Kamerstuk 34725-IX-1

Jaarverslag Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2016

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2016

Gepubliceerd: 17 mei 2017
Indiener(s): Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34725-IX-1.html
ID: 34725-IX-1

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN FINANCIËN EN NATIONALE SCHULD (IX)

Aangeboden 17 mei 2017

Aandeel in ontvangsten IX, paragrafen 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.2 (bedragen x € 1.000)

Aandeel in niet-belastingontvangsten IX, paragrafen 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 (bedragen x € 1.000)

Aandeel in uitgaven IX, paragrafen 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 (bedragen x € 1.000)

Aandeel in uitgaven Nationale Schuld, paragrafen 4.8 en 4.9 (bedragen x € 1.000)

Aandeel in ontvangsten Nationale Schuld, paragrafen 4.8 en 4.9 (bedragen x € 1.000)

Inhoudsopgave

A.

ALGEMEEN

6

 

1.

AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

6

 

2.

LEESWIJZER

8

       

B.

BELEIDSVERSLAG

10

 

3.

BELEIDSPRIORITEITEN

10

   

3.1 Inleiding

10

   

3.2 Samenvatting Nationale Schuld

12

   

3.3 Verantwoording beleidsprioriteiten

16

   

3.4 Realisatie beleidsdoorlichtingen

26

   

3.5 Overzicht risicoregelingen

39

 

4.

BELEIDSARTIKELEN

48

   

4.1 Belastingen

48

   

4.2 Financiële markten

69

   

4.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

74

   

4.4 Internationale financiële betrekkingen

81

   

4.5 Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

88

   

4.6 Btw-compensatiefonds

95

   

4.7 Beheer materiële activa

100

   

4.8 Financiering staatsschuld

102

   

4.9 Kasbeheer

118

 

5.

NIET-BELEIDSARTIKELEN

122

   

5.1 Apparaat kerndepartement

122

   

5.2 Algemeen

125

   

5.3 Nominaal en onvoorzien

126

 

6.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

127

       

C.

JAARREKENING

135

 

7.

VERANTWOORDINGSSTATEN IXA en IXB

135

 

8.

SALDIBALANS IXA EN IXB

137

   

8.1 Saldibalans Nationale Schuld IXA

137

   

8.2 Saldibalans Ministerie van Financiën IXB

144

 

9.

WNT-VERANTWOORDING 2016 – Ministerie van Financiën

161

       

D.

BIJLAGEN

164

 

BIJLAGE 1: TOEZICHTSRELATIES ZBO’S/RWT’S

164

 

BIJLAGE 2: OVERZICHT NIET-FINANCIELE INFORMATIE OVER INKOOP VAN ADVISEURS EN TIJDELIJK PERSONEEL (INHUUR EXTERNEN)

172

 

BIJLAGE 3: AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

173

 

AFKORTINGENLIJST

175

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Financiën (IX) over het jaar 2016 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Financiën decharge te verlenen over het in het jaar 2016 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer en materieel beheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalansen;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel Jaarverslag van het Rijk over 2016;

  • b. het voorstel van de slotwet over 2016 dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel Jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel Jaarverslag van het Rijk over 2016 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2016 alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2016 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Algemeen

Het begrotingshoofdstuk IX (Financiën en Nationale Schuld) omvat het beleidsterrein van het Ministerie van Financiën. In het jaarverslag worden de gerealiseerde beleidsdoelen, instrumenten en ingezette middelen ten opzichte van de ontwerpbegroting 2016 verantwoord.

De focus ligt op beleidsmatige hoofdpunten. Waar relevant wordt verwezen naar Kamerstukken. Voor een toelichting op de belastingontvangsten wordt verwezen naar het Financieel Jaarverslag van het Rijk.

Vanwege tussentijdse afrondingen op gehele duizenden, miljoenen of miljarden euro’s kan de som der delen afwijken van het totaal in de tabellen.

Opbouw van het jaarverslag

Het jaarverslag begint met een algemeen deel: de aanbieding van het jaarverslag/dechargeverlening en de leeswijzer (paragrafen 1 en 2). Daarna komt in paragraaf 3 het beleidsverslag waarin de samenvatting Nationale Schuld en de beleidsprioriteiten uit de beleidsagenda van de ontwerpbegroting IX over 2016 staan. Verder zijn nog de overzichten «Realisatie beleidsdoorlichtingen» en «Overzicht risicoregelingen» opgenomen.

Het beleidsverslag bevat financiële en niet-financiële gegevens. Deze zijn aan verschillende kwaliteitsnormen onderhevig.

Paragraaf 4 bevat de beleidsartikelen:

  • 4.1 Belastingen;

  • 4.2 Financiële markten;

  • 4.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector;

  • 4.4 Internationale financiële betrekkingen;

  • 4.5 Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen;

  • 4.6 Btw-compensatiefonds en

  • 4.7 Beheer materiële activa.

De beleidsartikelen bestaan hoofdzakelijk uit:

  • de beleidsdoelstelling: in de beleidsmatige (niet-financiële) toelichting wordt, waar relevant, nader ingegaan op de belangrijkste beleidsresultaten en op opmerkelijke verschillen ten opzichte van de ontwerpbegroting;

  • de budgettaire gevolgen van beleid met een financiële toelichting, waarin opmerkelijke verschillen tussen de ontwerpbegroting en de realisatie in het verslagjaar worden toegelicht. Dit betreft de toelichting op de verantwoordingsstaat uit de jaarrekening. Hierbij worden de volgende grensbedragen aangehouden:

    • uitgaven en niet-belastingontvangsten: > 5% van het bedrag van de ontwerpbegroting en > € 2,5 miljoen en

    • belastingontvangsten: > 5% van bedrag ontwerpbegroting en > € 25 miljoen.

    Als het beleidsmatig wenselijk is, wordt zo nodig ook beneden deze norm een toelichting gegeven. Verder worden de belangrijke posten in de saldibalans toegelicht.

De beleidsartikelen voor de Nationale Schuld zijn:

  • 4.8 Financiering staatsschuld en

  • 4.9 Kasbeheer.

Het verslag van de Nationale Schuld heeft twee specifieke eigenschappen. De eerste eigenschap is dat de rente-uitgaven en rente-ontvangsten op transactiebasis worden verantwoord. Met de registratie van rente op transactiebasis voor de Nationale Schuld wordt aangesloten bij de Europese voorschriften van het ESR (Europees Stelsel van Rekeningen) 2010. Het ESR 2010 is de Europese methode om onder meer het EMU(Europese en Monetaire Unie)-saldo en het geharmoniseerde BNI (Bruto Nationaal Inkomen) als grondslag voor de afdracht van de eigen middelen aan de Europese Unie (EU) te berekenen. De tweede eigenschap is dat voor beide artikelen wordt verondersteld dat de aangegane financiële verplichtingen gelijk zijn aan de uitgaven.

In paragraaf 5 komen de niet-beleidsartikelen aan bod. De niet-beleidsartikelen zijn:

  • 5.1 Apparaat kerndepartement;

  • 5.2 Algemeen en

  • 5.3 Nominaal en Onvoorzien.

Paragraaf 6 is de bedrijfsvoeringparagraaf. In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan van opmerkelijke zaken in de bedrijfsvoering, mede gebaseerd op een risico-analyse. De bedrijfsvoeringparagraaf heeft het karakter van een uitzonderingsrapportage, maar alle onderdelen worden verplicht vermeld, ook wanneer zich geen noemenswaardige bevindingen hebben voorgedaan.

De paragrafen 7 t/m 9 vormen de jaarrekening. Het gaat om de verantwoordingsstaten IXA en IXB (paragraaf 7), de saldibalansen IXA en IXB (paragraaf 8) en de WNT-verantwoording 2016 (paragraaf 9).

Tot slot zijn drie bijlagen opgenomen. Bijlage 1 bevat een overzicht van Zelfstandige BestuursOrganen (ZBO’s) en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT’s), waarvoor Financiën beleidsmatig verantwoordelijk is. In bijlage 2 staat informatie betreffende de externe inhuur. Bijlage 3 bevat een overzicht van afgeronde evaluatie- en overig onderzoeken.

Groeiparagraaf

Het overkoepelende focusonderwerp dat de Tweede Kamer voor de verslaglegging over 2016 heeft benoemd, is het thema «Focus op beleidstoetsing». Voor de begroting van Financiën en Nationale Schuld heeft de vaste commissie voor Financiën drie beleidsdoorlichtingen geselecteerd om de kwaliteit te toetsen. De drie beleidsdoorlichtingen zijn: Export- en kredietverzekering 2014, Risicomanagement staatsschuld 2015 en Belastingen en toeslagen (2016).

Deze beoordeling staat opgenomen in paragraaf 3.4 van dit jaarverslag.

B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

3.1 Inleiding

In 2016 waren in de werkzaamheden van het Ministerie van Financiën twee zaken dominant. Natuurlijk, zoals altijd, de financieel-economische ontwikkelingen en de problemen die bloot kwamen te liggen bij de Belastingdienst.

Het afgelopen jaar is de Belastingdienst herhaaldelijk negatief in het nieuws geweest. De gang van zaken rond de afgesloten vertrekregeling en de daarop volgende onderzoeken naar het functioneren van de Belastingdienst hebben het nodige bloot gelegd. De vertrekregeling kan de toets der kritiek niet doorstaan. De totale kosten van de regeling zijn geraamd op € 714 miljoen1 waarmee het budget met € 66 miljoen is overschreden. Een belangrijk deel van deze kosten betreft een fiscale eindhefffing die de Belastingdienst aan het Rijk moet afdragen. De afgesproken besluitvormingsprocedures zijn niet gevolgd en ingebouwde checks en balances hebben onvoldoende gewerkt. Naar aanleiding hiervan is besloten de financiële besluitvorming van de Belastingdienst onder curatele te stellen, de aansturing van de Belastingdienst terug te brengen naar een DG-model, een projectplaatsvervangend SG aan te stellen om de ophanging van de Belastingdienst onder het kerndepartement versneld aan te passen en een Commissie onderzoek Belastingdienst2 in te stellen om onderzoek naar de besluitvormingsprocessen binnen de Belastingdienst te verrichten. Als gevolg van de vertrekregeling vertrekken er deels andere medewerkers dan wier werk verdwijnt en medewerkers stromen ook sneller uit dan met het werkbedrijf Switch gepland was. In de continuïteitsrapportage3 zijn beheersmaatregelen opgenomen waarmee de continuïteit op dit moment kan worden geborgd. Voor de Investeringagenda wordt een haalbare aanpak met bijbehorend realistisch tijdpad ontwikkeld om deze stapsgewijs te implementeren en daarbij de continuïteit van de lopende processen leidend te laten zijn. Binnen de begroting van Financiën zijn extra middelen vrijgemaakt voor de werving van 140 fte. Binnen de begroting van de Belastingdienst worden de beschikbare middelen zodanig ingezet dat deze maximaal gericht zijn op het borgen van de continuïteit en is in het begrote budget ruimte voor een vervangingswerving van nog eens 350 fte in 2017. Het betreft in alle gevallen bedrijfskritische functies.

In januari jl. is de Commissie onderzoek Belastingdienst met zijn advies gekomen. De belangrijkste conclusie van de commissie is dat een verbetering van de sturing en beheersing van de processen binnen de Belastingdienst en in relatie met het departement dringend noodzakelijk is. Zoals richting de Tweede Kamer is aangegeven worden alle aanbevelingen overgenomen. Er lopen op dit moment verschillende verbetertrajecten. De bedrijfsvoeringsparagraaf gaat hier nader op in (paragraaf 6).

De Nederlandse economie herstelde in 2016 verder. De omvang van de economie groeide met 2,2 procent, het hoogste tempo sinds het uitbreken van de financiële crisis in 2008. Het inkomen per inwoner bereikte weer het niveau van voor de crisis. De economische groei was voor een belangrijk deel binnenlands gedragen, geholpen door de toename van private consumptie en investeringen. Het consumentenvertrouwen bereikte in 2016 het hoogste punt in 9 jaar. Ook op de arbeidsmarkt ging het beter: de werkloosheid daalde van 6,9 procent in 2015 tot 6,0 procent in 2016 en het aantal werkenden nam toe met ongeveer 110.000 mensen.

Het economisch herstel vertaalt zich ook in een verbetering van de overheidsfinanciën. Voor het eerst sinds 2008 noteert het kabinet een overschot op de begroting. Dit overschot was in 2016 0,4 procent van het bbp (bruto binnenlands product). Dat is opmerkelijk omdat er in de Miljoenennota nog werd uitgegaan van een EMU-tekort van 1,5 procent van het bbp. De overheidsfinanciën zijn dus in korte tijd sterk verbeterd. Deze verbetering wordt enerzijds verklaard doordat de aantrekkende economie heeft geleid tot fors hogere belasting- en premieopbrengsten. Tegelijkertijd zijn de overheidsuitgaven minder gegroeid dan geraamd. Ook de overheidsschuld daalt snel. De EMU-schuld bedroeg eind 2016 62,3 procent. Dat is een daling van maar liefst 2,9 procentpunt ten opzichte van een jaar eerder. De overheidsschuld daalt niet alleen doordat het begrotingstekort is weggewerkt, maar ook door eenmalige opbrengsten uit bijvoorbeeld het (deels) verkopen van staatsdeelnemingen als ABN AMRO en Propertize. Met deze positieve cijfers is het kabinet Rutte-Asscher geslaagd in de opdracht de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Dat was een van de pijlers van het regeerakkoord uit 2012.

Verder staat in dit beleidsverslag een samenvattende paragraaf inzake de Nationale Schuld (paragraaf 3.2), de verantwoording over de beleidsprioriteiten van de ontwerpbegroting (paragraaf 3.3) en de realisatie van de beleidsdoorlichtingen inclusief het focusonderwerp dat door de Tweede Kamer is benoemd (paragraaf 3.4). In paragraaf 3.5 worden de risicoregelingen toegelicht.

Het overzicht van de maatregelen die door het Ministerie van Financiën zijn genomen bij het bestrijden van de kredietcrisis en de Europese schuldencrisis staat opgenomen in het Financieel Jaarverslag van het Rijk.

3.2 Samenvatting Nationale Schuld

De Nationale Schuld was aan het eind van 2016 € 363 miljard. Dit is € 31 miljard lager dan opgenomen in de begroting. De belangrijkste oorzaken zijn de sterk verbeterde kassaldi in 2015 en 2016, vooral als gevolg van meevallers bij de belastinginkomsten en de verkoop van aandelen ABN AMRO.

Kerncijfers ontwerpbegroting en realisaties 2016 (in € mld.)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

EMU-schuld

434

466

– 32

Staatsschuld

363

394

– 31

Schuldverhouding met ABN AMRO

– 0,8

– 0,8

0

Interne schuldverhouding

– 12,4

– 20,4

8,0

       

Rentelasten relevant voor het EMU-saldo

     

Rentelasten vaste en vlottende schuld (art. 11)

7,4

7,9

– 0,5

Rentelasten interne schuldverhouding (art. 12)

– 0,1

– 0,1

0,0

Totaal rentelasten art. 11 en 12

7,2

7,8

– 0,6

       

Niet relevant voor het EMU-saldo

     

Rentelasten derivaten

– 1,1

– 1,6

0,5

Voortijdige beëindiging derivaten

– 5,4

0

– 5,4

Voortijdige beëindiging schuld

0,3

0

0,3

De voor het EMU-saldo relevante rentelasten voor de financiering van de staatsschuld zijn uitgekomen op € 7,2 miljard. De rentelasten zijn de gesaldeerde rentelasten en rentebaten op de vaste en de vlottende schuld (artikel 11) en de rentelasten op de interne schuldverhouding (artikel 12). Dit is € 0,6 miljard lager dan in de begroting 2016 werd geraamd. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat de Staat op de uitgegeven leningen lagere rentetarieven heeft betaald dan de tarieven waarmee in de begroting rekening werd gehouden en dat minder schuld is uitgegeven vanwege een lagere financieringsbehoefte.

De Nederlandse Staat heeft eind 2016 nog een vordering op ABN AMRO van € 0,8 miljard. De rente die op deze vordering van ABN AMRO is ontvangen is meegeteld in de rentelasten van artikel 11. Zonder deze ontvangsten zouden de rentekosten uit zijn gekomen op € 7,3 miljard.

In 2015 was reeds begonnen met het voortijdig beëindigen van langlopende receiverswaps. In 2016 is hiermee verder gegaan. Deze voortijdige beëindigingen hebben plaats gevonden om de gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille te verhogen, hetgeen in lijn is met de uitgangspunten van het nieuwe renterisicokader 2016–20194. Dit heeft geleid tot eenmalige, staatsschuldverlagende ontvangsten van in totaal € 5,4 miljard. Op receiverswaps die de Staat in het verleden heeft afgesloten ontvangt de Staat een vaste rente en betaalt hij een variabele rente. Doordat rentes sterk gedaald zijn, hebben receiverswaps een relatief hoge marktwaarde. Door de langlopende receiverswaps voortijdig te beëindigen, ontvangt de Staat de marktwaarde die de swap op dat moment heeft. Deze marktwaarde is de contant gemaakte waarde van alle toekomstige renteontvangsten en -betalingen die nu in één keer worden ontvangen. Dit houdt in dat er lagere toekomstige rentebaten zijn. In bovenstaande is te zien dat de rentebaten op derivaten met € 0,5 miljard zijn gedaald. Het voortijdig beëindigen van derivaten is de belangrijkste reden hiervoor.

De € 0,3 miljard uitgaven bij een voortijdige beëindiging van de schuld zijn het gevolg van het vervroegd aflossen van leningen. Er is voor een bedrag van € 11,4 miljard aan leningen vervroegd afgelost. Dit betreft voor € 7,9 miljard leningen die anders in 2017 of 2018 afgelost zouden moeten worden. De resterende € 3,5 miljard betreft vroegtijdig in 2016 afgeloste leningen. Het vervroegd inkopen is een manier om de aflossingen beter over de tijd te spreiden, wat gunstig is voor het financieringsbeleid en het cash management.

Er bestaat een schuldverhouding tussen de Staat en de publieke instellingen die deelnemen aan het schatkistbankieren. Het schatkistbankieren kent een aantal groepen deelnemers. Voor de groepen gelden verschillende voorwaarden en rentetarieven. In 2016 is gestart met een initiatief om de rentes te harmoniseren tussen verschillende deelnemers5. Ook verschilt het per groep of de deelnemers verplicht schatkistbankieren of dat zij daar vrijwillig voor kunnen kiezen. De volgende groepen doen mee aan schatkistbankieren: ministeries, de sociale fondsen, agentschappen, rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s), decentrale overheden en een aantal derden.

Deelnemers hebben vorderingen (bij rekening-couranttegoeden en deposito’s) en schulden bij de Staat (bij leningen en roodstand op de rekening-courant). Het saldo van de vorderingen en schulden wordt de interne schuldverhouding genoemd. De interne schuldverhouding is ultimo 2016 € 12,4 miljard negatief. Dit houdt in dat de deelnemers aan het schatkistbankieren per saldo een schuld hebben bij de Staat.

Deze netto schuld wordt veroorzaakt doordat er leningen zijn verstrekt aan de deelnemers van schatkistbankieren (€ 11,4 miljard) en doordat het saldo van alle rekeningen-courant van de deelnemers samen ook negatief is (€ 2,4 miljard negatief). Tegenover deze leningen en (per saldo) roodstand staat een vordering van de deelnemers op de Staat vanwege de bij de schatkist gestalde deposito’s (€ 1,4 miljard positief).

