoeksbestel.

Het budget is per saldo met € 5,6 miljoen verhoogd. De belangrijkste oorzaken van deze verhoging zijn:

  • Een verhoging van bijna € 5,0 miljoen van de contributie aan CERN als gevolg van het vrijgeven van de minimum wisselkoers door de Zwitserse Nationale Bank in 2015.

  • De doorverdeling van de prijsbijstelling tranche 2016 (€ 0,6 miljoen).

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers als gevolg van eindafrekeningen van toegekende subsidies.

Artikel 25. Emancipatie

A. Algemene doelstelling

Het kabinet wil emancipatie bevorderen: de emancipatie van meisjes en vrouwen en de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT). Doel is de veiligheid van vrouwen, homoseksuelen en transgenders te vergroten en de participatie van vrouwen in alle lagen en sectoren van de arbeidsmarkt te bevorderen. Een positieve houding en beeldvorming over homoseksuele relaties en vrouwen met ambitie dienen vanzelfsprekend te worden.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het bevorderen van de emancipatie van meisjes en vrouwen en voor de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT).

Stimuleren

Het instrument, dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals de Subsidieregeling emancipatie 2011. Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidies aan instellingen voor vrouwenemancipatie en emancipatie van LHBT en projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld. Tevens maakt de Minister gebruik van communicatie naar het beleidsveld onder andere naar belangenorganisaties.

Regisseren

Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale emancipatiebeleid.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 25.1 Indicatoren
 

Basiswaarde

2015

2016

Streefwaarde

Bron

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

90% (2010)

92%

93%

≥90%

LHBT monitor 2016 (SCP)

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Voor het merendeel van de beleidsdoelstellingen zijn er geen grote afwijkingen in de realisatie en is bijstelling van het beleid niet nodig. In het beleidsverslag worden de belangrijkste beleidsontwikkelingen beschreven, zoals de aanpak vrouwen naar de top, de campagne «geweld tegen vrouwen», LHBT jongeren en groepen waar de LHBT acceptatie achterblijft.

Voor de vergroting van de economische zelfstandigheid van vrouwen hebben er veel verschillende projecten plaatsgevonden. De activiteiten bereiken veel vrouwen, waaronder die met een niet Westerse achtergrond en alleenstaande moeders.

Nederland heeft zich als EU-voorzitter ingezet om tot Raadsconclusies over gender en LHBT te komen. Het is in 2016 voor het eerst geweest dat EU-lidstaten zich gezamenlijk politiek hebben uitgesproken over LHBT binnen de EU.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 25.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 25 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

17.847

8.875

15.444

7.145

13.475

10.609

2.866

Uitgaven

14.846

13.408

13.124

12.968

11.614

13.474

– 1.860

                   

Bekostiging

4.148

4.148

4.148

4.148

4.198

4.153

45

 

Kennisinfrastructuur

4.148

4.148

4.148

4.148

4.198

4.153

45

 

Vrouwenemancipatie

2.948

2.948

2.948

2.948

2.948

2.952

– 4

 

LHBT

1.200

1.200

1.200

1.200

1.250

1.201

49

                   

Subsidies

9.259

6.995

7.370

6.814

5.985

7.194

– 1.209

 

Subsidieregeling emancipatieprojecten

15

0

0

0

0

0

0

 

Vrouwenemancipatie

15

         

0

 

Wet Overige OCW-subsidie

655

0

0

0

0

0

0

 

Vrouwenemancipatie

357

         

0

 

LHBT

298

         

0

 

Subsidieregeling emancipatie

2.180

2.332

2.590

291

0

0

0

 

Vrouwenemancipatie

1.304

2.135

2.590

267

   

0

 

LHBT

876

197

 

24

   

0

 

Subsidieregeling emancipatie 2011

5.811

4.031

4.780

6.523

5.985

7.194

– 1.209

 

Vrouwenemancipatie

3.686

1.363

2.568

3.687

3.846

5.129

– 1.283

 

LHBT

2.125

2.668

2.212

2.836

2.139

2.065

74

 

Regeling sociale veiligheid LHBT jongeren op school

598

632

0

0

0

0

0

 

LHBT

598

632

       

0

                   

Opdrachten

1.044

1.495

1.455

1.730

1.096

1.021

75

 

Vrouwenemancipatie

541

724

852

1.297

625

542

83

 

LHBT

503

771

603

433

471

479

– 8

                   

Bijdrage aan agentschappen

195

151

151

151

145

143

2

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

195

151

151

151

145

143

2

                   

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

0

0

0

923

– 923

 

Gemeentefonds BZK

0

0

0

0

0

923

– 923

 

Vrouwenemancipatie

         

789

– 789

 

LHBT

         

134

– 134

 

EZ Talent naar de Top

0

0

0

0

0

0

0

 

Vrouwenemancipatie

           

0

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

200

619

0

125

190

40

150

 

LHBT

200

619

0

125

190

40

150

Ontvangsten

14

21

89

58

284

0

284

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2016 ligt € 1,9 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 2,9 miljoen verhoogd.

Verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen is € 2,9 miljoen hoger ten opzichte van de begroting 2016. De reden is dat er in 2016 verplichtingen zijn aangegaan voor subsidies, die in de periode 2017 t/m 2019 tot uitgaven leiden.

Uitgaven

Er is voor een bedrag van € 1,9 miljoen minder gerealiseerd. Zie hiervoor de toelichting bij het instrument «Subsidies» en «Bijdrage aan medeoverheden».

Bekostiging

Met deze middelen zijn zes instituten (thans Atria, COC, IHLIA, NVR,TNN en Women Inc) voor de Kennisinfrastructuur bekostigd. Transgender Netwerk Nederland ontvangt vanaf 2016 € 0,15 miljoen in plaats van € 0,1 miljoen.

Subsidies

Voor het uitvoeren van de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–2016 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid. De instrumenten die zijn ingezet voor het uitvoeren van de Hoofdlijnenbrief emancipatiebeleid 2013–2016 zijn de «Subsidieregeling emancipatie» en de «Subsidieregeling emancipatie 2011». De realisatie op het instrument subsidies is € 1,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. In 2016 is voor een bedrag van € 0,7 miljoen minder subsidie aangevraagd. Met ingang van 2017 treedt de nieuwe subsidieregeling Gender- en LHBTI-gelijkheid in werking. Er is nog geen zicht op de bedragen die met dit strategisch partnerschap aangevraagd gaan worden. Om voldoende financiële ruimte te hebben voor deze aanvragen zijn er nu geen grote meerjarige projectsubsidies aangegaan. De verlaging van de overige € 0,5 miljoen betreft een herschikking van middelen ten gunste van de instrumenten «Bekostiging Kennisinfrastructuur vrouwenemancipatie» (€ 0,05 miljoen), «Opdrachten vrouwenemancipatie» (€ 0,05 miljoen),«Bijdrage aan mede-overheden» € 0,250 miljoen en «Bijdrage (inter)nationale organisaties» € 0,150 miljoen.

Opdrachten

De middelen voor opdrachten zijn besteed aan onderzoeken en symposia. De realisatie op dit instrument is € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Zie hiervoor de toelichting bij de instrumenten «Subsidies» en «Bijdrage aan mede-overheden».

Bijdrage aan agentschappen

Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Bijdrage aan medeoverheden

Voor actieve gemeenten op het gebied van vrouwen- en LHBT- emancipatiebeleid wordt via een decentralisatie-uitkering budget overgeheveld naar het gemeentefonds. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is € 0,1 miljoen overgeboekt voor de campagne «Arbeidsdiscriminatie» en € 0,1 miljoen voor de ««Cultuurcampagne». Voor 35 gemeenten was geld gereserveerd voor de uitrol kracht on tour in 2016. Een bedrag van € 0,7 miljoen is hierdoor niet gerealiseerd. Aan 8 gemeenten is voor het organiseren van een bijeenkomst «Kracht on Tour» een bijdrage van € 0,2 miljoen overgeboekt met als doel het vergroten van de bewustwording bij vrouwen van het belang van economische zelfstandigheid.

Het budget op het instrument «Bijdrage aan mede-overheden» is verlaagd met een bedrag van € 0,05 miljoen ten gunste van het instrument «Opdrachten». Het budget is verhoogd met een bedrag van € 0,250 miljoen ten laste van het instrument subsidies om o.a. de overboekingen naar het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te realiseren.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het budget op het instrument «Bijdrage aan (inter)nationale organisaties is verhoogd met € 0,150 ten laste van het instrument «Subsidies». Dit voor een bijdrage aan OECD voor het project «financial support research on social-economic aspects LGBTS’s».

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

Artikel 91. Nominaal en onvoorzien

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 91.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 91 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

0

0

0

0

0

0

0

Totale uitgaven

0

0

0

0

0

0

0

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

0

0

0

0

0

0

0

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

E. Toelichting op de instrumenten

Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen of taakstellingen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken begrotingsartikelen bekend is, worden de middelen of taakstellingen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt. Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.

Loonbijstelling

De loonbijstelling tranche 2016 (€ 488,6 miljoen) is in de eerste suppletoire begroting 2016 toegevoegd aan de OCW-begroting. OCW heeft ervoor gekozen om een deel van de loonbijstelling (over de instrumenten subsidies en opdrachten) niet uit te delen, maar in te zetten voor de ruilvoetproblematiek en om de begroting van OCW sluitend te maken.

Naast de reguliere loonbijstelling is de meerjarige doorwerking van de loonruimte-overeenkomst publieke sector 2015–2016 toegevoegd (€ 232,2 miljoen), evenals een eenmalige extra loonbijstelling in 2016 voor het werkgeversdeel van de herstelopslag voor pensioenpremies (€ 72,7 miljoen).

In de begroting 2017 zijn deze middelen als volgt doorverdeeld naar de verschillende begrotingsartikelen:

Tabel 91.2 Loonbijstelling (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Toegevoegd

Uitgedeeld naar

Saldo

91

Loonbijstelling tranche 2016

488.576

   

91

Doorwerking loonruimte-overeenkomst

232.172

   

91

Herstelopslag pensioenpremie

72.732

   

91

Ingezet ter dekking

– 11.126

   
         

Programma:

     

1

Primair onderwijs

 

– 285.630

 

3

Voortgezet onderwijs

 

– 212.585

 

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

 

– 94.367

 

6

Hoger beroepsonderwijs

 

– 69.633

 

7

Wetenschappelijk onderwijs

 

– 84.122

 

8

Internationaal beleid

 

– 142

 

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

 

– 3.461

 

11

Studiefinanciering

 

– 2.081

 

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten

 

– 259

 

13

Lesgeld

 

– 110

 

14

Cultuur

 

– 5.884

 

15

Media

 

– 5

 

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

 

– 18.775

 

25

Emancipatie

 

– 63

 

Totaal programma

 

– 777.117

 
         

Apparaat:

     

95

Apparaatsuitgaven

 

– 5.237

 

Totaal apparaat

 

– 5.237

 

Totaal

782.354

– 782.354

0

Prijsbijstelling

De prijsbijstelling tranche 2016 (€ 56,4 miljoen) is in de eerste suppletoire begroting 2016 toegevoegd aan de OCW-begroting. OCW heeft ervoor gekozen om een deel van de prijsbijstelling (over de instrumenten subsidies en opdrachten) niet uit te delen, maar in te zetten voor de ruilvoetproblematiek en om de begroting van OCW sluitend te maken. In de begroting 2017 zijn deze middelen als volgt doorverdeeld naar de verschillende begrotingsartikelen:

Tabel 91.3 Prijsbijstelling (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Toegevoegd

Uitgedeeld naar

Saldo

91

Prijsbijstelling tranche 2016

56.430

   

91

Ingezet ter dekking

– 1.423

   
         

Programma:

     

1

Primair onderwijs

 

– 9.171

 

3

Voortgezet onderwijs

 

– 8.112

 

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

 

– 6.124

 

6

Hoger beroepsonderwijs

 

– 4.249

 

7

Wetenschappelijk onderwijs

 

– 8.599

 

8

Internationaal beleid

 

– 31

 

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

 

– 26

 

11

Studiefinanciering

 

– 7.931

 

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

 

– 458

 

13

Lesgeld

 

– 17

 

14

Cultuur

 

– 2.630

 

15

Media

 

– 4.760

 

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

 

– 2.525

 

25

Emancipatie

 

– 10

 

Totaal programma

 

– 54.643

 
         

Apparaat:

     

95

Apparaatsuitgaven

 

– 364

 

Totaal apparaat

 

– 364

 

Totaal

 

55.007

– 55.007

0

Onvoorzien

De post «Onvoorzien» is in de eerste suppletoire begroting 2016 verhoogd met de eindejaarsmarge 2015/2016 van € 325,9 miljoen. Dit is ingezet ter dekking van:

overlopende verplichtingen die niet in 2015 tot betaling zijn gekomen, maar pas in 2016 (totaal € 128,1 miljoen);

de helft van de eenmalige extra loonbijstelling in 2016 voor het werkgeversdeel van de herstelopslag voor pensioenpremies (€ 36,4 miljoen);

de digitale taken rijksarchieven van het Nationaal Archief (€ 43,6 miljoen); en

OCW-brede uitvoeringsproblematiek voor het jaar 2016 (totaal € 117,9 miljoen), zoals voor het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) (€ 14,2 miljoen), de bijdrage van OCW aan de begroting van V&J (8,2 miljoen) en aan het Bestuursakkoord verhoogde asielinstroom 2015 (€ 17,3 miljoen). Daarnaast is er door de sterkte stijging van instroom van asielzoekers in het primair en voortgezet onderwijs sprake van meer uitgaven voor de aanvullende bekostigingsregelingen (€ 73,0 miljoen).

Tabel 91.4 Onvoorzien (bedragen x € 1.000)
 

Toegevoegd

Uitgedeeld

Saldo

Eindejaarsmarge 2015/2016

325.896

   

Overlopende verplichtingen

 

– 128.086

 

Herstelopslag pensioenpremie

 

– 36.366

 

Digitale taken rijksarchieven NA

 

– 43.572

 

OCW-brede uitvoeringsproblematiek

 

– 117.872

 

Totaal

325.896

– 325.896

0

Artikel 95. Apparaatsuitgaven

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 95.1 Budgettaire gevolgen van artikel 95 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

20121

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

275.467

260.103

256.178

249.788

243.981

239.161

4.820

Uitgaven

275.467

260.103

256.178

249.788

243.565

239.161

4.404

                   

Personele uitgaven

 

173.603

176.907

179.076

184.613

166.545

18.068

Waarvan

             
 

eigen personeel

 

161.046

164.778

170.675

174.681

155.495

19.186

 

externe inhuur

 

7.522

8.612

4.809

5.880

7.846

– 1.966

 

overige personele uitgaven

 

5.035

3.517

3.592

4.052

3.204

848

                   

Materiële uitgaven

 

84.101

79.271

69.562

57.844

72.616

– 14.772

Waarvan

             
 

ICT

 

29.071

30.133

27.032

21.721

27.427

– 5.706

 

bijdrage aan SSO’s

 

27.875

31.330

31.021

19.982

28.404

– 8.422

 

overige materiële uitgaven

 

27.155

17.808

11.509

16.141

16.785

– 644

                   

Begrotingsreserve schatkistbankieren

 

2.399

0

1.150

1.108

0

1.108

Ontvangsten

3.038

5.101

10.194

2.973

1.467

567

900

X Noot
1

De apparaatsuitgaven van de beleidsdirecties, die tot 2012 op de beleidsartikelen werden verantwoord zijn vanaf 2009 toegevoegd aan artikel U95. Dit geldt ook voor de ontvangsten, met uitzondering van de ontvangsten van RCE tot en met 2012, die zijn niet opgenomen, omdat deze niet zijn te reconstrueren vanuit artikel 14.

Als gevolg van Verantwoord Begroten en de invoering van de Rijksbrede kostensoortentabel heeft OCW vanaf de begroting 2013 de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. De verklaring van de verschillen die nu zichtbaar zijn tussen de instrumenten onderling, wordt onder andere verklaard doordat er als gevolg van de aanscherping van de WKR-richtlijnen een verschuiving heeft plaatsgevonden van de materiele uitgaven naar de uitgaven voor personeel. Deze verschuiving is de aanleiding om de begroting vanaf 2017 structureel te herverdelen. OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.

Uitgaven

De uitgaven voor de Apparaatskosten OCW zijn in 2016 € 4,4 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit is het saldo van een groot aantal mutaties die grotendeels in de suppletoire wetten zijn toegelicht. Zo is bijvoorbeeld voor de loon- en prijsbijstelling budget toegevoegd en zijn voor de centrale bekostiging van de facilitaire dienstverlening door FMH de benodigde middelen aan BZK overgeboekt. Daarnaast staat OCW garant voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, ontvangt OCW een vergoeding (risicopremie). De risicopremie voor 2015 is ontvangen in 2016 en deze bedraagt € 1,1 miljoen. Deze premie wordt (via een desaldering) toegevoegd aan de begrotingsreserve schatkistbankieren.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2016 uiteindelijk € 0,9 miljoen hoger dan geraamd. Dit is het saldo van:

Hogere ontvangsten dan geraamd omdat OCW garant staat voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, ontvangt OCW een vergoeding (risicopremie). De risicopremie voor 2015 is ontvangen in 2016 en bedraagt € 1,1 miljoen.

Lagere ontvangsten dan geraamd onder andere uit detacheringen.

Tabel 95.2 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en Zelfstandige Bestuursorganen/Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (bedragen x € 1 miljoen)1
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Totaal apparaatsuitgaven Ministerie

275,5

260,1

256,2

249,7

243,6

239,2

4,4

Kerndepartement

154,5

135,1

132,5

136,7

135,9

134,2

1,7

Rijksdienst Cultureel Erfgoed

52,2

52,9

47,8

38,0

34,6

33,9

0,7

Inspectie van het Onderwijs

59,5

62,8

67,3

66,8

64,0

63,5

0,5

Erfgoedinspectie

2,7

2,5

2,4

2,3

2,3

2,3

0,0

Onderwijsraad

2,4

2,4

2,4

2,2

2,9

2,4

0,5

Raad voor Cultuur

2,8

2,9

2,4

2,3

2,5

2,2

0,3

Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid

1,4

1,5

1,4

1,4

1,4

0,7

0,7

               

Totaal apparaatskosten Agentschappen

296,9

301,7

307,2

336,6

356,4

294,1

62,3

Dienst Uitvoering Onderwijs

273,8

277,5

278,9

303,4

313,3

253,9

59,4

Nationaal Archief

23,1

24,2

28,3

33,2

43,1

40,2

2,9

               

Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT’s

             

Stichting Fonds voor de Podiumkunsten

6,1

4,5

4,6

4,4

 

4,4

– 4,4

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

2,3

2,2

2,2

1,9

 

1,9

– 1,9

Stichting Mondriaanfonds

3,7

2,0

2,0

2,2

 

2,2

– 2,2

Stichting Nederlands Filmfonds

2,8

2,5

3,0

3,1

 

2,6

– 2,6

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

1,4

1,6

1,4

1,6

 

1,1

– 1,1

Stichting Nederlands Letterenfonds

1,6

2,0

2,0

2,0

 

1,1

– 1,1

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

1,5

1,5

1,6

1,6

 

1,7

– 1,7

Commissariaat voor de Media (CvdM)

5,1

4,2

4,7

3,8

 

3,7

– 3,7

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

2,8

2,4

2,3

2,6

 

2,6

– 2,6

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

4,0

3,9

3,8

4,0

3,8

3,5

0,3

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

30,3

13,3

15,0

15,0

 

13,0

– 13,0

Koninklijke Bibliotheek (KB)

10,7

15,3

15,3

15,3

 

26,5

– 26,5

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

16,0

31,1

32,3

32,3

 

28,4

– 28,4

Stichting Participatiefonds

3,0

2,8

2,6

2,5

2,3

2,3

0,0

Stichting Vervangingsfonds

3,7

3,6

3,4

3,2

3,0

3,0

0,0

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

0,7

0,6

0,6

0,7

0,5

– 0,5

X Noot
1

De cijfers in bovenstaande tabel zijn niet met elkaar te consolideren aangezien het zowel uitgaven als kosten betreft.

In onderstaande tabel staat de verdeling van de taakstelling op de Apparaatsuitgaven/-kosten uit het Regeerakkoord weergegeven. Deze taakstelling is verdeeld over kerndepartement, agentschappen en ZBO’s.

Tabel 95.3 Apparaatsuitgaven/-kosten invulling taakstelling (bedragen x € 1 miljoen)
 

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling (totaal)

24,0

54,0

67,0

67,0

         

Kerndepartement

6,9

20,0

26,5

26,5

         

Agentschappen

       

DUO

12,1

23,5

27,9

27,9

NA

0,8

1,0

1,0

1,0

Totaal Agentschappen

12,9

24,5

28,9

28,9

         

ZBO’s

       

Cultuurfondsen

0,5

1,1

1,4

1,4

Commissariaat voor de Media

0,2

0,5

0,6

0,6

Nederlandse Publieke Omroep

0,1

0,3

0,4

0,4

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

0,2

0,4

0,5

0,5

Kon.Ned.Academie van Wetenschappen (KNAW)

0,7

1,6

2,0

2,0

Kon.Bibliotheek (KB)

0,6

1,3

1,6

1,6

Ned.organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

1,5

3,5

4,3

4,3

Participatiefonds

0,1

0,3

0,4

0,4

Vervangingsfonds

0,2

0,4

0,5

0,5

Stimuleringsfonds voor de Pers

0,0

0,1

0,1

0,1

Totaal ZBO’s

4,2

9,5

11,6

11,6

         

Nog in te vullen

0,0

0,0

0,0

0,0

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF 2016

Inleiding

De bedrijfsvoering, inclusief het financieel beheer binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De Algemene Rekenkamer had over 2015 geen onvolkomenheden in het beheer onderkend. Dit is een mooi resultaat waar het Ministerie van OCW trots op is.

