Kamerstuk 34725-IX-6

Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2016

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2016

Gepubliceerd: 7 juni 2017
Indiener(s): Pieter Duisenberg (VVD)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34725-IX-6.html
ID: 34725-IX-6

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2017

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over het jaarverslag van 17 mei 2017 inzake het Ministerie Financiën (Kamerstuk 34 725 IX, nr. 1).

De Minister van Financiën heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Duisenberg

Adjunct-griffier van de commissie, Bartman

Vraag 1

Wat is de hoogte van de staatsschuld in percentages en in absolute zin? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen vijf jaar en wat is de verwachte ontwikkeling de komende vijf jaar? Kan deze reeks standaard bij de Miljoenennota en het Financieel Jaarverslag van het Rijk gegeven worden?

Antwoord

De EMU-schuld heeft zich de afgelopen 5 jaar als volgt ontwikkeld:

 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

EMU schuld (miljarden euro)

396

428

442

450

441

434

EMU schuld (procent bbp)

61,6

66,4

67,7

67,9

65,2

62,3

Bron: CBS Statline, 2015 en 2016 zijn voorlopige cijfers

De laatste meerjarige raming van de EMU-schuld staat in de Miljoenennota 2017:

 

2017

2018

2019

2020

2021

EMU schuld (miljarden euro)

440

441

437

431

425

EMU schuld (procent bbp)

62,1

60,5

58,3

55,9

53,3

Bron: Miljoenennota 2017

Het Financieel Jaarverslag bevat elk jaar een meerjarig historisch overzicht van zowel het EMU-saldo als de EMU-schuld in de bijlage «EMU-saldo en EMU-schuld». In het Financieel Jaarverslag 2016 is dat bijlage 6; deze geeft het EMU-saldo en de EMU-schuld vanaf 2001 in zowel miljarden als in procent bbp.

De Miljoenennota 2017 bevat hetzelfde terugkijkende overzicht, plus een meerjarige vooruitkijkende raming in de twee bijlagen «EMU-saldo» en «EMU-schuld». In de Miljoenennota 2017 zijn dit bijlagen 3 en 4.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 2

Wat is de hoogte van de rentelasten? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen vijf jaar en wat is de verwachte ontwikkeling de komende vijf jaar? Kan deze reeks standaard bij de Miljoenennota en het Financieel Jaarverslag van het Rijk gegeven worden?

Antwoord

De «hoogte» van de rentelasten hangt af van welke definitie wordt gebruikt. In het Financieel Jaarverslag Rijk wordt onder rentelasten verstaan de rentelasten van het Rijk. De rentelasten van Provincies of gemeenten worden daarin dus niet meegenomen. Rentelasten of rentebaten uit hoofde van renteswaps tellen sinds 2014 niet meer mee in het EMU-saldo. De rente-uitgaven en -ontvangsten uit hoofde van renteswaps worden wel verantwoord in het Jaarverslag van Nationale Schuld.

 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

EMU-saldo relevante rentelasten in miljarden euro

9,3

9,6

9,1

8,8

7,9

7,2

Bron: Financieel Jaarverslag Rijk, Jaarverslag Nationale Schuld

De verwachte ontwikkeling voor de EMU-saldo relevante rentelasten van het Rijk is terug te vinden in de begroting van Nationale Schuld. De optelsom van te betalen en te ontvangen rente (exclusief de rente-uitgaven en -ontvangsten vanuit renteswaps) in de begroting 2017 is als volgt:

Ontwerpbegroting 2017 Nationale Schuld (IX-A)

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Artikel 11 – Staatsschuld – Rente uitgaven

7,6

6,9

6,2

5,6

5,2

5,3

Artikel 11 – Staatsschuld – Rente ontvangsten

– 0,3

– 0,4

– 0,4

– 0,3

– 0,3

– 0,2

Artikel 12 – Schatkistbankieren – Rente uitgaven

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Artikel 12 – Schatkistbankieren – Rente ontvangsten

– 0,2

– 0,2

– 0,2

– 0,2

– 0,2

– 0,2

EMU-saldo relevante rentelasten in miljarden euro

7,1

6,4

5,7

5,1

4,7

5,0

Bron: Rijksbegroting 2017, begrotingshoofdstuk Nationale Schuld (IXA)

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 3

In 2016 bereikte het inkomen per hoofd weer het niveau van voor de crisis. Wanneer gebeurde dit in de andere EU-landen?

Antwoord

Wat betreft het inkomen per hoofd is in de meeste andere EU landen een vergelijkbare trend zichtbaar als in Nederland. In de aanloop naar de crisis steeg het inkomen per hoofd geleidelijk tot 2008. Het jaar daarop daalde het inkomen per hoofd sterk. Na een aantal jaren van stagnatie en wisselende snelheden, stijgt vanaf 2014 het inkomen per hoofd weer EU-breed. Voor de eurozone als geheel heeft het inkomen per hoofd net als in Nederland in 2016 weer het niveau bereikt van voor de crisis.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 4

Hoe snel is de werkloosheid in Nederland gedaald in de jaren na de crisis in vergelijking met de andere EU-landen?