De interne schuldverhouding is lager uitgevallen dan in de begroting werd geraamd. Dit komt voornamelijk doordat de roodstand van de sociale fondsen sneller afneemt dan geraamd. Eind 2016 stonden de sociale fondsen gezamenlijk € 17,6 miljard rood op hun rekeningen-courant bij de schatkist. Eind 2015 was dit nog € 23,4 miljard.

Desondanks is de interne schuldverhouding nog negatief en zijn de daarbij horende rentekosten (artikel 12) € 0,1 miljard negatief. Er is per saldo sprake van rentebaten. De deelnemers aan het schatkistbankieren betalen netto meer rente aan de Staat (op leningen en rekening-courantkredieten) dan dat zij van de Staat ontvangen (op rekening-couranttegoeden en deposito’s).

Opbouw en dekking financieringsbehoefte

De financieringsbehoefte bedroeg in 2016 € 65,1 miljard en bestond voornamelijk uit leningen die moesten worden afgelost. Deze aflossingen waren de obligaties die gedurende het jaar afliepen en uit de omvang van de geldmarkt eind 2015. Leningen op de geldmarkt lopen per definitie korter dan een jaar en worden dus allemaal afgelost in het volgende jaar. Het kassaldo van het Rijk was positief en droeg voor € 5,8 miljard bij aan de verlaging van de financieringsbehoefte.

De financieringsbehoefte is gedekt met de uitgifte van nieuwe langlopende leningen op de kapitaalmarkt en nieuwe kortlopende leningen op de geldmarkt. In 2016 is ondanks de lagere rentestanden het onderpand in contanten afgenomen dankzij de afname van de omvang van de swapportefeuille. Per saldo is de hoeveelheid onderpand het afgelopen jaar met € 3,6 miljard afgenomen.

De volgende tabel laat zien dat een deel van de financieringsbehoefte gedekt kon worden doordat het onderpand in contanten eind 2016 € 15,8 miljard bedroeg. Het betreft kasgeld dat banken bij de Staat plaatsen wanneer swapcontracten een positieve marktwaarde hebben voor de Staat. Hiermee wordt het kredietrisico, het risico dat de tegenpartij niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen, ondervangen. Onderpand in contanten is daarmee een vorm van financiering voor de Staat. De omvang van het onderpand is afhankelijk van de marktwaarde van de swapcontracten.

De resterende afname van € 1,0 miljard komt voort uit de zogeheten mutatie van overige banksaldi. Het betreft het saldo dat op 31 december nog uitstaat op bankrekeningen van het Rijk.

Opbouw en dekking van de financieringsbehoefte van het Rijk in 2016, inclusief de geldmarkt (in € mld.)1
 

Realisatie

Financieringsbehoefte

 

Aflossingen kapitaalmarkt

36,3

Geldmarkt ultimo 2015

15,2

Onderpand in contanten ultimo 2015

19,4

Kasoverschot Rijk 2016

– 5,8

Totaal

65,1

   

Dekking door

 

Kapitaalmarktuitgifte2

31,0

Geldmarkt ultimo 2016

19,3

Mutatie overige banksaldi

– 1,0

Onderpand in contanten ultimo 2016

15,8

Totaal

65,1

X Noot
1

In tegenstelling tot de overige tabellen van de artikelen Nationale Schuld worden in deze tabel cijfers op kasbasis weergegeven in plaats van op transactiebasis.

X Noot
2

De post «Kapitaalmarktuitgifte» is inclusief de overname van leningen van Propertize.

3.3 Verantwoording beleidsprioriteiten

Realisatie beleidsprioriteiten begroting

1.

Houdbare overheidsfinanciën

 

Hoofddoelstelling

Het terugdringen van het overheidstekort en de overheidsschuld.

 

Prestaties in 2016

Zowel het tekort als de schuld zijn in 2016 verbeterd.

2.

Investeringsagenda

 

Hoofddoelstelling

betere interactie met de belastingbetaler en

   

informatiegestuurd toezicht en inning.

 

Prestaties in 2016

De doelstelling is op onderdelen gerealiseerd:

   

interactie:

     

°

portaal MijnBelastingdienst is beschikbaar gekomen en

     

°

pilots zijn nog in ontwikkeling voor een directe betaalmogelijkheid via internet, eenvoudige betalingsregelingen en het aanbieden van schuldenoverzichten.

   

informatiegestuurd toezicht en inning:

     

°

implementatie risicomodel IH niet-winst;

     

°

uitvoering pilot early warning system;

     

°

uitvoering pilot risicomodel omzetbelasting en

     

°

implementatie dynamisch monitoren op verhaalsmogelijkheden bij belastingschuldigen.

3.

Fiscale voornemens

 

Hoofddoelstelling

Het inzetten op een evenwichtige verbetering van de koopkracht, het tegengaan van belastingontwijking en het verminderen van de complexiteit en het verbeteren van de uitvoerbaarheid van wet- en regelgeving.

 

Prestaties in 2016

In 2016 is een omvangrijk pakket opgenomen in het Belastingplan 2017 waarmee met name wordt beoogd de uitvoerbaarheid van de wet- en regelgeving te verbeteren en de complexiteit ervan te verminderen. Verder is gedurende het Nederlandse voorzitterschap een Europese richtlijn tegen belastingontwijking, de Anti Tax Avoidance Directive (ATAD) aangenomen.

4.

Vorming kapitaalmarktunie

 

Hoofddoelstelling

Verdere versterking, verdieping en verbreding van de financieringsmogelijkheden voor de reële economie door verdere integratie van kapitaalmarkten in de verschillende lidstaten van de EU.

 

Prestaties in 2016

in de eerste helft van 2016 is een raadsakkoord bereikt over de herziening van de prospectusrichtlijn. Ook het Europees Parlement (EP) heeft in 2016 haar positie op dit dossier bepaald, waarna de trilogen eind 2016 zijn afgerond;

   

het EP heeft eind 2016 over de voorstellen voor securitisaties haar positie bepaald. De trilogen zijn begin dit jaar van start gegaan, nadat de Raad eind 2015 al een akkoord bereikt had;

   

de Raad heeft eind 2016 een akkoord bereikt over voorstellen voor de herziening van de EuVECA (European VEnture CApital fund regulation)- en EuSEF (European Social Entrepeneurship) -verordeningen. Wanneer het EP over deze herzieningen zijn positie heeft bepaald kunnen de trilogen van start gaan en

   

de Europese Commissie heeft eind 2016 een voorstel gepubliceerd tot invoering van een Europees kader voor herstel en afwikkeling van centrale tegenpartijen (Central CounterParties, CCPs). De Raad en het EP zullen hierover nog een positie moeten bepalen.

5.

Financieel beheer en verkoop van de financiële deelnemingen

 

Hoofddoelstelling

Substantiële reductie van de belangen in de financiële sector waarbij gestreefd wordt naar het volledig terugverdienen van de publieke middelen.

 

Prestaties in 2016

vervolgplaatsing ABN AMRO heeft plaatsgevonden;

   

a.s.r. is beursgenoteerd;

   

Propertize is verkocht aan Lone Star Funds/J.P. Morgan securities en

   

de toekomstplannen voor SNS Bank zijn bekend gemaakt.

6.

Effectieve Europese economische beleidscoördinatie

 

Hoofddoelstelling

Actieve inzet voor versterking van de Europese economische beleidscoördinatie

 

Prestaties in 2016

Mede dankzij de rol van Nederland als voorzitter van de Raad is er op belangrijke financiële dossiers vooruitgang geboekt.

7.

Implementatie nieuw beleid risicomangement staatsschuld

 

Hoofddoelstelling

Inwerkingstellen van het nieuwe risicokader voor de uitvoering van de schuldfinanciering.

 

Prestaties in 2016

Het nieuwe risicobeleid is in 2016 succesvol geïmplementeerd.

1. Houdbare overheidsfinanciën

Over heel 2016 bedroeg de economische groei 2,2%, terwijl de economie in 2015 met 2,0% groeide. Het EMU-saldo is in 2016 uitgekomen op een overschot van 0,4% van het bbp. Daarmee is 2016 het eerste jaar sinds 2008 dat het EMU-saldo een overschot laat zien. In de Miljoenennota 2016 werd nog rekening gehouden met een EMU-tekort van 1,5% bbp. Het EMU-saldo is dus in een relatief korte tijd fors verbeterd. Over heel 2015 was er immers nog sprake van een tekort van 2,1% bbp. De verbetering van de overheidsfinanciën is niet alleen zichtbaar in het EMU-saldo, maar ook in de EMU-schuld. De schuld bedroeg eind 2016 62,3% van het bbp. Dit is een flinke daling ten opzichte van eind 2015, toen de schuld nog 65,2% van het bbp was. Ook in nominale termen wordt de daling van de EMU-schuld die in 2015 begon voortgezet; de schuld was eind 2016 € 434 miljard.

Het Regeerakkoord van het kabinet kent drie pijlers, waaronder het op orde brengen van de overheidsfinanciën. De overheidsfinanciën hebben zich ook in 2016 gunstiger ontwikkeld dan bij de start van het kabinet werd verwacht. De overheidsschuld is hard op weg naar de Europese begrotingsgrens van 60% van het bbp. Het overheidstekort is sterk verbeterd en in 2016 omgeslagen in een overschot. Ook het structurele EMU-saldo is sterk verbeterd, waardoor de overheidsfinanciën ook op de lange termijn weer houdbaar zijn.

In 2016 is in het kader van de Studiegroep Begrotingsruimte ook een beleidsdoorlichting uitgevoerd naar het begrotingsbeleid. Deze beleidsdoorlichting is gepubliceerd als bijlage bij het vijftiende rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte6.

Beleidsmatige conclusie

Het jaar 2016 is het laatste jaar waarvoor het kabinet Rutte-Asscher het jaarverslag afrondt. Net als in eerdere jaren is ook in 2016 het uitgavenkader gehandhaafd. Zowel het begrotingstekort als de schuld hebben in 2016 een verbetering laten zien.

2. Investeringsagenda

De Investeringsagenda (IA) waarmee de Belastingdienst in mei 2015 is gestart moet leiden tot een dienst die op termijn beter kan presteren, goedkoper wordt en meer in control is. In de Investeringsagenda worden de volgende verandergebieden onderscheiden:

  • 1. interactie met burgers en bedrijven;

  • 2. informatiegestuurd toezicht en inning;

  • 3. ontwikkeling Data & Analytics;

  • 4. sturing, verantwoording en effectmeting en

  • 5. ondersteuning door informatievoorziening.

De verandergebieden 1 en 2 voert de Belastingdienst uit binnen de kaders van zijn handhavingstrategie. De verandergebieden 3 tot en met 5 zijn randvoorwaardelijk en ondersteunend aan de twee eerste verandergebieden.

De noodzaak om te komen tot een verbetering in de productiviteit was en is evident. In de loop van 2015 en 2016 is een aantal projecten gestart.

De Investeringsagenda loopt nog enige jaren. Het is belangrijk dat de aandacht nu uitgaat naar de implementatie. De Belastingdienst herijkt voor de zomer van 2017 het tijdpad, gekoppeld aan de middelen en doelen, om de Investeringsagenda stapsgewijs te implementeren. Daarbij zal de continuïteit van de processen leidend zijn. De continuïteit kon in 2016 worden geborgd, maar aan de implementatie van de Investeringsagenda is onvoldoende toegekomen.

Aan de Tweede Kamer is bij brief van 27 januari 2017 (Kamerstuk II 2016–2017, 31 066, nr. 331) bericht dat doorgaan op de huidige weg er toe zou leiden dat de structureel beoogde effecten van de Investeringsagenda niet in het voorziene tempo gehaald worden. Daarom is een herijking van de Investeringsagenda aangekondigd voor de zomer van 2017. De herijking moet zorgen voor versnelling van de implementatie. De IA-projecten die nu in ontwikkeling zijn, worden verder uitgerold en afgerond. De Belastingdienst zorgt met deze herijking voor een haalbare aanpak met bijbehorend realistisch tijdpad. Voor de herijking zijn de doelen van de Belastingdienst het uitgangspunt en staat de continuïteit van de organisatie voorop. Het is van groot belang om de verandering in de organisatie te borgen.

De herijking wordt in actieve samenspraak met de werkvloer tot stand gebracht. Juist de medewerkers die dagelijks met de processen bezig zijn hebben zicht op de ruimte voor verbetering. Dit moet leiden tot procesoptimalisatie. De verandering slaagt niet zonder een gelijktijdige aanpassing van de topstructuur die voorziet in herstel van de verbinding met de werkvloer en in een gezonde balans voor fiscale, bedrijfseconomische en technologische afwegingen. Daarnaast is samenhangende informatie nodig over budget, prestaties en de inzet van personeel en ondersteunende middelen. Deze nu vaak ontbrekende managementinformatie moet beschikbaar komen in het kader van een sterke verbetering van de huidige planning- en controlcyclus.

Vrijgegeven budget

In totaal heeft de Belastingdienst in 2016 voor € 246,7 miljoen aan middelen voor de Investeringsagenda ontvangen, waarvan € 185 miljoen voor Switch (apparaat, premies, RVU) en € 61,7 miljoen voor projecten. Van de in 2016 op de «Aanvullende post» beschikbare middelen voor de Investeringsagenda is € 63 miljoen niet uitgeput.

Prestaties

Er waren in 2016 41 Investeringsagendaprojecten in uitvoering voor de realisatie van de doelen beter, goedkoper en meer in control. In het afgelopen jaar zijn het programmamanagement en de projectbeheersing van de Investeringsagenda intern ingericht. De doelstellingen zijn vastgesteld en de rapportagecyclus van de projecten en het portfolio is opgezet. Hierdoor is inzicht en overzicht ontstaan in de voortgang. Geconstateerd is dat het huidige portfolio van 41 projecten nog onvoldoende is om de doelen in het geplande tempo te realiseren. Er wordt gewerkt aan een gevalideerde methodiek voor het schatten en monitoren van de baten.

Voordat de generieke vertrekregeling met de bonden overeengekomen werd was sprake van een verwachte uitstroom Investeringsagenda van in totaal 4.800 fte. De uiteindelijke uitstroom – gebaseerd op de generieke overeengekomen vertrekregeling – bedraagt circa 5.100 fte, de FIOD en de douane inbegrepen. De medewerkers stromen echter sneller uit dan met het werkbedrijf Switch gepland was. Daarnaast verdwijnen als gevolg van de vertrekregeling er deels andere medewerkers dan wier werk verdwijnt. Er is dus sprake van een mismatch in zowel tijd als functie.

Realisatie beleidsprioriteiten begroting

Toegespitst op de in de begroting 2016 benoemde beleidsprioriteiten voor de Investeringsagenda kunnen de prestaties als volgt worden toegelicht.

Interactie

Het portaal Mijn BD is voor iedereen beschikbaar gekomen. In de komende jaren worden steeds functionaliteiten toegevoegd. Een pilot voor een directe betaalmogelijkheid via internet is in ontwikkeling. Dit als onderdeel van de Investeringsagenda. Ook voor eenvoudige betalingsregelingen en het aanbieden van schuldenoverzichten zijn pilots in ontwikkeling.

Informatiegestuurd toezicht en inning

Er zijn vanuit de Investeringsagenda eerste stappen gezet in het informatiegestuurd toezicht en inning met een risicomodel IH niet-winst, een pilot early warning system, een pilot risicomodel omzetbelasting en met dynamisch monitoren op verhaalsmogelijkheden bij belastingschuldigen. Het risicomodel IH (Inkomensheffing) niet-winst laat met behulp van data analytics beter dan de methoden in het verleden zien, waar de risico’s in belastingaangiften van particulieren zitten, waarmee de kans op een positieve correctie wordt vergroot.

In de pilot Early warning system werd gesignaleerd of een bedrijf mogelijk in betalingsproblemen gaat komen. De Belastingdienst kan daarop anticiperen. Verdere implementatie wordt onderzocht. Voor het Midden- en KleinBedrijf (MKB) is in 2016 een pilot uitgevoerd met het risicomodel van de omzetbelasting. Hiermee kan op basis van een betere risicoscore worden vastgesteld welke (negatieve) aangiften omzetbelasting worden onderzocht. Met dynamisch monitoren wordt continu in de gaten gehouden of er verhaalsmogelijkheden zijn bij belastingplichtigen die niet aan hun betalingsverplichtingen voldoen. Dit instrument is in 2016 geïmplementeerd bij het segment MKB (klein).

Beleidsmatige conclusie

In 2016 is veel aandacht besteed aan het intern inrichten van het programmamanagement en de projectbeheersing. Een van de resultaten daarvan is centraal zicht op de projecten in het portfolio. Belangrijke stap was vervolgens de aan de Tweede Kamer toegezegde opzet voor de voortgangsrapportage. De hoofddoelstellingen Beter, Goedkoper en Meer in control en het overzicht van mensen en middelen vormen hierin de rode draad. In augustus 2016 zijn de doelen van de Investeringsagenda vastgesteld door de Raad van Bestuur van de Belastingdienst. Eind 2016 werd duidelijk dat de voortgang onvoldoende is om de doelen op tijd te realiseren. Deze risico’s zijn mede ontstaan door de grote animo voor de vertrekregeling. Aan de Tweede Kamer is vervolgens begin 2017 toegezegd de Investeringsagenda te herijken. De herijking moet zorgen voor een overkoepelende aanpak, met bijzondere aandacht voor de versnelling van de implementatie van IA-initiatieven binnen de organisatie. Gepland is de herijking vóór het zomerreces (7 juli 2017) aan de Tweede Kamer aan te bieden.

3. Fiscale voornemens

Ten aanzien van de fiscaliteit had het kabinet voor 2016 drie doelstellingen. Allereerst wilde het kabinet zich blijven inzetten voor een evenwichtige verbetering van de koopkracht. Verder was het tegengaan van belastingontwijking voor het kabinet een belangrijk thema. Tot slot wilde het kabinet de belastingwetgeving begrijpelijker en beter uitvoerbaar maken. Met de vereenvoudiging werd met name ingezet op een vermindering van administratieve lasten voor burgers en bedrijven en een vermindering van de uitvoeringskosten van de Belastingdienst. In het pakket Belastingplan 2017 zijn diverse vereenvoudigingmaatregelen opgenomen die tot een daling van de uitvoeringskosten hebben geleid. Naast de wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2017 zijn ook het wetsvoorstel Wet uitwisseling inlichtingen over rulings en het wetsvoorstel Wet uitwerking Autobrief II in 2016 behandeld. Daarnaast zijn op Prinsjesdag 2016 de voortgangsrapportage «Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement» en een brief over het vestigingsklimaat naar de Kamer verstuurd. De internationale fiscale agenda heeft onder meer in het teken gestaan van verplichtingen in het kader van samenwerking binnen de Europese Unie (EU) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Zo was Nederland het eerste half jaar van 2016 voorzitter van de Raad van Ministers van de Europese Unie (het voorzitterschap). Ook is in 2016 verder gewerkt aan de resultaten van het Base Erosion Profit Shifting (BEPS)-project en de totstandkoming en implementatie van de Anti Tax Avoidance Directive (ATAD).