De inzet van het Ministerie van OCW in 2016 is geweest om dit niveau vast te houden. We zijn hier niet geheel in geslaagd. In paragraaf 2 en 3 gaan we hier nader op in. Het Ministerie van OCW blijft streven naar excellente processen die op een efficiënte en effectieve manier bijdragen aan het financieel beheer en de totstandkoming van het beleid om de doelstellingen van het Ministerie van OCW te realiseren.

De financiële overzichten geven een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering. Wat betreft de financiële rechtmatigheid en getrouwheid kan worden geconstateerd dat zowel de fouten als de onzekerheden gedurende het jaar 2016 binnen de gestelde rapporteringstoleranties zijn gebleven met één uitzondering. De tolerantie ten aanzien van de rechtmatigheid van de uitgaven en ontvangsten van de samenvattende staat van baten-lastendiensten is overschreden. In paragraaf 1, onder rechtmatigheid, is dit nader toegelicht.

Paragraaf 1 – Rechtmatigheid, totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie, financieel en materieelbeheer en overige aspecten bedrijfsvoering

Rechtmatigheid

De verantwoording in het departementale jaarverslag (DJV) is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast.

Rapportage over onrechtmatigheden is verplicht als deze meer bedragen dan de tolerantiegrens. Bij de agentschappen DUO en Nationaal Archief gezamenlijk bedraagt de tolerantiegrens € 15 miljoen. Bij DUO en NA is in 2016 sprake geweest van onrechtmatigheden ter grootte van € 54 miljoen, dit is 14,6 procent, vrijwel geheel veroorzaakt door het volgende. Er zijn rijksbrede afspraken gemaakt over inkoop van producten en diensten via zogenaamde categorieën. De categorieën zijn aan afzonderlijke ministeries toegewezen die daarbij als coördinator rijksbreed optreden. In 2016 is het Ministerie van Economische Zaken niet gelukt de rijksbrede raamovereenkomst inhuur externen tijdig opnieuw af te sluiten. OCW heeft om dit op te vangen, net als andere departementen, nadere overeenkomsten onder de verlopen raamovereenkomst moeten afsluiten of verlengen, met onrechtmatigheid als gevolg. Verder heeft OCW om het op te vangen daarbij, evenals andere departementen, ook gewerkt met het Dynamisch Aankoopsysteem. Deze inhuur (€ 4,5 miljoen) is ook aangemerkt als onrechtmatig bij de departementen. Inmiddels zijn nieuwe raamovereenkomsten ICT Inhuur afgesloten.

Overzicht overschrijdingen rapporteringstoleranties fouten

(bedragen x € 1.000)

Rapporteringstolerantie

Verantwoord bedrag in € (omvangs-basis)

Rapporteringstolerantie voor fouten in €

Bedrag aan fouten in €

Percentage aan fouten t.o.v. verantwoord bedrag

Samenvattende staat baten-lasten-agentschappen

€ 366.672

€ 15.000

€ 53.557

14,6

Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

Financieel- en materieel beheer

Totstandkoming jaarverslag

Het Departementaal Jaarverslag (DJV) van OCW over 2016 is met twee weken vertraging opgeleverd. Op basis van de geldende procedure is uitstel gevraagd aan de Minister van Financiën.

De vertraging in oplevering is in de kern veroorzaakt door drie systeemwijzigingen in de financiële infrastructuur, die door OCW in 2016 zijn doorgevoerd. Dit waren achtereenvolgens:

  • de overgang van de hoofdadministratie van OCW naar het zgn. SAP 3F-systeem (dat door het financieel dienstencentrum van SZW wordt beheerd);

  • de ontvlechting van de instrumenten subsidies en opdrachten uit het bekostigingssysteem van DUO naar 3F; en

  • de vervanging/conversie van dit bekostigingssysteem (Gefis) naar een nieuwe versie (SAP PG).

Laatstgenoemd systeem is via een interface gekoppeld aan het SAP 3F-systeem. Aan de vooravond van de jaarafsluiting is deze voor het eerst in de praktijk beproefd.

De impact van deze wijzigingen op het proces van de jaarafsluiting is groter gebleken, dan eerder werd ingeschat. Door een combinatie van tijdsdruk, systeemtechnische complexiteit en beperkte personele expertise heeft het meer inspanning dan verwacht gekost om allereerst de relevante data over te brengen naar het SAP 3F-systeem en vervolgens de cijfermatige aansluiting te maken tussen de cijfers in het DJV (gebaseerd op de consolidatie in het 3F-systeem) en het bronsysteem dat in heel 2016 voor de bekostiging van het onderwijs is gebruikt (Gefis). Hierdoor was het complex en tijdrovend voor OCW om de voor de controlewerkzaamheden van de ADR benodigde informatie te kunnen leveren en de daaruit voortvloeiende correcties te verwerken in het DJV.

Door middel van een projectmatige interventie zijn, in afstemming met de ADR, de nog noodzakelijke werkzaamheden in het jaarafsluitingsproces versterkt opgepakt en afgerond. Uiteindelijk is het definitieve jaarverslag (met controleverklaring) alsnog eind maart opgeleverd; dat is twee weken later dan de planning in de Rijksbegrotingsvoorschriften, maar nog wel op tijd om tezamen met de jaarverslagen van de andere departementen aan de Algemene Rekenkamer te worden aangeboden. Over deze vertraging en het uitstel van het opleveren van het DJV is tijdens het proces met ambtelijk Financiën, de ADR en de AR gecommuniceerd.

OCW hecht er aan om te benadrukken dat bovengenoemde systeemwijzigingen er niet toe hebben geleid dat de continuïteit en kwaliteit van de financiële processen tijdens het uitvoeringsjaar 2016 zijn verstoord; ook de rechtmatigheid van de uitgaven, ontvangsten en verplichtingen van OCW is niet in het geding (geweest). Vanzelfsprekend is de vertraagde oplevering van het DJV wel aanleiding geweest om een onafhankelijke evaluatie op te starten, teneinde de verschillende (technische en personele) factoren te bezien op mogelijke doorwerking naar de toekomst en daarvoor passende maatregelen te treffen. Borging en ontwikkeling van kennis van systemen en het gebruik daarvan, alsmede de vastlegging van handmatige boekingsgangen zijn daarbij belangrijke aandachtspunten.

IUC-Noord

Ondanks de extra aandacht die in 2016 binnen het IUC-Noord aan de inkooporganisatie is gegeven, is er sprake van knelpunten in de interne beheersing en sturing. Deze knelpunten hebben betrekking op onder meer het tijdig uitvoeren van de analyse van gedane inkopen om mede daarmee de inkoopbehoefte voor de komende jaren te bepalen (spendanalyse), de onderliggende administratie en beheer van de contracten en het contractenregister. Deze punten zijn opgenomen in een verbeterplan en worden in 2017 uitgevoerd. Verder kan IUC-Noord zich als organisatie nog duidelijk verbeteren qua klanttevredenheid en inzet en gebruik van ICT-systemen voor betere klantgerichtheid. Deze verbeterpunten hebben beperkte gevolgen voor de rechtmatigheid van de inkopen, omdat IUC-Noord bij veel aanbestedingen gebruik maakt van reeds afgesloten raamovereenkomsten.

Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Externe inhuur

In het samenvattend auditrapport OCW 2015 stelde de ADR de vraag of de kosten voor de ontwikkeling van automatisering, soft- en hardware bij DUO in de administratie op de juiste wijze geboekt werden. OCW heeft daarop in samenwerking met de Ministeries van Financiën en BZK, in 2016 de rubricering van uitgaven in de administratie bij het agentschap DUO opnieuw beoordeeld. De juiste toepassing van de definitie heeft er toe geleid dat meer uitgaven zijn gerubriceerd als externe inhuur. Voor een verdere toelichting hierop zie bijlage 3.

Paragraaf 2 – Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

Beleid ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik

Externe risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

Het Ministerie van OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend.

Restrisico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico of «restant M&O». Dit is de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen. Aan de volgende geldstromen met een restrisico groter dan € 1 miljoen kleven na inzet van deze instrumenten toch nog risico’s:

1. Gewichtenregeling Primair Onderwijs

Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor personeel en materieel. De bepaling van het leerlingengewicht is gebaseerd op de ouderverklaring over het opleidingsniveau van de ouder(s). Het leerlingengewicht werkt ook door in de uitkering van de impulsgebieden. Met de gewichtenregeling, waaronder de regeling impulsgebieden, is een bedrag gemoeid van € 311,7 miljoen.

Het gewicht kan worden gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaring. Hierdoor neemt het risico van foutieve opgaaf (afwijkend van ingevulde formulieren) door de school af. Omdat het aantal fouten dat scholen de laatste jaren maken bij de – op basis van bedoelde ouderverklaring – gewichttoekenning was toegenomen, heeft een aanvullende controle plaatsgevonden om deze onrechtmatigheid terug te brengen. In een eerste ronde hebben de scholen die gezamenlijk 80 procent van de gewichtenmiddelen krijgen hulp gekregen om de gewichtenadministratie op orde te krijgen en fouten te corrigeren. Dit leverde echter veel gevallen op waarbij de verantwoordingsinformatie niet volledig was en die daardoor een onzekerheid over de rechtmatigheid opleverden. Scholen hebben daarna de gelegenheid gekregen om de ontbrekende informatie aan te vullen en in een vervolgcontrole zijn deze gewichten opnieuw beoordeeld. Het is de verwachting dat na de verwerking van alle controles en de afronding van eventuele bezwaarprocedures de onrechtmatigheid hiermee in de toekomst aanzienlijk afneemt. Het risico op onvolledige administraties is zoveel mogelijk ondervangen door in 2015 een verplicht ouderformulier in te voeren. Hiermee wordt echter niet het risico ondervangen dat ouders een verkeerde opgaaf doen. Het risico blijft bestaan dat scholen een onjuist gewicht toekennen op basis van weliswaar volledig ingevulde, maar niet op waarheid berustende ouderverklaringen. De opleidingsgegevens van ouders zouden slechts getoetst kunnen worden aan documenten (diploma’s etc.) die hun opleidingsniveau bevestigen. Een dergelijke toets mag een school en het Ministerie van OCW niet uitvoeren. Voorts is het in de meeste gevallen niet mogelijk aan te tonen dat iemand wel een opleiding heeft gevolgd. Daarom wordt gezocht naar mogelijkheden om in de toekomst via andere manieren buiten de scholen om de onderwijsachterstandenmiddelen toe te kennen op basis van een andere indicator. Het CBS onderzoekt alternatieven om dit via koppeling van gegevensbestanden te bereiken en is daar positief over. De Tweede Kamer is hierover in januari 2017 nader geïnformeerd.

Het is lastig om in te schatten wat het restrisico is. Daarom wordt het totale bedrag aan gewichtenmiddelen van € 311,7 miljoen als restrisico aangemerkt.

2. Leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond

Scholen met leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. De uitgaven voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond bedragen in 2016 € 18,6 miljoen.

De opgaven van de scholen worden gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd. Voor 2016 is het restrisico bij leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond € 18,6 miljoen.

3. Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen

Voor kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond, en niet afkomstig uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, wordt in de materiële instandhouding een NOAT-bekostiging gegeven voor Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen. De uitgaven voor leerlingen met een dergelijke achtergrond bedragen in 2016 € 4,4 miljoen. De opgave van de school wordt steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaringen. De ouderverklaringen kunnen niet op juistheid worden gecontroleerd. Voor 2016 is het restrisico van de uitgaven aan Nederlands onderwijs aan anderstaligen € 4,4 miljoen.

4. Studiefinanciering uitwonenden

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komen studerenden in aanmerking voor extra beurs wanneer ze uitwonend zijn. Dit geldt alleen voor de mbo-studenten en studenten hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen.

Het levert een studerende financieel voordeel op om zich als uitwonende te laten registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). De extra basisbeurs voor een uitwonende student is circa € 2.200 per jaar. De totale uitgaven bedroegen in 2016 ruim € 400 miljoen (WSF 2000). Dit bedrag is lager dan in 2015 vanwege de invoering van het studievoorschot voor studenten hoger onderwijs. De bijdrage die op grond van de WTOS (regeling TS18+) aan uitwonenden is verstrekt, bedroeg in 2016 € 4,3 miljoen.

In de studiefinanciering wordt nu uitgegaan van het adres in de BRP, maar niet alle studerenden wonen daadwerkelijk op het geregistreerde adres. Daarom worden fysieke controles op het opgegeven woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt. Er zijn in 2016 ruim 2000 controles uitgevoerd op basis van een risicoprofiel. In ongeveer 40 procent van de geselecteerde gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd.

Het bovenstaande betreft studerenden die in Nederland wonen. Bij studerenden in het buitenland wordt anders gecontroleerd. Er wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Er wordt aangenomen dat hij in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een restrisico.

In 2010 is gestart met fysieke controles op het adres in de BRP. Als gevolg van de maatregelen van de afgelopen jaren om misbruik met de uitwonendenbeurs aan te pakken, is dit misbruik substantieel afgenomen. Het restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijving in het BRP en wordt niet aan OCW toegerekend. Er is dus sprake van geïmporteerd risico. Het huidige risico wordt ingeschat op een bedrag tussen € 8 miljoen en € 18 miljoen. Ten opzichte van begin 2011 betekent dit een daling van het risico op misbruik van ongeveer 34 miljoen euro. Ten opzichte van 2015 is het risico verder gedaald als gevolg van de voortzetting van de controles en het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden onder het studievoorschot.

5. Aanvullende beurs

Van ouders wordt verwacht dat zij bijdragen aan de studie van hun kind. Kunnen ze dat niet of onvoldoende, dan kan de studerende een aanvullende beurs krijgen. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Het ouderlijk inkomen kan niet in alle gevallen juist en volledig worden vastgesteld. In 2016 is in totaal circa € 750 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan is circa € 31,3 miljoen aan studenten met ouders in het buitenland verstrekt.

Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. Op grond van artikel 8, eerste lid Awir beheert de Belastingdienst het inkomensgegeven uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken en is ook afhankelijk van deze gegevens. Er zijn circa 12.500 studenten met ouders in het buitenland en in deze gevallen vraagt DUO bewijsstukken van het buitenlands inkomen op. Gegevensuitwisseling met buitenlandse Belastingdiensten komt in beperkte mate tot stand.

DUO vraagt de bewijsstukken op maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO noch door de Belastingdienst, met uitzondering van de voormalige Nederlandse Antillen ad € 6 miljoen, waar dit wel mogelijk is. Hierdoor is er sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van circa € 25,3 miljoen.

6. Terugbetalen studieschulden

Van oud-studenten met een studieschuld is niet altijd een adres bekend, met name wanneer zij in het buitenland verblijven. Bij betalingsachterstanden zijn zij dan niet bereikbaar voor inningsactiviteiten. Daarnaast kunnen oud-studenten dan niet worden geïnformeerd over de draagkrachtregeling en worden zij geconfronteerd met extra invorderingskosten. Aanpalend risico is dat in het buitenland het inkomen van de debiteur en van een eventuele partner (voor zover relevant) niet in alle gevallen juist en volledig kan worden geverifieerd en moet worden volstaan met de klantopgave (incl. bewijsstukken). Gegevensuitwisseling met het buitenland komt immers in beperkte mate tot stand. Ultimo 2016 ontbrak nog van circa 3 procent van de debiteuren een betrouwbaar adres (circa 23.000 van de circa 750.000 debiteuren). Eind 2015 waren dit er nog circa 30.000 (4 procent van het totaal aantal debiteuren).

DUO slaagt er in om steeds meer debiteuren op te sporen en tot betaling aan te zetten (zie ook de Kamerstukken 24 724, nr. 122 en 17 050, nr. 450). Ondanks een nieuwe groep van ruim 10.000 debiteuren per jaar die hun nieuwe adres niet doorgeven, is deze problematiek in 2016 verder teruggedrongen. Door een actievere strategie en extra inspanningen bij debiteuren in het buitenland is ten opzichte van 2012 in 2016 € 30 miljoen extra ontvangen (zie ook Kamerstuk 17 050 nr. 533 brief 16-12-2016 VenJ, Voortgang rijksbrede aanpak fraude). In 2015 was dit nog € 19 miljoen. Extra investeringen in 2016 zijn meer dan rendabel gebleken, en hebben daarmee een duidelijke positieve invloed gehad op deze ontwikkeling.

Grote, lopende ICT-projecten

Het Ministerie van OCW kent ultimo 2016 7 ICT-projecten groter dan € 5 miljoen: Doorontwikkelen BRON, Programma Dienstverlening Instellingen, Lerarenregister voor Krachtig Leraarschap, Studievoorschot in WSF-systemen, Vervangen Gefis, Programma Vernieuwing Studiefinanciering en Digitale Taken Rijksarchieven. Jaarlijks rapporteert het Ministerie van OCW over deze projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard www.rijksictdashboard.nl. Het gaat om informatie over onder andere het doel van het project, de geraamde kosten, de doorlooptijd en de uitgebrachte kwaliteitstoetsen. Minimaal één keer per jaar wordt het dashboard geactualiseerd. Raadpleging van het dashboard maakt het mogelijk in een oogopslag het verloop van kosten en doorlooptijd te zien. Ook maakt een grafiek de ramingen en de feitelijk gemaakte kosten zichtbaar. Verder is aangegeven aan welk beleidsterrein het project bijdraagt.

Voor alle projecten geldt dat door CIO- en privacyfunctionarissen van de betreffende organisatie(onderdelen) wordt geadviseerd over de risico’s voor de privacy en uitvoering. Door de advisering door CIO- en privacyfunctionarissen, maar ook door de inzet van instrumenten als «Gateway», BIT-toetsen en de OCW risicorapportage worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht en zijn deze continu onder de aandacht. Daartoe worden in de projecten zelf ook waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. De Functionarissen gegevensbescherming van het Ministerie van OCW en DUO zien toe op navolging van de wet Bescherming Persoonsgegevens. Verder bestaat er binnen het Ministerie van OCW een procedure voor het opstellen van Privacy Impact Assessments (PIA’s) bij nieuwe wetgeving en grote ICT projecten. Hierdoor is advisering door de CIO aan de voorkant geoptimaliseerd.

Betaalgedrag

In 2016 is het streefcijfer voor tijdig betalen verhoogd van 90 procent naar 95 procent. Het Ministerie van OCW voldoet al jarenlang aan de gestelde norm. Over 2016 is het percentage tijdig betalen bij het Ministerie van OCW uitgekomen op 97 procent.

Audit Committee

Het Audit Committee (AC) heeft in 2016 viermaal vergaderd. Het AC heeft tot taak het adviseren van het departementale management op ten minste de volgende drie onderdelen:

  • Het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering, inclusief de financiële verslaglegging;

  • De regie op het auditbeleid;

  • Het risicomanagementbeleid en de uitkomsten daarvan.

De Secretaris-Generaal is voorzitter en vormt samen met de MT-OCW leden en vier niet-ambtelijke leden het Audit Committee. De directeur FEZ en directeur Auditdienst Rijk nemen als adviseur ook deel aan de vergaderingen. Er is een open stoel voor de Algemene Rekenkamer en FEZ voert het secretariaat.

Vaste agendapunten zijn:

  • Vergadering maart: Departementaal jaarverslag OCW, Samenvattend auditrapport Auditdienst Rijk, Auditplan Auditdienst Rijk;

  • Vergadering mei: Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer, Risicomanagementbeleid, reviewplan OCW;

  • Vergadering oktober: Interim-rapportage Auditdienst Rijk, bevindingen gespreksronde externe leden;

  • Vergadering december: Jaarwerkplan Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag en meerjarenplanning Inspectie van het Onderwijs.

Paragraaf 3 – Belangrijkste ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

OCW borgt de weggewerkte onvolkomenheden

Het Ministerie van OCW heeft de onvolkomenheden die de Algemene Rekenkamer over 2014 had geconstateerd in 2015 weggewerkt. In 2016 hebben we hier nog nader aandacht aan besteed. Het gaat hierbij om de volgende drie onderwerpen:

  • Subsidiebeheer

    Per 1 februari 2016 is de uitvoering van subsidieregelingen onderdeel geworden van de Dienst Uitvoering Subsidies voor Instellingen (DUS-I), een samenwerkingsverband van de ministeries van VWS, SZW en OCW. De overgang is goed verlopen.

    In 2015 had het Ministerie van OCW verbeteringen in het subsidiebeheer doorgevoerd. Het Ministerie van OCW heeft in 2016 het goede nieuwe niveau van 2015 weten vast te houden.