Antwoord

In Nederland liep de werkloosheid in de jaren na de crisis geleidelijk op tot een piek in 2014 van 7,4%. Daarna daalde de werkloosheid in 2015 (6,9%) en 2016 (6,0%). Voor de EU als geheel is een vergelijkbare trend zichtbaar, maar op een hogerliggend niveau. Daar liep de werkloosheid na de crisis op tot 10,9% in 2013, waarna de werkloosheid geleidelijk afnam tot 9,4% in 2015 en 8,5% in 2016.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 5

Komt het overschot op de begroting van 0,4% van het bbp overeen met 2,9 miljard?

Antwoord

Ja, het overschot van € 2,9 miljard is 0,4 procent van het bbp in 2016 (€ 697 miljard).

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 6

Waar wordt het overschot van 0,4% van het bbp aan uitgegeven?

Antwoord

Het EMU-saldo van +0,4 procent van het bbp in 2016 betekent dat er op EMU-basis meer inkomsten waren dan uitgaven. Dit overschot wordt niet uitgegeven, maar leidt tot een lagere schuld. Voor het effect op de EMU-schuld is het overheidssaldo op kasbasis bepalend. Op kasbasis had het Rijk in 2016 ook meer inkomsten dan uitgaven (zie het Financieel Jaarverslag Rijk 2016, tabel 6.2). Het positieve kassaldo van 5,8 miljard euro werkt direct door in een lagere staatsschuld (zie tabel 6.3 in het FJR).

Tabel 6.2 Financieringsbehoefte Rijk

(in miljoen euro, – is uitgave)

FJR 2016

Netto uitgaven Rijk zie tabel 5.3)

– 150.369

Inkomsten Rijk (zie tabel 4.2)

154.708

Bij: overbruggingskrediet Fortis/ABN Amro

950

Bij: derdenrekening

541

Bij: mutatie begrotingsreserve

– 34

Feitelijk financieringstekort Rijk op kasbasis

5.796

Tabel 6.3 Opbouw EMU-schuld collectieve sector

(in miljoenen euro)

FJR 2016

EMU-schuld primo

441.011

Financieringsaldo Rijk

– 5.796

EMU-saldo decentrale overheden

– 268

EMU-saldo rest centrale overheid

– 14

Schatkistbankieren decentrale overheden

162

Propertize

– 2.350

Overig

1.345

EMU-schuld ultimo

434.090

EMU-schuldquote (in procent bbp)

62,3%

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 7

In hoeverre is de stijging van de staatsschuld sinds de crisis veroorzaakt door steun aan en nationalisering van financiële instellingen?

Antwoord

In tabel 11.3 in bijlage 11 van het Financieel jaarverslag Rijk is een balans te vinden van de interventies n.a.v. de crisis. Hieruit komt naar voren dat € 15,2 mld. van de stijging van de staatsschuld is toe te rekenen aan steun aan en nationalisering van financiële instellingen.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 8

Hoeveel jaren op rij worden de rentelasten nu hoger ingeschat dan uiteindelijk worden gerealiseerd?

Antwoord

De gerealiseerde rentelasten zijn sinds 2008 (9 jaar op rij) lager dan ingeschat in de begroting. Dit kan een aantal oorzaken hebben. Ten eerste kan het werkelijk betaalde rentepercentage lager zijn dan de rekenrente die door het CPB werd geraamd ten tijde van de begroting. In deze hele periode van dalende rentes is dit het geval geweest. Daarnaast kan de omvang van de schuld meevallen ten opzichte van de raming. Dit is in de meeste jaren het geval geweest. In de jaren dat de schuld meer toenam dan verwacht is het effect van de dalende rente sterker geweest waardoor de rentelasten per saldo toch lager waren dan geraamd. Gemiddeld zijn de rentelasten in deze periode jaarlijks € 0,8 miljard meegevallen. In de laatste 3 jaar was dit gemiddeld € 0,4 miljard.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 9

Functioneert het nieuwe renterisicokader naar behoren? Zijn er elementen die als een duidelijke verbetering (of verslechtering) gezien worden ten opzichte van het oude renterisicokader?

Antwoord

Ja, het nieuwe renterisicokader functioneert naar behoren.

Zoals gemeld in de Kamerbrief van december 2015 («Nadere invulling risicokader staatsschuld 2016–2019», Kamerstuk 31 935, nr. 25) zijn de belangrijkste elementen van het nieuwe beleidskader een verlenging van de looptijd van de schuldportefeuille en het verminderen van de afhankelijkheid van renteswaps. Deze elementen zijn gebaseerd op de conclusies van de beleidsdoorlichting van het kader voor 2012–2015 en betekenen een voortzetting van de weg die in deze jaren al was ingeslagen.

Voor het verlengen van de gemiddelde looptijd zijn voor de jaren 2016–2019 streeflooptijden vastgesteld (met een bandbreedte van ±0,25 jaar). Voor eind 2016 was deze streefwaarde 5,5 jaar. De feitelijke looptijd eind 2016 was 5,6 jaar. Hiermee is aan de looptijddoelstelling voldaan.