Beleidsmatige conclusie

De fiscale voornemens voor 2016 zijn merendeels gerealiseerd. Er zijn in het Belastingplan 2017 maatregelen getroffen die hebben bijgedragen aan een evenwichtige verbetering van de koopkracht. Verder zijn er praktische vereenvoudigingen van het belastingstelsel gerealiseerd. Het kabinet heeft in het pakket Belastingplan 2017 ook stappen gezet om belastingontwijking tegen te gaan. Het kabinet neemt hiervoor onder andere maatregelen met betrekking tot arbitrage tussen box 2 en box 3. Het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige pensioenmaatregelen is, nadat het in 2016 in de Eerste Kamer was aangehouden, in maart 2017 aangenomen. Het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing is in 2016 door de Tweede Kamer aangehouden.

4. Vormgeving kapitaalmarktunie

Het streven om te komen tot een verdere integratie van de Europese kapitaalmarkten is door de Europese Commissie begin 2015 middels het groenboek voor de kapitaalmarktunie gelanceerd. Het groenboek voor de kapitaalmarktunie is eind 2015 opgevolgd middels het actieplan Kapitaalmarktunie. Voltooiing van de kapitaalmarktunie moet leiden tot een verdere versterking, verdieping en verbreding van de financieringsmogelijkheden voor de reële economie. In 2016 is verder gewerkt aan de totstandkoming van de kapitaalmarktunie door het uitwerken van de voorgestelde acties uit het actieplan Kapitaalmarktunie onder het Nederlands raadsvoorzitterschap. Dit is voorspoedig verlopen daar de voorgenomen doelen behaald zijn.

Zo is in de eerste helft van 2016 een raadsakkoord bereikt over de herziening van de prospectusrichtlijn. Ook het Europees Parlement (EP) heeft in 2016 haar positie op dit dossier bepaald, waarna de trilogen tussen de Raad en het Europees Parlement eind 2016 zijn afgerond. Ten tweede heeft het EP eind 2016 over de voorstellen voor securitisaties haar positie bepaald. De trilogen zijn begin dit jaar van start gegaan, nadat de Raad eind 2015 al een akkoord bereikt had. Voorts heeft de Raad eind 2016 een akkoord bereikt over voorstellen voor de herziening van de Europese durfkapitaal- en socialeondernemerschapsfondsenverordeningen. Wanneer het EP over deze herzieningen zijn positie heeft bepaald kunnen de trilogen van start gaan. Als laatste heeft de Europese Commissie eind 2016 een voorstel gepubliceerd tot invoering van een Europees kader voor herstel en afwikkeling van centrale tegenpartijen (CCPs). De Raad en het EP zullen hierover nog een positie moeten bepalen.

Daarnaast zijn ook op niet-wetgevende terreinen stappen gezet in het kader van de korte- en middellangetermijnagenda onder de kapitaalmarktunie. Wat betreft het verbeteren van kredietinformatie heeft Nederland in 2016 actief geparticipeerd in de uitwisseling van good practices. Daarnaast heeft Nederland gereageerd op het groenboek over financiële retaildiensten en de consultaties aangaande beleggingsinstellingen, gedekte obligaties en het faillissementsrecht. Ook heeft de Europese Commissie een mogelijkheid tot technische bijstand van lidstaten met kleinere kapitaalmarkten in 2016 nader uitgewerkt. Tot slot heeft de Europese Commissie in 2016 op meerdere terreinen workshops georganiseerd, waaronder toegang van financiering voor het MKB en crowdfunding.

Beleidsmatige conclusie

Met de ontwikkelingen op het gebied van de herziening van de prospectusrichtlijn, securitisatie, EuVECA en EuSEF en CCP’s zijn er in 2016 duidelijke stappen gezet ten aanzien van de belangrijkste wetgevende voorstellen op de korte termijn onder de agenda van de totstandkoming van een kapitaalmarktunie. In 2016 zijn de kortetermijnacties verder uitgewerkt en zijn ook stappen gezet op het gebied van de middellangetermijnacties. Hiermee ligt de uitvoering van de agenda van de totstandkoming van een kapitaalmarktunie in 2019 op koers. De voortgang van de totstandkoming van een kapitaalmarktunie zal in 2017 worden getoetst bij het uitkomen van de mid-term review van de kapitaalmarktunie van de Europese Commissie. Ter voorbereiding hierop loopt sinds 20 januari jl. een consultatie van de Europese Commissie waarbij nadere input gevraagd wordt voor de oorspronkelijke middellange- en langetermijnvoorstellen. Nederland zal zich in de verschillende lopende trajecten onder de noemer van de kapitaalmarktunie blijven inspannen voor het verbeteren van toegang tot financiering, het vergroten van de beschikbaarheid van kapitaal en het vergroten van de efficiëntie van markten.

5. Financieel beheer en verkoop financiële deelnemingen

Het beleid is gericht op een afgewogen, zakelijk verantwoorde exit uit ASR, ABN AMRO, het voormalige SNS REAAL en op de ondernemingsstrategie die deze exit mogelijk moet maken. De stichting NL Financial Investments (NLFI) adviseert de Minister van Financiën over de te volgen exitstrategie.

In 2015 is een eerste plaatsing van 23% van de certificaten van ABN AMRO genoteerd aan de Euronext Amsterdam. Op 17 november 2016 heeft de Staat in een vervolgplaatsing ongeveer 7% van de certificaten van ABN AMRO verkocht met een totale opbrengst van € 1.326 miljoen. Het aandelenbelang van de Staat in ABN AMRO komt daarmee uit op circa 70%. Ook a.s.r. is naar de beurs gebracht: vanaf 10 juni 2016 zijn de eerste aandelen van a.s.r. genoteerd aan de Euronext Amsterdam. De totale omvang van deze eerste plaatsing is 36,3% van de aandelen, met een totale opbrengst van de beursgang van circa € 1.065 miljoen.

Op 1 juli 2016 is een brief gestuurd aan de Tweede Kamer met betrekking tot de toekomst van SNS Bank7. Hierin staat dat SNS Bank meer tijd nodig heeft om een sterke positie binnen het Nederlandse bankenlandschap te verwerven en om zich strategisch te positioneren in Nederland. Zodra SNS Bank voldoende gereed is – naar verwachting in twee tot drie jaren – zullen de opties voor toekomstige eigendomsstructuren verder worden uitgewerkt. Wel is in 2016 Propertize, de voormalige vastgoedtak van SNS, verkocht. Op 28 juni 2016 is Propertize officieel verkocht aan het consortium Lone Star Funds/J.P. Morgan Securties Plc voor een koopprijs van € 895,3 miljoen, waarna op 27 september de aandelen zijn overgedragen.

Beleidsmatige conclusie

Met de vervolgplaatsing van certificaten ABN AMRO, de beursgang van a.s.r., de verkoop van Propertize en het bekendmaken van de toekomstplannen voor SNS Bank heeft de Minister van Financiën invulling gegeven aan de doelstelling van een afgewogen en zakelijk verantwoorde exit uit de tijdelijke deelnemingen in de financiële instellingen.

6. Effectieve Europese economische beleidscoördinatie

De eerste helft van 2016 was Nederland voorzitter van de Raad van de Europese Unie. De agenda van Nederland in de Ecofin (Economic and Financial affairs council) was gericht op het verbeteren van de omstandigheden voor structurele economische groei en welvaart in de unie en een schokbestendige eurozone. In de Ecofinraad hebben de lidstaten ingestemd met het compromisvoorstel van het Nederlandse voorzitterschap voor de richtlijn van anti-belastingontwijking (Anti Tax Avoidance Directive, ATAD). Ook is onder meer een akkoord bereikt over country by country reporting tussen belastingdiensten. Voor wat betreft de bankenunie is een roadmap overeengekomen die de stappen vastlegt om te komen tot de vervolmaking van de bankenunie, waarin is opgenomen dat er eerst risicoreducerende maatregelen zullen worden genomen alvorens over te gaan tot verdere risicodeling. Deze roadmap geeft het commitment van de lidstaten weer om het proces ten aanzien van de vervolmaking van de bankenunie tot een goed einde te brengen. Ten behoeve van het verbeteren van de EU-begrotingssystematiek is onder het Nederlands voorzitterschap onder meer een akkoord bereikt over de uitvoeringsverordening bij het Eigenmiddelenbesluit (de zogenaamde Making Available Regulation). Hiernaast is er ook goede voortgang gemaakt op het gebied van de kapitaalmarktunie (zoals een raadsakkoord over de Prospectusverordening) en is gedurende het Europees Semester het accent gelegd op de implementatie van landenspecifieke aanbevelingen door discussies hierover te agenderen in meerdere vakraden, waarbij is besloten om op meer reguliere basis de implementatie van hervormingen te bespreken. Tot slot heeft ook de actualiteit zijn weerslag gekregen in de Ecofin: in februari is naar aanleiding van de terroristische aanslagen in Parijs het actieplan tegen financiering van terrorisme overeengekomen. De Commissie heeft een actieplan opgesteld dat heeft geleid tot het op korte termijn oprichten van een platform voor het delen van nationale bevriezingslijsten en tot het besluit van de ECB (Europese Centrale Bank) om vanaf eind 2018 te stoppen met het produceren van 500 eurobiljetten. Naar aanleiding van de publicatie van de Panama papers hebben alle lidstaten aangegeven in te kunnen stemmen met het voorstel om de gegevens over de uiteindelijk belanghebbende (UBO, Ultimate Benificial Owner) tussen autoriteiten automatisch uit te wisselen.

Op aandringen van onder andere Nederland, vormen de aanbevelingen van de Europese Commissie in het kader van het Europees Semester voor de eurozone als geheel nu het startsein van economische beleidscoördinatie. De uitdagingen voor de eurozone kunnen zodoende beter worden vertaald naar landenspecifieke aanbevelingen, die in het voorjaar worden geformuleerd. Daarnaast is er onder het Nederlandse EU-voorzitterschap tijdens de Ecofin een discussie gevoerd over de implementatie van landenspecifieke aanbevelingen. Dit sluit aan bij de ambitie van het kabinet en kan helpen om de peer pressure op achterblijvende lidstaten te vergroten. De Eurogroep heeft in 2016 opnieuw verschillende thematische discussies gevoerd over hervormingsterreinen waar voor de eurozone uitdagingen liggen. Politieke discussies over belangrijke hervormingsterreinen dragen bij aan een brede overeenstemming over de belangrijkste uitdagingen voor de eurozone, faciliteren het uitwisselen van beleidservaringen en vergroten het ownership bij lidstaten. Nederland mengt zich actief in deze discussies. In 2016 is onder meer gesproken over de houdbaarheid van pensioenstelsels en zorgstelsels, het verbeteren van insolventieraamwerken en de kwaliteit van overheidsfinanciën. Ook heeft Nederland tijdens de informele Ecofinraad een bespreking over versimpeling van het SGP (Stability and Growth Pact) geagendeerd. Dit heeft er mede toe geleid dat de uitgavenregel een grotere rol krijgt in de correctieve arm en in de preventieve arm de uitgavenregel en het structurele saldo consistenter met elkaar worden gemaakt.

Beleidsmatige conclusie

Nederland heeft zich actief ingezet voor versterking van de Europese economische beleidscoördinatie. Mede dankzij de rol van Nederland als voorzitter van de Raad is er op belangrijke financiële dossiers vooruitgang geboekt.

7. Implementatie nieuw beleid risicomanagement staatsschuld

In 2015 is het nieuwe risicokader voor de financiering van de staatsschuld voor de jaren 2016–2019 opgesteld en aan de Tweede Kamer gepresenteerd. Bij het opstellen van het risicobeleid wordt een afweging gemaakt tussen risico en kosten. Voor het beheersen van de risico’s op korte en lange termijn zijn daarbij voor de jaren 2016–2019 twee nieuwe maatstaven geïntroduceerd, de gemiddelde looptijd en het RenteRisicoBedrag8 (RRB). Dit laatste is de schuld waarover de rente binnen een jaar vastgesteld moet worden en het (netto) bedrag aan lopende renteswaps waarover de rente de eerstvolgende 12 maanden opnieuw moet worden vastgesteld.

Voor deze maatstaven zijn ook doelstellingen gedefinieerd. De doelstelling voor de gemiddelde looptijd van de schuld (inclusief derivaten) was om deze te verlengen tot 5,5 jaar aan het einde van 2016 en tot 6,4 jaar eind 2019. Het RRB dient in de periode 2016 tot en met 2019 onder 18% van de staatsschuld te blijven. Het RRB is gemaximeerd op een waarde die realistisch is gezien de omvang en samenstelling van de schuld en die past bij een nagestreefde looptijd van de schuldportefeuille van 6,4 jaar. In 2016 is dit nieuwe beleid geïmplementeerd en bij de uitvoering van de schuldfinanciering wordt op beide nieuwe maatstaven gestuurd. In dit jaarverslag zal daarover voor de eerste keer verantwoording worden afgelegd. De gemiddelde looptijd van de staatsschuld bedraagt eind 2016 5,6 jaar. Het RRB is over 2016 uitgekomen op 15,3%.

Beleidsmatige conclusie

Het nieuwe risicobeleid is in 2016 succesvol geïmplementeerd.

3.4 Realisatie beleidsdoorlichtingen

Realisatie beleidsdoorlichtingen
 

Realisatie

Wanneer gepland

Geheel artikel?

Behandeling in Tweede Kamer

Beleidsartikel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

     

1.

Belastingen

v link

             

2010

Ja

Technische briefing, besproken in het AO op 15 juni 2011.

1.

Belastingen/Dienstverlening

         

v link

   

2015

Nee

Technische briefing, besproken in het AO op 1 juni 2016.

1.

Belastingen/Toeslagen

           

v link

 

2016

Nee

De beleidsdoorlichting van artikel 1 (onderdeel Uitvoering toeslagen) en de

vragen/antwoorden over de beleidsdoorlichting worden geagendeerd voor een

(verzamel AO, besluitenlijst Financiën 1 februari 2017).

1.

Belastingen/Toezicht en opsporing en massale processen

               

2017

Nee

N.v.t.

2.

Financiële Markten

 

v

           

2011

Ja

Kamerstukken II 2010–2011, 32 013, nr. 16.

3.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

     

v

   

v link

 

2016

Nee

Schriftelijke vragen ingediend op 14 december 2016

(http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/fin/documenten-en-publicaties/ kamerstukken/2013/03/01/bijlage-ibo-staatsdeelnemingen.html).

4.

Internationale financiële betrekkingen

v

         

v link

 

2016

Ja

Betrokken bij overleg (in AO/wetgevingsoverleg/ notaoverleg).

5.

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen/exportkredietgaranties

       

v link

     

2014

Nee

Schriftelijk overleg of schriftelijke vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen.

5.

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen/exportkredietgaranties

           

v link

 

2016

Ja

Nog in behandeling. Feitelijke vragen ingediend 1 december 2016 (Kamerstukken II 2016–2017, 31 935, nr. 312).

6.

Btw-compensatiefonds

v

         

v link

 

2016

Ja

Voor kennisgeving aangenomen.

7.

Beheer materiële activa

v

   

v

       

2013

 

Kamerstukken II 2013–2014, 31 935, nr. 12.

8.

Overig

                     
 

Financieel en economisch beleid van de overheid

v

             

2010

 

Kamerstukken II 2009–2010, 31 123, nr. 52, bijlage 59 692.

 

Projectdirectie vastgoed

 

v

           

2011

 

Uitvoeringsprogramma compacte Rijksdienst.

11.

Financiering staatsschuld

 

v

     

v link

   

2015

Ja

Schriftelijk overleg of schriftelijke vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen

(http://rijksbegroting.nl/system/files/169/f4.pdf).

12.

Schatkistbankieren

       

v link

     

2014

 

Voor kennisgeving aangenomen

(http://www.rijksbegroting.nl/system/files/18/fin-beidsdoorlichting-schatkistbankieren.pdf),

Kamerstukken II 2014–2015, 31 935, nr. 13).

Toelichting

In de RPE (Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek) is vastgelegd dat al het beleid met een zekere regelmaat dient te worden geëvalueerd in een beleidsdoorlichting. Dit kan bijvoorbeeld eens in de vier jaar en ten minste eens in de zeven jaar. Er moet volgens de RPE sprake zijn van een dekkende programmering van beleidsdoorlichtingen. De meerjarige programmering van beleidsdoorlichtingen voor Financiën wordt in de begroting opgenomen. In dit jaarverslag wordt over de realisatie hiervan teruggeblikt.

In 2016 waren er 5 beleidsdoorlichtingen gepland, alle vier zijn ook afgerond in 2016.

Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2016/planning-beleidsdoorlichtingen/ix-financi%C3%ABn-en-nationale-schuld.

Artikel 1 Belastingen

In 2010 is het beleidsartikel voor het eerst doorgelicht, daarna zijn delen van het artikel doorgelicht. De RPE 2014 biedt de mogelijkheid delen van het beleidsartikel door te lichten. De Belastingdienst kent drie beleidsinstrumenten om zijn doelstelling te realiseren: dienstverlening, toezicht en opsporing en massale processen. Deze beleidsinstrumenten hebben elk hun eigen operationele doelstelling. In 2015 is de dienstverlening door de Belastingdienst doorgelicht. In 2016 is de uitvoering van de toeslagenregelingen doorgelicht. In 2017 worden de andere twee beleidsinstrumenten (toezicht en opsporing en massale processen) doorgelicht.

Artikel 1 Belastingen (2010)

Conclusies

De eerste conclusie van de doorlichting is dat de Belastingdienst zijn instrumenten heeft gekozen en vormgegeven op basis van theorieën en inzichten die in de wetenschappelijke literatuur als complianceverhogend worden aangemerkt. Dit laat onverlet dat een directe relatie tussen de verschillende ingezette instrumenten en de bereikte compliance in de praktijk moeilijk aantoonbaar is. Op basis van de beschikbare informatie kan niet worden vastgesteld in welke mate het beleid doelmatig en doeltreffend is.

Vervolgacties

In lijn met de rijksbrede wens om beleid in effecten zichtbaar te maken, wordt door de Belastingdienst bezien hoe de huidige input- en outputindicatoren kunnen worden aangevuld met outcome-indicatoren. Aan de fiscale kant staat het effect op de belastingopbrengsten centraal. Het streven is om een zo groot mogelijke zekerheid te krijgen over de juistheid en volledigheid van de belastingopbrengsten. Net als andere landen wil de Belastingdienst ervaring opdoen met het meten van het effect van ingezette instrumenten op deze aspecten. Daarnaast zal de Belastingdienst als regel bij de uitvoering van zijn taken vooraf bepalen welke effecten worden beoogd en hoe deze moeten worden gemeten, op het onderhouden en versterken van de compliance, en daarover ook verantwoorden.

Artikel 1 Belastingen/onderdeel Dienstverlening (2015)

Conclusies

De doorlichting richt zich op de effectiviteit en efficiency van kanalen en instrumenten van dienstverlening in de periode 2010–2014. Afgaande op de huidige normen in de begroting en de beschikbare gegevens hebben de dienstverleningskanalen telefoon, balie en website in de onderzoeksperiode in ieder geval adequaat en in de meeste gevallen goed gefunctioneerd, met uitzondering van de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon. Op basis van het beschikbare materiaal kunnen echter geen concrete uitspraken worden gedaan over de effecten van dienstverlening op de compliance en belastingopbrengst, noch over de efficiency van de dienstverleningsinspanningen. In het rapport wordt geconstateerd dat de Belastingdienst steeds meer inzet op digitale dienstverlening (website, portalen, webcare, VoorIngevulde Aangifte (VIA), berichtenbox), maar dat het aantal telefoontjes dat bij de BelastingTelefoon binnenkomt nog niet sterk afneemt. Er is met andere woorden nog veel potentie voor kostenefficiency. De onderzoekers merken op dat de Belastingdienst ten behoeve van de dienstverlening nog maar nauwelijks gebruik maakt van de informatie die hij al in huis heeft over belastingplichtigen ten behoeve van gerichte dienstverlening. Verder wordt geadviseerd meer onderzoek te doen naar de klantbeleving van burgers en bedrijven.