    Verder heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de laatste achterstanden in het vaststellen van subsidies «BRIM 2008» in 2016 volledig weggewerkt.

  • Informatiebeveiliging Dienst Uitvoering Onderwijs en bestuursdepartement

    De informatiebeveiliging bij DUO en het bestuursdepartement is op orde gebleven. Er resteren nog wel enkele aandachtspunten, namelijk sturing op de beschikbaarheid van capaciteit voor de informatiebeveiliging bij het bestuursdepartement en het autorisatiebeheer bij DUO. Deze zijn al voorzien van maatregelen die in 2017 worden uitgevoerd.

  • Inkoopbeheer Nationaal Archief

    Het Nationaal Archief heeft in 2016 het niveau van 2015 vastgehouden. De opzet van de processen voldoet en de processen zijn in 2016 op beheerste wijze verlopen.

Invoering vennootschapsbelastingplicht

In 2016 heeft het Ministerie van OCW zich voorbereid op de eerste aangifte van vennootschapsbelasting over 2016. Hiertoe heeft een OCW-brede inventarisatie van vpb-plichtige activiteiten plaatsgevonden met daarna het opstellen van beginbalansen en berekening van het af te dragen bedrag dat is opgenomen onder de post «niet uit de balans blijkende verplichtingen». Een en ander is in goed overleg met het fiscaal loket van Financiën, de Belastingdienst en de ADR verlopen.

Aansluiting uitvoering financiële administratie bij het Financieel Dienstencentrum

OCW heeft het voornemen om in 2017 aan te sluiten bij het Financieel Diensten Centrum (FDC), en aldaar de administratie van het Ministerie van OCW te laten voeren. Het FDC is een samenwerkingsverband van de Ministeries van SZW, VWS, Financiën en (straks) BZK. Dit betekent een overgang van financieel-administratieve taken en mensen van het Ministerie van OCW naar het FDC. De ADR houdt hierbij een kritische vinger aan de pols, opdat de continuïteit en kwaliteit van de financiële processen ook beheerst blijven.

Continuïteit ICT bij DUO

De maatschappelijke en technische ontwikkelingen op ICT gebied gaan steeds sneller.

Daarnaast heeft OCW ambities als gepersonaliseerd leren, vouchers en nieuwe samenwerkingsverbanden. Deze ontwikkelingen vragen om een ICT systeemlandschap dat up to date is en blijft.

Onderhoud, vervanging en vernieuwing moeten planmatig ingezet worden met de bijbehorende financiën. In 2016 is gekeken of DUO, binnen de middelen waar zij over beschikt, vorm kan geven aan zijn ambities en het up to date houden van zijn systemen. Hoewel met uitzondering van onderhoud geen sprake is van een acuut probleem, is het onontkoombaar om meerjarig nieuw budget te gaan toevoegen voor onderhoud en proactieve vervanging en vernieuwing van het ICT-landschap. In de voorjaarsnotabesluitvorming 2017 wordt deze problematiek in de afweging meegenomen.

Om voor 2017 goed onderhoud te garanderen is in het najaar 2016 besloten om incidenteel € 5 miljoen aan het onderhoudsbudget toe te voegen grotendeels gedekt uit het eigen vermogen van DUO.

C. JAARREKENING

7. DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

Departementale verantwoordingsstaat 2016 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3) = (2) – (1)

Art.

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en

vastgestelde begroting

 

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

                     
 

TOTAAL

38.838.987

36.863.389

1.337.192

40.302.565

38.695.779

1.318.371

1.463.578

1.832.390

– 18.821

                     
 

Beleidsartikelen

38.599.826

36.624.228

1.336.625

40.058.584

38.452.214

1.316.904

1.458.758

1.827.986

– 19.721

01

Primair onderwijs

9.957.395

9.957.395

1.661

10.216.767

10.212.473

32.607

259.372

255.078

30.946

03

Voortgezet onderwijs

7.579.547

7.574.452

4.661

7.942.036

7.951.000

7.936

362.489

376.548

3.275

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4.026.058

4.064.713

3.000

4.478.441

4.118.176

3.338

452.383

53.463

338

06

Hoger beroepsonderwijs

2.848.076

2.823.794

1.213

2.867.843

2.833.160

1.903

19.767

9.366

690

07

Wetenschappelijk onderwijs

4.142.227

4.160.209

16

4.391.850

4.328.205

2.253

249.623

167.996

2.237

08

Internationaal beleid

12.327

13.662

99

11.001

12.281

1

– 1.326

– 1.381

– 98

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

250.915

250.915

6.000

188.280

208.594

12.319

– 62.635

– 42.321

6.319

11

Studiefinanciering

4.953.609

4.953.609

869.711

5.828.062

5.828.062

795.034

874.453

874.453

– 74.677

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

88.307

88.307

3.034

86.708

86.708

2.630

– 1.599

– 1.599

– 404

13

Lesgelden

7.071

7.071

249.135

7.198

7.198

248.477

127

127

– 658

14

Cultuur

2.783.796

757.563

494

2.072.046

795.135

2.421

– 711.750

37.572

1.927

15

Media

1.005.154

1.005.485

197.500

990.792

1.019.469

206.979

– 14.362

13.984

9.479

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

934.735

953.579

101

964.085

1.040.139

722

29.350

86.560

621

25

Emancipatie

10.609

13.474

0

13.475

11.614

284

2.866

– 1.860

284

                     
 

Niet-beleidsartikelen

239.161

239.161

567

243.981

243.565

1.467

4.820

4.404

900

91

Nominaal en onvoorzien

0

0

0

0

0

0

0

0

0

95

Apparaatsuitgaven

239.161

239.161

567

243.981

243.565

1.467

4.820

4.404

900

8. SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN

Samenvattende verantwoordingsstaat 2016 inzake baten-lastenagentschap van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)

(4)

 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatiet-1

Baten-lastenagentschap DUO

       

Totale baten

260.867

321.013

60.146

313.222

Totale lasten

260.867

322.516

61.649

313.024

Saldo van baten en lasten

0

– 1.503

– 1.503

198

         

Totale kapitaalontvangsten

0

0

0

0

Totale kapitaaluitgaven

– 7.315

– 10.203

– 2.888

– 11.987

         

Baten-lastenagentschap NA

       

Totale baten

41.072

45.659

4.587

34.785

Totale lasten

41.072

45.050

3.978

34.726

Saldo van baten en lasten

0

609

609

59

         

Totale kapitaalontvangsten

   

0

 

Totale kapitaaluitgaven

– 360

– 1.791

– 1.431

– 1.913

9. JAARVERANTWOORDING VAN HET BATEN-LASTENAGENTSCHAP DIENST UITVOERING ONDERWIJS (DUO) PER 31 DECEMBER 2016

Inleiding

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter zijn ondergebracht, welke dienstverlening verricht onder meer voor het concern OCW en haar buitendiensten, het CJIB en andere overheidsorganen.

Tabel 1 Staat van baten-lastenagentschap DUO (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Baten

       

Omzet moederdepartement

227.015

275.629

48.614

273.502

Omzet overige departementen

23.107

38.915

15.808

26.730

Omzet derden

10.745

5.851

– 4.894

12.988

Rentebaten

0

0

0

2

Vrijval voorzieningen

0

618

618

0

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

260.867

321.013

60.146

313.222

         

Lasten

       

Apparaatskosten

253.852

313.167

59.315

303.432

 

Personele kosten

144.433

228.767

84.334

155.261

   

Waarvan eigen personeel

119.163

132.625

13.462

121.465

   

Waarvan externe inhuur

18.270

90.782

72.512

24.898

   

Waarvan overige personele kosten

7.000

5.360

– 1.640

8.899

 

Materiele kosten

109.419

84.400

– 25.019

148.171

   

Waarvan apparaat ICT

20.000

20.718

718

20.586

   

Waarvan bijdrage aan SSO’s

12.500

19.620

7.120

12.218

   

Waarvan overige materiële kosten

76.919

44.062

– 32.857

115.367

Rentelasten

15

12

– 3

24

Afschrijvingskosten

7.000

7.672

672

7.768

 

Immaterieel

0

689

689

630

 

Materieel

7.000

6.983

– 17

7.138

Overige lasten

0

1.610

1.610

1.800

 

Dotaties voorzieningen

0

1.610

1.610

1.800

 

Bijzondere lasten

0

 

0

 

Totaal lasten

260.867

322.461

61.594

313.024

Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen

0

– 1.448

– 1.448

198

Agentschapsdeel Vpb lasten

0

55

55

0

Saldo van baten en lasten

0

– 1.503

– 1.503

198

Toelichting:

DUO heeft een negatief resultaat van € 1,5 miljoen gerealiseerd. Dit wordt voor € 1,1 miljoen veroorzaakt door het plegen van het noodzakelijk systeemonderhoud om de reguliere uitvoeringsprocessen te borgen. Afgelopen jaren is o.a. door de toenemende digitalisering het systeemlandschap gegroeid, waarbij in de basisfinanciering onvoldoende rekening is gehouden met de daardoor toegenomen onderhoudskosten. In 2017 zal DUO in overleg met OCW wederom hoognodig onderhoud uitvoeren ten laste van het eigen vermogen. In de aanloop naar de begroting 2018 zal de meerjarige financiering van het onderhoud worden meegenomen. Tot slot is een negatief resultaat van € 0,4 miljoen toe te rekenen aan het SSO-Noord als gevolg van de meerkosten voor categoriemanagement, in het bijzonder betreft het hier om onvoorziene gerechtskosten.

Het negatieve resultaat wordt onttrokken aan het eigen vermogen. Onderstaand wordt dit resultaat nader toegelicht.

Baten

De omzet moederdepartement is € 48,6 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. De stijging heeft grotendeels betrekking op incidentele financiering zijnde geen onderdeel uitmakend van de begroting, voor onder andere de werkzaamheden voor de uitvoering van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (€ 11,8 miljoen), projecten voor instandhouding systemen (onderhoud), compacte rijksdienst trajecten, Programma Dienstverlening Instellingen en Migratie Infrastructuur (o.a. JBoss en Oracle) (€ 7,6 miljoen), uitvoering beleidsopdrachten (incl. doorontwikkeling Basis Registratie Onderwijs Nummer) van € 5,6 miljoen. Daarnaast betreft het Loon- en prijscompensatie 2016 van € 4,8 miljoen, bijstellingen in de (basis)dienstverlening (€ 14,0 miljoen), zoals dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord en uitvoering diverse zogenaamde Overige taken (zoals digitalisering examens FACET). Tegenover deze stijgingen staat een daling van € 3,7 miljoen als gevolg van uitstel clustering Rijksincasso en een verlaging van de huisvestingskosten. De genoemde omzet van € 40,1 miljoen wordt voor € 25,1 miljoen gedekt vanuit middelen welke DUO in eerdere jaren reeds heeft ontvangen maar welke niet volledig zijn aangewend in het betreffende jaar (balansposten). Dit betreft dan (niet uitputtend) posten als Migratie Infrastructuur (€ 2,6 miljoen), Programma Dienstverlening Instellingen (€ 5,0 miljoen), Beleidsportfolio (€ 1,1 miljoen), Vervanging van het geïntegreerd financieel informatiesysteem (Gefis) (€ 1,5 miljoen), Programma Vernieuwing Studiefinanciering (werkkapitaal € 10,2 miljoen). Daarnaast is vanuit de Shared Service Organisatie Noord voor € 8,5 miljoen aan dienstverlening verricht voor het moederdepartement en onder haar vallende diensten.

Omzet overige departementen

Onder de omzet overige departementen vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de inburgeringstaak (€ 18,7 miljoen), het Landelijk Register Kinderopvang (€ 6,2 miljoen) en het programma Directe Financiering Kinderopvang (€ 5,1 miljoen), allen voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de activiteiten voor de examens in het kader van de Wet Financieel Toezicht (Wft) (€ 2,8 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (€ 1,4 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord voor diverse ministeries (€ 3,8 miljoen), detacheringen binnen de Rijksoverheid (€ 0,5 miljoen) en een aantal taken ten behoeve van andere departementen (€ 0,5 miljoen).

De omzet overige departementen stijgt met € 15,9 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. € 5,9 miljoen wordt verklaard door een andere categorisering van de leges Inburgering welke voorheen als omzet derden was gelabeld. De overige € 10,0 miljoen betreft uitbreiding van werkzaamheden ten behoeve van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid i.h.k.v. de Inburgeringstaak en beheer Landelijk Register Kinderopvang € 2,5 miljoen, projectmatige werkzaamheden t.b.v. Bekostiging Kinderopvang € 5,1 miljoen, uitbreiding dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord € 0,8 miljoen ten behoeve van meerdere opdrachtgevers, extra werkzaamheden voor examens Wet Financieel Toezicht (Wft) ten behoeve van het Ministerie van Financiën € 1,5 miljoen en overige bijstellingen optellend tot € 0,1 miljoen.

Omzet derden

De omzet derden betreffen de ontvangen examengelden kandidaten examens Nederlands als tweede taal (NT2) en staatsexamen voortgezet onderwijs (€ 2,3 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 1,4 miljoen), vergoedingen voor detacheringen (€ 0,4 miljoen) inkoop- en housingsactiviteiten binnen de Shared Service Organisatie Noord (€ 0,8 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit OCW beleidsmaatregelen en bedrijfsvoering DUO (€ 1,0 miljoen). De daling ten opzichte van de oorspronkelijke begroting hangt samen met de eerder genoemde herlabeling van de leges Inburgering (€ 5,9 miljoen) waar toegenomen werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 0,5 miljoen), niet begrote opbrengsten detachering (€ 0,4 miljoen), uitbreiding werkzaamheden Shared Service Organisatie Noord (€ 0,2 miljoen) tegenover staan.

Lasten

De realisatie personele kosten is € 84,3 miljoen hoger dan eerder geraamd. Dit wordt veroorzaakt doordat een deel van de projectbezetting en inzet op aanvullende taken OCW en overige opdrachtgevers geen deel uit maakt van de begrote reguliere personeelslasten. Deze lasten worden gedekt door middel van project- en aanvullende financiering (incidenteel). Daarnaast is in samenwerking met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2016 de rubricering van uitgaven in de administratie opnieuw beoordeeld. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de rubricering waardoor kosten, voorheen gerubriceerd als uitbesteed werk (€ 71,3 miljoen), nu onder de definitie van externen vallen.

De realisatie van materiële kosten is € 25,0 miljoen lager dan geraamd door onder meer de bovengenoemde aanpassing van de rubricering van de kosten van uitbesteed werk waar meerkosten tegenover staan als gevolg van de eerder genoemde additionele werkzaamheden op projectenbasis en aanvullende taken OCW. De overschrijding op de automatiseringskosten (€ 0,7 miljoen) is het gevolg van projectmatige meerkosten. Onder de bijdrage SSO’s zijn inbegrepen de huisvestingskosten ad € 19,6 miljoen (2015 € 12,2 miljoen). In 2015 waren deze kosten deels verantwoord onder overige materiële kosten, hetgeen de toename ten opzichte van voorgaand jaar en de oorspronkelijk vastgestelde begroting verklaart. De hogere afschrijvingskosten hangt samen met de eerder genoemde aanvullende taken. Op de totale kosten 2016 is een taakstelling gerealiseerd van € 6,2 miljoen als gevolg van doorgevoerde efficiency- en dereguleringsmaatregelen.

Rentelasten

De rentelasten zijn nagenoeg nihil.

Dotaties voorzieningen

De dotatie van € 1,6 miljoen (2015 € 1,8 miljoen) zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2016 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Deze voorziening is in 2014 gevormd en hangt samen met de opgelegde taakstellingen en de gewenste mobiliteit binnen DUO voor de komende jaren.

Tabel 2 Balans per 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2016

2015

Activa

   

Immateriële vaste activa

1.683

1.563

Materiële vaste activa

19.746

18.138

Grond en gebouwen

   

Installaties en inventarissen

19.746

18.138

Overige materiële vaste activa

   

Vlottende Activa

47.305

55.699

Voorraden en onderhanden projecten

489

0

Debiteuren

4.195

4.617

Overige vorderingen en overlopende activa

11.988

5.567

Liquide middelen

30.633

45.515

Totaal activa

68.734

75.400

       

Passiva

   

Eigen Vermogen

5.093

6.596

Exploitatiereserve

6.596

6.398

Onverdeeld resultaat

– 1.503

198

Voorzieningen

3.276

4.614

Langlopende schulden

0

314

Leningen bij het MvF

0

314

Kortlopende schulden

60.365

63.876

Crediteuren

20.428

18.562

Overige verplichtingen en overlopende passiva

39.937

45.314

Totaal passiva

68.734

75.400

Toelichting:

Activa

Immateriële vaste activa

Onder de immateriële vaste actief zijn de aanwezige software licenties opgenomen. In 2016 is door Begrotingszaken van het Ministerie van Financiën een richtlijn uitgebracht waarin activering van grote projecten wordt voorgeschreven. Conform de richtlijn zullen de nieuwe grote projecten in de toekomst worden geactiveerd.

Materiële vaste activa

De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2016 met € 1,6 miljoen toegenomen als gevolg van investeringen in het rekencentrum en netwerken.

Voorraden en onderhanden projecten

Onder deze post zijn opgenomen de voorraden papier en kantoorartikelen als ook de voorraad patchkabels welke voorgaande jaren waren verantwoord onder de overige vorderingen en overlopende activa.

Debiteuren

De stand debiteuren is met € 0,4 miljoen afgenomen. Onder de debiteuren zijn voor € 1,1 miljoen aan vorderingen op andere ministeries opgenomen: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (dienstverlening Shared Service Organisatie) € 0,2 miljoen, het Ministerie van Financiën voor hosting activiteiten € 0,1 miljoen, het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor diverse werkzaamheden € 0,5 miljoen, Ministerie voor Economische Zaken € 0,1 miljoen, Ministerie van Infrastructuur en Milieu € 0,1 miljoen en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport € 0,1 miljoen.

Overige vorderingen en overlopende activa

Bij de post Overige vorderingen en overlopende activa gaat het om werkzaamheden verricht in 2016 waarvoor nog geen middelen zijn verstrekt door OCW (€ 2,8 miljoen) en om bedragen, voor het merendeel ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2016 voor een geheel jaar vooruit zijn betaald (€ 7,4 miljoen). Onder de post Overige vorderingen en overlopende activa is € 1,8 miljoen aan nog te ontvangen middelen van ander ministeries opgenomen te weten; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (werkzaamheden Inburgering) € 1,5 miljoen en tevens € 0,3 miljoen voor het Ministerie van Financiën in het kader van de werkzaamheden Wet Financieel Toezicht (Wft). De stijging wordt verklaart door een toename van softwarelicenties ten behoeve van het SSO-Noord en de eerder genoemde vorderingen op andere ministeries.

Liquide middelen

De stand liquide middelen is in 2016 met € 14,9 miljoen afgenomen. Dit als gevolg van de negatieve operationele kasstroom van € 4,8 miljoen, de gepleegde investeringen van € 9,8 miljoen en aflossing op lening van € 0,3 miljoen. De daling is met name veroorzaakt door de afname van de schulden positie richting het moederdepartement. Zie ook verklaring bij het kasstroomoverzicht.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen DUO bedraagt na onttrekking van het exploitatieresultaat 2016 € 5,1 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 2% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 15,4 miljoen).

Voorzieningen

De voorzieningen bestaan uit voorzieningen in het kader van personeel (Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) en wachtgelden) € 1,4 miljoen en overige € 1,9 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 2,3 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2016. Aan de voorziening is € 1,6 miljoen gedoteerd aan nieuwe regelingen, met name als gevolg van de eerder genoemde taakstelling en gewenste mobiliteit. Daarnaast heeft een vrijval van € 0,6 miljoen kunnen plaatsvinden voor regelingen welke in 2015 reeds waren voorzien maar waar deelnemers, om verschillende redenen, geen gebruik meer van wensen te maken.

Voorzieningen

(x € 1.000)
 

31-12-2015

Onttrekkingen

Dotaties

Vrijval

31-12-2016

Wachtgeld

1.574

– 386

165

1.353

Overige

3.040

– 1.944

1.445

– 618

1.923

Totaal voorzieningen

4.614

– 2.330

1.610

– 618

3.276

Leningen bij het MvF

DUO heeft in 2016 geen leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Er is € 0,3 miljoen afgelost op bestaande lening die daarmee in zijn geheel is voldaan.

Crediteuren

De crediteuren ultimo 2016 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 0,3 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties.

Overige verplichtingen en overlopende passiva

De balanspost Overige verplichtingen en overlopende passiva van € 38,0 miljoen bevat voor € 27,7 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2016 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is geleverd, worden de ontvangsten geboekt als baten. Het betreft hier doorlopende werkzaamheden welke in 2017 zullen worden uitgevoerd. Hiervan heeft € 9,9 miljoen betrekking op diverse (doorlopende) projectwerkzaamheden waaronder Programma Vernieuwing Studiefinanciering, € 14,8 miljoen op werkzaamheden basisdienstverlening en € 3,0 miljoen op middelen Sociaal Flankerend Beleid en Sociaal Beleid Rijk. Daarnaast is een verplichting van € 0,055 mln. opgenomen voor het agentschapsdeel van de Vpb-last. Het betreft hier afdracht verschuldigd over de resultaten op verkoop waardepapieren, verificatieverzoeken en verhuur computerruimte aan derden. De Dienst Uitvoering Onderwijs valt, als onderdeel van het Ministerie van OCW, onder de Vennootschapsbelasting (Vpb). Het moederdepartement is verantwoordelijk voor de aangifte en DUO heeft in haar jaarrekening het agentschapsdeel van de Vpb-last opgenomen.Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlofrechten ultimo 2016 van het personeel in loondienst (€ 8,1 miljoen) en schulden met afdrachtverplichtingen (€ 0,1 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 1,3 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de investeringsspecifieke financiële bijdragen van de ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 0,8 miljoen waarvan € 0,7 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.