Om korte termijn risico’s te beheersen is een additionele risicomaatstaf geïntroduceerd, het renterisicobedrag. Dit is het bedrag, uitgedrukt als percentage van de staatsschuld, waarover in de eerstvolgende 12 maanden de rente opnieuw moet worden vastgesteld. De gemeten waarde voor 2016, 15,3%, ligt onder het vastgestelde maximum van 18%. Hiermee is ook aan de tweede risicomaatstaf voldaan.

Hoewel rentswaps ook in het nieuwe risicokader een regulier instrument zijn om renterisico’s bij te sturen, is de afhankelijkheid sterk verminderd. Het belangrijkste verschil met het vorige kader is dat het afsluiten van renteswaps geen automatisme meer is. In 2016 is het niet nodig geweest om nieuwe swaps af te sluiten om het renterisico bij te sturen. Door een combinatie van het voortijdig beëindigen van lopende renteswaps en het regulier aflopen van contracten is de totale omvang van de swapportefeuille met 15% (€ 91 miljard) afgenomen.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 10

Kan globaal worden aangegeven welke instellingen vervroegd hebben afgelost?

Antwoord

Het Agentschap geeft nooit informatie over individuele instellingen. Van de groepen deelnemers aan het schatkistbankieren kunnen alleen Agentschappen en RWT’s (Rechtspersoon met wettelijke taak) leningen aangaan. Binnen beide groepen hebben vervroegde aflossingen op leningen plaatsgevonden. Negen instellingen hebben in 2016 vervroegd afgelost. Het betrof 2% van het totaal uitstaande bedrag aan leningen.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 11

Kan er een grafiek gemaakt worden waarbij het begrotingstekort en de staatsschuld afgezet worden tegen de raming van het kabinet bij de Startnota?

Antwoord

In onderstaande grafieken wordt de raming uit de Startnota van het EMU-saldo en de EMU-schuld afgezet tegen de realisatiecijfers tot nu toe. Voor 2017 zijn er uiteraard nog geen realisatiecijfers. Het saldo en de schuld worden weergegeven als percentage van het BBP.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 12

Hoeveel extra belastinginkomsten verwacht u als gevolg van de aanpak van belastingontwijking?

Antwoord

In het belastingplan 2017 (Kamerstuk 34 552) heeft het kabinet stappen gezet om belastingontwijking tegen te gaan. Het gaat hier om aanpassingen in de renteaftrekbeperkingen van artikel 10a en 15ad in de Wet op de vennootschapsbelasting. De budgettaire opbrengst is geraamd op € 167 miljoen.

Verder is er zicht op een van de maatregelen zoals genoemd in de antibelastingontwijkingsrichtlijn. Deze zullen in 2019 ingevoerd worden. Op voorhand kan worden gesteld dat de «earnings stripping» maatregel de grootste budgettaire impact zal hebben. Deze maatregel levert naar verwachting een structurele budgettaire opbrengst op van minimaal € 700 miljoen, zoals ook uit het de intensiverings- en ombuigingslijst naar voren komt. Voor de overige maatregelen uit de antibelastingontwijkingsrichtlijn (exitheffing, algemene antimisbruikmaatregel, regels betreffende gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (cfc's) en maatregelen tegen hybride mismatches) is nog geen schatting van de opbrengst te geven omdat de bij de wettelijke uitwerking te maken keuzes nog nagenoeg niet zijn ingevuld of omdat duidelijk is dat de Nederlandse vennootschapsbelasting al in vergelijkbare regelingen voorziet. Naar verwachting kan na de internetconsultatie meer duidelijkheid worden gegeven over de opbrengst van de verschillende maatregelen. Het voorgaande laat onverlet dat de budgettaire opbrengst van de «earnings stripping» maatregel naar verwachting omvangrijker zal zijn dan de budgettaire opbrengst van de andere maatregelen uit de antibelastingontwijkingsrichtlijn tezamen.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 13

Vindt er in 2018 een beleidsdoorlichting belastingen plaats, aangezien de laatste in 2010 is geweest? Zo nee, waarom niet? Voor welke onderdelen van de belastingen heeft er geen beleidsdoorlichting plaatsgevonden in de afgelopen zeven jaar?

Antwoord

In 2018 vindt geen beleidsdoorlichting plaats van het begrotingsartikel 1 Belastingen. Sinds 2010 zijn verschillende andere onderdelen van het uitvoeringsbeleid geëvalueerd. In 2012 is het horizontaal toezicht geëvalueerd, in 2012 het toezicht door Douane op de buitengrenzen en in 2014 toeslagen (nulmeting). In 2015 is de dienstverlening door de Belastingdienst doorgelicht1 en in 2016 de uitvoering van de toeslagen2. In 2017 worden de nog ontbrekende beleidsinstrumenten toezicht en opsporing en massale processen doorgelicht. Hiermee zijn alle beleidsinstrumenten van de Belastingdienst in de afgelopen zeven jaar doorgelicht.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 14

Kunt u verduidelijken waarom het garantieplafond voor het European Financial Stabilisation Mechanism (EFSF) met 15,5 miljard euro naar beneden is bijgesteld? Hoe is dit precies berekend? Wat is het verschil tussen het berekenen van de rentegarantie op basis van looptijd ten opzichte van de looptijd van de door het EFSF aangetrokken financiering?