Vervolgacties

In de kabinetsreactie wordt aangesloten bij de initiatieven uit de Brede agenda en de Investeringsagenda. Voor dienstverlening zijn dat de volgende:

  • er komt een webportaal waarin burgers en bedrijven alle zaken in één keer kunnen afhandelen. Dat betekent op termijn veel minder telefoontjes. Met de wet EBV (Elektronisch BerichtenVerkeer) wordt een start gemaakt met de overgang van communicatie per brief naar communicatie op digitale wijze;

  • in lijn met de aanbeveling van de Commissie de Jong wordt gewerkt aan een nieuw bekostigingsmodel. Daarmee kunnen kosten in relatie worden gebracht tot prestaties, waardoor inzicht ontstaat in de bijdrage van processen aan compliance en belastingopbrengst en in de mogelijke ruimte voor kostenefficiency en

  • om een sluitend stelsel van normen te krijgen, die een volledig en juist beeld schetsen van de prestaties van de Belastingdienst, wordt de algemene doelstelling van de Belastingdienst vertaald naar doelstellingen op strategisch, tactisch en operationeel niveau. De doelen worden vervolgens meetbaar gemaakt door het definiëren van kritische prestatie-indicatoren die worden opgenomen in de begroting.

Bij de Investeringsagenda zijn al besparingen ingeboekt als het gaat om het veranderen van de interactie met burger en bedrijf. Deze besparing wordt onder andere gevonden in de afbouw van capaciteit en de afname van het aantal telefoontjes dat de BelastingTelefoon in behandeling neemt. Naar de mening van het kabinet zal een extra 20% besparing onwenselijke gevolgen hebben voor de dienstverlening.

Artikel 1 Belastingen/onderdeel Toeslagen (2016)

Conclusies

Deze beleidsdoorlichting betreft de (doeltreffendheid en doelmatigheid van de) uitvoering van de toeslagenregelingen door de Belastingdienst/Toeslagen in de periode 2012–2015. Het oordeel over het functioneren van de instrumenten die de Belastingdienst tot zijn beschikking heeft (te weten: dienstverlening en communicatie, toezicht en fraudebestrijding en terugvordering) is neutraal tot positief. Wel wordt geconstateerd dat de huidige prestatie-indicatoren niet allemaal even informatief zijn over de beoogde doelen (te weten toekenningzekerheid voor de burger en rechtmatigheid toekenning toeslagen). Ook is de kwaliteit van de bestuurlijke informatie (over resultaten en kosten) nog niet op voldoende niveau. Daardoor kunnen over de effectiviteit geen harde uitspraken worden gedaan in de zin van causaliteit. Wel is het volgens de onderzoekers aannemelijk dat de geconstateerde verbeteringen op het terrein van toekenningzekerheid en rechtmatigheid het resultaat zijn van het beleid en de inspanningen van de dienst. In het rapport wordt een aantal aanbevelingen gedaan:

  • de indicatoren dienen nog eens te worden bezien op doelbereiking en meetbaarheid en invulling van de «witte vlekken»;

  • meer investeren in effectmeting, door het opzetten van een doorlopend evaluatieprogramma waarin periodiek wordt gemeten en op tijd nieuwe indicatoren worden ontwikkeld bij gewijzigd beleid;

  • periodiek aselecte steekproeven doen om een beter beeld te krijgen van het «nalevingtekort» (i.c. ten onrechte toeslagen aanvragen).

Vervolgacties

De aanbeveling om aselecte steekproeven uit te voeren, wordt onderschreven. Ook de aanbeveling om meer inzicht te verkrijgen in de doeltreffendheid van de handhaving wordt onderschreven. Waar mogelijk zal bij nieuwe initiatieven worden gewerkt met een nulmeting of een controlegroep. Belastingdienst/Toeslagen bouwt daarnaast verder aan een set indicatoren om de effectiviteit van het handhavingsbeleid beter te kunnen meten. Verder zal de Belastingdienst een tweetal nieuwe beleidsopties uitwerken, gericht op verdere verhoging van effectiviteit en efficiency:

  • de burger machtigt de Belastingdienst/Toeslagen om lopende het toeslagjaar wijzigingen door te voeren op grond van beschikbare contra-informatie en

  • de betaling van de toeslag vindt maandelijks plaats achteraf in plaats van vooraf.

De in het kader van de 20%-besparingsvariant genoemde opties neemt het kabinet niet over omdat ze contrair zijn aan de lopende initiatieven van de Belastingdienst op het gebied van dienstverlening.

Artikel 3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

In 2016 heeft de Minister van Financiën door middel van een beleidsdoorlichting onderzoek gedaan naar het deel van dit begrotingsartikel dat zich richt op publiek-private investeringen. In dit deel van de begroting staat de ambitie van het Rijk centraal om een optimaal financieel resultaat te bereiken bij de realisatie van publieke doelen. Met name bij overheidsinvesteringen waarbij samenwerking met de markt plaatsvindt. Het kabinet wil value for money realiseren: meer kwaliteit en/of lagere kosten.

Conclusies

Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat de inzet van bedrijfseconomische expertise alsmede toepassing van businesscases én bedrijfseconomische principes leiden tot meer transparantie, kostenbewustzijn en betere prikkels. Door middel van een brede mix van instrumenten, activiteiten en (interdepartementale) regels/afspraken stimuleert Financiën dat departementen op zoek gaan naar meer kwaliteit en/of lagere kosten bij hun investeringen. Hiertoe worden mensen met de juiste kennis, instrumenten en wet- en regelgeving ingezet. Financiën fungeert binnen het Rijk als spil en deelt en verspreidt expertise tussen verschillende onderdelen van het Rijk.

Het kabinet onderschrijft de hoofdconclusie van de beleidsdoorlichting dat Financiën in de onderzochte periode succesvol een optimaal resultaat bij de realisatie publieke doelen heeft gestimuleerd en dat meerwaarde is gecreëerd. Zo constateert het kabinet op basis van het onderzoek in de beleidsdoorlichting dat bij dossiers zoals DBFM(O) (Design, Build, Finance and Maintain (and Operate)), de verdeling van telecomfrequenties en financiële zekerheid van de ontmanteling van kernreactoren, de inzet van bedrijfseconomische expertise, businesscases en bedrijfseconomische principes veel geld en/of extra kwaliteit heeft opgeleverd voor het Rijk.

Vervolgacties

Het kabinet steunt de aanbeveling uit de beleidsdoorlichting om in de toekomst bij overheidsprojecten meer gestructureerd gebruik te maken van een analysemethodologie op basis van bedrijfseconomische principes. Hierbij zal rekening worden gehouden met de analyse-instrumenten die nu al worden gebruikt, zoals de MKBA (Maatschappelijke Kosten- en BatenAnalyse), PPC (Publiek Private Comparator) en gateway reviews. Tevens wordt aangemoedigd dat een analyse-instrument wordt gebruikt voor zowel de besluitvorming als voor monitoring en sturing gedurende de gehele looptijd van een overheidsproject. De analysemethodologie moet uiteraard voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen en verankerd worden binnen de organisatie van de vakdepartementen. Ook is het wenselijk dat op de correcte toepassing hiervan enige vorm van toezicht gehouden wordt. Het kabinet vindt het daarom verstandig om hierover interdepartementaal afspraken te maken, bijvoorbeeld over het stellen van eisen aan een businesscase en de toepassing daarvan. In de komende periode zal Financiën hierover in overleg treden met betrokken departementen om concrete stappen te zetten naar verdere verbetering van de besluitvorming en uitvoering van overheidsinvesteringen door middel van analyse-instrumenten en bedrijfseconomische principes. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten hiervan uiterlijk medio 2017 worden geïnformeerd.

Artikel 4 Internationale financiële betrekkingen

De beleidsdoorlichting van artikel 4 van begroting IX, Internationale financiële betrekkingen, is vanwege de aard van het beleidsterrein een kwalitatieve analyse van de wijze waarop het Ministerie van Financiën opereert in internationale onderhandelingen.

Conclusies

Het ministerie komt uit het onderzoek naar voren als een actieve speler die telkens goed voorbereid aan onderhandelingen deelneemt. Nederland beschikt over meer ambtelijke capaciteit dan kleinere spelers en heeft snelle besluitvormingsprocedures en is daardoor goed in staat om actief en goed voorbereid aan onderhandelingstrajecten deel te nemen. Om invloed te kunnen uitoefenen op de uitkomst van internationale onderhandelingen is het sluiten van coalities met gelijkgezinde landen of instellingen en internationale samenwerking van groot belang. Een enkele uitzondering daargelaten is het voor geen enkel land mogelijk en zeker niet comfortabel om alleen de uitkomst van onderhandelingen te bepalen. Uit het onderzoek blijkt verder dat het ministerie er binnen zijn mogelijkheden in slaagt om invloed uit te oefenen. Een belangrijke nuance die het rapport hierbij geeft is dat Nederland in het Europese en internationale krachtenveld niet eigenstandig de agenda kan bepalen. Een voorzitterschaprol van een internationaal gremium kan een land eerder toegang geven tot informatie en betrokkenheid in een eerdere fase van onderhandelingen mogelijk maken. Het voorzitterschap van de Eurogroep is hier een duidelijk voorbeeld van. De beleidsdoorlichting concludeert ook dat de opstelling van Nederland in de casussen noodzakelijkerwijs per onderwerp verschilt. De besluitvormingsprocedure en de positie van Nederland ten opzichte van het internationale krachtenveld variëren. Gebruik van coalitievorming en samenwerking maken dat de gewenste opstelling en inzet sterk kan verschillen. Nederland neemt gegeven het speelveld de rol die bij de specifieke positie in het krachtenveld past. In samenwerking met andere actoren kan Nederland op die wijze invloed uitoefenen op het verloop en de uitkomst van de onderhandelingen. De manier waarop dit gebeurt, het doel dat hiermee wordt bereikt en de mate waarin een uitkomst aan Nederland kan worden toegeschreven varieert sterk, afhankelijk van het traject en de onderhandelingskwestie.

Vervolgacties

De conclusies en lessen uit de beleidsdoorlichting worden, zoals blijkt uit de beleidsdoorlichting, al in de praktijk gebracht en zullen bij toekomstige onderhandelingen eveneens in acht worden genomen.

Artikel 5 Exportkredietverzekering, -garanties en investeringsverzekeringen (onderdeel Exportkredietgaranties)

Dit betrof een doorlichting die specifiek over de ExportKredietGarantie (EKG) ging. Dit onderdeel van de exportkredietverzekeringfaciliteit was aanvankelijk tijdelijk toegevoegd aan het instrumentenpalet na de kredietcrisis. De exportkredietgarantie beoogde de beschikbaarheid van concurrerend geprijsd exportkrediet te vergroten. De beleidsdoorlichting is gebruikt om een besluit te kunnen nemen over het handhaven van de exportkredietgarantie. In 2016 is het gehele beleidsartikel doorgelicht in een nieuwe beleidsdoorlichting.

Conclusies

In de beleidsdoorlichting wordt geconstateerd dat het aannemelijk is dat de exportkredietgarantie doeltreffend en voor zover dat kon worden beoordeeld doelmatig is. Sinds een wijziging van het instrument in 2012 werd en wordt er in toenemende mate gebruik van gemaakt en wordt de doelstelling om de beschikbaarheid van concurrerend geprijsd exportkrediet te vergroten bereikt. Er hebben zich geen schades voorgedaan dus voor zover bekend is de premie (ruimschoots) kostendekkend. Maar aangezien de kans op het zich voordoen van schade bij de exportkredietgarantie bijzonder klein is, kan dat beter beoordeeld worden na een (veel) langere periode. De onafhankelijk deskundige onderschreef de conclusies en vond het van groot belang dat de exportkredietgarantie zou worden gecontinueerd. Gezien de uitkomsten van de beleidsdoorlichting heeft de Staatssecretaris van Financiën besloten het instrument te handhaven als onderdeel van het gehele instrumentarium. In die hoedanigheid is de EKG ook opnieuw geëvalueerd in de beleidsdoorlichting van 2016.

Artikel 5 Exportkredietverzekering, -garanties en -investeringsverzekeringen

De doorlichting EKI (ExportKrediet- en Investeringsverzekering) 2016 had het doel om het gehele beleidsartikel te evalueren. Hiertoe is onderzocht in hoeverre de middelen die op de begroting aan het beleidsartikel zijn toegewezen doeltreffend en doelmatig zijn ingezet in de periode 2008–2015.

Conclusies

De beleidsdoorlichting 2016 concludeert dat het aannemelijk is dat de exportkredietverzekering doeltreffend en doelmatig is. De faciliteit is ruimschoots kostendekkend: in de onderzochte periode 2008–2015 heeft de Staat in totaal € 721 miljoen meer ontvangen dan uitgekeerd. Ook wanneer rekening wordt gehouden met het uitstaande risico van circa € 11 miljard is volgens het zogeheten BERB-model sprake van een duidelijk positief resultaat. Uit berekeningen van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) blijkt dat in de periode 2010–2015 ongeveer € 7,8 miljard aan bruto (dus inclusief toeleveranciers) toegevoegde waarde is gegenereerd met EKV-gedekte transacties, of bijna 20.000 arbeidsjaren per jaar. Een internationaal gelijkwaardig speelveld wordt grotendeels, maar niet volledig gerealiseerd. Door de zogeheten risicodracht wordt geborgd dat de EKV in Nederland aanvullend op de markt is.

Vervolgacties

De beleidsdoorlichting bevat een aantal aanbevelingen, die in de loop van 2017 zullen worden uitgevoerd of die onderdeel zullen blijven uitmaken van het beleid voor exportkredietverzekeringen. Het gaat om:

  • het (blijven) inzetten in internationaal overleg op het verder realiseren van een internationaal gelijkwaardig speelveld (voortgang IWG (Internationale WerkGroep), minimumpremies voor schepen, toetsing van milieu- en sociale effecten voor kortlopende transacties, omkopingsbeleid);

  • het monitoren van de concurrentiepositie van Nederlandse exporteurs op het gebied van beschikbaarheid van exportfinanciering;

  • het (blijven) inzetten op uitbreiding van de Club van Parijs;

  • vereenvoudiging van de (lagere) regelgeving;

  • het beëindigen van een niet langer benodigd memorandum of understanding met MIGA;

  • vereenvoudigen van begrotingsartikel 5;

  • bezien of bredere inzet van het instrumentarium mogelijk en wenselijk is;

  • updaten van het BERB-model;

  • afschaffen en aanpassen van een aantal verouderde of niet meer benodigde product(variant)en en bij de volgende beleidsdoorlichting opnieuw bezien of dit nodig is en

  • vooruitlopend op de volgende beleidsdoorlichting onderzoeken of er een methode te bedenken valt waarmee de additionaliteit beter kan worden aangetoond.

Artikel 6 Btw-compensatiefonds

In 2016 is er een beleidsdoorlichting van het Btw-CompensatieFonds (BCF) uitgevoerd. De beleidsdoorlichting gaat over de periode van 2010 tot en met 2015. In de doorlichting wordt met name ingegaan op de beleidswijzigingen sindsdien, in het bijzonder het per 2015 ingevoerde uitgavenplafond op het BCF.

Conclusies

De conclusie luidt dat de algemene en operationele doelstelling van het BCF worden behaald: door de invoering van het BCF speelt btw geen rol meer bij de afweging zelf doen of uitbesteden. Hierdoor ontstaat er een grotere vrijheid voor gemeenten en provincies in de keuze tussen in- en uitbesteden en kan er een efficiëntievoordeel worden bereikt. Verder is geconcludeerd dat het plafond niet afdoet aan de effectiviteit van het BCF. Wat betreft doelmatigheid wordt het BCF gekenmerkt door relatief lage uitvoeringskosten ten opzichte van de totale uitgaven van het BCF van € 2,9 miljard. Het BCF kent jaarlijks een totaal van circa € 10 miljoen aan uitvoeringskosten bij gemeenten, provincies en de Belastingdienst tezamen.

Vervolgacties

In het rapport wordt gesteld dat de uitvoering verder vereenvoudigd kan worden door de afschaffing van voorschotten en de voorlopige afrekening van het plafond. Momenteel wordt, in overleg met de gemeenten en provincies, gekeken of en zo ja hoe deze opties tot vereenvoudiging in praktijk kunnen worden gebracht.

Artikel 11 Financiering staatsschuld

Conclusies

De beleidsdoorlichting heeft laten zien dat het huidige risicokader de afgelopen jaren in grote lijnen heeft voldaan aan de hoofddoelstelling om de staatsschuld te financieren tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting. De doelmatigheid komt onder andere tot uiting in het feit dat de combinatie van schulduitgifte en swaps in de periode 2012–2015 nagenoeg dezelfde rentelasten kende als financiering volgens de benchmark. Door het toepassen van de afwijkingen op de benchmark is dit gepaard gegaan met lagere renterisico’s op lange termijn. Dit beleid heeft bijgedragen aan budgettaire zekerheid doordat rentelasten voor een relatief lange periode worden vastgelegd. In de doorlichting wordt geconstateerd dat het beleid in grote lijnen doeltreffend is geweest.

Vervolgacties

Hoewel het risicokader in grote lijnen doeltreffend is geweest, zijn om verschillende redenen voor de jaren na 2015 andere keuzes gemaakt. Allereerst maken ontwikkelingen ten aanzien van zowel kosten als risico’s een nieuwe afweging noodzakelijk. De kosten van verlengen zijn op dit moment historisch gezien laag. Dit geldt voor zowel de relatieve als absolute kosten. De relatieve kosten worden bepaald door de mate waarin het renteniveau oploopt als leningen voor langere tijd worden vastgezet, bijvoorbeeld het verschil in rente tussen een 5-jaars en een 20-jaars lening. De absolute kosten worden bepaald door het niveau van de rentecurve. Hierdoor is het nu mogelijk om lage rentes voor langere tijd vast te zetten. Tegelijkertijd leiden de uitzonderlijk lage rentes van dit moment tot een toename van het renterisico. De potentiële omvang van een renteschok en het effect daarvan op de begroting is nu groter dan bij de hogere renteniveaus uit het verleden. Dit effect wordt nog versterkt door de toename van de staatsschuld.

Om bovenstaande redenen wordt in de periode tot en met 2019 de looptijd van de schuld verder verlengd en daarmee het sinds 2012 ingezette beleid voortgezet. Er wordt naar gestreefd om de gemiddelde looptijd in 2019 uit te laten komen op 6,4 jaar, binnen een bandbreedte van +/- 0,25 jaar, in vergelijking met een looptijd van 4,5 jaar eind 2014. Een dergelijke verlenging is in lijn met keuzes die veel andere landen hebben gemaakt. Mocht de situatie op de financiële markten significant wijzigen en rentes sterk toenemen, zal het risicokader tussentijds heroverwogen worden.