Onder de post Nog te betalen is € 1,3 miljoen vooruit ontvangen middelen van een ander ministerie opgenomen te weten; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (werkzaamheden Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen en het programma Directe Financiering Kinderopvang).

Tabel 3 Kasstroomoverzicht over 2016 (bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2016 + stand depositorekeningen

47.755

45.426

– 2.329

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

 

315.540

315.540

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

 

– 320.244

– 320.244

2.

Totaal operationele kasstroom

7.000

– 4.704

– 11.704

 

Totaal investeringen (–/–)

– 7.000

– 9.889

– 2.889

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

 

53

53

3.

Totaal investeringskasstroom

– 7.000

– 9.836

– 2.836

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

     
 

Eenmalig storting door het moederdepartement (+)

     
 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 315

– 314

1

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

     

4.

Totaal financieringskasstroom

– 315

– 314

1

5.

Rekening courant RHB 31 december 2016 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.

47.440

30.572

– 16.868

Toelichting:

Naast de rekening courant RHB heeft DUO ook liquide middelen die buiten de RHB blijven. Het betreft hier rekeningen ten behoeve van Europass, Regeling Surinaamse Studenten en Examendiensten waarop in totaal een saldo van € 0,06 miljoen staat (op 31 december 2015 was dit € 0,089 miljoen). De mutatie van deze middelen wordt als onderdeel van de operationele kasstroom gepresenteerd.

De negatieve operationele kasstroom (€ 4,7 miljoen) is het saldo ontvangsten moederdepartement (€ 257,3 miljoen), overige departementen (€ 22,1 miljoen), Derden (€ 36,2 miljoen) waar aan uitgaven tegen overstaan aan crediteuren en personeel (€ 320,3 miljoen). De investeringen betreffen voornamelijk investeringen in het rekencentrum.

Doelmatigheid

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs). Deze kengetallen geven inzicht in de ontwikkeling van de doelmatigheid uitgedrukt in financiële en kwaliteitskengetallen. Inmiddels is vanuit Financiën een richtlijn opgesteld aangaande de verantwoording over doelmatigheid. Voor het generieke deel kan DUO zich verantwoorden conform deze richtlijn. Aan het specifieke gedeelte, waarin de uitvoeringskosten per behandelde aanvraag moet worden weergegeven, kan DUO, gelet op de diversiteit in de dienstverlening, niet voldoen.

Tabel 4 Doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2016

Omschrijving

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2013

2014

2015

2016

2016

Generiek Deel

         

Kostprijzen per product (groep)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Tarieven/uur

         

ICT gerelateerd

102

104

104

104

104

Overige uren

73

74

74

74

74

Omzet per produktgroep (pxq)

         

Omzet Bekostiging Instellingen

34

32

38

34

36

Omzet Studiefinaciering

99

98

91

90

86

Omzet Examendiensten

21

19

25

25

23

Omzet Basisregister

29

28

26

25

25

Omzet Informatiediensten

5

5

7

7

6

Totaal omzet basiscontract OCW

187

182

186

182

176

           

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

1.770

1.773

1.783

1.894

1.805

Saldo van baten en lasten (%)

101

100

100

99

100

Kwaliteitsindicatoren

         

Klantcontact digitaal

n.v.t.

6

6

7

6

Klantcontact traditioneel

n.v.t.

7

7

7

7

Toelichting:

Kostprijs per product (groep): Binnen het basiscontract met OCW wordt niet over kostprijzen gerapporteerd. Mutaties op het basiscontract worden gebaseerd op uren maal tarief.

Omzet per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten. De realisatie 2016 ligt € 4,0 miljoen lager dan 2015, enerzijds is € 11,3 miljoen taakstelling ingevuld waar per saldo € 5,4 miljoen uitbreiding van de (basis)dienstverlening, volume effecten en loon- en prijseffecten tegen over staat.

FTE totaal: De bezetting van ARAR is gestegen ten opzichte van 2015. Naast het vorm geven aan de invulling taakstelling waarbij vrijgekomen personeel zoveel mogelijk is ingezet op nieuwe taken heeft er in 2016 een forse instroom van personeel plaatsgevonden als gevolg van het verambtelijken van uitzendkrachten en extern personeel. Dit in lijn met het convenant uitzendkrachten wat DUO met de vakbonden heeft afgesloten naar aanleiding van de Wet werk en zekerheid.

Projecttarief per uur: Het projecttarief is € 104 per uur en onveranderd ten opzichte van 2015.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 74 per uur en onveranderd ten opzichte van 2015.

Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het negatieve saldo van baten en lasten 2016 van € 1,5 miljoen bedraagt 0,5% van de baten.

Indicatoren: Er is per 2014 een nieuwe set van indicatoren afgesproken met het Ministerie van OCW te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel.

Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2016 heeft deze indicator een score van 7 op een schaal van 0 tot 10. Over 2015 bedroeg de score 6 op een schaal van 0 tot 10.

Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2016 heeft deze indicator, gelijk aan 2015, een score van 7 op een schaal van 0 tot 10.

10. JAARVERANTWOORDING VAN HET BATEN-LASTENAGENTSCHAP NATIONAAL ARCHIEF (NA) PER 31 DECEMBER 2016

Algemeen

Onze opdracht is om uitvoering te geven aan de missie van het Nationaal Archief (voortaan NA): het dienen van ieders recht op informatie en geven van inzicht in het verleden van ons land door ons in te zetten voor een sterk archiefbestel en door de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en on site en online te presenteren.

De collectie van het NA bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid.

In 2016 heeft het NA de digitale infrastructuur voor zowel interne- als externe gebruikers, grotendeels afgerond en in gebruik genomen.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchieven, zijnde het NA in Den Haag en de rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. Deze bewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra (RHC’s). Deze centra zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een bijdrage ontvangen.

Deze jaarrekening handelt alleen om de baten en lasten van het NA. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 (Cultuur) van de Rijksbegroting.

Tabel 1 Staat van baten-lastenagentschap NA (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Baten

       

Omzet moederdepartement

39.400

40.548

1.148

42.045

Omzet overige departementen

400

400

0

400

Omzet derden

414

620

206

1.191

Rentebaten

10

0

– 10

5

Mutatie projectgelden

848

3.914

3.066

– 8.870

Vrijval voorzieningen

0

177

177

14

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

41.072

45.659

4.587

34.785

         

Lasten

       

Apparaatskosten

40.167

43.147

2.980

33.227

 

personele kosten

16.500

19.121

2.621

16.556

   

Waarvan eigen personeel

13.200

13.368

168

12.601

   

Waarvan externe inhuur

3.300

4.383

1.083

3.216

   

Waarvan overige personele kosten

0

1.370

1.370

739

 

materiële kosten

23.667

24.026

359

16.671

   

Waarvan apparaat ICT

600

878

278

668

   

Waarvan bijdrage aan SSO’s

300

672

372

672

   

Waarvan overige materiële kosten

22.767

22.476

– 291

15.331

Rentelasten

17

18

1

20

Afschrijvingskosten

888

1.414

526

1.235

 

immaterieel

0

0

0

0

 

materieel

888

1.414

526

1.235

Overige lasten

0

471

471

264

 

dotaties voorzieningen

0

471

471

244

 

bijzondere lasten

0

0

0

0

Totaal lasten

41.072

45.050

3.978

34.726

Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen

0

609

609

59

Agentschapsdeel vpb lasten

0

0

0

0

Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening na belastingen

0

609

609

59

Toelichting:

Baten

De omzet van het moederdepartement over 2016 bedraagt € 40,5 miljoen. In de omzet moederdepartement zijn de tweede geldstroom projecten van totaal € 2,3 miljoen opgenomen. De ontvangen budgetten voor tweede geldstroom projecten in 2016 betreffen hoofdzakelijk de programma’s Archief 2020 en Gemeenschappelijk Cultureel erfgoed.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie is voornamelijk veroorzaakt door mutaties in de projectgelden. De belangrijkste mutaties betreffen de bestedingen van totaal bijna € 5,8 miljoen aan Digitale Taken Rijksarchieven (DTR), Archief 2020, Digitale Werkomgeving Rijksdienst -Archief (DWR-archief), Teruggave Archief Suriname, Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed – Landen (GCE Landen) en Archives Portal Europe network of excellence (Apex) en de terugbetaling van € 3,3 miljoen DTR middelen aan het moederdepartement. Daartegenover staat een toename van de middelen voor het project Masterplan Archiefdepots (€ 1,4 miljoen) vanwege de vertraging in de realisatie van de nieuwe depot op locatie Emmen.

De bijdrage van de Provincie Zuid Holland (€ 400.000) is voor het beheer van de archieven Zuid Holland.

De omzet derden betreft de opbrengst van de dienstverlening en verkoop van producten.

In de vastgestelde begroting werd rekening gehouden met rentebaten vanwege de aanzienlijke post liquide middelen. Door de lage rentestand is de realisatie nihil.

De vrijval van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen betreft drie medewerkers die geen recht meer hebben op een uitkering.

Lasten

De apparaatskosten bedragen € 43,1 miljoen en liggen circa € 3,0 miljoen boven de begroting. Dit is vooral het resultaat van inzet op projecten Archief 2020 en DTR.

De overige personeelskosten van € 0,7 miljoen zijn in de begroting opgenomen onder kosten eigen personeel (€ 13,2 miljoen). De stijging van de kosten van het eigen personeel is het gevolg van de invulling van vacatures die niet werden opengesteld in afwachting van een besluit over structurele financiering voor de digitale taken. De stijging van de overige personele kosten met ruim € 0,6 miljoen wordt vooral veroorzaakt door hogere reiskosten, scholingskosten en mutaties vakantietoeslag en eindejaarsuitkering vanwege de toename van de salarissen.

De materiële kosten zijn licht hoger dan begroot door stijgende bijdrage aan Shared Service Organisatie Noord vanwege de afname van inkoop- en ICT producten.

Er zijn geen afschrijvingen van immateriële vaste activa, omdat in 2013 de immateriële vaste activa volledig zijn afgeboekt.

De afschrijving van de materiële vaste activa bedraagt € 1,4 miljoen en is € 0,5 miljoen hoger dan begroot. De oorzaken van dit verschil zijn de toename van investeringen die samenhangen met het programma DTR (scanners) en het project Masterplan Archiefdepots (archiefstellingen).

In 2016 hebben als gevolg van afspraken over afvloeiingsregelingen dotaties aan de voorziening plaatsgevonden van € 0,2 miljoen en is € 0,2 miljoen vrijgevallen, omdat voormalige medewerkers werk hebben gevonden. Verder zijn onttrekkingen aan de voorziening van € 0,1 miljoen verwerkt onder de personele kosten. Daarnaast zijn er toevoegingen van € 0,2 miljoen aan de voorziening vanwege de kosten voor aansluiting bij FMHaaglanden.

Tabel 2 Balans per 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2016

2015

Activa

   

Immateriële vaste activa

0

0

Materiële vaste activa

6.723

6.705

Grond en gebouwen

569

377

Installaties en inventarissen

6.154

6.328

Overige materiële vaste activa

   

Vlottende Activa

29.116

33.999

Voorraden en onderhanden projecten

0

0

Debiteuren

165

120

Overige vorderingen en overlopende activa

1.299

1.906

Liquide middelen

27.652

31.973

Totaal activa

35.839

40.704

       

Passiva

   

Eigen Vermogen

2.269

1.660

Exploitatiereserve

1.660

1.601

Onverdeeld resultaat

609

59

Voorzieningen

677

464

Langlopende schulden

500

860

Leningen bij het MvF

500

860

Investeringsbijdrage

3.180

3.098

Projectgelden

21.344

29.064

Kortlopende schulden

7.869

5.558

Crediteuren

3.714

2.240

Overige verplichtingen en overlopende activa

4.155

3.318

Totaal passiva

35.839

40.704

Toelichting:

Activa

De balans van het NA vertoont een daling van de totale activa en passiva vanwege onttrekkingen van projectgelden.

De debiteuren en nog te ontvangen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 2a debiteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2016

Balans 2015

Vorderingen op het moederdepartement

37

15

Vorderingen op overige departementen

87

83

Vorderingen op overige debiteuren

41

22

Stand per 31 december

165

120

Tabel 2b Overige vorderingen en overlopende activa (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2016

Balans 2015

Nog te ontvangen van moederdepartement

0

0

Nog te ontvangen op overige departementen

0

0

Nog te ontvangen van overige organisaties

1.299

1.906

Stand per 31 december

1.299

1.906

De liquide middelen zijn per saldo gedaald als gevolg van uitgaven aan vooral projecten.

Passiva

Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2016 € 2,3 miljoen. Hiermee komt het eigen vermogen boven de maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Uiterlijk per eerste suppletoire begrotingswet is het surplus aan eigen vermogen afgeroomd naar de eigenaar. Het verloop van het vermogen ziet er als volgt uit:

Tabel 2c Overzicht vermogensontwikkeling over de jaren 2014–2016 (bedragen x € 1.000)
 

2016

2015

2014

Exploitatiereserve

     

Saldo per 1 januari

1.660

3.508

2.926

Onverdeeld resultaat

609

59

582

Overige directe mutaties

0

– 1.907

773

       

Directe vermogensmutatie

     

Bijdrage door moederdepartement

0

0

0

Overige directe mutaties

0

0

– 773

       

Saldo per 31 december

2.269

1.660

3.508

5% van gemiddelde omzet van 3 jaar

1.835

1.861

1.576

De verdeling van het onverdeeld resultaat over 2016 komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2017.

De voorzieningen zijn per saldo gestegen met € 0,1 miljoen als gevolg van de toename van de reorganisatievoorziening in verband met aansluiting bij SSO FMHaaglanden in 2018. Daartegenover staat een afname van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen en de lopende reorganisatievoorziening. De vrijval van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen betreft drie medewerkers die geen recht meer hebben op een uitkering. Het verloop van de voorzieningen is als volgt weer te geven:

Tabel 2d Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

Wachtgeld

Reorganisatie

Totaal

Stand 1/1/2016

418

46

464

Dotatie

221

250

471

Onttrekking

81

0

81

Vrijval

149

28

177

Stand 31/12/2016

409

268

677

In de post «investeringsbijdrage» staan bedragen waartegenover investeringen staan. De belangrijkste mutaties in de investeringsbijdrage betreffen de dotaties vanwege investeringen in activa voor de projecten DTR en Masterplan Archiefdepots.

De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 2e crediteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2016

Balans 2015

Schulden op het moederdepartement

153

111

Schulden op overige departementen

297

233

Schulden op overige crediteuren

3.264

1.896

Stand per 31 december

3.714

2.240

Tabel 2f Overige verplichtingen en overlopende passiva (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2016

Balans 2015

Nog te betalen aan moederdepartement

14

103

Nog te betalen aan overige departementen

20

520

Nog te betalen aan overige organisaties

4.121

2.695

Stand per 31 december

4.155

3.318

Het kasstroomoverzicht over 2016 ziet er als volgt uit:

Tabel 3 Kasstroomoverzicht over 2016 (bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2016 + depositorekeningen

12.698

31.973

19.275

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

0

38.407

38.407

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

0

– 40.936

– 40.936

2.

Totaal operationele kasstroom

41

– 2.529

– 2.570

 

Totaal investeringen (–/–)

0

– 1.432

1.432

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

0

– 1.432

– 1.432

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

0

0

0

 

Eenmalig storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 360

– 360

0

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

0

0

4.

Totaal financieringskasstroom

– 360

– 360

0

5.

Rekening courant RHB 31 december 2016 + stand depositorekeningen (1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.

12.379

27.652

15.273

Toelichting:

In het kasstroomoverzicht wordt voor de operationele kasstroom een uitsplitsing gemaakt naar ontvangsten en uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op bijdrage van het moederdepartement, andere departementen en projectgelden. De uitgaven betreffen betalingen aan personeel en leveranciers voor de reguliere werkzaamheden, maar ook voor projecten. De projecten veroorzaken incidenteel meer uitgaven. De vastgestelde begroting is niet aangepast, omdat de aanpassing geen consequenties heeft voor de totale operationele kasstroom.

De liquide middelen van het NA zijn in 2016 met circa € 4,3 miljoen afgenomen. De oorzaak van deze afname is dat de operationele kasstroom € 2,3 miljoen lager is dan begroot vanwege de uitgaven op projectgelden en hogere investeringskasstroom door meer investeringen dan in de oorspronkelijke begroting vastgesteld.

De investeringskasstroom betreft met name verbouwingen van het depot in het kader van het project Masterplan Archiefdepots en investeringen in ICT ten behoeve van het programma DTR.

De financieringskasstroom is negatief vanwege de aflossing van leningen bij het Ministerie van Financiën voor investeringen in de publieksruimte van het NA.

Doelmatigheid

Tabel 4 Doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2016

Omschrijving

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2013

2014

2015

2016

2016

Generiek Deel

         
               

Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep

       

de (gem) prijs per km fysiek archief (capaciteit)

15.670

15.670

14.350

zie toelichting

13.350

de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief

   

zie toelichting

zie toelichting

1.311

Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel

         

primaire taken – activiteiten

zie toelichting

51,0

47,92

50,1

47,8

programma’s en projecten 2e en 3e geldstromen

zie toelichting

58,0

47,93

50,0

49,8

Aantal fte

       

formatie op lumpsum en projecten

142,3

141,5

151,5

186,32

151,52

formatie Programma Digitale Taken rijksarchieven

0,5

42,7

45,3

0

46,67

Saldo baten en lasten

7.259

581.642

59.149

609.108

0

Ontwikkeling aantallen bezoekers

         

bezoekers

1.678

20.000

19.430

12.288

20.000

onderwijs

545

5.000

3.310

3.527

7.500

studiezaal – bezoekers

     

12.328

12.000

studiezaal – raadplegingen archiefstukken

     

114.297

105.000

Website GaHetNa

     

1.183.834

1.300.000

Cijfer bezoeker tevredenheid

7

7

7

7

7

Voldoen aan webrichtlijnen Rijk

***

***

***

***

***

Beschikbaarheid – bereikbaarheid organisatie

       

fysieke dienstverlening; geopend:

       

 

informatiecentrum en studiezaal

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

 

tentoonstelling

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

ontvangst schoolgroepen

     

ma

ma

Digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening)

       

 

beschikbaarheid (%)

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

 

helpdesk openingstijden op werkdagen

nvt

nvt

nvt

8:30–17:00

8:30–17:00

Toelichting:

Geen ingevulde indicatoren voor «prijs per km fysiek archief» en «prijs per Terabyte digitaal archief»:

De aanbevelingen uit de agentschapsdoorlichting door het Ministerie van Financiën in 2016 hebben geleid tot het besluit om in 2016 te starten met het uitwerken van een actueel integraal kostprijsmodel. Het kostprijsmodel wat er lag bleek onvoldoende toereikend voor het toerekenen van kosten aan de producten en diensten van het NA. De opzet van het nieuwe kostprijsmodel wordt in februari 2017 afgerond en lopende het jaar geïmplementeerd. Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel wordt het mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken en de benodigde lumpsum te onderbouwen voor uitvoering van de opgedragen taken.

In 2016 komt het uurtarief hoger uit dan de vastgestelde begroot vanwege de cao kostenstijgingen.

Aantal fte:

Met de formele toekenning van extra middelen voor DTR vervalt in 2016 het onderscheid Lumpsum formatie versus (tijdelijke) DTR formatie.

11. SALDIBALANS

Tabel 1 Saldibalans per 31 december 2016 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)

Activa

     

Passiva

   
   

31-12-2016

31-12-2015

     

31-12-2016

31-12-2015

1.

Uitgaven ten laste van de begroting

38.695.770

36.349.734

 

2.

Ontvangsten ten gunste van de begroting

1.318.371

1.301.665

3.

Liquide middelen

327

336

         

4.

Rekening-courant RHB

     

4a.

Rekening courant RHB

37.374.107

35.047.536

5.

Rekening-courant RHB Begrotingsreserve

12.604

11.669

 

5a.

Begrotingsreserves

12.604

11.669

6.

Vorderingen buiten begrotingsverband

736

3.775

 

7.

Schulden buiten begrotingsverband

4.355

4.644

Subtotaal intra-comptabel

38.709.437

36.365.514

 

Subtotaal intra-comptabel

38.709.437

36.365.514

Extra-comptabele posten

             

9.

Openstaande rechten

210.385

205.092

 

9a.

Tegenrekening openstaande rechten

210.385

205.092

10.

Vorderingen

26.540.077

24.728.977

 

10a.

Tegenrekening vorderingen

26.540.077

24.728.977

11a.

Tegenrekening Schulden

     

11.