Antwoord

In 2013 is op basis van toenmalige inschattingen van de uiteindelijke omvang van de toen nog lopende EFSF-programma’s voor Ierland, Portugal en Griekenland een Nederlands garantieplafond van 49,6 miljard euro voor het EFSF vastgesteld (Kamerstuk 33 750, nr. 1). In het Jaarverslag over de begroting van 2014 is aangekondigd dat dit garantieplafond na afloop van het Griekse EFSF-programma opnieuw bekeken zou worden (Kamerstuk 34 200 IX, nr.1). Omdat het Griekse EFSF-programma is afgesloten is dit gedaan. De garanties worden verstrekt op de door het EFSF uitgegeven schuldpapier. Daarom wordt ook naar de verwachte maximale gewogen gemiddelde looptijd en de verwachte maximale gewogen gemiddelde rente van die EFSF-obligaties gekeken. Het garantieplafond gaat uit van een maximale gegarandeerde schulduitgifte door het EFSF van 241 miljard euro. Dit is de huidige zogenoemde Programma Authorised Amount in het Guaranteed Debt Issuance Programme. Van het door het EFSF uitgegeven schuldpapier wordt zowel de hoofdsom als de te betalen couponrente gegarandeerd.

In de berekening voor het garantieplafond gaan wij uit van een maximale gewogen gemiddelde rente voor al het uitstaande schuldpapier van 4% en een gewogen gemiddelde resterende looptijd van EFSF-schuldpapier van 10 jaar. De omvang van de maximale rentegarantie is daardoor bepaald op 96,4 miljard euro. Nederland heeft op dit moment een aandeel in de garantstelling van 6,135% en staat voor maximaal 165% garant; die extra garantstelling geldt voor alle landen en is overeengekomen om een hoge kredietwaardigheid van het EFSF te realiseren. Het maximale Nederlandse aandeel in de totale gegarandeerde hoofdsom en rentebetalingen van 337,4 miljard euro is daardoor bepaald op 34,2 miljard euro. Dat is een daling van 15,5 miljard euro ten opzichte van het eerdere garantieplafond van 49,6 miljard euro.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 15

De garantieverplichting voor het EFSM is naar aanleiding van een verandering in het Nederlandse aandeel in de EU-begroting met 3 miljoen euro naar boven bijgesteld. Hoe is dit bedrag precies berekend?

Antwoord

Via de EU-begroting staan alle landen garant voor het EFSM. Het Nederlandse aandeel wordt gebaseerd op het bruto nationaal inkomen (BNI) van Nederland ten opzichte van de EU. Voor 2015 was dit 4,695% en over 2016 was dit 4,7%, omdat gekozen is om af te ronden op één decimaal. Op een totaal aan garanties van het EFSM van 60 miljard euro zorgt dat voor een aanpassing van 3 miljoen euro. De totale garantieverplichting van Nederland aan het EFSM is geraamd op 2,82 miljard euro.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 16

Wanneer kunnen er naast een cijfers over particulieren en midden- en kleinbedrijf (mkb), ook cijfers over grote ondernemingen worden gepresenteerd?

Antwoord

De Belastingdienst onderzoekt op dit moment op welke wijze bij grote ondernemingen op een zinvolle manier inzicht gegeven kan worden in de mate van naleving in dit segment. Met name wordt bekeken of het uitdrukken van het nalevingstekort in een cijfer mogelijk en betrouwbaar is. Dat nalevingstekorten – anders dan bij particulieren en MKB – bij grote ondernemingen tot op heden niet zijn ingeschat, heeft zijn redenen. De steekproefmethodologie die wordt gebruikt om nalevingstekorten voor MKB en particulieren in te schatten is niet zonder meer toepasbaar op de populatie grote ondernemingen. De populatie grote ondernemingen is te divers en de te onderscheiden subpopulaties zijn vaak klein zodat schattingen minder betrouwbaar zullen zijn. Verder speelt hier dat activiteiten, vermogen en winsten bij grote ondernemingen mobieler zijn en geregeld naar andere jurisdicties kunnen worden overgebracht of juist naar Nederland worden gebracht. In het bijzonder geldt voor grote ondernemingen dat de Belastingdienst veel tijd besteedt aan vooroverleg om juist te voorkomen dat nalevingstekorten ontstaan. Dit alles laat onverlet dat ook bij grote ondernemingen wordt onderzocht op welke betrouwbare wijze wel duurzaam inzicht gegeven kan worden in nalevingsbeelden van grote ondernemingen. Medio dit jaar publiceert de Belastingdienst het rapport van het Onderzoek Grote ondernemingen. In dit meerjarige onderzoek is de relatie tussen de handhaving van de Belastingdienst bij grote organisaties (individuele klantbehandeling) en het nalevingsgedrag van die organisaties onderzocht.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 17

Waardoor zijn de kosten voor de inhuur van externen 91 miljoen euro hoger uitgevallen dan begroot?