Tenslotte zal getracht worden de afhankelijkheid van renteswaps verder te verminderen om eerdergenoemde problemen te adresseren. Dit betekent dat bij nieuwe leningen niet meer automatisch renteswaps worden afgesloten. Dit laat onverlet dat swaps in het nieuwe beleidskader een regulier instrument blijven om renterisico’s bij te sturen.

Artikel 12 Kasbeheer

Dit betrof een doorlichting van het schatkistbankieren. Schatkistbankieren houdt in dat instellingen hun publieke middelen risicoarm aanhouden in de schatkist. Hiermee worden de doelstellingen van risicoreductie, doelmatig kasbeheer en een verlaging van de EMU-schuld nagestreefd. Schatkistbankieren leidt tot risicoreductie omdat publieke middelen niet langer worden uitgezet in de markt. Het kasbeheer wordt door schatkistbankieren doelmatiger doordat binnen de collectieve sector geldstromen gebundeld worden. Hierdoor hoeft het Rijk minder op de kapitaalmarkt te lenen en daalt de EMU-schuld.

Conclusies

De conclusie van deze beleidsdoorlichting is dat de beoogde effecten van schatkistbankieren ook daadwerkelijk worden behaald. Doordat deelnemers hun collectieve middelen in de schatkist aanhouden en niet bij commerciële partijen, wordt er minder risico gelopen. De doelmatigheid van het kasbeheer wordt vergroot doordat tekorten en overschotten van deelnemers in de schatkist worden gebundeld. Door alle tekorten en overschotten te bundelen in de schatkist kan het Rijk de externe financiering van de benodigde middelen verzorgen. Het Rijk kan dit tegen gunstigere rentetarieven doen dan individuele deelnemers. Doordat deelnemers hun liquide middelen in de schatkist aanhouden is ook de EMU-schuld aantoonbaar lager (2% van het bbp) dan zonder schatkistbankieren het geval was geweest. Het beleid is in het algemeen doeltreffend en doelmatig. Alternatieve manieren om het kasbeheer doelmatig in te richten gaan gepaard met hogere uitvoeringskosten en risico’s.

Vervolgacties

In het licht van het maatschappelijke debat over de wenselijkheid van schulden aflossen, zal nog voor de volgende beleidsdoorlichting in 2018 nagegaan worden op welke manier belemmeringen voor vervroegd aflossen van leningen bij de schatkist weggenomen kunnen worden. Daarbij zullen ook de budgettaire gevolgen voor het Rijk meegewogen worden.

Voor verschillende groepen deelnemers gelden verschillende rentetarieven voor dezelfde producten. Onderzocht zal worden welke mogelijkheden er zijn om hier meer uniformiteit in aan te brengen. Dit komt de transparantie, uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid ten goede. In 2016 is gestart met het vormgeven van de renteharmonisatie voor verschillende deelnemers. De aanpassingen van de rentetarieven zullen naar verwachting in werking treden met de Comptabiliteitswet 2016 per 1 januari 2018.

In 2016 is een enquête uitgevoerd onder de (potentiële) deelnemers van het schatkistbankieren en de banken die het schatkistbankieren faciliteren. Onderzocht is welke voor- en nadelen deelnemers ervaren bij het schatkistbankieren, welke overwegingen bestaan om vrijwillig deel te nemen en welk effect schatkistbankieren heeft op de kosten die banken voor het betalingsverkeer van de deelnemers in rekening brengen. De uitkomsten van de enquête zullen op de website9 van het Agentschap gepresenteerd worden.

Specifiek focusonderwerp

Voor de begroting van Financiën en Nationale Schuld heeft de vaste commissie voor Financiën de volgende beleidsdoorlichtingen als casus geselecteerd om de kwaliteit van de betreffende doorlichting te toetsen in de verantwoording over 2016: exportkredietgarantie 2014, risicomanagement staatsschuld 2015 en belastingen en toeslagen 2016.

 

Eisen

Exportkredietgarantie (2014)

Risicomanagement staatsschuld (2015)

Belastingen en toeslagen (2016)

1

Tijdigheid van verzending

De beleidsdoorlichting is in december 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd.

De doorlichting is in juni 2015 op tijd naar de Tweede Kamer gestuurd.

De doorlichting is niet voor Prinsjesdag 2016 aan de Kamer gestuurd, maar wel voor het jaareinde, namelijk op 9 december.

2

Afbakening van beleidsonderdelen, budget en periode

De beleidsdoorlichting gaat specifiek over de EKG, een onderdeel van het EKV-instrumentarium. Het gehele artikel is in 2016 doorgelicht. De EKG is in 2009 ingevoerd en in 2013 voor het eerst toegepast. De onderzoeksperiode was dus 2009–2014. In de onderzoeksperiode is € 620.000 aan premie geïnd waar geen uitgaven tegenover stonden.

De doorlichting richt zich op de periode 2012–2015 en beslaat het gehele artikel conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE).

De doorlichting richt zich op de uitvoering van de toeslagen over de periode 2009–2016. Budgettair gezien beslaat dit +/- 10% van het gehele artikel.

3

Inzicht en dekkendheid van de onderliggende evaluaties voor synthese

Er zijn geen onderliggende (externe) evaluaties.

De beleidsdoorlichting is een volledige, op zichzelf staande evaluatie geweest die niet gebaseerd was op onderliggende evaluaties.

Een overzicht van onderliggende evaluaties, inclusief bronvermelding, is niet in de doorlichting opgenomen.

       

Het onderliggende materiaal bestaat voornamelijk uit door de Belastingdienst opgestelde indicatoren, weinig andere bronnen die dekkendheid van de evaluaties kunnen vergroten.

4

Onderzoeksmethode, beleidstheorie en beleidsreconstructie

Het onderzoek is uitgevoerd door middel van bureauonderzoek. De aanleiding voor het beleid wordt beschreven en is actueel.

Het onderzoek is uitgevoerd door middel van bureauonderzoek. De aanleiding voor het beleid wordt beschreven en is actueel. De beleidstheorie en wijzigingen daarin worden in de doorlichting beschreven.

Het onderzoek is uitgevoerd door middel van bureauonderzoek en door gebruik te maken van indicatoren. Op basis van deze methode kan geen uitspraak worden gedaan over doeltreffendheid en doelmatigheid.

   

In de beleidsdoorlichting wordt toegelicht waarom de Staat kiest voor het aanbieden van de EKG en niet voor marktverstorende instrumenten.

 

De doorlichting benut de beschikbare informatie optimaal.

       

De aanleiding voor de doorlichting wordt beschreven en is actueel.

       

De doorlichting kijkt alleen naar de uitvoering, niet naar het beleid van de toeslagen.

5

Planning

Aan de Kamer was toegezegd dat een beslissing zou worden genomen over het continueren van de EKG op basis van een evaluatie. Hieraan is invulling gegeven met een volledige beleidsdoorlichting van het instrument.

De doorlichting is conform planning afgerond.

De doorlichting is conform planning afgerond.

6

Invulling van beleidsopties bij significant minder middelen

Dit was bij de start van de beleidsdoorlichting nog geen verplicht onderdeel van een beleidsdoorlichting. Het budgettair beslag van de EKG was € 620.000 aan inkomsten voor de Staat in twee jaar.

In de beleidsdoorlichting wordt uitgelegd dat bij significant minder middelen (20%) de randvoorwaarde van acceptabel risico wordt losgelaten. De beleidsopties zijn zo bezien beperkt.

De «– 20% variant» is opgenomen, waarbij vijf maatregelen zijn gepresenteerd die samen iets meer dan 20% besparing opleveren.

7

Rol van onafhankelijke deskundige

De onafhankelijk deskundige was werkzaam bij De Nederlandsche Bank (DNB), maar opereerde op persoonlijke titel. Hij onderschreef de conclusies en wees op het grote belang van continuering van de EKG.

De onafhankelijke deskundigen van het CBS en DNB zijn gedurende het proces betrokken geweest in een klankbordgroep. Zij hebben de conclusies van het rapport onderschreven en een aantal aanbevelingen geformuleerd.

De onafhankelijke deskundige was gelieerd aan de Vrije Universiteit (VU) en gaf aan dat de doorlichting, voor zover mogelijk, zorgvuldig is uitgevoerd.

8

Behandeling door de Tweede Kamer

Schriftelijk overleg of schriftelijke vragen met antwoorden zijn voor kennisgeving aangenomen.

Er heeft een technische briefing plaatsgevonden in de vaste Kamercommissie voor Financiën. Daarnaast zijn er Kamervragen1 over de beleidsdoorlichting beantwoord.

 
X Noot
1

Kamerstukken 2015–2016, 31 935, nr. 24 en 25.

3.5 Overzicht risicoregelingen

Verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Nr.

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2015

Verleend 2016

Vervallen 2016

Uitstaande garanties 2016

Garantie-plafond 2016

Totaal plafond

Stand begrotingsreserve

1

Belastingen

Garantie procesrisico's

298

153

216

235

400

   

2

Financiële markten

Schatkistbankieren (faciliteit AFM)

55.000

55.000

 

55.000

 

3

Financiële markten

Terrorismeschaden

50.000

50.000

 

50.000

 

4

Financiële markten

Kernongevallen

9.768.901

9.768.901

 

9.768.901

 

5

Financiële markten

Garantie Stichting Waarborgfonds Motorverkeer

146

146

 

146

 

6

Financiële markten

NBM

2.500

2.500

 

2.500

 

7

Financiële markten

Waarborgfonds motorverkeer

2.500

2.500

 

2.500

 

8

Financiële markten

SRF

4.163.500

4.163.500

 

4.163.500

 

9

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

DNB-winstafdracht

5.700.000

5.700.000

 

5.700.000

 

10

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie Propertize

2.623.100

2.623.100

 

 

11

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie en vrijwaring inzake verkoop en financiering van staatsdeelnemingen

952.832

2.670

556.998

398.504

 

398.504

25.644

12

Internationale financiële betrekkingen

EFSF

49.640.411

15.486.252

34.154.159

 

34.154.159

 

13

Internationale financiële betrekkingen

EFSM

2.817.000

3.000

2.820.000

 

2.820.000

 

14

Internationale financiële betrekkingen

ESM

35.445.400

35.445.400

 

35.445.400

 

15

Internationale financiële betrekkingen

EIB-kredietverlening in ACP en OCT

170.100

120.990

49.110

 

49.110

 

16

Internationale financiële betrekkingen

Kredieten EU-betalingsbalanssteun

2.347.500

2.500

2.350.000

 

2.350.000

 

17

Internationale financiële betrekkingen

MIGA

30.774

1.010

31.784

 

31.784

 

18

Internationale financiële betrekkingen

Wereldbank Groep

4.335.997

586.830

4.922.827

 

4.922.827

 

19

Internationale financiële betrekkingen

EBRD

589.100

589.100

 

589.100

 

20

Internationale financiële betrekkingen

EIB

9.895.547

9.895.547

 

9.895.547

 

21

Internationale financiële betrekkingen

DNB – deelneming in kapitaal IMF

49.761.890

731.714

19.295.536

31.198.068

 

31.198.068

 

22

Internationale financiële betrekkingen

AIIB

757.785

24.873

782.658

 

782.658

 

23

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

MIGA – herverzekering

150.000

 

365.214

24

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Regeling investeringsverzekeringen

164.783

62.060

72.186

154.657

453.780

 

25

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Exportkredietverzekering

15.728.563

6.850.122

6.819.869

15.758.816

10.000.000

 
 

Totaal

 

190.840.128

12.428.432

44.975.147

158.293.412

10.604.180

142.379.704

 
Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Nr.

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Uitgaven 2016

Ontvangsten 2016

Saldo 2016

Mutatie begrotingsreserve 2016

1

Belastingen

Garantie procesrisico's

184

– 184

245

– 245

 

2

Financiële markten

Schatkistbankieren (faciliteit AFM)

             

3

Financiële markten

Terrorismeschaden

1.075

1.075

900

900

 

4

Financiële markten

Kernongevallen

608

608

610

610

 

5

Financiële markten

Garantie Stichting Waarborgfonds Motorverkeer

 

6

Financiële markten

NBM

             

7

Financiële markten

Waarborgfonds motorverkeer

             

8

Financiële markten

SRF

             

9

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

DNB-winstafdracht

 

10

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie Propertize

11.533

11.533

7.800

7.800

 

11

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie en vrijwaring inzake verkoop en financiering van staatsdeelnemingen

5.724

5.724

 

5.715

5.715

4.800

12

Internationale financiële betrekkingen

EFSF

 

13

Internationale financiële betrekkingen

EFSM

 

14

Internationale financiële betrekkingen

ESM

 

15

Internationale financiële betrekkingen

EIB-kredietverlening in ACP en OCT

 

16

Internationale financiële betrekkingen

Kredieten EU-betalingsbalanssteun

 

17

Internationale financiële betrekkingen

MIGA

 

18

Internationale financiële betrekkingen

Wereldbank Groep

 

19

Internationale financiële betrekkingen

EBRD

 

20

Internationale financiële betrekkingen

EIB

 

21

Internationale financiële betrekkingen

DNB – deelneming in kapitaal IMF

 

22

Internationale financiële betrekkingen

AIIB

 

23

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

MIGA – herverzekering

 

24

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Regeling investeringsverzekeringen

788

788

700

700

 

25

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Exportkredietverzekering

95.708

221.901

126.193

13.897

329.558

315.662

157.360

 

Totaal

 

95.892

241.629

145.737

14.142

345.283

331.142

 

Toelichting per risicoregeling

Garanties groter dan € 5 miljoen worden toegelicht, mits deze niet vallen onder de algemene faciliteit voor het schatkistbankieren.

3. Terrorismeschaden

De Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden (NHT) is in 2003 opgericht, nadat herverzekeraars en verzekeraars terrorismerisico’s niet meer wilden (her)verzekeren. Binnen de NHT leveren verzekeraars, herverzekeraars en de Staat gezamenlijk een dekkingscapaciteit van € 1 miljard per jaar. De Staat heeft een garantie afgegeven voor de laatste € 50 miljoen van deze dekkingscapaciteit. De Staat en de NHT zijn overeengekomen om de participatie van de Staat na 2018 te beëindigen.

4. WAKO (Wet Aansprakelijkheid KernOngevallen)

De WAKO regelt de aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire installaties voor kernongevallen. De exploitant is verantwoordelijk voor schade bij kernongevallen. De exploitant is verplicht deze aansprakelijkheid te verzekeren tot een maximumbedrag van € 1,2 miljard. Voor de staatsgarantie betaalt de exploitant jaarlijks een vergoeding aan de Nederlandse Staat.

Het doel van deze risicoregeling is tweeledig: enerzijds schadeloosstelling van slachtoffers indien zich een ernstig kernongeval in Nederland voordoet en anderzijds het internaliseren van kosten die met het gebruik van kernenergie samenhangen. De Staat staat voor 7 installaties garant voor een bedrag van € 1,5 miljard tot € 2,3 miljard per ongeval. Het totaalrisico voor deze installaties bedraagt € 9,8 miljard.

8. SRF

De tweede pijler onder de bankenunie betreft het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor banken (Single Resolution Mechanism of SRM). In dat kader is een afwikkelingsfonds (Single Resolution Fund of SRF) opgericht. Gedurende de overgangsperiode (2016–2023) zal het SRF worden opgebouwd tot minimaal 1% van de gedekte deposito’s van alle banken(groepen) in de bankenunie. Op dit moment is de minimale omvang van het SRF bepaald op € 55 miljard, waarvan Nederlandse banken € 4,16 miljard zullen bijdragen.

Tijdens de Ecofin-raad van 18 december 2013 is afgesproken dat voor de periode tot en met 2023, wanneer het SRF nog niet gevuld is, voorzien zal worden in een systeem waarbij in laatste instantie een beroep kan worden gedaan op brugfinanciering. Deze brugfinanciering bestaat uit garanties (of kredietlijnen) van de lidstaten aan de SRB (Single Resolution Board) voor een bedrag van maximaal de hoogte van het aandeel van die lidstaat in het fonds (voor Nederland € 4,16 miljard). Er kan alleen in laatste instantie een beroep worden gedaan op deze garantie als een Nederlandse bank(engroep) in afwikkeling wordt geplaatst.

Brugfinanciering is noodzakelijk aangezien zich situaties kunnen voordoen waarbij de aanwezige middelen in het SRF ontoereikend zijn om de kosten voortkomend uit een afwikkelingscasus mee te financieren en er vervolgens niet (voldoende) ex-postbijdragen bij banken in de betreffende lidstaat kunnen worden geïnd. Voor de geloofwaardigheid is het van cruciaal belang dat het SRF effectief en voldoende gefinancierd is.

9. DNB-winstafdracht

Een deel van de winst die DNB maakt vloeit, via een vooraf bepaalde verdeelsleutel, in de staatskas. De winsten die worden gemaakt met crisisgerelateerde transacties vallen ook onder de winstuitkering. DNB heeft hierdoor tijdelijk grotere risico’s op haar balans staan. Het Ministerie van Financiën heeft in 2013 besloten om een garantie af te geven voor de toegenomen risico’s op de balans van DNB. DNB betaalt hiervoor geen premie. Als gevolg van de door de Staat afgegeven garantie heeft DNB ook de crisisgerelateerde winst afgedragen aan het Ministerie van Financiën.

10. Garantie Propertize

Op 27 september 2016 heeft de Staat Propertize (voorheen SNS Property Finance) verkocht aan Lone Star/JP Morgan. Bij deze transactie heeft de Staat de gehele gegarandeerde schuld van Propertize overgenomen. De garantie is daarmee volledig komen te vervallen.

11. Garantie en vrijwaring staatsdeelnemingen

Op de post Garantie en vrijwaring staatsdeelnemingen staan garanties en vrijwaringen die de Staat tijdens het verkooptraject van de staatsdeelnemingen Sdu, Connexxion en de WesterScheldeTunnel heeft afgegeven. Daarnaast heeft de Staat specifieke garanties en vrijwaringen afgegeven om de financiering van bepaalde staatsdeelnemingen mogelijk te maken, zoals de NS en TenneT.

In 2016 is de garantie op de leningen die de NS heeft afgesloten via Eurofima fors afgenomen, aangezien de NS deze leningen grotendeels heeft afgelost. De garantie is met € 390 miljoen afgenomen naar € 59 miljoen. Daarnaast is de garantie aan de Provincie Zeeland in het kader van de verkoop van de WesterScheldeTunnel (€ 167 miljoen) komen te vervallen, aangezien de Belastingdienst heeft aangegeven niet langer aanspraak te maken op een bedrag aan belasting rondom deze transactie. Tot slot zijn er garanties verstrekt aan de kopende partij bij de verkoop van de KNM, de Koninklijke Nederlandse Munt (€ 2,7 miljoen).

De Staat ontvangt garantiepremie van de NS en TenneT. De premieontvangsten van TenneT (€ 4,8 miljoen) worden afgestort in een begrotingsreserve.