Schulden

   

12.

Voorschotten

8.453.558

6.944.431

 

12a.

Tegenrekening voorschotten

8.453.558

6.944.431

13a.

Tegenrekening garantieverplichtingen

2.751.812

2.572.585

 

13.

Garantieverplichtingen

2.751.812

2.572.585

14a.

Tegenrekening andere verplichtingen

27.645.196

26.217.528

 

14.

Andere verplichtingen

27.645.196

26.217.528

15.

Deelnemingen

     

15a.

Tegenrekening deelnemingen

   

Subtotaal extra-comptabel

65.601.028

60.668.613

 

Subtotaal extra-comptabel

65.601.028

60.668.613

Overall Totaal

104.310.465

97.034.127

 

Overall Totaal

104.310.465

97.034.127

Toelichting:

1. en 2. Uitgaven/ontvangsten 2016

De uitgaven over 2016 zijn uitgekomen op € 38.695.770.419,50 en de ontvangsten op € 1.318.371.439,77. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 38.695.779.000,00 en de ontvangsten op € 1.318.371.000,00.

Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2016 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

3. Liquide middelen

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift) en de contante gelden aanwezig in de kluis van de kasbeheerders. De samenstelling is als volgt:

Tabel 2 Liquide middelen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2016

Openstaand per 31-12-2015

Bestuursdepartement

– 3

DUO

– 7

Cultuurinstellingen

337

336

Totaal

327

336

4. Rekening-Courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

5. Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve

Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds en de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Tabel 3 Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve (bedragen x € 1.000)

Naam begrotingsreserve

Saldo 1-1-2016

Toevoegingen 2016

Onttrekkingen 2016

Saldo 31-12-2016

Verwijzing naar begrotingsartikel

Museaal aankoopfonds

4.643

12

0

4.655

14

Risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

7.026

1.107

184

7.949

95

Totaal

11.669

1.119

184

12.604

 

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2016 zijn er geen aankopen geweest.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1 procent-punt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25 procent-punt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

6. Vorderingen buiten begrotingsverband

Tabel 4 vorderingen buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2016

Te verrekenen personeel en voormalig personeel

96

Dienst Uitvoering Onderwijs

575

Overig

65

Totaal

736

De post vorderingen buiten begrotingsverband DUO bestaat voor € 0,6 miljoen uit deurwaarderskosten. Het saldo is in 2016 significant lager geworden doordat deze post extra aandacht heeft gekregen en alle oudere posten alsnog zijn verantwoord. De post overig heeft betrekking op de af te dragen BTW.

7. Schulden buiten begrotingsverband

Tabel 5 schulden buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2016

Codart

3.531

Overig

824

Totaal

4.355

De post Codart betreft een door het Waarborgfonds gestort bedrag als zekerheid voor de aan Codarts verstrekte lening. Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU projecten (0,3 miljoen), legaten, fondsen (0,4 miljoen) en overige derden (0,1 miljoen).

9. Openstaande rechten

Tabel 6 Openstaande rechten (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2016

Lesgelden

210.385

Totaal

210.385

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO Groningen.

10. vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2016 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

Tabel 7 Stand debiteuren (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2016

Openstaand per 31-12-2015

01

Primair onderwijs

482

1.213

03

Voortgezet onderwijs

754

244

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

1.338

2.314

06

Hoger beroepsonderwijs

83

55

07

Wetenschappelijk onderwijs

0

972

08

Internationaal beleid

0

0

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

4.931

2.429

11

Studiefinanciering

26.464.927

24.676.648

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

5.968

5.633

13

Lesgelden

0

0

14

Cultuur

58.876

38.449

15

Media

13

0

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

0

0

25

Emancipatie

305

305

95

Bestuursdepartement

2.400

715

Lening Bonaire

0

0

Totaal

26.540.077

24.728.977

De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 worden hieronder nader toegelicht.

De overige openstaande vorderingen (€ 75,2 miljoen) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.

De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 8 Specificatie debiteuren Studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2016

Openstaand per 31-12-2015

Niet-relevante langlopende vorderingen

25.469.801

23.552.356

 

Leningen – hoofdsom

16.854.326

14.933.696

 

Prestatiebeursleningen – hoofdsom

8.615.475

8.618.660

     

Relevante langlopende vorderingen

863.026

988.464

 

Leningen – rente

749.881

810.550

 

Prestatiebeursleningen – rente

75.003

128.357

Overig

38.142

49.557

Relevante kortlopende

132.100

135.828

     

Totaal

26.464.927

24.676.648

Prestatiebeursleningen zijn leningen die in een gift worden omgezet als de debiteur heeft voldaan aan de eerstejaars prestatienorm of een diploma heeft behaald.

Bij de leningen en de prestatiebeursleningen is alleen de hoofdsom niet-relevante. De rente wordt als relevant beschouwd.

De relevante kortlopende vorderingen bestaan voornamelijk uit ten onrechte betaalde studiefinanciering en vorderingen wegens het onterecht bezit van reisrecht.

Tabel 9 Verloop van de vorderingen studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2016

Openstaand per 31-12-2015

Openstaande bedragen per 01-01-2016

24.676.648

22.977.401

Mutatie bruto vorderingen

4.816.798

4.610.680

Omgezet in gift

– 2.061.726

– 1.949.591

Afgelost (ontvangen en verrekend)

– 795.082

– 764.919

Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding

– 171.710

– 196.923

Totaal

26.464.928

24.676.648

De vorderingstand neemt toe doordat vorderingen worden uitbetaald of ingesteld.

De vorderingstand neemt af doordat er wordt afgelost, doordat prestatieleningen worden omgezet in gift, en omdat vorderingen onder voorwaarden mogen of moeten worden afgeboekt.

12. Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2016 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

Tabel 10 Voorschotten naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2016

Openstaand per 31-12-2015

01

Primair onderwijs

2.300.433

1.931.193

03

Voortgezet onderwijs

204.145

228.562

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

1.112.620

999.398

06

Hoger beroepsonderwijs

27.352

17.349

07

Wetenschappelijk onderwijs

60.903

47.217

08

Internationaal beleid

20.003

13.466

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

299.155

430.743

11

Studiefinanciering

1.614.126

818.400

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage enschoolkosten

   

13

Lesgelden

   

14

Cultuur

2.043.725

1.296.005

15

Media

26.537

304.377

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

722.965

812.691

25

Emancipatie

12.888

16.868

95

Bestuursdepartement

278

28.162

Voorschotten buiten begroting

8.428

       

Permanente voorschotten

   

Totaal

8.453.558

6.944.431

Het bedrag aan openstaande voorschotten bij artikel 11 Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoeding van contractkosten aan de OV-bedrijven.

De eindstanden 2015 van de openstaande voorschotten bij de beleidsartikelen 14 en 15 waren anders gepresenteerd. In 2016 is dit aangepast. Het gaat om een verschuiving van € 280,2 miljoen van artikel 15 naar artikel 14. Verder is een bedrag van € 77,3 miljoen in 2015 ten onrechte niet als voorschot opgenomen. Ook dit is in 2016 gecorrigeerd: € 62,5 miljoen bij artikel 9 en € 14,8 miljoen bij artikel 4.

De stand van de voorschotten per 31-12-2016 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

Tabel 11 Voorschotten naar vergoedingsjaar (bedragen x € 1.000)
 

Stand per 01-01-2016

Verstrekt 2016

Afgerekend 2016

Stand per 31-12-2016

2001

       

2002

       

2003

1.340

 

0

1.340

2004

8.336

 

0

8.336

2005

16.158

 

6.000

10.158

2006

54.822

 

11.600

43.222

2007

138.506

 

56.600

81.906

2008

104.493

 

10.445

94.048

2009

144.546

 

22.960

121.586

2010

192.637

 

61.536

131.101

2011

463.523

 

59.655

403.868

2012

641.441

 

123.986

517.455

2013

1.295.895

 

114.875

1.181.020

2014

1.874.204

 

690.467

1.183.737

2015

2.008.530

 

447.154

1.561.376

2016

0

3.114.405

 

3.114.405

Totaal

6.944.431

3.114.405

1.605.278

8.453.558

Van een achterstand in de afrekening van de oude jaargangen voorschotten is geen sprake, omdat deze vooral betrekking hebben op langlopende projecten op de verschillende beleidsterreinen.

13. Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2016 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2015:

Tabel 12 Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2016

Openstaand per 31-12-2015

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen

189.340

202.049

Bouwleningen aan scholen en instellingen vo

0

0

Garanties Cultuur

614.917

559.268

Garantie Vervangingsfonds

23.000

23.000

Garantie Participatiefonds

7.000

7.000

Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid

25.152

25.998

Garanties Wetenschappelijk Onderwijs

275.031

253.305

Garanties Hoger beroepsonderwijs

690.593

620.160

Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

553.197

547.331

Garanties Voortgezet onderwijs

296.219

256.917

Garanties Primair onderwijs

77.363

77.557

Totaal

2.751.812

2.572.585

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 614,9 miljoen. Hiervan is € 307,8 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 257,4 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er een garantie verleend ad € 49,7 miljoen betrekking hebbende op de door het Ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeente verstrekte geldlening aan Cultuurinstellingen en garantstellingen rekening courantlimieten.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 25,2 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

De uitstaande garanties bij Beroepsonderwijs en Volwasseneneductie (€ 553,2 miljoen), het Hoger beroepsonderwijs (€ 690,6 miljoen), het Voortgezet onderwijs (€ 296,2 miljoen) het Wetenschappelijk Onderwijs (€ 275,0) en het Primair Onderwijs (€ 77,4 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen en garantstellingen rekening courantlimieten.

De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 13 Openstaande Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2016

2.572.585

Bij: Aangegane verplichtingen 2016

1.066.260

   

Af: Afgelopen garantie 2016

702.694

Af: Verrichte betalingen 2016

184.339

Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2016

0

Stand 31 december 2016

2.751.812

14. Andere verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 14 Andere verplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2016

26.217.528

Bij: correcties op de beginstand

108

Gecorrigeerde stand 1 januari 2016

26.217.636

   

Bij: aangegaan in 2016

40.123.146

   

Af: Tot betaling gekomen in 2016

38.695.586

Stand 31 december 2016

27.645.196

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2016 is hieronder opgenomen.

Tabel 15 Andere verplichtingen naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)

01

Primair onderwijs

5.734.315

03

Voortgezet onderwijs

7.032.546

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

3.705.276

06

Hoger beroepsonderwijs

2.733.733

07

Wetenschappelijk onderwijs

4.252.486

08

Internationaal beleid

6.423

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

31.604

11

Studiefinanciering

0

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

0

13

Lesgelden

0

14

Cultuur

2.006.600

15

Media

944.204

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1.188.180

25

Emancipatie

9.328

95

Bestuursdepartement

499

Totaal

27.645.196

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Op 13 mei 2013 is het Techniekpact 2020 afgesloten met bestuurders uit het onderwijs en het bedrijfsleven. Onderdeel van het techniekpact is het regionale investeringsfonds mbo. Hiermee is totaal een bedrag beschikbaar van € 100 miljoen voor de jaren 2014 t/m 2017. Van dit bedrag is ultimo 2016 voor de periode 2014 t/m 2016 al een bedrag van € 67,5 miljoen juridisch verplicht, voor het jaar 2017 moet nog een bedrag van € 32,5 miljoen juridisch verplicht worden.

Op 11 juli 2014 is het Bestuursakkoord MBO 2015–2019 afgesloten met bestuurders uit het onderwijs. Dit bestuursakkoord bouwt voort op verschillende akkoorden namelijk het Regeerakkoord «Bruggen Slaan», het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015», het Nationale Onderwijsakkoord, bestuursakkoord Professionalisering mbo (2011) en addendum (2012), Lerarenagenda 2013–2020 en het Nationaal Techniekpact 2020. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de regeling kwaliteitsafspraken. Hiermee is een bedrag van in totaal € 1.298 miljard bestuurlijk verplicht over de periode 2015 t/m 2018. Van dit bedrag is ultimo 2016 voor de jaren 2015 t/m 2017 al een bedrag van € 702 miljoen juridisch verplicht. Het resterende bedrag van € 596 miljoen is in de jaren 2017 en 2018 bestuurlijk verplicht.

Op 17 april 2014 is het Sectorakkoord VO 2014–2017 met de VO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2017 een bedrag van € 339 miljoen beschikbaar, oplopend tot structureel € 369 miljoen in 2018 en volgende jaren. Het grootste deel hiervan was ultimo 2016 nog niet verplicht, en is daarmee niet in de saldibalans opgenomen.

Op 26 november is het Bestuursakkoord PO 2014–2020 met de PO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2017 een bedrag van € 54 miljoen voor het primair onderwijs beschikbaar, oplopend tot structureel € 444 miljoen in 2020. Deze bedragen waren ultimo 2016 nog niet juridisch verplicht, en zijn daarmee niet in de saldibalans opgenomen.

In verband met de per 1 januari 2016 geldende Vennootschapsverplichting voor overheidsondernemingen dient over het jaar 2016 een bedrag van ca. € 55.200 afgedragen te worden door het bestuursdepartement voor activiteiten die worden uitgevoerd bij de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief. Dit bedrag is al wel opgenomen in de betreffende jaarrekeningen van de agentschappen maar nog niet als juridische verplichting vastgelegd in de administratie van het bestuursdepartement.

12. WNT-VERANTWOORDING 2016 – MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstbetrekking vallen echter buiten de reikwijdte van de wet. Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het wettelijk bezoldigings-maximum bedraagt in 2016 € 179.000.

Naast de hieronder vermelde topfunctionarissen zijn er geen overige functionarissen met dienstbetrekking die in 2016 een bezoldiging boven het individuele WNT-maximum hebben ontvangen. Er zijn in 2016 geen ontslaguitkeringen betaald aan overige functionarissen die op grond van de WNT dienen te worden vermeld, of die in eerdere jaren op grond van de WOPT of de WNT vermeld zijn of hadden moeten worden.

Uitkeringen wegens beëindiging dienstverband aan niet-topfunctionarissen voortvloeiend uit contractovername door een mobiliteitsbureau

In artikel 10b van de Beleidsregels WNT 2016 (Staatscourant 2016, nr. 13373) is bepaald dat er geen toezicht of handhaving zal plaatsvinden op de naleving van de publicatieplicht van uitkeringen wegens beëindiging dienstverband aan niet-topfunctionarissen voortvloeiend uit contractovername door een mobiliteitsbureau. In 2016 is namelijk gebleken dat voor deze categorie de volledige uitvoering van de wettelijke bepalingen bij een aantal instellingen op korte termijn niet mogelijk is. Accountants hoeven in dat geval op dit onderdeel van de financiële verslagen ook geen controle uit te voeren (niet op volledigheid en niet op juistheid). Het inventariseren van de contractovernames en de daarmee gemoeide uitkeringen aan niet-topfunctionarissen in 2016 is om die reden achterwege gelaten.

Tabel 1 Bezoldiging van (gewezen) topfunctionarissen

Naam instelling

Naam (gewezen) topfunctionaris

Functie

Datum aanvang dienst-verband

Datum einde dienst-verband

Omvang dienstverband (in fte)

Op externe inhuur-basis (nee; <= 6; > 6 mnd)

Beloning

Onkosten-vergoedingen (belast)

Voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn

Totale bezoldiging in 2016

Persoonlijk WNTmaximum

Motivering (indien overschrijding)

College voor toetsen en examens

P. Hendrikse

Voorzitter

1-1-2016

31-12-2016

0,2

n.v.t.

€ 22.265

€ 463

n.v.t.

€ 22.728

€ 35.800

n.v.t.

College voor toetsen en examens

H.M. Claessen

Lid

1-1-2016

31-12-2016

0,014

n.v.t.

€ 1.137

€ 191

n.v.t.

€ 1.328

€ 2.457

n.v.t.

College voor toetsen en examens

M.C.E. Dam-Mieras

Lid

1-1-2016

30-11-2016

0,011

n.v.t.

€ 911

€ 0

n.v.t.

€ 911

€ 1.798

n.v.t.

College voor toetsen en examens

L.S.J.M. Henkens

Lid

1-1-2016

31-12-2016

0,019

n.v.t.

€ 1.578

€ 7

n.v.t.

€ 1.585

€ 3.437

n.v.t.

College voor toetsen en examens

W.A.M. Kok

Lid

1-1-2016

30-11-2016

0,019

n.v.t.

€ 1.581

€ 69

n.v.t.

€ 1.650

€ 3.145

n.v.t.

College voor toetsen en examens

Y. Moerman-v. Heel

Lid

1-1-2016

30-11-2016

0,022

n.v.t.

€ 1.801

€ 142

n.v.t.

€ 1.943

€ 3.596

n.v.t.

College voor toetsen en examens

J.G. Uijterwijk

Lid

1-1-2016

31-12-2016

0,019

n.v.t.

€ 1.584

€ 284

n.v.t.

€ 1.868

€ 3.437

n.v.t.

College voor toetsen en examens

G.P. Oud

Lid

1-1-2016

31-12-2016

0,019

n.v.t.

€ 1.581

€ 197

n.v.t.

€ 1.778

€ 3.437

n.v.t.

College voor toetsen en examens

A. Broek

Plv. lid

1-1-2016

31-12-2016

0,003

n.v.t.

€ 224

€ 57

n.v.t.

€ 281

€ 490

n.v.t.

College voor toetsen en examens

M.J.A.M. v. Gils

Plv. lid > lid 1/12/16

1-1-2016

31-12-2016

0,003

n.v.t.

€ 224

€ 0

n.v.t.

€ 224

€ 490

n.v.t.

College voor toetsen en examens

I.R. Kist

Plv. lid

1-1-2016

31-12-2016

0,005

n.v.t.

€ 444

€ 0

n.v.t.

€ 444

€ 983

n.v.t.

College voor toetsen en examens

L.F.P. Niessen

Plv. lid

1-1-2016

31-12-2016

0,008

n.v.t.

€ 668

€ 131

n.v.t.

€ 799

€ 1.473

n.v.t.

College voor toetsen en examens

J.G.J. Rinkes

Plv. lid > lid 1/12/16

1-1-2016

31-12-2016

0,008

n.v.t.

€ 677

€ 196

n.v.t.

€ 873

€ 1.473

n.v.t.

College voor toetsen en examens

F.H.M. v. Rooij

Plv. lid

1-1-2016

31-12-2016

0,003

n.v.t.

€ 224

€ 23

n.v.t.

€ 247

€ 490

n.v.t.

College voor toetsen en examens

G.J. Zomer

Plv. lid

1-1-2016

31-12-2016

0,005

n.v.t.

€ 449

€ 0

n.v.t.

€ 449

€ 983

n.v.t.

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1. ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN EN RECHTSPERSONEN MET EENW ETTELIJKE TAAK (ZBO’s/RWT’s)

Tabel 1 Overzicht Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen (vallend onder Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (bedragen x € 1 miljoen)

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie1

Artikel

Programma ZBO/RWT

Apparaat ZBO/RWT

Financiering realisatiecijfers

Verwijzing naar website ZBO/ RWT

Verwijzing (URL-link) naar toezichtvisies/-arrangementen

Het bestuur en/of accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is

             

begroting

premies

tarieven

 

OCW visie: toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht2

ZBO’s

                       

Stichting Fonds Podiumkunsten

 

X

 

14

40,53

4,43

X

   

Stichting Fonds Podiumkunsten

 

Stichting Fonds voor cultuurparticipatie

 

X

 

14

10,43

1,93

X

   

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

 

Stichting Nederlands Filmfonds

 

X

 

14

46,33

3,13

X

   

Stichting Nederlands Filmfonds

 

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

 

X

 

14

10,03

1,63

X

   

Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

 

Stichting Mondriaan Fonds

 

X

 

14

23,83

2,23

X

   

Stichting Mondriaanfonds

 

Stichting Nederlands Letteren Fonds

 

X

 

14

8,13

2,03

X

   

Stichting Nederlands Letterenfonds

 

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

 

X

 

15

15,63

1,63

X

   

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

 

Commissariaat voor de Media

 

X

 

15

 

3,83

X

   

Commissariaat voor de Media

 

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

 

X

 

6

 

3,83

X

   

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie

 

Koninklijke Bibliotheek (KB)

 

X

 

16

57,73

32,03

X

   

Koninklijke Bibliotheek

 

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

 

X

 

6, 16

734,23

33,03

X

   

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

 

Stichting Participatiefonds

 

X

 

1

 

2,3

X

216,63

 

Stichting Participatiefonds (PF)

 

Stichting Vervangingsfonds

 

X

 

1

 

3,0

X

215,33

 

Stichting Vervangingsfonds (VF)

 

3

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

 

X

 

15

1,73

0,53

X

   

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

 

College voor Toetsen en Examens

 

X

 

3

11,7

 

X

   

College voor Toetsen en Examens

 

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

 

X4

 

15

83,03

1,93

X

   

Nederlandse Publieke Omroep

 

Stichting Regionale Publieke Omroep5

 

X4

 

15

 

0,5

x

   

Stichting Regionale Publieke Omroep

   

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

 

X4

 

16

75,93

13,03

X

   

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

 

Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs en bedrijfsleven (SBB)

 

X

 

4

20,83

 

X

   

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

 

                         

RWT’s

                       

Landelijk Omroepbestel

X

   

15

697,03

 

X

       

Regionale Omroepen

X

   

15

155,33

 

X

         

Rijksmusea

X

   

14

142,83

 

X

       

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

X

   

1

9.703,13

 

X

       

6

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

X

   

3

7.800,53

 

X

       

6

Regionale Opleidingscentra (Roc’s) en vakinstellingen

X

   

4

3.268,73

 

X

       

6

Instellingsbesturen hogescholen

X

   

6

2.773,83

 

X

       

6

Instellingsbesturen universiteiten

X

   

7

3.644,83

 

X

       

6

Academische Ziekenhuizen

X

   

7

653,43

 

X

       

Cito

X

   

3

38,23

 

X

   

Stichting Cito

 

SLO

X

   

3

14,23

 

X

   

Stichting SLO

 

X Noot
1

Ter bevordering van de leesbaarheid van de tabel is in de kolom met verwijzing naar de website van de ZBO/RWT de beschrijving van de functie niet in de tabel opgenomen. Deze zijn conform voorgaande jaren vermeld in de toelichting op de in de tabel opgenomen ZBO’s en RWT’s.