Antwoord

In het jaarverslag wordt de realisatie afgezet tegen de stand ontwerpbegroting 2016. Gedurende het begrotingsjaar zijn met de 1ste en 2de suppletoire begroting IX additionele middelen (ca. € 36 mln.) toegekend aan de Belastingdienst voor inhuur externen, met name voor de uitvoering van de Investeringsagenda. Ten opzichte van de raming bij 2de suppletoire begroting, is ca. € 55 mln. meer gerealiseerd dan geraamd. De mutatie van € 55 mln. is het gevolg van inhuur voor uitzendkrachten in het primaire proces (extra werkzaamheden op het gebied van bezwaar en incasso) en de inhuur van externen ten behoeve van de Investeringsagenda.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 18

Wat zijn de gemiddelde kosten in 2016 per externe medewerker?

Antwoord

De gemiddelde kosten voor een externe adviseur (1 fte) komt in 2016 neer op € 207.000. Deze bedragen per fte zijn bij benadering. Het aantal gewerkte uren wordt vastgelegd, maar vanwege de flexibele inzet is dit niet per medewerker beschikbaar.

De gemiddelde kosten van een fte uitzendkracht in 2016 betreft € 53.000. Ook hier betreft het bedrag een benadering per fte en niet per medewerker.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 19

Hoeveel fte aan externen werd in 2015 ingehuurd? Hoeveel was dit in 2016?

Antwoord

Het aantal fte externen wordt gesplitst in externe adviseurs en uitzendkrachten. In 2016 waren er gemiddeld 714 fte externe adviseurs ingehuurd, in 2015 waren dit 572 fte. In 2016 waren er gemiddeld 2.145 fte aan uitzendkrachten binnen de belastingdienst werkzaam, in 2015 waren dit 2.126 fte.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 20

Kan worden uitgesplitst op welke afdelingen/werkgebieden de externen zijn ingezet in 2015 en 2016?

Antwoord

De kosten van de externe inhuur over 2015 en 2016 worden als volgt uitgesplitst:

(bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

Programma- en apparaatskosten

   

1. Interim- management

 

3

2. Organisatie- en formatieadvies

32

63

3. Beleidsadvies

64

3.000

4. Communicatieadvisering

571

396

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

667

3.462

5. Juridisch advies

6

21

6. Advisering opdrachtgevers automatisering

90.737

144.504

7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie

791

448

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

91.534

144.973

8. Uitzendkrachten (formatie en piek)

104.202

113.136

Ondersteuning bedrijfsvoering (8)

104.202

113.136

Totaal uitgaven inhuur externen (1 t/m 8)

196.403

261.571

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 21

Wat verklaart de forse hogere kosten aan eigen personeel?

Antwoord

In het jaarverslag wordt de realisatie afgezet tegen de stand ontwerpbegroting 2016. Gedurende het begrotingsjaar zijn met de 1ste en 2de suppletoire begroting IX additionele middelen (ca. € 282 mln.) toegekend aan het budget voor eigen personeel. Dit betreft met name middelen voor de uitvoering van de Investeringsagenda, de uitgekeerde loonbijstelling en middelen voor de extra uitvoeringskosten voor fiscale wet- en regelgeving.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 22

Wat wordt er gedaan om de prestatie-indicator «bereikbaarheid BelastingTelefoon» en «afgehandelde bezwaren binnen Awb-termijn» te verbeteren?

Antwoord

Wat de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon betreft, moet onderscheid worden gemaakt tussen de technische bereikbaarheid en de bereikbaarheid volgens de definitie van de begroting. Door het beschikbaar komen van technische mogelijkheden worden namelijk steeds meer burgers en bedrijven geholpen zonder daadwerkelijk een informant aan de telefoon te spreken. Het gaat bij technische bereikbaarheid om het bestellen van een formulier of doen van een uitstelverzoek door in het gespreksmenu de juiste keuze te maken en vervolgens het burgerservicenummer in te toetsen. De burgers en bedrijven die op deze wijze geholpen worden, worden niet meegenomen in de definitie van bereikbaarheid. De technische bereikbaarheid houdt wel rekening met deze stroom geholpen burgers en bedrijven en ligt daardoor hoger (88% versus de 76% volgens de definitie van de begroting).

De Belastingtelefoon stuurt wat betreft bereikbaarheid op een aantal variabelen:

  • 1. het voorspellen van de telefonie in een periode;

  • 2. de capaciteit inzetten en inhuren die past bij het voorspelde patroon;

  • 3. het optimaliseren van de afhandeltijd: gemiddeld te lange gesprekken gaan ten koste van de bereikbaarheid en gemiddeld te korte gesprekken gaan ten koste van de kwaliteit van de beantwoording;

  • 4. de wachttijd tussen de telefoontjes zo kort mogelijk te laten zijn, zodat de informanten zoveel mogelijk telefoontjes kunnen afhandelen, rekening houdend met voorgeschreven pauze- en rustmomenten.

Wat de afhandeling van bezwaren betreft zijn in de 19e halfjaarsrapportage (pag. 13–15)3 de maatregelen toegelicht om te zorgen dat dit binnen de Awb-termijn gebeurt. Zo wordt er gewerkt aan een nieuwe voorziening om langs digitale weg bezwaar in te dienen en vindt er een aanpassing van het beleid plaats om in bepaalde gevallen een alternatief te bieden voor de relatief «zware» bezwaarprocedure, zonder dat dit ten koste gaat van de rechtsbescherming. Hiermee wordt het proces voor zowel de belastingplichtigen als de Belastingdienst sterk vereenvoudigd.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 23

Hoe verklaart u de toename van het aantal toeslaggerechtigden (van 5.493 in 2015 naar 5.570 in 2016)?