12. EFSF, 13. EFSM en 14. ESM

In 2010 is besloten tot de oprichting van de Europese noodmechanismen EFSM (European Financial Stabilisation Mechanism) en EFSF (European Financial Stability Facility) en tot de oprichting van een permanent noodmechanisme: ESM. Deze noodmechanismen zijn opgericht naar aanleiding van de onrust op de Europese kapitaalmarkten die de financiële stabiliteit in het eurogebied bedreigde. De noodmechanismen kunnen onder strikte beleidscondities steun verstrekken aan landen in nood. Op dit moment heeft Nederland een garantieplafond van € 34,2 miljard voor het EFSF en staat voor € 2,8 miljard garant voor het EFSM en voor € 35,4 miljard voor het ESM (European Stability Mechanism). De noodfondsen ontvangen rentevergoedingen voor de verstrekte leningen. Het garantieplafond voor het EFSF is dit jaar met € 15,5 miljard naar beneden bijgesteld. In 2013 is op basis van toenmalige inschattingen van de uiteindelijke omvang van de toen nog lopende EFSF-programma’s voor Ierland, Portugal en Griekenland een garantieplafond van € 49,6 miljard voor het EFSF vastgesteld. Naar aanleiding van het beëindigen van deze programma’s is het garantieplafond opnieuw bekeken. Het nu vastgestelde garantieplafond is gebaseerd op een maximale schulduitgifte door het EFSF van € 241 miljard, de hoogte van het Guaranteed debt issuance programme. Naast de hoofdsom van EFSF-schuldbewijzen worden ook couponbetalingen gegarandeerd, de zogenaamde rentegarantie. In eerdere berekeningen werd de rentegarantie berekend op basis van de looptijd van de door het EFSF verstrekte leningen. Bij de huidige herziening van het plafond is deze rentegarantie, conform de wijze waarop de garanties verstrekt worden, gebaseerd op de looptijd van de door het EFSF aangetrokken financiering. Naar aanleiding van een verandering in het Nederlandse aandeel in de EU-begroting is de bestaande garantieverplichting voor het EFSM dit jaar met € 3 miljoen naar boven bijgesteld.

15. EIB-kredietverlening in ACP en OCT

De Europese InvesteringsBank (EIB) verricht activiteiten in landen in de regio Sub-Sahara Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (Africa, Caribbean and Pacific, ACP-landen), alsmede Europese overzeese gebieden (Overseas Countries and Territories, OCT-landen). De projecten richten zich op de economische ontwikkeling van deze landen via de ontwikkeling van de private sector en de financiële sector, investeringen in infrastructuur en het verbeteren van het ondernemingsklimaat. Een deel van deze activiteiten wordt bekostigd met een revolverend fonds dat gefinancierd wordt door het European Development Fund (EDF). De EIB financiert daarnaast ook met eigen middelen. De lidstaten hebben vanwege het politieke risico dat gelopen wordt in deze gebieden een garantie afgegeven op de financiering door de EIB met de eigen middelen.

16. Kredieten EU-betalingsbalanssteun

De Europese betalingsbalansfaciliteit is bedoeld voor niet-eurolanden met feitelijke of ernstig dreigende moeilijkheden met betrekking tot de lopende rekening van de betalingsbalans of het kapitaalverkeer. De EU draagt bij aan de stabiliteit door het verstrekken van leningen via de betalingsbalansfaciliteit. Alleen lidstaten die de euro (nog) niet hebben ingevoerd kunnen aanspraak maken op de betalingsbalansfaciliteit. Om de financiële ondersteuning te kunnen financieren is de Europese Commissie gemachtigd om namens de EU geld aan te trekken op de kapitaalmarkten. Deze leningen worden gegarandeerd door de EU-lidstaten via de EU-begroting. Uit de betalingsbalansfaciliteit kan voor een maximum van € 50 miljard aan leningen worden verstrekt. Het Nederlandse aandeel in deze garantie is circa € 2,35 miljard. Naar aanleiding van een verandering in het Nederlandse aandeel in de EU-begroting is de bestaande garantieverplichting voor EU-betalingsbalanssteun dit jaar met € 2,5 miljoen naar boven bijgesteld.

17. en 18. Wereldbank Groep

De Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA) is een onderdeel van de Wereldbank Groep. Deze organisatie ondersteunt de private sector bij het verzekeren van buitenlandse investeringen. De activiteiten van MIGA worden gefinancierd door aandelenkapitaal (paid-in), en de rest wordt verstrekt in de vorm van garanties (callable capital).

Een ander onderdeel van de Wereldbank Groep is de International Bank for Reconstruction and Development (IBRD). Op basis van door lidstaten ingelegd aandeelkapitaal en afgegeven garanties, leent de IBRD op de kapitaalmarkt en worden leningen verstrekt aan landen met een middeninkomen. In 2016 is de betaling voldaan van de laatste tranche van aandelen als gevolg van de in 2010 overeengekomen kapitaalverhoging van de IBRD, waarbij de door Nederland verstrekte garantie evenredig is toegenomen. Daarnaast zijn technische wijzigingen in de administratie van de uitstaande garantieverplichtingen doorgevoerd. De totale verstrekte garanties zijn ultimo 2016 met € 587 miljoen toegenomen.

19. EBRD10

De European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) is opgericht om landen in Midden- en Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie bij te staan in hun transitie naar democratie en een markteconomie. Inmiddels is het operatiegebied uitgebreid met een aantal Centraal-Aziatische landen en enkele landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Op basis van door lidstaten ingelegd aandeelkapitaal en afgegeven garanties, leent de EBRD op de kapitaalmarkt voor haar investeringen.

20. EIB

De EIB heeft als taak om met een beroep op de kapitaalmarkten en haar eigen middelen bij te dragen aan een evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de interne markt die in het belang van de EU is. De lidstaten hebben zowel kapitaal als garanties verstrekt aan de EIB. Hierdoor is de EIB in staat kapitaal op te halen, waarmee de EIB investeert in de publieke en private sector.

21. DNB – deelneming in kapitaal IMF

De Staat heeft een garantie aan DNB verstrekt om het risico te dekken indien het IMF in gebreke blijft. De garantieverstrekking is daarmee dus in feite een nationale aangelegenheid. Deze garantie is opgenomen op de begroting van het Ministerie van Financiën, maar wordt alleen ingeroepen als het IMF niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en een beroep doet op middelen van DNB. Door de inwerkingtreding van de in 2010 overeengekomen quota- en governancehervormingen is de garantie voor de zogeheten New Arrangement to Borrow (NAB) afgebouwd met SDR (Special Drawing Right) 4,45 miljard (circa € 5,67 miljard), daarnaast zijn de middelen ten behoeve van het Poverty Reduction Growth Trust (PRGT) verhoogd met SDR 500 miljoen (circa € 638 miljoen11), is de bilaterale lening (€ 13,6 miljard) aan het IMF verlopen en was er een wisselkoersaanpassing (circa € 100 miljoen). Om deze reden is de garantie aan DNB inzake het IMF momenteel verlaagd met circa € 18,6 miljard. Nederland staat positief ten aanzien van het verzoek aan Nederland om opnieuw een lening van € 13,61 miljard te verstrekken zoals uiteengezet in Kamerstuk II 2016–2017, 21 501-07 nr. 1398. Onder voorbehoud van parlementair akkoord zou de garantie in het voorjaar van 2017 met eenzelfde bedrag worden opgehoogd.

22. AIIB

In 2015 is besloten om toe te treden tot de nieuw op te richten AIIB (Asian Infrastructure Investment Bank), welke ondertussen operationeel is. Op basis van een door de oprichtende aandeelhouders bepaalde verdeelsleutel heeft Nederland een aandeel toegewezen gekregen en zich hierop ingeschreven. Dit aandeel bestaat uit een gedeelte ingelegd (paid-in) kapitaal en een gedeelte garantiekapitaal. Deze verplichting betreft het garantiekapitaal.

23. MIGA-herverzekering

De post MIGA-herverzekering betreft de herverzekering van investeringsverzekeringen die zijn afgesloten door Nederlandse exporteurs onder de MIGA-faciliteit van de Wereldbank. Om de herverzekeringscapaciteit af te bakenen is er een garantieplafond van € 150 miljoen ingesteld. De MIGA faciliteit is niet gebruikt en er staan geen verplichtingen uit. Zoals aanbevolen in de beleidsdoorlichting zal het memorandum of understanding met MIGA worden beëindigd.

24. Regeling investeringsverzekering

De Staat kan jaarlijks voor maximaal € 454 miljoen aan verplichtingen aangaan voor nieuwe investeringsverzekeringen. Via deze verzekeringen kunnen Nederlandse bedrijven die langdurig investeren in het buitenland zich verzekeren tegen het politieke risico dat zij kunnen lopen in het buitenland. In 2016 is € 62 miljoen aan nieuwe verplichtingen aangegaan. De aangegane verplichtingen bedragen in totaal € 155 miljoen. Aangezien de investeringsverzekering een van de producten is die de EKV-faciliteit aanbiedt, zal de RIV (Regeling InvesteringsVerzekeringen) vanaf volgend jaar worden geïncorporeerd in de regeling Uitvoering EKI en zal het aparte garantieplafond vervallen.

25. Exportkredietverzekering

De Staat biedt exporteurs de mogelijkheid om betalingsrisico’s verbonden aan het handels- en dienstenverkeer met het buitenland te verzekeren. Het productenassortiment van de EKV-faciliteit omvat momenteel onder andere de kapitaalgoederenverzekering, de verzekering voor uitvoering van werken («aannemerijverzekering»), de financieringsverzekering, de koersrisicoverzekering, de werkkapitaaldekking, de exportkredietverzekering en de verzekering van garanties. In 2016 is er voor € 6,9 miljard aan verzekeringen afgegeven. Het uitstaande obligo van de EKV bedraagt in totaal € 15,8 miljard.

Voor de totale exportkredietverzekeringsfaciliteit, waaronder de RIV en de MIGA-herverzekeringsfaciliteit, is in 2014 een risicovoorziening EKV opgericht. Ultimo 2016 bedroeg deze voorziening ruim € 365 miljoen. Daarnaast valt de Seno-Gom (Stichting economische samenwerking Nederland Oost-Europa en Garantiefaciliteit opkomende markten) faciliteit onder de EKV. Deze faciliteit wordt afbeheerd en de middelen uit de bijbehorende begrotingsreserve SenoGom vallen de komende jaren vrij. In 2016 is er € 12,5 miljoen uit de begrotingsreserve van de Seno-Gomfaciliteit vrijgevallen.

4. BELEIDSARTIKELEN

4.1 Belastingen

A. Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van overheidsbeleid. Solide, eenvoudige en fraudebestendige fiscale wet- en regelgeving is hiervoor de basis. Doeltreffende en doelmatige uitvoering van die wet- en regelgeving zorgen ervoor dat burgers en bedrijven bereid zijn hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de Belastingdienst na te komen (compliance).

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het beleid en de uitvoering op het terrein van de belastingen. Het beleid is gericht op een eenvoudig, solide en fraudebestendig belastingstelsel. Een belastingstelsel dat begrijpelijk is en dat de administratieve lasten voor burgers en bedrijven en de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst waar mogelijk reduceert. Een belastingstelsel dat een solide belastingopbrengst oplevert, zonder willekeurige schommelingen. Een eerlijk belastingstelsel waarbij uitholling van de belastinggrondslag effectief kan worden bestreden zodat ieder zijn deel bijdraagt.

C. Beleidsconclusies

Compliance moet zorgen voor de borging van de continuïteit van belastingopbrengsten en de rechtmatige betaling van toeslagen. De Belastingdienst bevordert compliance door passende dienstverlening te leveren, massale processen juist en tijdig uit te voeren, adequaat toezicht uit te oefenen en waar nodig naleving bestuurs- of strafrechtelijk af te dwingen. Compliance wordt afgemeten aan de mate waarin burgers en bedrijven tijdig, juist en volledig aangifte doen en tijdig betalen. De uitkomst van deze kengetallen laat ten opzichte van 2015 een lichte daling zien van het nalevingstekort. De compliante betaling van belastingen en premies is ongewijzigd ten opzichte van 2015. De gerelateerde doelstellingen zijn grotendeels gerealiseerd, behalve de doelstellingen voor de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon, het tijdig afdoen van bezwaren, het aantal boekenonderzoeken, het aantal processen-verbaal dat leidt tot een veroordeling of schikking en de controles op passagiersvluchten. Hierna wordt bij de verschillende onderdelen op de oorzaken ingegaan.

Om te zorgen dat de Belastingdienst ook in de toekomst de compliance van burgers kan beïnvloeden en belastingopbrengsten kan generen, zijn in de Investeringsagenda Belastingdienst maatregelen aangekondigd om de portalen, gericht op een gedeelde informatiepositie van burgers en bedrijven, door te ontwikkelen en zo de interactie via de BelastingTelefoon en bezwaarschriften op termijn aanzienlijk terug te brengen. Voor 2016 werden de volgende doelstellingen nagestreefd:

  • Het portaal (Mijnbelastingdienst, MijnBD) voor burgers en bedrijven is volledig operationeel. Het portaal bevat statusinformatie waardoor veel telefoontjes naar de BelastingTelefoon overbodig worden. Resultaat 2016: het portaal MijnBD is voor iedereen beschikbaar gekomen. In de komende jaren worden steeds functionaliteiten toegevoegd;

  • Er worden pilots met compliante burgers uitgevoerd, waarbij een directe betaalmogelijkheid en de mogelijkheid om een eenvoudige betalingsregeling te treffen wordt geboden. Resultaat 2016: pilots voor een directe betaalmogelijkheid via internet en eenvoudige betalingsregelingen zijn nog niet gerealiseerd en

  • de werkwijze met informatiegestuurd toezicht en inning is volledig operationeel. Resultaat 2016: de werkwijze met informatiegestuurd toezicht is operationeel voor de IH niet-winst en nog niet voor andere belastingmiddelen. De werkwijze met informatiegestuurde inning is volledig operationeel.

Om de beoogde resultaten uit 2016 volledig te realiseren dient nog een aanzienlijke inspanning te worden geleverd waarvoor een herijking van de Investeringsagenda nodig is. Deze vindt plaats voor de zomer van 2017. De voortgang op de Investeringsagenda wordt toegelicht in het beleidsverslag (paragraaf 3.3).

Compliance

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling (jaar1)

Kengetal (in %)

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Realisatie

2016

Percentage aangiften omzetbelasting tijdig ontvangen

n.v.t.

95,3

95,1

95,3

94,9

Percentage aangiften loonheffingen tijdig ontvangen

n.v.t.

99,1

99,2

99,2

99,2

Juist en volledig aangifte doen; percentage nalevingstekort op basis van de steekproef Particulieren (uitgedrukt als percentage van de totale belastingopbrengst voor dit segment)2

n.v.t.

1,1

n.v.t.

1,1

1,0

Juist en volledig aangifte doen; percentage nalevingstekort op basis van de steekproef Midden- en kleinbedrijf (uitgedrukt als percentage van de totale belastingopbrengst voor dit segment)

n.v.t.

4,4

n.v.t.

6,0

5,2

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

X Noot
1

Het jaartal is het jaar waarin de uitkomsten van de metingen worden gerapporteerd.

X Noot
2

Exclusief IB-aangiften van ondernemers en partners van ondernemers.

Toelichting

Percentage tijdig ontvangen aangiften

De tijdigheid van het aangiftegedrag voor de OmzetBelasting (OB) en loonheffing (LH) laat over de afgelopen jaren geen bijzondere ontwikkeling zien.

Juist en volledig aangifte doen

Om het nalevingstekort te meten doet de Belastingdienst steekproeven in de segmenten Particulieren en Midden- en kleinbedrijf. De onderzochte aangiften worden aselect getrokken en leveren inzicht in het fiscaal relevante gedrag van belastingplichtigen en mogelijke nalevingstekorten. De uitkomsten van de steekproef Particulieren en Midden- en kleinbedrijf die in 2016 zijn vastgesteld hebben respectievelijk betrekking op de aangiftejaren 2014 en 2013. De uitkomsten mogen niet worden verabsoluteerd aangezien het om een schatting gaat.

Belastingmoraal

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Kengetal (in %)

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Realisatie

2016

Belastingontduiking is onaanvaardbaar

93

92

92

93

92

Zelf belasting ontduiken is uitgesloten

88

88

87

90

89

Belasting betalen betekent iets bijdragen

37

35

37

35

37

Ervaren kans op ontdekking

81

80

82

83

84

Bron: Fiscale monitor.

Toelichting

De cijfers over de belastingmoraal zijn stabiel over de jaren. Alleen voor de ervaren kans op ontdekking is sinds 2013 elk jaar een lichte stijging te zien.

In de webrapportage www.fiscalemonitor.nl zijn ook de overige resultaten van de Fiscale monitor 2016 te bekijken.

Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de Algemene RekenKamer (ARK) onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het handhavingsbeleid van de Belastingdienst. De ARK heeft een positief beeld van de opzet van het handhavingsbeleid, omdat het systematisch en gestructureerd inspeelt op (de oorzaken van) het gedrag van burgers en bedrijven. De focus op (oorzaken van) gedrag biedt de mogelijkheid om gericht de naleving van belastingwet- en regelgeving te bevorderen en eventuele risico’s van gemiste belastingopbrengsten aan te pakken met een optimale mix van handhavingsinstrumenten. Tegelijkertijd stelt de ARK vast dat de Belastingdienst nog informatie mist voor de verdere onderbouwing van de keuzes in het handhavingsbeleid. Wat betreft kennis van (het gedrag van) de belastingplichtige, samenhang tussen hoofddoelstellingen en bereikte resultaten en efficiënte inzet van mensen en middelen, zijn zeker nog slagen te maken. Hiervoor zijn in de Brede agenda en Investeringsagenda de nodige initiatieven op dit terrein benoemd. De volledige uitkomsten van het onderzoek zijn opgenomen op de site van de ARK.

D. Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 1 Belastingen (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

3.357.051

3.273.683

2.933.935

3.259.300

3.651.055

3.114.765

536.290

               

Uitgaven (1) + (2)

3.268.814

3.187.000

3.210.167

3.190.076

3.323.566

3.114.765

208.801

               

(1) Programma-uitgaven

445.016

241.860

229.451

199.670

136.211

238.304

– 102.093

waarvan:

             

Rente

440.182

236.375

223.783

193.420

130.422

232.390

– 101.968

Belasting- en invorderingsrente

440.182

236.375

223.783

193.420

130.422

232.390

– 101.968

Rentevergoeding depotstelsel

 

0

0

0

0

0

0

               

Bekostiging

4.834

5.485

5.668

6.250

5.789

5.914

– 125

Proceskosten

3.872

3.749

3.865

4.677

4.089

3.536

553

Overige programma-uitgaven

962

1.736

1.803

1.573

1.700

2.378

– 678

               

(2) Apparaatuitgaven

2.823.798

2.945.140

2.980.716

2.990.406

3.187.355

2.876.461

310.894

waarvan uitvoering fiscale wet- en regelgeving en douanetaken Caribisch Nederland

   

13.211

17.897

11.885

13.000

– 1.115

               

Personele uitgaven

2.063.064

2.105.757

2.235.931

2.216.312

2.464.980

2.090.805

374.175

waarvan: Eigen personeel

1.877.434

1.875.697

1.995.071

2.019.909

2.203.409

1.920.364

283.045

waarvan: Inhuur externen

185.630

230.060

240.860

196.403

261.571

170.441

91.130

               

Materiële uitgaven

760.734

839.382

744.785

774.093

722.375

785.656

– 63.281

waarvan: ICT

232.263

247.976

237.586

249.311

224.413

252.673

– 28.260

waarvan: Bijdrage SSO's

222.993

228.255

211.555

204.720

216.934

185.412

26.143

               

Ontvangsten (3) + (4)

105.863.956

108.151.202

116.225.745

117.090.239

121.876.136

116.447.338

5.428.798

               

(3) Programma-ontvangsten

105.838.010

108.124.386

116.204.039

117.069.316

121.850.938

116.415.523

5.435.415

waarvan:

             

Belastingontvangsten

105.037.894

107.503.003

115.402.186

116.240.772

121.044.798

115.517.770

5.527.028

               

Rente

             

Belasting- en invorderingsrente

432.004

255.029

372.452

367.668

361.879

441.500

– 79.621

               

Boetes en schikkingen

             

Ontvangsten boetes en schikkingen

168.749

167.381

218.885

257.964

245.675

238.977

6.698

               

Bekostiging

             

Kosten vervolging

199.363

198.973

210.516

202.912

198.586

217.276

– 18.690

               

(4) Apparaatontvangsten

25.946

26.816

21.706

20.923

25.198

31.815

– 6.617

Verplichtingen (+ € 536 miljoen)

Gedurende het begrotingsjaar is het verplichtingenbudget in lijn met de uitgavenmutaties bijgesteld (kas = verplichting). Voor een toelichting op de verplichtingen wordt verwezen naar de toelichting op de uitgaven. Daarnaast is met 2de suppletoire begroting 2016 de verplichtingenraming bijgesteld met + € 533 miljoen voor de verplichting die is aangegaan voor de vertrekregeling (zie voor een nadere toelichting: Kamerstukken II 2016–2017, nr. 34 620 IX). Ten opzichte van de 2de suppletoire begroting zijn per saldo minder verplichtingen gerealiseerd dan geraamd. Dit wordt verklaard doordat enerzijds voor de verplichting voor de vertrekregeling abusievelijk een te hoog bedrag was begroot en anderzijds doordat het bedrag aan openstaande betalingsverplichtingen ultimo 2016 is afgenomen ten opzichte van ultimo 2015.

Uitgaven (+ € 209 miljoen)

Belasting- en invorderingsrente

De uitgaven zijn lager dan oorspronkelijk geraamd. De Belastingdienst hoeft namelijk minder rente te vergoeden, omdat de teruggaven als gevolg van definitieve aanslagen lager uitvallen dan in voorgaande jaren.

Bekostiging

De uitgaven voor de vergoedingsregeling voor proceskosten zijn hoger dan geraamd door een toegenomen beroep op de regeling. Daarentegen zijn de overige programma-uitgaven lager uitgevallen, met name door lager dan geraamde uitgaven in verband met garanties voor procesrisico’s.

Apparaatuitgaven Belastingdienst

In 2016 heeft de Belastingdienst per saldo ca € 366 miljoen aan extra middelen ontvangen voor onder andere de uitvoering van de Investeringsagenda, de uitvoering van fiscale wetgeving en loon- en prijscompensatie (een nadere toelichting is opgenomen in de betreffende suppletoire begrotingen). Rekening houdend met de aanvullende middelen, is per saldo circa € 43 miljoen minder gerealiseerd dan geraamd. Dit betreft meevallers in de uitvoering, zoals onder andere meevallers op de facilitaire uitgaven en uitgaven die zijn doorgeschoven naar volgend jaar.

De uitgaven voor het gespecialiseerde financiële adviesbureau Oliver Wyman, waaraan het realiseren van een aantal producten op verschillende verandergebieden in het kader van de Investeringsagenda is uitbesteed, bedroeg € 5,4 miljoen exclusief btw over de periode van 1 januari 2016 tot en met 18 maart 2016 (beëindiging van het contract). Na beëindiging van het contract voor ondersteuning van de Investeringsagenda zijn medewerkers van Oliver Wyman ingehuurd op basis van nadere overeenkomsten onder een raamovereenkomst met een broker (inhuurbemiddelaar). Dit betrof de periode juni tot medio oktober 2016. De kosten daarvan bedroegen € 1,2 miljoen exclusief btw.

Ontvangsten (+ € 5.429 miljoen)

Belasting- en invorderingsrente

De ontvangsten zijn lager dan oorspronkelijk geraamd. Door de introductie van ondergrenzen in de belasting- en invorderingsrente zijn belastingplichtigen eerder aan hun verplichtingen gaan voldoen, teneinde latere rentebetalingen te voorkomen. Dit effect is het sterkst zichtbaar bij de vpb (vennootschapsbelasting). De verhoging van de belastingrente naar de ondergrens van 8% heeft ertoe geleid dat bedrijven steeds meer op tijd aan hun verplichtingen voldoen.

Boetes en schikkingen

In 2016 was over het algemeen sprake van meevallende realisaties, aangezien meer verzuimboetes werden opgelegd vanwege te late aangifte of te late betaling. De boetes bij de motorrijtuigenbelasting brachten minder op dan geraamd, omdat als gevolg van een rechterlijke uitspraak het tarief van de verzuimboete verlaagd moest worden. Per saldo is een meevaller van € 7 miljoen gerealiseerd.

Kosten vervolging

Ten opzichte van de Ontwerpbegroting 2016 zijn de aan burgers en bedrijven doorbelaste kosten van vervolging lager uitgevallen, omdat een groter deel van de belasting- en premieontvangsten op compliante wijze is voldaan.

Apparaatontvangsten

De uitgaven als gevolg van het doorbelasten van uitgaven voor werkzaamheden aan derden vallen structureel lager uit. In de Ontwerpbegroting 2017 zijn zowel de uitgaven als de ontvangsten structureel neerwaarts bijgesteld.

E. Toelichting op de instrumenten

Fiscaal beleid en wetgeving

E.1. Genereren van inkomsten – fiscale wet- en regelgeving

Het genereren van inkomsten ten behoeve van uitgaven voor de rijksbegroting, de sociale fondsen en de zorgverzekeringen door middel van het ontwikkelen van solide, eenvoudige en fraudebestendige fiscale wet- en regelgeving die ook in internationale context werkbaar is.

Ten aanzien van de fiscaliteit had het kabinet voor 2016 drie doelstellingen. Allereerst wilde het kabinet zich blijven inzetten voor een evenwichtige verbetering van de koopkracht. Verder wilde het kabinet de belastingwetgeving begrijpelijker en beter uitvoerbaar maken. Tot slot was het tegengaan van belastingontwijking voor het kabinet een belangrijk thema.

Belastingplan 2017

Het pakket Belastingplan 2017 bevatte in totaal zes wetsvoorstellen: het wetsvoorstel Belastingplan 2017, het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2017, het wetsvoorstel Fiscale vereenvoudigingswet 2017, het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen, het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing en het wetsvoorstel Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen. Van voornoemde wetsvoorstellen zijn alleen de wetsvoorstellen Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige pensioenmaatregelen en Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing aangehouden, de overige wetsvoorstellen zijn in 2016 aangenomen. In maart 2017 is het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige pensioenmaatregelen alsnog aangenomen.

In het Belastingplan 2017 zijn maatregelen opgenomen die een budgettair effect hebben. Er zijn onder andere maatregelen getroffen die positief bijdragen aan een evenwichtige verbetering van de koopkracht. Daarnaast zijn er vereenvoudigingen voor de Belastingdienst gerealiseerd in het wetsvoorstel Fiscale vereenvoudigingwet 2017. Ook in het tot 2017 aangehouden wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen is een belangrijke vereenvoudiging opgenomen, namelijk het uitfaseren van het pensioen in eigen beheer. Het wetsvoorstel waarin is voorgesteld de monumentenaftrek en de aftrek van scholingsuitgaven om te zetten in niet-fiscale regelingen is, op verzoek van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die primair voor dit wetsvoorstel verantwoordelijk is, door de Tweede Kamer aangehouden tot 2017 met de intentie deze in 2018 in werking te laten treden. Verder zijn in het Belastingplanpakket 2017 enkele maatregelen opgenomen in het kader van het bestrijden van belastingontwijking die ongewenst gebruik van fiscale regels tegen dienen te gaan. Hierbij valt te denken aan maatregelen op het terrein van de innovatiebox en de renteaftrekbeperkingen.

In lijn met eerdere jaren bevatte het pakket Belastingplan 2017 een wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen. In deze wet zijn maatregelen opgenomen ten behoeve van het noodzakelijke onderhoud en andere maatregelen die meer technisch van aard zijn en die geen budgettaire gevolgen hebben. Dit wetsvoorstel bevatte onder meer een wijziging in de heffing van buitenlandse commissarissen en bestuurders die ondernemers zijn.

Het kabinet heeft in 2016 de keuze gemaakt om het belang van vereenvoudiging extra te onderstrepen door een afzonderlijk vereenvoudigingswetsvoorstel op te nemen, te weten de Fiscale vereenvoudigingswet 2017. Met dit wetsvoorstel is ingezet op een vermindering van de administratieve lasten van burgers en bedrijven, een vermindering van de uitvoeringskosten van de Belastingdienst en een vermindering van de regeldruk. Begin 2016 heeft een externe consultatie plaatsgevonden om burgers en het bedrijfsleven de kans te geven ideeën voor vereenvoudiging van het belastingstelsel aan te dragen. Een deel van de maatregelen in het wetsvoorstel is voortgekomenuit deze externe consultatie. Zo is het voorstel om de teruggaafregeling voor oninbare debiteuren in de btw en de milieubelastingen te vereenvoudigen – na de internetconsultatie – opgenomen in de Fiscale vereenvoudigingswet 2017. Naast het onderhavige wetsvoorstel bevatte het pakket Belastingplan 2017 nog een aantal andere belangrijke vereenvoudigingen. Deze zijn opgenomen in het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen en het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing.

In het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen is ingezet op de uitfasering van het zogenoemde pensioen in eigen beheer voor de directeur-grootaandeelhouder. De mogelijkheid van opbouw van een pensioen in eigen beheer wordt daarmee afgeschaft, gecombineerd met een tijdelijke maatregel die voorziet in de mogelijkheid van een fiscaal gefaciliteerde afkoop van het reeds opgebouwde pensioen in eigen beheer. Voor directeur-grootaandeelhouders die hier geen gebruik van kunnen of willen maken, voorziet het wetsvoorstel in andere oplossingen. Het wetsvoorstel is in maart 2017 aangenomen, hiermee is op een aanvaardbare wijze een einde gekomen aan de discussie over het pensioen in eigen beheer die is gestart in de Eerste Kamer in december 2012 tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Belastingplan 2013. De behandeling van het wetsvoorstel was aanvankelijk in 2016 is in de Eerste Kamer aangehouden op verzoek van de Staatssecretaris van Financiën.

Tot slot heeft het kabinet in het Belastingplan 2017 een wetsvoorstel opgenomen dat ziet op de verlaging van energiebelasting voor openbare laadpalen door een tijdelijk verlaagd tarief in de energiebelasting op te nemen voor laadpalen met een zelfstandige aansluiting op het distributienet.

Uitwisseling inlichtingen over rulings

In het wetsvoorstel Uitwisseling inlichtingen over rulings is de Europese richtlijn tot wijziging van de Richtlijn 2011/16/EU geïmplementeerd. De richtlijn is geïmplementeerd in de Wet op de Internationale Bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB). Hiermee is de automatische uitwisseling van inlichtingen over voorafgaande, grensoverschrijdende afspraken tussen de belastingdiensten en bedrijven (rulings) tussen de lidstaten geregeld. Het uitwisselen van rulings was een van de maatregelen van Europa tegen internationale belastingontwijking door het bedrijfsleven. De uitwisseling van informatie over rulings met de landen waarmee overeenkomstig de OESO-richtlijnen wordt uitgewisseld, vindt plaats op basis van het Verdrag inzake Wederzijdse Administratieve Bijstand in Belastingzaken (WABB-verdrag) of op basis van een belastingverdrag. De uitwisseling volgens de OESO-richtlijnen vergt geen implementatie in nationale wetgeving omdat de WIB daarvoor al voldoende basis biedt.

Autobelastingen

Tijdens de eerste helft van 2016 heeft de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wet uitwerking Autobrief II plaatsgevonden. Daarnaast is een onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden in de CO2- en NOX-uitstoot van enkele automerken uitgevoerd en is de Kamer hierover geïnformeerd. Ook heeft de wetswijziging ter implementatie van de nieuwe Europese CO2-testmethode, de WLTP (Worldwide harmonized Light vehicles Test Procedure) -testmethode, de nodige inzet gevergd. Met de Belastingdienst is afgesproken verder te werken aan mogelijke vereenvoudigingen en technische aanpassingen in de autobelastingen. Dit leidt in 2017 mogelijk tot enkele (wets)wijzigingen. Verder is veel bijstand verleend aan het Ministerie van Economische Zaken in het dossier «Elektrisch rijden». Tot slot is meer capaciteit beschikbaar gemaakt voor het wijzigingsprotocol Eurovignet en de werkgroep Bereikbaarheid in het kader van de studiegroep Duurzame groei.

Voortgangsrapportage box 3 heffing

In 2016 is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een heffing op het werkelijke, individueel behaalde rendement. Dit heeft geresulteerd in de voortgangsrapportage «Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement» die op Prinsjesdag 2016 naar de Eerste en de Tweede Kamer is gestuurd. In de rapportage zijn drie varianten van een mogelijke belastingheffing in box 3 geschetst die het werkelijke, individueel behaalde rendement beter benaderen. Deze rapportage is op 27 oktober in een AO met de Tweede Kamer besproken.

Ten behoeve van de formatie wordt een keuzedocument opgesteld. In dit document worden de drie varianten verder uitgewerkt. Ook wordt hierbij een juridische analyse uitgevoerd en worden alternatieve mogelijkheden verkend binnen een forfaitair systeem.

Vestigingsklimaat

Naar aanleiding van internationale ontwikkelingen heeft het kabinet bij brief van 20 september 2016 zijn toekomstvisie op het fiscale vestigingsklimaat uiteengezet. Centraal in deze visie staat een gelijktijdige beweging op twee fronten:

  • de proactieve aanpak van belastingontwijking krachtig voortzetten waarbij Nederland internationaal het voortouw neemt én

  • het tarief van de vennootschapsbelasting verlagen tot een concurrerend niveau, zodat Nederland aantrekkelijk blijft voor investeerders.

In het pakket Belastingplan 2017 zijn reeds maatregelen opgenomen die kunnen worden gezien als ondersteuning van deze visie. Voor belastingontwijking kan bijvoorbeeld worden gewezen op de aanpassingen van de innovatiebox of van de specifieke renteaftrekbeperkingen. Wat betreft het vennootschapsbelastingtarief verwijst het kabinet naar de gerealiseerde schijfverlenging in de vennootschapsbelasting.

Nederlands voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie

In het eerste halfjaar van 2016 is Nederland voor de twaalfde keer voorzitter van de Raad van de Europese Unie geweest. Nederland heeft de vergaderingen van de Raad voorgezeten en nam het voortouw bij de onderhandelingen tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de andere Europese instellingen over nieuwe Europese regelgeving. Het voorzitterschap bestond met name uit het opstellen van de agenda. De Europese Commissie (EC) heeft het initiatiefrecht en maakt de voorstellen voor wetgeving (verordeningen, richtlijnen, etc). De lidstaten besluiten in het geval van belastingen bij unanimiteit en ten aanzien van douaneonderwerpen bij gekwalificeerde meerderheid. Bij de indirecte belastingen lag de focus op de fraudebestrijding in de btw. Bij de directe belastingen zijn de richtlijnvoorstellen over country-by-country reporting (tussen belastingdiensten) en over de anti-BEPS-richtlijn (ATAD) aangenomen met daarin uiteenlopende anti-misbruikmaatregelen in lijn met de uitkomst van het BEPS-project van de OESO. Op douanegebied hebben de inwerkingtreding van het Douanewetboek van de Unie en de verschillende onderdelen van de «governance» binnen douane (waaronder de totstandkoming van het Strategic policy framework douane) veel aandacht gekregen.

Project Base Erosion Profit Shifting

In 2016 zijn verdere wettelijke maatregelen die uit het BEPS-project zijn voortgevloeid aan het parlement voorgelegd zoals wijzigingen in de innovatiebox, de Wet internationale bijstandverlening bij de heffing van belastingen (in verband met automatische uitwisseling van informatie over rulings) en maatregelen ter invulling van de BEPS-taakstelling als gevolg van het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale eenheid. Ook in 2016 is Nederland betrokken geweest bij de verdere uitwerking van de resultaten van het BEPS-project. Dat heeft geleid tot de definitieve teksten van het multilaterale instrument en zal in 2017 uitmonden in een nieuwe update van het OESO-modelverdrag.

Richtlijn tegen belastingontwijking

In juni 2016 is onder het Nederlandse voorzitterschap een Europese richtlijn belastingontwijking, de ATAD, aangenomen. De richtlijn bevat verschillende maatregelen om ervoor te zorgen dat winst wordt belast op de plek waar de waarde wordt gecreëerd. De maatregelen uit de richtlijn zijn: een renteaftrekbeperking, een exitheffing, een algemene antimisbruikbepaling, een Controlled Foreign Corporation (CFC)-maatregel en een maatregel om hybride mismatches binnen de EU tegen te gaan. Nederland streeft naar een voortvarende implementatie van deze maatregelen. Het voornemen is dat in de tweede helft van 2017 een conceptwetsvoorstel voor consultatie wordt aangeboden. De maatregelen dienen per 1 januari 2019 in de nationale wetgeving te zijn geïmplementeerd. De uitwerking hiervan zal in 2017 plaatsvinden. De EC heeft daarnaast op 25 oktober 2016 een richtlijnvoorstel gepresenteerd om hybride mismatches tegen te gaan voor geldstromen van en naar landen buiten de EU (ATAD 2). De Raad (Ecofin) heeft inmiddels ingestemd met het richtlijnvoorstel, Nederland zal ook op dit punt een voortvarende implementatie nastreven.

Belastingverdragen

In 2016 heeft Nederland geen nieuwe verdragen getekend. Wel zijn de wetsvoorstellen voor inwerkingtreding van de in 2015 getekende verdragen met Kenia, Zambia en Malawi ingediend. Onderhandelingen hebben in 2016 plaatsgevonden met Iran, Irak, Indonesië, Vietnam, Oezbekistan, Kirgizië, Oekraine, Duitsland, Zwitserland, Spanje, Chili, Ghana en Zimbabwe.

Naar aanleiding van een in 2014, tijdens het AO over een internationaal fiscaal verdragsbeleid, gedane toezegging van de Staatssecretaris heeft Nederland ook in 2016 prioriteit gegeven aan het opnemen van anti-misbruikbepalingen in verdragen met 23 ontwikkelingslanden. In 2014 zijn de 23 ontwikkelingslanden die het betreft reeds benaderd. In 2015 en 2016 hebben er met verschillende landen gesprekken plaatsgevonden over opname van anti-misbruikbepalingen. De landen waarvan we geen (officiële) reactie hebben ontvangen zijn inmiddels meerdere malen benaderd. In 2016 is daarnaast verder gewerkt aan de ontwikkeling van het multilaterale instrument van de OESO. Daarmee kunnen op efficiënte wijze bestaande bilaterale verdragen aangepast worden. Het is een alternatief instrument om de in het BEPS-project afgesproken anti-misbruikmaatregelen in verdragen op te nemen.

Belastingdienst

E.2. Belastingdienst – Dienstverlening

De Belastingdienst bevordert met passende dienstverlening dat burgers en bedrijven hun wettelijke verplichtingen nakomen.