X Noot
2

Kamerstuk 30 183, nr. 11. Er is voor alle instellingen één toezichtvisie.

X Noot
3

Realisatiecijfers 2015, realisatiecijfers 2016 zijn nog niet beschikbaar

X Noot
4

Kaderwet niet van toepassing

X Noot
5

De Stichting Regionale Publieke Omroep is opgericht in 2016. Ze leggen pas in 2017 voor het eerst verantwoording af over het gevoerde beleid. In de verantwoording 2016 beschikken we dus nog niet over een verklaring van het bestuur over het op orde zijn van de rechtmatigheid.

X Noot
6

In «De Financiële staat van het onderwijs» die de Onderwijsinspectie jaarlijks publiceert wordt ingegaan op de accountantsverklaringen over de rechtmatigheid bij de instellingen. In het rapport van 16 december 2016 worden de bevindingen over de jaarrekeningen 2014 als volgt samengevat: De kwaliteit van de accountantsonderzoeken is de laatste jaren verbeterd maar de toevoeging van het toezicht op de WNT in 2014 heeft toch geleid tot een toename van niet-toereikende controles. Het aantal jaarrekeningen met een niet-goedkeurende controleverklaring of uitzonderingsrapportage is in het funderend onderwijs opgelopen. Meest voorkomende oorzaken hiervoor zijn niet-naleving van Europese aanbestedingsregels en het niet juist naleven van de regeling beleggen en belenen.

Toelichting op de in de tabel opgenoemde RWT’s en ZBO’s:

Algemeen

OCW hanteert het volgende model om zicht te houden op de instellingen rond het kerndepartement en de bestuurlijke relaties die daarmee worden onderhouden.

De schillen representeren de bestuurlijke verhouding tot de bestuurskern: hoe dichter bij de bestuurskern hoe groter de politieke verantwoordelijkheid, hoe nauwer de sturingsrelaties en hoe beter verantwoording moet worden afgelegd over de financieringsstromen. De volgorde van presentatie van ZBO’s en RWT’s in de tabel is aangepast op dit model. Om het onderscheidend vermogen van de tabel, het schillenmodel en de daaraan gerelateerde sturing en verantwoording te behouden zijn de organisaties die al als zbo’s zijn aangemerkt omdat zij taken uitvoeren die gepaard gaan met de uitoefening van openbaar gezag niet tevens als RWT aangemerkt omdat zij ook nog andere wettelijke taken uitvoeren.

Hieronder volgt de toelichting op de functie van de zbo’s.

ZBO’s:

Cultuurfondsen

In 2016 zijn bijdragen verstrekt aan de volgende fondsen:

Stichting Fonds Podiumkunsten

Het fonds ondersteunt alle vormen van professionele podiumkunsten in Nederland: muziek, theater, muziektheater en dans. Het stimuleren van innovatie in de keten van scheppen, productie, distributie en afname is een speciale taak van het fonds.

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

Het fonds stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats op het gebied van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur.

Stichting Nederlands Filmfonds

Het fonds stimuleert de filmproductie in Nederland, met de nadruk op kwaliteit en diversiteit en bevordert een goed klimaat voor de Nederlandse filmcultuur.

Stichting Mondriaanfonds

Het fonds bevordert bijzondere en vernieuwende projecten en activiteiten van beeldend kunstenaars, bemiddelaars en instellingen die van belang zijn voor de beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland. Het doel is hiermee de betekenisvolle ontwikkeling en zichtbaarheid van beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland te stimuleren daar waar de markt dit niet of nog niet mogelijk maakt.

Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

Het fonds voert verschillende subsidieregelingen uit die zijn gericht op kennisontwikkeling en kennisuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur, vormgeving en e-culture.

Stichting Nederlands Letterenfonds

Het fonds bevordert de kwaliteit, diversiteit, productie en de vertaling van de Nederlandse- en Friestalige literatuur. Ook verzorgt het Letterenfonds de promotie en zichtbaarheid van de Nederlandse en Friese literatuur in het buitenland.

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

Het Mediafonds bevordert de ontwikkeling en productie van culturele dramaproducties, documentaires, kunst- en kinderprogramma’s en cultuurprojecten van de publieke landelijke en regionale omroep.

Commissariaat voor de Media (CvdM)

Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels. Het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

De NVAO borgt de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van de opleidingen, verleent accreditatie, toetst nieuwe opleidingen en de instellingstoets kwaliteitszorg. Daarnaast levert de NVAO een bijdrage aan het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn en bevordert zij de internationale samenwerking om tot afstemming en samenhang binnen de Europese hoger onderwijsruimte te komen.

Koninklijke Bibliotheek (KB)

De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatie-structuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

De NWO heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.

Stichting Participatiefonds (PF)

Het PF is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF betaalt de uitkeringskosten van ontslagen personeel. Daarnaast ondersteunt het PF schoolbesturen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.

Stichting Vervangingsfonds (VF)

Het VF betaalt de kosten voor vervangers die schoolbesturen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en heeft als taak het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het fonds heeft ten doel het handhaven en bevorderen van de pluriformiteit van de pers, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming.

College voor Toetsen en Examens (CvTE)

Het College is verantwoordelijk voor de centrale examens en staatsexamens in het voortgezet onderwijs, de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

De NPO is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de landelijke publieke omroep.

Stichting Regionale Publiek Omroep (Stg. RPO)

De Stg. RPO is vanaf 31 mei 2016 het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de regionale publieke omroep.

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

De KNAW bevordert als forum, geweten en stem van de wetenschap de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en zet zich in voor een optimale bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving.

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

SBB ontwikkelt kwalificaties voor het middelbaar beroepsonderwijs, werven leerbedrijven en bewaken de kwaliteit van deze leerbedrijven.

RWT’s:

Landelijk Omroepbestel

Het betreft middelen die aan de landelijke publieke omroepen beschikbaar zijn gesteld.

Regionale Omroepen

Het betreft middelen die aan de regionale publieke omroepen beschikbaar zijn gesteld.

Rijksmusea

Het betreft 16 musea die vallen onder de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten.

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

Het betreft 1.117 bevoegde gezagsorganen van 7.168 instellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

Het betreft 350 bevoegde gezagsorganen van 645 onderwijsinstellingen. Binnen deze aantallen zitten ook gemeentelijke bevoegde gezagen/onderwijsinstellingen die eigenlijk niet aan te merken zijn als RWT.

Regionale Opleidingscentra (roc’s) en vakinstellingen

Het betreft ruim 50 roc’s en vakinstellingen.

Instellingsbesturen hogescholen

Het betreft middelen die rechtstreeks aan 35 bekostigde hogescholen beschikbaar zijn gesteld.

Instellingsbesturen universiteiten

Het betreft middelen die rechtstreeks aan 18 bekostigde universiteiten beschikbaar worden gesteld.

Academische Ziekenhuizen

Het betreft middelen voor de 8 ziekenhuizen die verbonden zijn aan een universiteit ten behoeve van de opleiding van artsen en ten behoeve van onderzoek.

Stichting Cito

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO.

Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling heeft tot taak:

  • het ontwikkelen van de centrale eindtoets in het primair onderwijs;

  • het ontwikkelen van de diagnostische tussentijdse toets en de rekentoets in het voortgezet onderwijs;

  • het ontwikkelen van de centrale examens/ en rekentoetsen in het voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs.

Stichting SLO

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO.

Stichting leerplanontwikkeling heeft tot taak het ontwikkelen en onderhouden van landelijke leerplankaders en het ondersteunen en adviseren van Onze Minister met betrekking tot leerplanontwikkeling.

Tabel 2 Overzicht Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen (vallend onder andere ministeries) (bedragen x € 1 miljoen)

Naam organisatie

Ministerie

RWT

ZBO

Artikel

Programma ZBO/RWT

Apparaat ZBO/RWT

Financiering realisatiecijfers

Verwijzing

(URL-link)

naar toezichtvisies/

– arrangementen

Het bestuur

en/of accountant

verklaart dat de

rechtmatigheid

op orde is

             

begroting

premies

tarieven

   

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)

SZW

 

X

1

 

1,4

     

1

X Noot
1

De Inspectie SZW is op 1 januari 2012 van start gegaan. De toezichtvisie is op 4 maart 2009 aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt.

Toelichting op de in de tabel opgenoemde ZBO:

Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)

Het UWV voert de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten uit voor OCW.

BIJLAGE 2. AFGEROND EVALUATIE EN OVERIG ONDERZOEK

Artikel 1 (Primair onderwijs)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 1

2015

   

Doelmatigheid en focus op onderwijs 1

2015

   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Effectonderzoek OAB en excellentie (Onderwijsbewijs)

2016

   

Effectief taalonderwijs (NRO)

2016

   

Effectief rekenonderwijs (NRO)

2016

   

Evaluatie Actieplan Kiezen voor Techniek

2016

   

Competenties van leerkrachten ivm Passend onderwijs (NRO)

2015

   

Samenstelling van de klas en cognitieve en sociaal–emotionele uitkomsten

2015

   

Evaluatie Passend Onderwijs (NRO)

2015

   

Evaluatie 5-gelijkeschooldagen

2014

   

Evaluatie flexibilisering onderwijstijden

2014

   

Indeling schooltijden

2014

   

Evaluatie Wet OKE (NRO)

2014

   

Experimenten excellentie (O’wijsbewijs)

2014

   

Experimenten VVE (O’wijsbewijs)

2014

   

Trends prestaties en schoolloopbanen doelgroepen OAB (NWO-BOPO)

2014

   

Passend onderwijs: stelseleffecten (NWO-BOPO)

2013

   

Passend onderwijs: schooleffecten (NWO-BOPO)

2013

   

Professionaliteit en kwaliteit scholen (NWO-BOPO)

2013

   

Evaluatie OAB (NWO-BOPO)

2013

   

Evaluatie Klachtenregeling (Panteia)

2013

   

Doelgroepen OAB (ITS/KI)

2012

   

Passend Onderwijs (Cool-speciaal-cohort)

2012

   

Pilot 15% onderwijs voor vreemde taal (RUG/UU)

2012

   

Pilots segregatie

2012

   

Retentieonderzoek schakelklassen (ITS)

2012

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

IBO Schatkistbankieren 2

2016

   

Quick scan leerlingendaling

2016

   

Bestuurlijke constructen in het funderend onderwijs

2016

   

Onderzoek Regeldruk

2016

   

Onderzoek leermiddelenmarkt PO

2016

   

Onderzoek voor de schoolkeuzebrief onder ouders van groep 7 en 8 leerlingen

2016

   

OESO stelselreview

2016

   

Vraag naar en aanbod van post-initiële (PO) opleidingen leerkrachten

2015

   

Ontwikkeling naar excellente scholen (NRO)

2015

   

Opbrengstgericht werken basisscholen (NRO)

2015

   

Opbrengstgericht besturen (NRO)

2015

   

Professionalisering passend onderwijs (NRO)

2015

   

Selectie en indicering doelgroep VVE (NRO)

2015

   

Verkenning gedifferentieerd onderwijsbeleid (NRO)

2015

   

Voortgang code Goed Bestuur (NRO)

2015

   

Analyse leerlingprestaties (NRO)

2014

   

Kwaliteit kleine scholen (NRO)

2014

   

Monitor ouderbetrokkenheid

2014

   

Onderwijspositie autochtone achterstandsleerlingen

2014

   

Monitor Bestuursafspraken G37 (Inspectie van het Onderwijs)

2014

   

Naar succesvolle implementatie digitale adaptieve centrale eindtoets PO

2014

   

Coöperatie van kleine scholen

2014

   

Positie van de doventolk in het onderwijsdomein

2014

   

Verbetermogelijkheden onderwijs in JJI’s en GJI’s

2014

   

Diabetes en primair onderwijs

2014

   

Leerlingverzuim in beeld

2014

   

Monitor voorbereiding passend onderwijs; meting 1

2014

   

Monitor voorberieding passend onderwijs; meting 2

2014

   

Leerlingenvervoer in Nederland

2014

   

Evaluatie pilots toegevoegde waarde (GION/UTwente)*

2014

   

Excellente leerlingen (SLO/ECN/UTwente)

2014

   

Review kwaliteit kleine scholen (NWO)

2014

   

Autochtone achterstandsleerlingen (NWO)

2014

   

Vooronderzoek Tweetalig PO (RUU/RUG)

2014

   

Monitor ouderbetrokkenheid (Ecorys)

2014

   

Monitor experiment Flexibilisering onderwijstijd (Regioplan) tussenrapportage 2012)

2014

   

Functioneren schoolbesturen (NWO-BOPO)

2013

   

Monitor «Goed worden door goed te blijven»(PO-Raad)

2013

   

Monitor Flexibilisering onderwijstijden (Regioplan)

2013

   

Draagvlakmeting Actieplan PO/Bestuursakkoord PO/Prestatiebox PO (Kohnstamm Instituut/CED Groep)

2013

   

Monitor Sociale Veiligheid (ITS/Regioplan)

2013

   

Schoolbezoeken groepsgrootte (Regioplan)

2013

   

Monitor kwaliteit onderwijshuisvesting PO en VO (Oberon)

2013

   

Evaluatie Regeling energiezuinigheid en binnenklimaat PO en VO (Panteia)

2013

   

Gemeentelijke apparaatskosten buitenonderhoud en aanpassingen scholen PO (Regioplan)

2013

   

Nulmeting bewegingsonderwijs PO (Mullier Instituut)

2013

   

Gewichtenregeling en effectieve interventies OAB (Sardes/CED Groep)

2013

   

Evaluatie impulsgebieden (intern onderzoek)

2012

   

Evaluatie Onderwijsnummer (Regioplan)

2012

   

Evaluatie WMS (Research voor beleid)

2012

   

Functioneren schoolbesturen (NWO-BOPO)

2012

   

Lokale Educatieve Agenda (NWO-BOPO)

2012

   

Monitor Leergang bewegingsonderwijs (Mulier Instituut)

2012

   

Monitor Ouderbetrokkenheid (Ecorys)

2012

   

Monitor Sociale Veiligheid (ITS/Regioplan)

2012

   

Monitor Reboundvoorziening (NJi)

2012

   

Monitoring Regeling excellentie (SLO)

2012

   

Onderwijsinspanningen referentieniveaus in PO, VO en MBO (Regioplan)

2012

   

Prestaties taal en rekenen basisonderwijs (Cito)

2012

   

Rol gemeenten en schoolbesturen in VVE (NO-BOPO)

2012

   

Onderwijsinspanningen taal en rekenen

2012

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

Dit IBO heeft ook betrekking op artikel 3, 4, 6, 7 en 14.

Artikel 3 (Voortgezet onderwijs)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 1

2015

   

Doelmatigheid en focus op onderwijs 1

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie 2e fase HAVO/VWO

2012

   

Vreemde talensurvey EU

2012

   

Monitor bestuursakkoord

2012

   

Evaluatie experimenten VM2

2013

   

Evaluatie wet voorzieningenplanning

2013

   

Evaluatie energiebesparing investering schoolgebouwen

2013

   

Evaluatie regeling energiezuinigheid/binnenmilieu PO en VO

2013

   

Maatwerktrajecten VMBO

2014

   

Evaluatie toezicht leerplichtwet

2014

   

Evaluatie Regeling Vaststelling schoolvakanties

2015

   

Monitor leerwerktrajecten en asssistentopleidingen

2016

   

Evaluatie wet gratis schoolboeken

2016

   

De praktijk van de eerste en tweede correctie CSE

2016

   

Voortgangsrapportage regelluwe scholen

2016

   

Monitor Techniekpact

2016

   

Evaluatie kiezen voor techniek

2016

   

Monitor diagnostische tussentijdse toets

2016

   

Onderzoek groepsgrootte in het VO

2016

   

Voortgang sectorakkoord

2016

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Meer ruimte voor nieuwe scholen

2015

3.

Overig onderzoek

 
   

Evaluatie en assessment in Nederland

2012

   

Extra vakken vmbo 2011–2012

2012

   

Doorstroomrelevantie van tien vakken in het vmbo

2012

   

Succesvol onderwijs aanpakken jongens

2012

   

Praktijkonderzoek Jongens aan de slag

2012

   

Internationaal vergelijkende analyse Tweede Fase VO

2012

   

Excellente leerlingen en schoolloopbanen

2012

   

Monitor ouderbetrokkenheid

2012

   

LAKS monitor tevredenheid scholieren

2012

   

Eerste doorstroomatlas VMBO

2012

   

Analyse verklarende factoren zwakke en sterke scholen

2012

   

Vermindering Profielen

2012

   

Leerlingvolgsystemen in VO

2012

   

Onderwijsinspanningen taal en rekenen

2012

   

Verkenning modulaire opbouw curriculum

2013

   

Functioneren leerplichtambtenaren

2013

   

Ouderbetrokkenheid bij onderwijs kinderen PO VO MBO

2013

   

PISA 2012 internationaal onderzoek wiskunde, science, lezen

2013

   

Schoolkostenmonitor 2012–2013

2013

   

Ruimte in curriculum bovenbouw HAVO en VWO

2013

   

Laks monitor scholieren

2013

   

Pilot tussentijdse toets Limburgse scholen

2013

   

Laks monitor scholieren

2014

   

ICT Literacy internationale vergelijking

2014

   

Pilot tussentijdse toets Limburg

2014

   

Verklaring betere examenresultaten

2014

   

Opbrengstgericht werken in VO

2014

   

Monitor ouderbetrokkenheid

2014

   

Criteria en duur LWOO en PrO, licenties voor LWOO

2014

   

Laks monitor scholieren

2015

   

Rapport monitor pilot diagnostische tussentijdse toets, pilotjaar 1

2015

   

Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015

2015

   

PISA 2015

2016

   

OESO stelsel review

2016

   

Digitale doorstroom atlas

Reguliere update

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijkherkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op hetonderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

Artikel 4 (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 1

2015

   

Doelmatigheid en focus op onderwijs 1

2015

   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Leren & Werken

2011

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Analyse effectrapportage RMC

2014

   

Regionale aanpak voortijdig schoolverlaten. Analyse RMC-effectrapportages 2012–2013

2014

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013

2014

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2012–2013

2014

   

Job-monitor (2-jaarlijks)

2014

   

Rekenniveaus op het mbo

2014

   

Laaggeletterdheid in kaart

2014

   

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA) Div. technische en methodische studies t.b.v.

2014

   

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 (2015)

 
   

Regionale arbeidsmarktprognoses 2013–2018, methodiek en resultaten

 
   

Analyse effectrapportage RMC 2011–2012

2013

   

Evaluatie 20plusvoorziening

2012

   

Analyse effectrapportage RMC

2011

   

Ex ante evaluatie entry levels alfabetisering Rapportage 2012–2013 invoering centrale toetsing en examinering referentieniveaus nederlandse taal en rekenen

2011

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Ex-ante beleidsevaluatie certificaten MBO

2016

   

Analyse Effectrapportage RMC

2016

3.

Overig onderzoek

 
   

De Netwerkschool Onderzoek naar werkzame bestanddelen voor vernieuwing van het middelbaar beroepsonderwijs

2015

   

De arbeids-markt naar opleiding en beroep tot 2020

2015

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2014

2015

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo n mbo 2014–2015

2015

   

Evaluatie laaggeletterdheid 2012–2015

2015

   

Ontwikkeling/ monitoring toetsen taal en rekenen

2015

   

vsv evaluatieonderzoek (pantheia)

2015

   

School-Ex 2.0: De implementatie van ombuiggesprekken

2015

   

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018: ROA 2013-11

2013

   

Schoolkostenmonitor 2012–2013

2013

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012 ROA 2013-7

2013

   

Plus technisch methodologische studies

2013

   

Doelmatigheid mbo in de regio

 
   

Responsanalyse schoolverlatersonderzoeken

 
   

Arbeidsbarometer leraren BVE ITS: Arbeidsmarktbarometer 2012–2013

2013

   

Kernvaardigheden in Nederland: Rapportage van de Adult Literacy and Life Skills Survey

2013

   

Ontwikkeling/monitoring toetsen taal en rekenen CITO bijlage 3 in Kamerbrief 19-12-2012 over voortgang implementatie referentiekader taal en rekenen 2012.