Antwoord

De stijging bedraagt circa 77.000 toeslaggerechtigden. De ontwikkeling van het aantal toeslaggerechtigden hangt samen met demografische ontwikkelingen en beleidsaanpassingen. In de periode 2012 t/m 2015 zijn de zorgnormen aangescherpt waardoor het aantal toeslaggerechtigden is afgenomen. In 2016 zijn overall de normen licht versoepeld, waardoor het bereik iets groter is geworden.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 24

Waarom is de realisatie in 2016 bij «CDFD» (College Deskundigheid Financiële Dienstverlening) zo laag, en staat er elders bij opdrachten wel weer een hoog bedrag bij «vakbekwaamheid»? Wat is hiervoor de verklaring?

Antwoord

De mutaties samenhangend met het CDFD zijn technisch van aard. Bij tweede suppletoire wet 2016 is een scheiding aangebracht in de post «Vakbekwaamheid» (als subsidie gelabeld in de Begroting 2016 in de tabel budgettaire gevolgen van beleid): een deel van het budget 2016 (€ 436.000) is als subsidie aan de organisatie CDFD gelabeld, het overige deel (€ 4.661.000) is gelabeld als opdracht ten behoeve van de vakbekwaamheid. De scheiding vergroot de transparantie van de besteding van de middelen.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 25

Krijgt de Kamer nog een uitgebreider verslag van bijvoorbeeld de projectkeuze in het eerste operationele jaar van de Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB)? Of kan de Kamer het jaarverslag toegestuurd krijgen, wanneer dat beschikbaar is of komt?

Antwoord

Het Jaarverslag 2016 van de AIIB zal medio juni worden gepubliceerd op de website van de AIIB (https://www.aiib.org).

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 26

Waarom heeft Nederland een nieuwe garantie van 638 miljoen euro aan De Nederlandsche Bank (DNB) voor een Nederlandse bilaterale lening verstrekt? Wat heeft Nederland hiermee te winnen?

Antwoord

Het IMF heeft als instelling de taak om de internationale economische en financiële stabiliteit te waarborgen. Bij tijdelijke betalingsbalansproblemen kan het IMF door middel van een programma financiële steun verlenen. Ook lage-inkomenslanden kunnen steun vragen; deze steun wordt dan versterkt uit de middelen van het PRGT (Poverty Reduction Growth Trust).

Zoals aangegeven in het garantiekader PRGT dat aan de Kamer is aangeboden, staat de PRGT-faciliteit los van de overige IMF-middelen, zodat programma’s voor lage-inkomenslanden tegen concessionele voorwaarden (lagere rentes en langere looptijden) verstrekt kunnen worden. De middelen in het PRGT worden ter beschikking gesteld door IMF-leden. Zij lenen geld aan het PRGT, dat het IMF specifiek gebruikt voor de leningen aan lage-inkomenslanden. Zonder deze leningen van IMF-leden kan het IMF dus geen concessionele financiering meer aan lage-inkomenslanden verstrekken. Het adresseren van betalingsbalansproblemen kan deze landen helpen om meer ruimte te creëren voor armoedereductie en ontwikkeling. Ook voor de mondiale stabiliteit is het belangrijk dat lage-inkomenslanden een gezonde macro-economische positie bereiken en behouden. Nederland vindt het daarom van belang, samen met een brede groep landen, dat het PRGT van voldoende middelen blijft voorzien.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 27

Kan de gevoeligheid van het renterisicobeleid voor de rentestand aangegeven worden? Hoeveel gaat de overheid per saldo meer of minder betalen wanneer de relevante rente met 1%-punt stijgt of daalt?

Antwoord

Het geraamde effect op de saldorelevante rentelasten bij een stijging van de rente van 1% wordt in onderstaande tabel weergegeven; bij een rentedaling treedt het omgekeerde effect op. De verwachte herfinanciering bestaat uit het totaal van de aflopende staatsobligaties, de omvang van de geldmarkt (leningen met een looptijd korter dan een jaar) en het kassaldo. Gemiddeld zal in de periode 2018–2022 jaarlijks naar verwachting 15% van de totale staatsschuld geherfinancierd worden.

 

2018

2019

2020

2021

2022

Stijging rentelasten bij een rentestijging van 1% (per 1 jan 2018, x € 1 mld.)

0,5

0,8

1,1

1,2

1,3

Bovenstaande stijging van de rentelasten is gebaseerd op de ramingen van de Voorjaarsnota 2017.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 28

Wat is de verklaring voor het feit dat de uitgaven aan externen bij het kerndepartement bijna zijn verdubbeld ten opzichte van de begroting 2016?