2013

   

PIAAC: Kernvaardigheden voor Werk en Leven: ECBO en OESO: OECD Skills Outlook 2013. Eerste resultaten van de survey

2013

   

I 952 Onderzoek evaluatie medezeggenschap bve

2013

   

I 960-Onderbouwing indicatoren zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Macrodoelmatigheid mbo: Inkadering arbeidsmarktperspectief.

2014

   

I 960- voor doelmatigheid:De plicht tot verantwoordelijkheid. Nadere inkadering van de zorgplicht doelmatigheid

2014

   

Onderwijsinspanningen taal en rekenen

2013

   

Monitor experimenten Associate Degree op MBO-locatie

 
   

Analyse effectrapportage RMC

 
   

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt 2012 (POA) Div. technische en methodische studies

2012

   

methodiek arbeidsmarktprognoses en -indicatoren 2011–2016

 
   

Methoden en voorbereiding t.b.v.

Hoofdstuk 4. Spreiding en breedte van opleidingen op de arbeidsmarkt Hoofdstuk 5. Doelmatigheid van het MBO in de regio in De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018 (2013)

 
   

Registratie en bestemming uitstroom schoolverlaters (SIS)

2012

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2011

 
   

School-leavers between education and the labour market 2014. Facts and figures

 
   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2014. Feiten en cijfers

 
   

Diverse technische en methodologische studie.

Veranderingen in de omvang en samenstelling van de beroepsbevolking als gevolg van de overstap op de ILO-definitie van de beroepsbevolking Beroepenindeling ROA-CBS 2014 (BRC 2014)

Responsanalyse schoolverlatersonderzoeken

 
   

Arbeidsmarktbarometer leraren BVE

2012

   

Monitor Alfabetisering 2012 (niet (apart) doorgegaan (1e jaar actieplan 2012–2015) blijkens literatuurlijst Evaluatie Actieplan 2012–2015)

 
   

Jobmonitor 2012

2012

   

ECBO-subsidie (diverse producten)

2012

   

Monitor Sociale Veiligheid ECBO

2012

   

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011, deel 1: Studenten

 
   

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011, deel 2: Personeel

 
   

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011, deel 3: Beleid

 
   

JOB-Monitor 2012 (Research Ned, 2-jaarlijks)

2012

   

CITO Bijlage bij Kamerbrief voortgang implementatie referentiekader taal en rekenen (2 2010–2011 31 332 nr 16

 
   

Kwaliteitsgedrag alfabetiserings www.cinop.nl

2012

   

Monitor kwaliteitseffecten BPV Protocol BPV-monitor:

2012

   

Gezamenlijk persbericht «Kwaliteit stages mbo verbetert»

 
   

Aanbiedingsbrief bpv-monitor (pdf, 28 kb)

 
   

Bpv-monitor 2011: Landelijke eindrapportage (pdf, 1,74 MB)

 
   

NLQF-EQF (div. producten)

2012

   

Diverse producten: PIAAC en OECD

2012

   

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA)

2016

   

Studiekeuze en arbeidsmarkt: Literatuurstudie. Maastricht: ROA-R-2016/3

 
   

Methodiek regionale arbeidsmarktprognoses 2015–2020. Maastricht: ROA-TR-2016/5

 
   

Methodiek arbeidsmarktprognoses en-indicatoren 2015–2020. Maastricht: ROA-TR-2016/4

 
   

ROA opleidingsindeling 2015. Maastricht: ROA-TR-2016/3

 
   

Registratie en bestemming uitstroom schoolverlaters (SIS)

2016

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2015 ROA-R-2016/2

 
   

Arbeidsbarometer leraren MBO

2016

   

Monitor alfabetisering (Niet doorgegaan)

 
   

Ontwikkeling/ monitoring toetsen taal en rekenen (met vo)

2016

   

Deelname via Kennis aan «OESO Skills strategy» – m.m.v. SER

(Eindrapport volgt in 2017)

2016

   

Oneigenlijk gebruik Studiefinanciering

2016

   

Ondersteuning strategische verkenning onderwijs arbeidsmarkt MBO

2016

   

Opstellen bekwaamheidseisen onderwijs ondersteunend personeel MBO (I1345 Fons)

2016

   

160610 Definitief Bekwaamheidseisen onderwijsondersteunend personeel ih mbo.pdf

 
   

160610 Definitief Procesbeschrijving opstellen voorstel bekwaamheidseisen onderwijs....pdf

 
   

Evaluatie experimenten beroepsonderwijs gecombineerde leerwegen bol-bbl

2016

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

Overige opmerkingen:

Artikel 6 en 7 (Hoger onderwijs)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog

2015

   

Doelmatig en focus op onderwijs

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

CBS-toegankelijkheid hoger onderwijs

2013

   

Monitor beleidsmaatregelen de relatie tussen beleidsmaatregelen studiekeuze en studiegedrag

 
   

Evaluatie van de rechtsgang voor studenten

2013

   

Onderzoek studenten met een handicap

2013

   

Evaluatie wet versterking besturing

2013

   

Overkoepelende rapportage van de evaluatie van het nieuwe accreditatiestelsel

2013

   

CHEPS- Internationale ervaringen met studiefinanciering en collegegeld

2013

   

Intomart/GfK-bekendheid van plannen voor het hoger onderwijs

2013

   

Monitor beleidsmaatregelen 2014

2013

   

Eindevaluatie experimenten open bestel in het hoger onderwijs

2014

   

Studentenmonitor (jaarlijks)

2014

   

Feiten en cijfers – Drijfveren van onderzoekers

2014

   

Studenten studeren in eigen land. Nederlands instellingsbeleid

2014

   

Studenten internationaliseren in eigen land. Deel II – De praktijk

2014

   

Internationalisation at home. Gebruik en opbrengsten in het Nederlandse HO

2014

   

Motivatie van het instellingscollegegeld

2014

   

Kwaliteitszorg-en accreditatiestelsels in enkele buitenlandse hogeronderwijssystemen en hun administratieve lasten

2014

   

Verkenning effect studievoorschot op instroom meerjarige masters tekortsectoren

2014

   

Internationale good practices onderwijskwaliteit en studiesucces

2014

   

De jongens tegen de meisjes. Onderzoek naar verklaringen voor verschillen in studiesucces van jongens en meisjes in mbo, hbo en wo

2015

   

Kerncijfers hoger onderwijs in internationaal perspectief

2015

   

Uitbreiding studievoorschot naar nieuwe doelgroepen

2015

   

De transformatie van handicap + studie. Een externe evaluatie

2015

   

Big Data in onderwijs en wetenschap

2015

   

Beter benutten voor beter onderwijs.

2015

   

Monitor uitrol Associate degree

2015

   

Onderzoek naar de werking van het Sirius Programma om excellentie in het ho te bevorderen

2015

   

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 ROA-R-2015/6

2015

   

Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs. Een verkennend en vergelijkend onderzoek

2015

   

Governancestructuur van stichting Studiekeuze123 (AEF)

2016

   

Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs

2016

   

Onderzoek naar de dataverwerking van Studiekeuze123 (ResearchNed)

2016

   

Motieven tijdig stoppen studentenreisproduct

2016

   

Studentplannen doorstroom mbo-hbo

2016

   

Monitor Beleidsmaatregelen 2015

2016

   

Rapport project wetenschap en technologie op de pabo’s

2016

Artikel 8 (Internationaal beleid)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie subsidiebeschikking (WOOS) Duitsland Instituut Amsterdam.

2015

   

Evaluatie subsidiebeschikking (WOOS) Neth-ER

2014

   

Evaluatie van de Regeling Bevordering internationalisering po/vo.

2012

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Verkennend onderzoek en impactstudie voor de implementatie van het programma Erasmus+ in Nederland.

2013

3.

Overig onderzoek

 
   

Inventariseren en bezien acties door Nederland naar aanleiding van geconstateerde onregelmatigheden binnen EU Programma Erasmus+ bij mobiliteit vanuit Turkije naar Nederland.

2016

   

De juridische gevolgen van ratificatie door Nederland van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.

2014

   

Effectstudie Frankfurter Buchmesse 2016, gastlandschap NL, i.h.k.v. bekendheid Nederlandse boeken.

2013

   

Verkennend onderzoek Erasmus Master garantiefaciliteit in de NLse context.

2013

   

Onderzoek naar mensenrechteneducatie i.s.m. directies VO/PO.

2012

   

Inventarisatie connecties LGBT in bestaande EU wet- en regelgeving en richtlijnen.

2012

Artikel 9 (Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders 1

2015

   

Actieplan LeerKracht

2013

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), nulmeting

2014

   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 1e tussenmeting

2015

   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 2e tussenmeting

2016

   

Monitoring en evaluatie beleidsmaatregelen ter verbetering opleidingen leraren beroepsonderwijs (mbo en vmbo)

2015

   

Effect- en procesevaluatie Lerarenbeurs 2008–2013

2015

   

Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo)

2015

   

Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo)

2014

   

Monitoring van Lerarenagenda en bestuursakkoorden po vo. Eindrapport onderwijs werkt Regioplan

2014

   

Functie- en salarismix in beeld. Tussenmeting 2012

2013

   

Tegemoetkoming Lerarenopleidingen

2014

   

«Leraar 2020» (rapport n.a.v. enquête onderwijspersoneel po, vo en mbo)

2013

   

Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (beginmeting)

2014

   

Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (tussenmeting)

2015

3.

Overig onderzoek

 
   

Monitoring van Lerarenagenda

2015

   

Integrale Personeelstelling VO (IPTO), aandeel bevoegd gegeven lessen in vo en opleidingsniveau leraren vo

2015

   

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo

2016

   

IPTO 2011, Bevoegdheid in het voortgezet onderwijs

2012

   

Loopbaanmonitor 2016, begeleiding van beginnende leraren

2016

   

Loopbaanmonitor 2015, begeleiding van beginnende leraren

2015

   

Loopbaanmonitor 2013, begeleiding van beginnende leraren

2014

   

Loopbaanmonitor onderwijs 2016

2016

   

Loopbaanmonitor onderwijs

2013

   

Loopbaanmonitor 2012

2012

   

Loopbaanmonitor 2011

2011

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2015/2016

2016

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2015)

2015

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2014)

2014

   

Arbeidsmarktbarometers primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs

2013

   

Arbeidsmarktbarometer 2011–2012

2012

   

Teaching and Learning International Survey (Talis) 2013

2014

   

Teaching and Learning International Survey (Talis), Nationaal rapport. Talis rapport 2013

2014

   

Verkenning opleiding en onderzoek in de school. Rapport verkenning Samenwerking DUO-NRO

2014

   

Verkenning naar de wenselijkheid en mogelijkheid van selectie op geschiktheid voor het beroep van leraar en van verzwaring van vakinhoudelijke eisen voor de tweedegraads lerarenopleidingen. Eindrapportage Geschiktheid Leraar

2014

   

Evaluatie aanpak risicoregio’s

2013

   

Arbeidsmarkt leraren: aanpassingsmechanismen en aangrijpingspunten voor beleid

2013

   

Vraag en aanbod onderwijspersoneel mbo

2013

   

Docenten Omgangskunde en Pedagogiek in het mbo: aanbod, vraag en inzet

2013

   

Beleefde bureaucratie en professionaliteit onder leraren

2012

   

Eindrapportage evaluatie educatieve minor

2012

   

Evaluatie experimenten prestatiebeloning

2012

   

Uitkomsten scenario’s po met mirror

2016

   

De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015–2025

2015

   

De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015–2025

2016

   

Aansluiting vraag-aanbod masteropleidingen vo

2016

   

Procesevaluatie wetenschap en techniek op de pabo

2016

   

Carrièreperspectieven van leraren in het kader van de functiemix primair en voortgezet onderwijs

2016

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

Artikel 11 (Studiefinanciering)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

SCP-onderzoek, De studie waard

2013

   

CPB – deelname-effecten sociaal leenstelsel

2013

   

CPB – aflossing studieschuld bij leenstelsel

2013

   

Meeneembare studiefinanciering internationaal

2014

3.

Overig onderzoek

 
   

Monitor beleidsmaatregelen ho (periodiek):

2016

   

Studentenmonitor (periodiek):

2016

   

Motieven mbo-studenten al of niet doorstroom naar hbo

2016

Artikel 12 (Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Tegemoetkoming lerarenopleiding

2014

3.

Overig onderzoek

 
   

Schoolkostenmonitor 2015–2016

2016

   

Schoolkosten voor 16- en 17-jarige mbo’ers

2016

Artikel 13 (Lesgeld)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

N.v.t.

 
Artikel 14 (Cultuur)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Beleidsdoorlichting Cultuur 2009–2014

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Eindevaluatie DutchDFA

2013

   

Evaluatie Steunpunten monumentenzorg en archeologie

2013

   

Evaluatie Wet tot behoud Cultuurbezit

2014

   

Evaluatie bestuurlijks samenwerking Regionale Historische Centra

2015

   

Zelfevaluatie Beelden voor de Toekomst

2015

   

Evaluatie programma Kunst van Lezen

2015

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

n.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

n.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Monitor diversiteit culturele instellingen

2011–2015

   

Meta-analyse ondernemerschap

2012

   

Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2005–2012

2013

   

Uitgaven cultuur door de G35 en de provincies 2011–2013

2013

   

Onderzoek bezoldiging topbestuurders fondsen

2013

   

Impactanalyse / toekomstscenario’s digitale archiefvorming

2013

   

Balansonderzoek Cultuurinstellingen

2013

   

Monitor Amateurkunst 2013 (LKCA)

2013

   

Het culturele draagvlak – Culturele activiteiten in 2012: bezoek, beoefening en steun

2014

   

Baten overheidsinvesteringen in monumentenzorg

2014

   

CBS Monitor Kunstenaars kunstvakonderwijs, arbeidsmarkt

2014

   

Monitor Cultuureducatie Primair Onderwijs 2013–2014

2014

   

Evaluatie Wet vaste boekenprijs

2014

   

Verkenning regelingen toegankelijk maken gedigitaliseerd erfgoed

2014

   

Vooronderzoek satellietrekening culuur en creatieve industrie

2014

   

Extended collective licensing: panacee voor massadigitalisering?

2014

   

Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2009–2013

2014

   

Het culturele draagvlak – Gisteren vandaag

2015

   

Economisch onderzoek 2009–2014

2015

   

Contra expertise Meerjarenbegroting programma Erfgoedzorg

2015

   

Nulmeting campagne cultuur en toerisme. NBTC 2015–2018

2015

   

Een toekomstgericht restitutiebeleid

2015

   

Notitie Mattheüseffect

2015

   

Monitor Amateurkunst 2015 (LKCA)

2015

   

Cultuureducatie in rijks- en fondsgefinancierde instellingen

2015

   

Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015

2015

   

Benchmarkonderzoek duurzaamheid rijksmonumentale woonhuizen

2015

   

Onderzoek Toezichthouders Culturele Sector

2015

   

Sport en cultuur – patronen in belangstelling en beoefening (SCP, i.h.k.v. Het Culturele Draagvlak)

2016

   

Economische ontwikkelingen in de cultuursector, 2009–2015

2016

   

Kruissubsidiëring door boekhandels en uitgevers

2016

   

Culturele instellingen in Nederland. Veranderingen in geefgedrag, giften, fondsenwerving en inkomsten tussen 2011 en 2014

2016

   

Inventarisatie digitalisering cultuurproducerende instellingen

2016

   

Nulmeting huisvesting rijksmusea [nog geen rapport]

2016

   

Monitor Cultuuronderwijs in het primair onderwijs en programma Cultuureducatie met Kwaliteit (Peiling 2015/16)

2016

   

Een analyse van meerjarige strategische plannen internationaal cultuurbeleid en een onderzoek naar de ontwikkeling van een monitoring- en evaluatiekader voor de toetsing van de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2017–2020

2016

   

Kapitalisering van vrijwilligersinzet in de erfgoedsector

2016

   

Gemeentelijke bestedingen aan beeldende kunst en vormgeving

2016

   

Van binnen naar buiten

2016

Artikel 15 (Media)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Beleidsdoorlichting mediabeleid 2010–2013

2014

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie Commissariaat voor de Media 2007–2011

2012

   

Evaluatie Innovatieregeling Pers

2013

   

Evaluatie Regeling Jonge Journalisten

2014

   

Evaluatie beleid mediawijsheid / Media Expertisecentrum

2014

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

n.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

n.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Onderzoek naar mogelijkheden voor verhogen inkomsten publieke omroep

2013

   

Evaluatieonderzoek naar financiering lokale omroepen (door CvdM)

2013

   

Onderzoek distributie digitale televisiediensten

2013

   

Commissariaat van de Media – Mediamonitor

Jaarlijks

   

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2014 (mediamonitor)

2014

   

Diversiteit van televisiepakketen 2014 (mediamonitor)

2014

   

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2015 (mediamonitor)

2015

   

Diversiteit van televisiepakketen 2015 (mediamonitor)

2015

   

SCP: Het culturele draagvlak – Media:tijd in Beeld – Dagelijkse tijdbesteding aan media en communicatie

2015

   

Landenvergelijking goedkeuringsprocedure nieuwe aanbodkanalen publieke omroep

2015

   

Onderzoek takenpakket en bekostiging van het Commissariaat voor de Media

2015

   

Diversiteit van televisiepakketten 2016 (Mediamonitor)

2016

   

Televisie à la carte (Mediamonitor)

2016

   

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2016 (Mediamonitor)

2016

   

Financieel onderzoek EYE

2016

   

Financieel onderzoek Beeld en Geluid

2016

   

Juridische status NPO en RPO

2016

   

Europese en internationale waarborgen onafhankelijkheid van de publieke omroep

2016

   

Juridische status NPO en RPO

2016

   

Advies Verkenning benoemingen

2016

   

Governance STER

2016

Artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a

Beleidsdoorlichtingen

 
   

1Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) wetenschap

2014

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Evaluatie Mozaïek 2

2012

   

Programma Evaluatie NCWT

2012

   

Evaluatie Rathenau Instituut 3

2013

   

Evaluatie NWO; Nieuwe dynamiek, passende governance 4

2013

   

Evaluatie KNAW 5

2014

   

Astronomische welvaart? Effecten van Nederlandse deelname aan de Square kilometre Array radiotelescoop 6

2016

Artikel 25 (Emancipatie)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

beleidsdoorlichting emancipatie 2011–2014

2014

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Open up

2012

   

Onderzoek onveiligheidsgevoel van vrouwen meetbaar maken

2012

   

Evaluatie-ontwerpen vooractielijnen Sociale Media en GSA’s

2012

   

Soc onveiligheid van lhb schoolpersoneel en lhb leerlingen

2012

   

Nederland in groep gidslanden LHBT-beleid

2013

   

Evaluatie pilots Sociale veiligheid LHBT, anders in de klas

2014

   

Evaluatie LHBT-koplopergemeenten

2014

   

Evaluatie GSA’s. Meer gewicht in de schaal

2014

   

Eindmeting project Eigen Kracht

2015

   

Evaluatie hulpverlening levensbeschouwelijke en etnische LHBTérs

2015

   

Resultaatmeting «we can young champagne»

2015

   

Evaluatieonderzoek GSA Natuurlijk Samen | Rapport | Rijksoverheid.nl

2016

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Worden wie je bent Transgendermonitor

2012

   

Emancipatiemonitor 2012

2012

   

Steeds gewoner, nooit gewoon

2012

   

Niet te ver uit de kast

2012

   

Genderscan aanpak huiselijk geweld

2013

   

Position_paper_de_facto_ongelijkheid

2013

   

Seksuele oriëntatie en werk

2013

   

Kwaliteit Economische zelfstandigheid

2014

   

Emancipatiemonitor 2014

2014

   

Leven met intersekse/DSD

2014

   

Dieptestudie cases LHBT veiligheid wijken

2014

   

Homoseksualiteit etnische en levensbeschouwelijke groepen

2014

   

Economische zelfstandigheid van jongeren

2014

   

Verschillen in studiesucces jongens en meisjes jongens tegen meisjes

2015

   

Internationale voorbeelden beleid topvrouwen

2015

   

Onderzoek database topvrouwen

2015

   

Vrouwen vier keer minder verdacht dan mannen

2015

   

Cyberpesten

2015

   

Wel werk, maar niet economisch zelfstandig

2015

   

Topvrouwen in de wachtkamer. Bedrijvenmonitor 2012–2015

2015

   

black box

2016

   

Emancipatiemonitor 2016

2016

   

Bedrijvenmonitor

2016

   

LHBT monitor

2016

   

Lekker vrij

2016

   

Vrije plekke rvc’s en rvb’s

2016

   

Opvattingen jongeren taakverdeling mannen en vrouwen

2016

   

Verdient een man meer?

2016

   

Preventie intergenerationeel geweld Nederland en EU

2016

   

Wetenschappelijke weging LHBT-beleid in Europese landen

2016

   

Genderscan aanpak huiselijk geweld

2016

BIJLAGE 3. OVERZICHT NIET-FINANCIËLE INFORMATIE OVER INKOOP VAN ADVISEURS EN TIJDELIJK PERSONEEL (EXTERNE INHUUR)

Tabel 1 Externe inhuur Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Verslagjaar 2016 (bedragen x € 1.000)
 

2016

Programma- en apparaatskosten:

1.

Interim-management

569

2.

Organisatie- en Formatieadvies

1.188

3.

Beleidsadvies

1.644

4.

Communicatieadvisering

935

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

4.336

5.

Juridisch Advies

339

6.

Advisering opdrachtgevers automatisering

3.294

7.

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

284

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

3.917

8.

Uitzendkrachten (formatie & piek)1

92.766

Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8)

92.766

Totaal uitgaven inhuur externen

101.019

X Noot
1

Deze categorie, waarin cf. de Rijksbegrotingsvoorschriften ook externe inhuur opgenomen moet worden die niet in de overige 7 categorieën ondergebracht kan worden, bestaat voornamelijk uit 3 posten (1) De uitzendkrachten van het ministerie excl. DUO (€ 2,1 miljoen). (2) De uitgaven voor het maken van ICT en de daarbij behorende inrichting van processen van DUO die niet te onderscheiden zijn in de acht categorieën externe inhuur, tot en met 2015 opgenomen als uitbesteed werk (€ 71,4 miljoen). (3) Inhuur van uitzendkrachten bij DUO als een flexibele schil voor voornamelijk seizoensgebonden werk in het primaire proces studiefinanciering (€ 19,3 miljoen).

Tabel 2 Inhuur externen buiten raamovereenkomsten
 

2016

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

Verschillen in de wijze van boeken met 2015

Tabel 1 geeft een beeld van de uitgaven voor externe inhuur conform de rijksbrede definitie in de Rijksbegrotingsvoorschriften. In het samenvattend auditrapport 2015 stelde de ADR de vraag of de kosten voor de ontwikkeling van automatisering, soft- en hardware bij DUO in de administratie op de juiste wijze geboekt werden. Daarop is door OCW, in samenwerking met de departementen van Financiën en BZK, in 2016 de rubricering van uitgaven in de administratie bij het agentschap DUO opnieuw beoordeeld. Dit heeft geleid tot een aanpassing waardoor in 2016 meer kosten, voorheen gerubriceerd als uitbesteed werk2, onder de definitie van externe inhuur komen te vallen.

Het percentage externe inhuur

Het gerealiseerde percentage externe inhuur van OCW in totaal in 2016 bedraagt 24,5 procent. De beleidsgevoelige inhuur hierbinnen bedraagt 1,4 procent. Het aandeel van agentschap DUO met zijn rijksbrede dienstverlening naar instellingen, studenten, leerlingen, leraren en andere overheidsorganen, binnen het percentage externe inhuur komt uit op 22,6 procent3. Voor OCW exclusief DUO geldt dat het percentage uitkomt op 1,9 procent.

Ontwikkelingen bij DUO

DUO voert niet alleen van OCW opdrachten uit maar ook van andere overheidsorganisaties zoals het Ministerie van SZW (kinderopvang). Informatisering en digitalisering zijn belangrijke bouwstenen bij de uitvoering van deze opdrachten. In het dienstverleningsproces vindt continu vernieuwing plaats. Bij deze veelal ICT-gerelateerde vernieuwing maakt DUO vanwege onvoldoende beschikbare kennis binnen de organisatie en uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik van externe expertise. Daarbij streeft DUO naar een evenwichtige balans tussen intern personeel en extern personeel om daarmee de continuïteit van het primaire proces in een veranderende omgeving te kunnen blijven borgen. DUO stuurt daarbij actief op het verder afbouwen van extern personeel ten gunste van het verder investeren in de kwaliteiten van intern personeel. Zo hebben in 2016 200 uitzendkrachten van DUO een aanstelling binnen DUO gekregen. Hetzelfde geldt voor nog eens 50 fte automatiseringspersoneel van DUO. In 2017 zullen naar verwachting nog eens 120 fte’s een aanstelling binnen DUO krijgen. Tegelijkertijd is de omvang van de ICT-gerelateerde inhuur en de behoefte aan adequaat beheer, onderhoud en vernieuwing de komende jaren zo groot dat een snelle afbouw richting de 10 procent niet waarschijnlijk lijkt.

Tabel 3 Externe inhuur 2016

(bedragen x € 1.000)

Heel OCW

OCW excl. DUO

DUO

Uitgaven ambtelijk personeel

311.787

179.566

132.221

Uitgaven externe inhuur

101.019

10.237

90.782

Waarvan beleidsgevoelige inhuur

4.336

4.298

38

Totale personele uitgaven

412.806

189.803

223.003

De realisatie van het percentage externe inhuur over 2016 laat, wanneer de rubriceringaanpassing niet zou zijn doorgevoerd, een dalende trend zien ten opzichte van 2015 van 10,1 procent naar 8,7 procent. Dit wordt vooral veroorzaakt door de verambtelijking van ingehuurd personeel van DUO.

BIJLAGE 4. INDICATOREN

Leeswijzer indicatorentabel

In de onderstaande tabel zijn de ambities voorzien van een aantal kwantitatieve doelen. Per indicator zijn bijbehorende streefwaarden opgenomen, passend bij de beleidsambities. Ten behoeve van een consistente monitoring zijn doelen en ambities van de beleidsverslag 2016 zoveel mogelijk overgenomen uit de beleidsagenda 2016. Op het volgende punt is de indicatorentabel gewijzigd:

  • door verbeteringen afgelopen jaar in de bron en/of de meetmethode zijn de basis- en streefwaarde van enkele indicatoren gewijzigd. De wijzigingen worden per indicator in een voetnoot toegelicht.

Eindjaar per doelstelling

Per streefwaarde wordt voor zover mogelijk een eindjaar vermeld (kabinetsperiode of horizon van de betreffende afspraken met de sector. Bij enkele indicatoren zijn geen streefwaarden opgenomen. Bij deze indicatoren zijn afspraken op het niveau van de instelling gemaakt, die niet vertaald worden naar een streefwaarde op landelijk niveau. Opgenomen zijn de gerealiseerde landelijke waarden, bedoeld als signalering voor de voortgang op het stelselniveau. Zij dienen als onderbouwing bij de analyse of bijstelling van beleid noodzakelijk is.

Tabel Indicatoren

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde(jaartal)

Art.nr.

reden opname1

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

               
 

Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten

po

47% (2015)

47%

67%

100% (2020)

1

SA

Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan

 

Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest

vo

56% (2014)

24% (2015)

25% (2018)

3

SA

Toptalenten in het onderwijs

 

Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s

vo

82% (2015)

82% (2015)

100% (2018)

3

SA

Toptalenten in het onderwijs

 

Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt

mbo

34% (2010–2011)

34% (2012/2013)

35% (2013/2014)

Verbetering

4

C

ROA

 

Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs

ho

(2010–2011)2

(2014–2015)

(2015–2016)

3

6/7

C

Studentenmonitor Hoger Onderwijs

hbo: 58%

hbo: 54%

hbo:55%

Hoger

wo: 68%

wo: 66%

wo:67%

Hoger

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod

po

0,07% (2014–2015)

0,07% (2014–2015)

0,08% (2015–2016)

0% (2020)

1

SA

Leerplichttelling 2015–2016

vo

0,17% (2014–2015)

0,17% (2014–2015)

0,19% (2015–2016)

0% (2020)

3

SA

b)

Vergroten studiesucces

               
 

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt4

po

99% (2015–2016)

99% (2015–2016)

Niet benoemd

1

SA

College voor Toetsen en Examens

   

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt

po

95% (2015–2016)

95% (2015–2016)

Niet benoemd

1

SA

   

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt

po

87% (2015–2016)

87% (2015–2016)

Niet benoemd

1

SA

 

Aandeel zittenblijvers

 

(2012–2013)

(2014–2015)

(2015–2016)5

(2020)

   

DUO

po

2,2%

1,9%

1,8%

1,5%6

1

SA

vo

5,9%

5,5%

5,7%

3,9%

3

SA

 

Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

mbo

(2008)

(2014)

(2015)

 

4

 

MBO Raad

Niveau 1: 66%

73%

72%

Hoger

Niveau 2: 62%

78%

70%

Hoger

Niveau 3: 63%

73%

70%

Hoger

Niveau 4: 65%

72%

71%

Hoger

Totaal: 64%

73%

70%

Hoger

 

Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar2

ho

(2010–2011)

(2014–2015)

(2015–2016)

7

6/7

 

DUO

hbo: 65,7%

60,5%

61,0%

wo: 57,3%

72,8%

74,0%

 

Uitval in het eerste jaar2

ho

(2010–2011)

(2014–2015)

(2015–2016)

6

6/7

T

DUO

hbo: 27,9%

27,8%

26,7%

wo: 18,8%

15,9%

16,1%

 

Switchen na het eerste jaar2

ho

(2010–2011)

(2014–2015)

(2015–2016)

6

6/7

T

DUO

hbo: 8,7%

8,5%

8,5%

wo: 9,1%

8,6%

8,8%

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

               
 

Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren

vo

84,1 (2013)

94,1% (2014)

94,8% (2015)

100% (2020)

3

SA

IPTO

 

Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding

po

20% (2013)

21% (2014)

21% (2015)

30% (2020)

1

SA, LA

Onderwijs werkt; Regioplan en DUO

 

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding

vo

33% (2013)

36% (2014)

37% (2015)

50% (2020)

3

SA, LA

CentERdata, DUO & IPTO

Bovenbouw vwo8

53% (2013)

65% (2014)

63% (2015)

80–85% (2020)

3

SA, LA

CentERdata, DUO & IPTO

Aandeel hbo-docenten met een afgeronde master- of Phd-opleiding

hbo

66,2% (2011)

72,2% (2013)

75,2% (2015)

80% (2016)

6/7

 

Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (2016)

 

Aandeel leraren dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst9

 

(2013)

(2015)

(2016)

(2020)

     

po

85%

84%

10

100%

1

SA, LA

Inspectie van het Onderwijs

vo

76%

64%

67%

100%

3

SA, LA

Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel leraren dat de differentiatie vaardigheden beheerst11

 

(2013)

(2015)

(2016)

(2020)

     

po

56%

56%

12

100%

1

SA, LA

Inspectie van het Onderwijs

vo

34%

34%

33%

100%

3

SA, LA

Inspectie van het Onderwijs

b)

Verbetercultuur

               
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review13

 

(2014)

(2015)

(2016)

(2020)

 

LA, T

 

po

62%

57%

74%

100%

1

Onderwijs werkt; Regioplan, (2014–2015) POMO; BZK, (2016)

vo

63%

63%

68%

100%

3

Onderwijs werkt; Regioplan, (2014- 2015) POMO; BZK, 2016

 

Aandeel leraren dat is ingeschreven in het Lerarenregister14

po/vo/mbo

8% (2014)

15% (2015)

28% (2016)

100% (2019)

1, 3 en 4

SA, LA, T

Lerarenregister

 

Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister

po

31% (2015)

31% (2015)

50% (2016)

100% (2018)

1

SA

Schoolleidersregister

c)

Veilig leerklimaat

               
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

 

(2012)

(2014)

(2016)

(2020)

 

T

 

po

95%

Geen meting verricht

97%

Stabiel of hoger

1

Praktikon, sociale veiligheid in en rond scholen

vo

93%

94%

95%

Stabiel of hoger

3

Praktikon, sociale veiligheid in en rond scholen

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 
 

Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld15

 

(2014)

(2015)

(2016)

(2017)

 

SA, T

 

po

5,3%

Niet bekend

21%

100%

1

PO-Raad/Schoolinfo

vo

94%

94%

92%

100%

3

VO-raad

 

Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort16

po

38% (2012–2013)

41% (2014–2015)

17

Hoger (2020)

1

SA

Onderwijsverslag Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt18

vo

47% (2012–2013)

61% (2014–2015)

64% (2015–2016)

100% (2020)

3

SA

Onderwijsverslag, Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert

po

27% (2012–2013)

22% (2013–2014)

36% (2014–2015)

100% (2017–2018)

1

SA

Inspectie van het Onderwijs

Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert

vo

72% (2011–2012)

75% (2012–2013)19

67% (2013–2014)

100% (2020)

3

SA

Inspectie van het Onderwijs

Oordeel ouders over betrokkenheid

po

Cijfer 7 (2012)

Cijfer 7 (2014)

geen meting gedaan

Hoger

1

T

Monitor Ouderbetrokkenheid

 

Aantal voortijdig schoolverlaters

vo/mbo

41.800 (2009)

25.622 (2013/2014)

22.948 (2015/2016)

25.000 (2015–2016)

3 en 4

 

DUO

 

Studenten-tevredenheid

mbo

(Rapportcijfer 2014)

(2015)

(2016)

20

4

C

JOB-monitor

Opleiding

7,0

7,1

   

Instelling

6,5

6,5

   
 

(% tevreden over school en studie) 2014: 49%

52%

   
 

Studenten-tevredenheid21

ho

(2010–2011)

(2014–2015)

(2015–2016)

22

6/7

 

Nationale studentenenquete

hbo: 65,6%

hbo: 73,1%

hbo:75,4%

wo: 81,1%

wo: 83,8%

wo: 85,0%

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek

vo

23% (2012)23

27% (2015)

26% (2016)

30% (2017)

3

 

DUO

 

Aandeel mbo-studenten techniek

mbo

25% (2012)

28,0% (2015)

27,3%

(2016)

30% (2016)

4

 

DUO

 

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen24

ho

       

6/7

   

hbo: 18%

hbo: 19%

hbo: 19%

hbo: 19% (2016)

DUO

wo:21%

wo: 23%

wo: 25%

wo: 22% (2016)

DUO

 

Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

mbo/ho

17% (2010)

18% (2014)

19% (2015)

20% (2020)

4 en 6/7

T

Eurostat, Labour Force

survey (LFS)

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

mbo

80% (2012)

77% (2015)

77% (2016)

Hoger

4

T

ROA

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

ho

hbo: 72% (2013)

hbo: 72% (2014)

72% (2015)

Hoger

6/7

HBO monitor25

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt

ho

wo: 56% (2011)

wo: 57% (2013)

47% (2015)26

Hoger

NAE27

5

Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

 

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

owb

2e plaats (2009–201228) 1,52

2e plaats (2010–2013) 1,53

Kleiner of gelijk 5

16

 

Web of Science / CWTS

6

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed.

 

Percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS (musea en presentatie-instellingen beeldende kunst) dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 21,5%

cultuur

76% (2010–2011)

97%

Realisatie nog niet bekend29

100% (2016)

14

C

Opgave van culturele instellingen

 

Percentage podiumkunstinstellingen en filmfestivals in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 25,5%

cultuur

69% (2010–2011)

94%

Realisatie nog niet bekend

100% (2016)

14

C

Opgave van culturele instellingen

b)

Aantal bezoeken

               
 

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) BIS

cultuur

2,6 miljoen (2009)

2,4 miljoen (2015)30

Realisatie nog niet bekend

2,2 miljoen (2016)

14

C

Opgave van culturele instellingen

 

Aantal bezoeken gesubsidieerde musea

cultuur

5,7 miljoen (2009)

8,9 miljoen (2015)30

Realisatie nog niet bekend

7,5 miljoen (2016)

14

C

Opgave van culturele instellingen

7

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking

 

31

media

       

15

T

 

8

Het bevorderen van emancipatie32

 

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

emancipatie

90% (2010)

92% (2015)

93% (2016)

≥90%

25

C

LHBT-monitor (SCP)

X Noot
1

SA = Sectorakkoorden, LA = Lerarenagenda, T = Toezegging Minister & Staatssecretaris, C = Opgenomen in verband met consistentie.

X Noot
2

De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.

X Noot
3

In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015–2025 «De waarde(n) van meten», die in juli 2015 is gepresenteerd, wordt expliciet aandacht besteed aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en aan uitdagend onderwijs voor studenten.

X Noot
4

Vanwege een andere meetmethode zijn de in de beleidsagenda van begroting 2017 opgenomen waardes voor 2014–2015 (pilot) niet opgenomen. Het College voor Toetsen en Examens meldt in zijn rapportage «referentieniveaus 2015–2016» overigens dat de vaardigheid van de leerling over de jaren 2014–2015 en 2015–2016 nagenoeg gelijk is gebleven.

X Noot
5

Het gaat hier om het voorlopige aandeel zittenblijvers.

X Noot
6

Basis-, tussen- en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook Jaarverslag 2015 en Begroting 2017).

X Noot
7

Hier geen landelijk streefdoel omdat er prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. In november 2016 heeft de eindbeoordeling van de prestatieafspraken in het hoger onderwijs plaatsgevonden. Zie voor meer informatie over de eindbeoordeling de Kamer-brief van 17 november 2016 en voor meer informatie over de voortgang van het proces van profilering en kwaliteitsverbetering in het hoger onderwijs en onderzoek de stelselrapportage 2016.

X Noot
8

Voor de bovenbouw vwo betreft dit het aandeel leraren met een wo-masteropleiding.

X Noot
9

De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 3 jaar ervaring. In het lopend schooljaar 16–17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.

X Noot
10

In het basisonderwijs is er een verandering geweest van de categorie minder dan 3 jaar ervaring naar minder dan 4 jaar ervaring. De omvang van de steekproef 15–16 in het basisonderwijs is t.o.v. 14–15 i.v.m. toezichtplanning gereduceerd, daardoor heeft de nauwkeurigheid van de cijfers naar ervaringscategorie grotere marges gekregen. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel.

X Noot
11

Meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 10 jaar ervaring. In het lopend schooljaar 16–17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.

X Noot
12

De omvang van de steekproef 15–16 in het basisonderwijs is t.o.v. 14–15 i.v.m. toezichtplanning gereduceerd, daardoor heeft de nauwkeurigheid van de cijfers naar ervaringscategorie grotere marges gekregen. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel.

X Noot
13

De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. Omdat er sprake is van een nieuwe bron kan er geen betrouwbare vergelijking worden gemaakt met de vorige metingen.

X Noot
14

In februari 2017 is het wetsvoorstel lerarenregister aangenomen in de Eerste Kamer. Hieruit volgt voor leraren de wettelijke verplichting om per 2019 ingeschreven te staan in het lerarenregister.

X Noot
15

Meetwaarde is aangepast van 20% naar 21%. De scholen binnen een bestuur kunnen indicatoren publiceren op Scholen op de Kaart. Om de indicatoren van verschillende scholen te kunnen vergelijken is het belangrijk een compleet beeld van de school te hebben. Wanneer 80 procent van deze indicatoren online staan, doet een school actief mee aan Scholen op de Kaart. Deze definitie is ten opzichte van de vorige meting gewijzigd.

X Noot
16

Onder andere regelmatige evaluatie, planmatig werken aan verbetering, kwaliteitsborging. Opgenomen waarde betreft alleen basisscholen.

X Noot
17

Meetmethode voor deze indicator is sterk aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016, waardoor het niet mogelijk is een vergelijking te maken met vorige scores. In het lopend schooljaar (16–17) is wederom sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in de meetmethode van de Inspectie zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers niet vergeleken met de vorige.

X Noot
18

Dit betreft het aandeel afdelingen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen). In het lopend schooljaar 16–17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.

X Noot
19

Deze waarde is aangepast ten opzichte van het jaarverslag 2015 van 74% naar 75%.

X Noot
20

Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.

X Noot
21

De cijfers in tabel kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset zoals fusies van opleidingen en instellingen.

X Noot
22

Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.

X Noot
23

De waarde verschilt t.o.v. de begroting 2015 omdat de data van DUO wordt gebruikt in plaats van het Platform Bèta en Techniek.

X Noot
24

De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers vanwege mutaties in de onderliggende dataset.

X Noot
25

Bron: Vereniging Hogescholen, factsheet «Feiten en cijfers: HBO-Monitor 2015». De indicator betreft de antwoordcategorieën «voldoende/goede aansluiting op de arbeidsmarkt». De HBO-Monitor wordt jaarlijks uitgevoerd.

X Noot
26

Tijdens de begrotingsbehandeling 2017 is toegezegd de daling in het percentage wo-gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt te onderzoeken. Dit onderzoek zal worden meegenomen in de eerstvolgende Nationale Alumni Enquête, die in het najaar van 2017 plaatsvindt. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt de Kamer uiterlijk juli 2018 geïnformeerd.

X Noot
27

Bron: VSNU, Nationale Alumni Enquête (NAE, voorheen wo-monitor) 2015, rapport Academici op de arbeidsmarkt. De indicator betreft de antwoord categorieën «in sterke/zeer sterke mate». De NAE wordt eenmaal in de twee jaar uitgevoerd.

X Noot
28

In het verleden werd het basisjaar, van jaar tot jaar bezien maar vanaf heden wordt deze vastgelegd op 2009–2012. Daarom wijkt dit af van de begroting 2016.

X Noot
29

De realisatiecijfers 2016 worden eind 2017 door OCW gepubliceerd.

X Noot
30

In de begroting 2016 waren de realisatiecijfers over 2015 nog niet bekend en zijn de streefwaarden blijven staan. Inmiddels zijn de realisatiewaarden voor 2015 bekend en zijn als zodanig opgenomen in het jaarverslag.

X Noot
31

Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) worden de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2016–2020. Omdat de gesprekken over de prestatieafspraken (waaronder de specifieke formuleringen en de streefwaarden) nog lopen, zijn in dit Jaarverslag geen indicatoren media opgenomen.

X Noot
32

De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid wordt gemonitord op de website ocwincijfers.