Antwoord

Dit wordt gedeeltelijk veroorzaakt doordat het lastig is om accuraat te ramen op de categorie Externe inhuur in relatie tot de categorie ICT. Op basis van de gerealiseerde uitgaven blijkt soms achteraf dat de er een andere budgettoedeling op deze categorieën had moeten plaatsvinden. Daarnaast zijn de uitgaven voor externe inhuur in 2016 hoger als gevolg van de vraag naar extra controlecapaciteit en in verband met de digitalisering van de werkstromen op het kerndepartement.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 29

Kunnen de uitgaven aan de Belastingdienst van 1990 tot en met 2016 worden weergegeven?

Antwoord

In onderstaande tabel zijn de apparaatuitgaven van de Belastingdienst over de periode 1990 tot en met 2016 opgenomen; het betreft nominale bedragen. De realisatiecijfers vanaf 2002 zijn officieel gepubliceerd op de website www.rijksbegroting.nl. Voor de realisatiecijfers van de jaren ervoor zijn interne administratiesystemen geraadpleegd. In de afgelopen jaren hebben taakuitbreidingen voor de Belastingdienst plaatsgevonden, als gevolg van nieuwe (fiscale) wet- en regelgeving en de uitvoering van de toeslagregelingen vanaf 2005, die van invloed zijn op de omvang van de uitgaven. Ook heeft een stelselwijziging ten aanzien van de huisvestingsuitgaven voor het rijk plaatsgevonden, waarmee huurbetalingen aan de Rijksgebouwendienst zijn geïntroduceerd.

Jaar

Apparaatuitgaven Belastingdienst bedragen x € 1 mln.

2016

3.187

2015

2.990

2014

2.981

2013

2.945

2012

2.823

2011

2.802

2010

2.944

2009

2.907

2008

2.895

2007

2.810

2006

2.773

2005

2.680

2004

2.323

2003

2.392

2002

2.499

2001

2.348

2000

2.247

1999

1.999

1998

1.833

1997

1.663

1996

1.520

1995

1.427

1994

1.330

1993

1.292

1992

1.242

1991

1.177

1990

1.107

De realisatiecijfers van 1990 t/m 2001 zijn omgerekend van guldens naar euro’s tegen € 1=2,20371 NLG.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 30

Kunt u aangeven hoe de uitgaven aan de Belastingdienst zich de komende jaren zullen ontwikkelen?

Antwoord

In onderstaande tabel zijn de voor de komende jaren geraamde apparaatuitgaven aan de Belastingdienst opgenomen. Dit betreft de laatste stand zoals opgenomen in de 1ste suppletoire begroting IX 2017.

Bedragen x € 1.000

2017

2018

2019

2020

2021

Apparaatuitgaven

2.968.733

2.708.199

2.579.559

2.494.048

2.477.575

           

Personele uitgaven

         

waarvan: eigen personeel

2.125.809

1.929.617

1.814.437

1.746.178

1.738.547

waarvan: inhuur externen

214.699

125.190

118.281

117.581

117.581

           

Materiële uitgaven

         

waarvan: ICT

197.562

223.527

216.448

215.945

216.327

waarvan: bijdrage SSO's

181.027

130.943

132.265

132.318

131.884

waarvan: overige

249.636

298.922

298.128

282.026

273.236

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 31

Wat betekenen de nog te realiseren taakstellingen (543 miljoen euro) op de Belastingdienst voor de continuïteit van het functioneren van de Belastingdienst?

Antwoord

De taakstellingen Rutte I en II (en voorgaande kabinetten) ad € 543 mln. vanaf 2018 zijn reeds meerjarig ingevuld en belegd met maatregelen.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 32

Hoe wordt de taakstelling, oplopend tot 543 miljoen euro in 2018, ingevuld?

Antwoord

Zoals met de Tweede Kamer afgesproken, worden de taakstellingen vanuit Rutte I (en voorgaande kabinetten) en Rutte II – oplopend tot € 543 miljoen vanaf 2018 – voor € 410 miljoen ingevuld met efficiency/versobering en voor € 133 miljoen ingevuld door wijziging van (fiscale) wetgeving die leidt tot vereenvoudiging in de uitvoering of taakvermindering bij de Belastingdienst. De afgesproken efficiency en versobering is meerjarig ingevuld en belegd met maatregelen op het terrein van staf/overhead, procesverbeteringen en versoberingen op het gebied van huisvesting.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 33

Kan er meer uitleg worden gegeven bij de passage over naleving van de wet- en regelgeving voor huurtoeslag?

Antwoord

Een toekenning van de huurtoeslag is onrechtmatig indien de hoogte van de toeslag niet conform de wettelijke regels is vastgesteld. Hierdoor kan er sprake zijn van een te hoog of te laag vastgestelde huurtoeslag. Deze afwijkingen kunnen veroorzaakt worden doordat niet de juiste gegevens zijn ontvangen en/of gebruikt, toezicht niet goed is uitgevoerd of omdat blijkt dat er in individuele gevallen fouten zijn gemaakt bij het vaststellen van de huurtoeslag.

De Belastingdienst maakt bij het toekennen en controleren van toeslagen zoveel mogelijk gebruik van gegevens uit basisregistraties en uit andere betrouwbare bronnen. De huurtoeslag kent een aantal grondslagen waarvoor het minder goed mogelijk is gegevens uit basisregistraties of andere betrouwbare bronnen rechtstreeks te verwerken in het toeslagenproces. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de zelfstandigheid van het woonobject en de bepaling welke medebewoners op een adres deel uitmaken van een huishouden. Hiervoor moet de Belastingdienst (extra) bewerkingen uitvoeren, gegevens uitvragen of administraties bijhouden. De huurtoeslag blijkt daardoor over het algemeen gevoeliger voor rechtmatigheidsfouten dan andere toeslagen.

De Belastingdienst voert ten slotte voor alle toeslagen steekproeven uit op uitgaven en ontvangsten enerzijds en op definitieve toekenningen anderzijds.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 34

Wanneer is het streven dat de Belastingdienst zelf wel een rolmodel kan zijn als het gaat om de interne fiscale beheersing?

Antwoord

Begin 2017 is een implementatieplan opgesteld gericht op de verbetering van de fiscale beheersing door een Tax Control Framework te ontwerpen, te implementeren en de adequate werking van de fiscale beheersing binnen de Belastingdienst te monitoren. Deze eerste stap is gericht op het «in control komen». In het implementatieplan wordt uitgegaan van een traject van circa 2 jaar (tot medio 2019). De ambitie van de tweede, daaropvolgende stap, is te komen tot een mate van beheersing die als voorbeeld kan dienen voor andere partijen. Vergelijkbare ervaringen met grote ondernemingen in het kader van horizontaal toezicht tonen aan dat een dergelijk traject al gauw meerdere jaren in beslag neemt.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 35

Wat betekent de InControlVerklaring (ICV-BIR) precies?

Antwoord

In september 2012 is de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) vastgesteld door de Interdepartementale Commissie Bedrijfsvoering Rijk (ICBR). De ICBR heeft bepaald dat alle Rijksoverheidsorganisaties aan de BIR moeten voldoen en hierop worden getoetst. Een onderdeel van de BIR is een In Control Verklaring (ICV) die jaarlijks, in februari, door alle ministeries bij het Ministerie van BZK (CIO-Rijk) wordt aangeleverd; het Ministerie van BZK is systeemverantwoordelijke.

De ICV BIR 2016 is een momentopname mede gebaseerd op onderzoek door de Auditdienst Rijk (ADR) naar de toepassing van de BIR, een onderzoek door de Rekenkamer (op basis van het onderzoek door de ADR) en een zelfevaluatie door de directies van het ministerie. Op basis van de onderzoeken en de zelfevaluatie wordt in de ICV BIR aangegeven of de interne beheersing in 2016 zodanig heeft gefunctioneerd, dat er voldoende zekerheid is, dat de bedrijfsvoering voldoet aan het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) en de BIR en dat er – waar nodig – aanvullende maatregelen zijn getroffen. Uitzonderlijke risico’s op het gebied van de informatiebeveiliging worden in de ICV BIR, en het jaarverslag, genoemd en in de bijlagen van de ICV wordt een nadere toelichting gegeven. Het Ministerie van Financiën heeft aangegeven op gebied van de VIR en de BIR in 2016 in control te zijn geweest.

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 36

Kunnen bij de tabel bij het ouderdomsoverzicht van de vorderingen ook de bedragen worden vermeld?

Antwoord

De bedragen (x € 1.000) staan reeds in de tabel. Zie hieronder een passage uit het jaarverslag 2016 pagina 149.

Ouderdomsoverzicht van de vorderingen (bedragen x € 1.000)

De ouderdom van de vorderingen exclusief de geconsolideerde en overige vorderingen van exportkredietverzekeringen, is als volgt:

Ontstaan in 2016

€ 252.252

Ontstaan in 2015

€ 501.594

Ontstaan in 2014

€ 335.095

Ontstaan in 2013

€ 202.763

Ontstaan vóór 2013

€ 3.647.815

Totaal

€ 4.939.519

Kamerstuk 34 725 IX

Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Financiën (IX)

Vraag 37

Waarom is de garantieverplichting voor ontwikkelingsbanken/NWB (Nederlandse WaterschapsBank) toegenomen ten opzichte van 2015?

Antwoord

De garantieverplichting t.a.v. ontwikkelingsbanken/NWB bestaat uit het garantiekapitaal van Nederland in deze instellingen. Dit zijn de zogenaamde niet-volgestorte aandelen, ook wel bekend als oproepbaar kapitaal.

De garantieverplichting in deze post is gestegen om twee redenen:

  • 1. Het garantiekapitaal van de Wereldbank, MIGA en de AIIB is gedenomineerd in Amerikaanse Dollars, door de stijging van de waarde van de Dollar moet een hogere garantie in Euro’s worden afgegeven hiervoor.

  • 2. In 2016 zijn aandelen Wereldbank (IBRD) aangekocht. Dit gaat om de laatste tranche van de in 2010 afgesproken kapitaalverhoging van de Wereldbank. Gelijk met het betalen van de volgestorte aandelen wordt ook de garantie t.a.v. de Wereldbank verhoogd. Met het verhogen van de garantie worden de niet-volgestorte aandelen verkregen welke gekoppeld zijn aan de volgestorte aandelen.