Doelbereiking

De bereikbaarheid van de BelastingTelefoon over het jaar 2016 ligt onder de streefwaarde en de afhandeling van bezwaren is niet binnen de Awb-termijn gerealiseerd. De overige realisaties zijn op het gewenste niveau.

Dienstverlening

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator (in %)

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Streefwaarde

20161

Realisatie

2016

Bereikbaarheid BelastingTelefoon (BT)

82

79

63

77

80–85

76

Kwaliteit beantwoording fiscale vragen BT

86

86

88

89

80–85

86

Afgehandelde bezwaren binnen Awb-termijn

94

93

87

87

90–95

81

Afgehandelde klachten binnen Awb-termijn

95

98

93

97

90–95

98

Klanttevredenheid2:

           

internet

90

91

94

91

80–90

91

balie

89

85

92

88

80–90

86

telefonie:

           
 

– 

algemeen

81

85

79

84

70–80

82

 

– 

intermediairs

87

89

83

89

80–90

89

Bron: Fiscale monitor en Belastingdienst/Centrale Administratie.

X Noot
1

De streefwaarden van de Belastingdienst worden weergegeven in bandbreedtes. Hiermee geeft de Belastingdienst per prestatie-indicator aan wat de onder- en de bovengrens is.

X Noot
2

De in de tabel opgenomen realisatie heeft betrekking op klanten die neutraal tot zeer positief scoren.

Toelichting

Bereikbaarheid BelastingTelefoon

Het telefonieaanbod bedroeg in 2016 14,2 miljoen belpogingen ten opzichte van 15,8 miljoen belpogingen in 2015. De telefonische bereikbaarheid van de BelastingTelefoon blijft met 76% achter bij de norm. De lagere bereikbaarheid in 2016 heeft zich vooral voorgedaan in enkele kortere periodes bij de telefoniestromen Toeslagen en Particulieren. Daarnaast in een groter deel van 2016 bij de telefoniestroom Ondernemingen. In deze periodes was het telefonieaanbod hoger dan voorspeld, waardoor niet alle telefonie meteen door informanten afgehandeld kon worden en tevens herhaalverkeer ontstond. Buiten de genoemde periodes was de bereikbaarheid hoger. De lagere bereikbaarheid uit genoemde periodes is niet gecompenseerd door een hogere bereikbaarheid in de overige periodes in 2016. Om dit te bereiken zou namelijk een uit het oogpunt van doelmatigheid onevenredige grote inzet aan extra personeel nodig zijn.

Door het beschikbaar komen van technische mogelijkheden worden steeds meer burgers en bedrijven geholpen zonder een informant te spreken. Het gaat dan om het bestellen van een formulier of doen van een uitstelverzoek door in het gespreksmenu de juiste keuze te maken en vervolgens het burgerservicenummer in te toetsen. De burgers en bedrijven die op deze wijze geholpen worden, worden niet meegenomen in de definitie van bereikbaarheid. De zogenaamde technische bereikbaarheid houdt wel rekening met deze stroom geholpen burgers en bedrijven en ligt met 88% hoger.

Kwaliteit beantwoording fiscale vragen BelastingTelefoon

Externe bureaus meten of de fiscaal juiste antwoorden worden gegeven. De streefwaarde is gerealiseerd. Een klein deel van de vragen had het karakter van een verzoek om een individueel belastingadvies. In die gevallen werd de belastingplichtige verwezen naar een fiscaal adviseur.

Afgehandelde bezwaren binnen Awb-termijn

De tijdige afdoening van bezwaarschriften ligt 9% onder de streefwaarde. Voor de douane en de belastingmiddelen Vpb en LH is de streefwaarde nagenoeg gerealiseerd maar de afhandeling van bezwaren IH, OB en Toeslagen blijft achter bij de doelstelling.

Het niet realiseren van de Awb-doelstelling voor bezwaren IH is veroorzaakt door het meer en eerder opleggen van definitieve aanslagen zonder voorafgegaan te worden door voorlopige aanslagen. Een groot deel van de aanvullingen kon daardoor niet meer bij de aangiftes worden gevoegd en diende daardoor in het bezwaarproces te worden meegenomen.

Het niet realiseren van de Awb-doelstelling voor bezwaren OB is veroorzaakt door de hoge voorraad niet-tijdige bezwaarschriften OB aan het begin van 2016, die in de maanden maart en april 2016 grotendeels is weggewerkt, en een piek in het aanbod van bezwaren over kwartaalaangiften, waardoor de voorraad in september 2016 weer is opgelopen.

Het niet realiseren van de Awb-doelstelling voor bezwaren Toeslagen houdt verband met het afhandelen van een oude voorraad van vóór 2016. De nieuwe instroom wordt Awb-conform afgehandeld.

Afgehandelde klachten binnen Awb-termijn

De streefwaarde voor de Awb-conforme afhandeling van klachten is gerealiseerd. In 2016 heeft de Belastingdienst 13.105 klachten ontvangen. Dat is 10,2% minder dan in 2015. Vooral Belastingen, FIOD en Toeslagen ontvingen minder klachten. B/CA en Douane ontvingen in 2016 ongeveer evenveel klachten als in 2015. De BelastingTelefoon ontving als enig dienstonderdeel meer klachten: 7,9% meer dan in 2015.

Klanttevredenheid

De realisatie van de klanttevredenheid over internet, balie en telefonie ligt binnen de bandbreedte van de streefwaarden of zelf iets daar boven. De score bevat, in tegenstelling tot eerdere jaren, niet de tevredenheid van ondernemers omdat het aantal respondenten te laag was voor een betrouwbare meting.

Kengetallen BelastingTelefoon
 

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Afgehandeld belvolume (aantallen)

15.236.020

14.154.450

12.807.020

Wachttijd: beleving (sec.)

67

731

79

Wachttijd: feitelijk (sec.)

145

111

109

X Noot
1

Waarde januari tot en met mei 2015.

Toelichting

Uit bovenstaande kengetallen kan worden afgeleid dat het aantal aangenomen telefoongesprekken met ruim 1,3 miljoen is afgenomen. Deze daling is mede het gevolg van de acties die de BelastingTelefoon heeft ingezet om te sturen op het gebruik van de andere interactiekanalen (website, MijnBD en de online aangifte). De vernieuwde website is begin 2016 live gegaan. Door de nieuwe opzet kunnen bezoekers sneller en eenvoudiger de meest gezochte informatie vinden. Verder is de website aangevuld met informatie op basis van gegevens over de meest gestelde vragen aan de BelastingTelefoon. Via MijnBD is het mogelijk geworden om een verzoek tot uitstel in te dienen voor het doen van aangifte. De vragen en toelichtingen op de online aangifte voor de IH zijn dusdanig aangepast dat voor het controleren en aanvullen van de gegevens geen fiscale voorkennis nodig is. Tot slot wordt in verzonden brieven bij onder meer de werkstroom Auto verwezen naar de website in plaats van de BelastingTelefoon.

Uit de kengetallen van de wachttijd kan worden afgeleid dat de feitelijke wachttijd is verbeterd. Dit betreft het aantal seconden vanaf het moment waarop de klant zijn laatste keuze heeft gemaakt in het keuzemenu tot het moment waarop de klant wordt geholpen door een belmedewerker.

Vooringevulde aangifte

Eén van de maatregelen om de aangifte makkelijker te maken is de VoorIngevulde Aangifte (VIA) waarmee burgers gegevens die al bij de Belastingdienst bekend zijn elektronisch bij de Belastingdienst ophalen. Zij hoeven de gegevens alleen nog te controleren. Het aantal mensen dat gebruik maakt van deze service steeg van 7,9 miljoen in 2015 naar 9,0 miljoen in 2016. Dit houdt verband met het nog steeds groeiend aantal mensen dat VIA-gegevens downloadt en/of de app gebruikt, de groei van het aantal belastingplichtigen IB/IH en het feit dat belastingconsulenten en buitenlandse belastingplichtigen sinds 2016 de VIA-aangifte kunnen doen met behulp van commerciële software. Het beschikbaar komen van de VIA voor de winstaangifte (de aangifte van inkomstenbelasting voor ondernemers) heeft vertraging opgelopen door gebrek aan IV (InformatieVoorziening)-ontwikkelcapaciteit. In het afgelopen jaar zijn wel de specificaties voor de vooringevulde aangifte IH ondernemers uitgewerkt.

Mijnbelastingdienst.nl

Sinds 2015 is het webportaal Mijnbelastingdienst.nl in gebruik. Hiermee kunnen burgers online aangifte doen, uitstel aanvragen en rekeningnummers wijzigen. Het portaal wordt de komende jaren in functionaliteit verder uitgebreid en speelt een belangrijke rol in de interactie met de burger. In 2016 heeft de burger de mogelijkheid gekregen om zelf zijn inkomensgegevens in te zien en af te drukken. Hierdoor is het niet meer nodig om een inkomensverklaring (IB-60) aan te vragen. Ook kan de burger nu vanuit het portaal digitaal bezwaar maken en is het C-biljet toegevoegd. Daarnaast is in 2016 een start gemaakt met het beproeven van andere inlogmethodes naast DigiD. Deze proef wordt in 2017 voortgezet.

Elektronische berichtenverkeer

Het berichtenverkeer met de Belastingdienst wordt op grond van de Wet Elektronisch BerichtenVerkeer Belastingdienst (Wet EBV) geleidelijk gedigitaliseerd. De eerste stap was de digitale verzending van de voorschotbeschikkingen (automatische continueringen) van toeslagen voor 2016. Deze zijn vanaf eind november 2015 in de berichtenbox op MijnOverheid geplaatst. Bij wijze van service worden deze berichten ook op het portaal MijnToeslagen geplaatst. In 2016 zijn ook de voorlopige en definitieve aanslagen voor de inkomstenbelasting weer in de berichtenbox van MijnOverheid bezorgd, naast verzending op papier. Daarnaast zijn vanaf het najaar van 2016 zeven nieuwe berichtstromen in het kader van de inkomstenbelasting (vanaf belastingjaar 2014) behalve op papier ook digitaal verzonden naar de berichtenbox van MijnOverheid. Het gaat om ambtshalve aanslagen, navorderingsaanslagen, ambtshalve verminderingen, beslissingen op bezwaar, carry back, reacties op verzoeken voor een voorlopige aanslag en teruggaven bij middeling.

Verder is het in 2016 mogelijk geworden om de aangifte van erf- en schenkbelasting digitaal in te dienen via een elektronisch formulier op MijnBelastingdienst. Ook kan (op basis van het authentieke inkomensgegeven uit de basisregistratie Inkomen) voortaan een inkomensverklaring worden gedownload vanaf het onderdeel Persoonlijke gegevens van MijnOverheid.

In de periode november-december 2016 zijn de continueringsbeschikkingen van toeslagen voor 2017 wederom digitaal naar de berichtenbox van MijnOverheid gestuurd. Daarnaast zijn deze berichten ook weer op MijnToeslagen geplaatst. De Belastingdienst houdt een zogenoemde maatwerkoplossing in stand voor mensen die geen mogelijkheid hebben om berichten in de berichtenbox te (laten) raadplegen. Zij ontvangen een papieren kopie van berichten die de Belastingdienst uitsluitend digitaal bezorgt in de berichtenbox (tot op heden alleen de continueringsbeschikking van toeslagen). Zij kunnen bellen met de speciale helpdesk Digitale post als ze hiervoor in aanmerking willen komen.

E.3. Belastingdienst – Handhaving

De Belastingdienst oefent adequaat toezicht uit en dwingt, zo nodig, naleving af zodat burgers en bedrijven hun wettelijke verplichtingen nakomen.

Doelbereiking

De streefwaarden van de prestatie-indicatoren voor validatie van grote ondernemingen en boekenonderzoeken zijn niet gerealiseerd. De realisaties van het aantal behandelde aangiften Inkomensheffing, het beoogde percentage processen-verbaal dat leidt tot een veroordeling/ transactie en de douanecontroles zijn in geringe mate achtergebleven op de streefwaarde. Bij de toelichting van de desbetreffende prestatie-indicatoren wordt ingegaan op de oorzaken. De overige realisaties zijn op het gewenste niveau.

Misbruik en oneigenlijk gebruik

Belastingheffing en toeslagen zijn gevoelig voor Misbruik en Oneigenlijk gebruik (MenO), omdat de hoogte van de heffing en de verplichting tot betalen afhankelijk zijn van gegevens die belastingplichtigen en toeslaggerechtigden zelf verstrekken. Dit kan van invloed zijn op de volledigheid van de belastingontvangsten en de juiste uitbetaling van toeslagen. Het tegengaan van MenO bij de uitvoering van wet- en regelgeving vormt derhalve een geïntegreerd onderdeel van het rechtshandhavingsbeleid.

De bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik richt zich niet meer uitsluitend op de achterkant van een proces, wanneer het geld al is uitgekeerd, maar steeds meer op de voorkant: bij de aanvraag of de aangifte. Met behulp van data-analyse worden risicovolle posten beoordeeld en geselecteerd. Zowel bij Toeslagen, Belastingen en de Douane is gewerkt aan de ontwikkeling en implementatie van gerichte query’s en risicoclassificatiemodellen om misbruik, oneigenlijk gebruik en fouten te detecteren en tijdig onterechte uitbetalingen te voorkomen. Dat heeft erin geresulteerd dat in 2016 voor € 226 miljoen aan onterechte uitbetalingen inzake IH is voorkomen (2015: € 234 miljoen).

Belastingplichtigen die hun vermogen in binnen- of buitenland verborgen hielden voor de Belastingdienst konden in 2016 nog gebruik maken van de inkeerregeling. Onder deze regeling hebben zich in 2016 1.211 inkeerders gemeld (2015: 2.187)12 met een aangegeven ingekeerd vermogen van € 358 miljoen (2015: € 1,3 miljard). Hiermee bedraagt over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016 het totaal aantal inkeerders 17.907, met een aangegeven ingekeerd vermogen van € 6,3 miljard. De inkeerregeling heeft in 2016 € 154 miljoen aan extra belastinginkomsten opgeleverd (2015: € 559 miljoen).

Belastingdienst/Toeslagen past thematisch toezicht toe op lopende toekenningen. Dit vindt plaats op die situaties waarin het vaak fout gaat, waarin burgers vergeten op cruciale momenten mutaties door te voeren. Afhankelijk van de toeslagsoort is er sprake van meer of minder opbrengst. In 2016 heeft dit bij ruim 185.000 (inclusief de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag en exclusief de 4-jarigen-attentiebrief) burgers geleid tot een vermindering van € 95 miljoen aan toeslagen (2015: ruim € 105 miljoen). De meest in het oog springende thema's zijn:

  • slechte schatters: bij circa 10.000 burgers (2015: ruim 61.000) is de toeslag verminderd met in totaal € 7 miljoen (2015: ruim € 58 miljoen). Het aantal verminderingen en het bedrag van de vermindering is ten opzichte van 2015 lager omdat de inkomensgegevens voor het Massaal automatisch continueren zijn verbeterd en

  • kinderopvang 4-jarigen: bij circa 10.000 burgers is de toeslag verminderd met in totaal circa € 16 miljoen.

Ter voorkoming van misbruik of oneigenlijk gebruik van toeslagen zijn maatregelen uitgevoerd die toezien op een extra beoordeling van mutaties, voordat een voorschot bij een verhoogd risico wordt uitgekeerd. In 2016 zijn 105.000 mutaties beoordeeld (2015: 90.900). Bij circa 70.000 heeft dit geleid tot een correctie van het toeslagbedrag. Met de maatregelen is een (bruto) vermindering gemoeid van € 87 miljoen (2015: € 81 miljoen). Netto is (conform de afgesproken rekenmethodiek) een bedrag van € 28,3 miljoen aan uitbetaling tegengehouden (2015: € 26,1 miljoen).

Voor de kinderopvangtoeslag is het deel (circa 16,7%) dat betrekking heeft op het toekennen van de gastouderopvang onzeker in verband met niet objectief vast te stellen uren. Deze onzekerheid bestond ook al vóór 2016 en is het gevolg van beperkingen in wet- en regelgeving en als gevolg daarvan beperkingen in de controlemogelijkheden voor Belastingdienst/Toeslagen.

De FIOD (Fiscale Inlichtingen en OpsporingsDienst) vervult een belangrijke taak in de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, ondermijning en het afpakken van crimineel vermogen. Met het strafrechtelijk afpakken van wederrechtelijk verkregen voordeel was in 2016 een bedrag gemoeid van € 543 miljoen (2015: € 198 miljoen). Verder is voor € 224,5 miljoen conservatoir beslag gelegd (2015: € 101 miljoen).

Bij brief van 10 december 201213 van de Staatssecretaris van Financiën aan de Kamer zijn maatregelen voorgesteld om het toezicht te intensiveren (Intensivering Toezicht en Invordering, ITI). Deze maatregelen betreffen ondermeer de versnelling van de aanslagregeling voor particulieren, de uitvoering van boekenonderzoeken, de uitvoering van controles voor de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting en het realiseren van structureel extra opbrengsten uit invordering. Hiervoor is in 2012 een business case gemaakt. De ITI-opbrengsten zijn onderdeel van de totale belastingontvangsten zoals deze zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Financiën (IX). Het deel van de totale belastingontvangsten dat wordt toegerekend aan opbrengsten ten gevolge van de intensivering wordt door de Belastingdienst gemonitord en gerapporteerd. Vanwege beperkingen in de rapportages had de Belastingdienst behoefte om de totstandkoming van de financiële gegevens in de monitor en de hierover opgenomen toelichtingen door de AuditDienst Rijk (ADR) te laten onderzoeken. De ADR heeft hiertoe de verantwoordingen 2013 en 2014 over de businesscase onderzocht en vastgesteld dat deze tekortkomingen en onzekerheden kennen. Deze worden veroorzaakt door onduidelijkheid in definities, uitgangspunten en grondslagen van de businesscase en tekortkomingen in het monitormodel. Ook is geconstateerd dat de businesscase geen rekening houdt met autonome ontwikkelingen en dat een mechanisme ontbreekt om de businesscase aan te passen. De precieze omvang van de onzekerheden kan niet worden vastgesteld. Om deze reden zijn de realisatiecijfers van ITI niet opgenomen in het jaarverslag. De door de ADR geconstateerde onzekerheden in de ITI-verantwoording hebben betrekking op de toerekening aan de businesscase van de intensivering.

Fiscaal Toezicht

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Streefwaarde

2016

Realisatie

2016

Percentage gevalideerde grote ondernemingen voor horizontaal toezicht

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

85

81

Aantal MKB-ondernemingen onder een horizontaaltoezichtconvenant

87.000

89.000

109.000

112.600

75.000–100.000

143.000

Aantal behandelde aangiften IH (betreft Particulieren en MKB)

855.500

1.076.000

1.048.500

1.009.000

845.000–1.000.000

839.400

Aantal behandelde aangiften VpB

28.000

29.000

34.000

36.000

29.000–37.000

37.000

Aantal boekenonderzoeken

29.900

40.700

38.300

26.300

30.750–33.250

27.900

Percentage bezwaren ingediend na een correctie door de Belastingdienst

n.v.t.

n.v.t.

10

n.v.t.

8–12

8,6

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

Percentage gevalideerde grote ondernemingen voor horizontaal toezicht

Voor elke grote onderneming wordt beoordeeld of de onderneming in aanmerking komt voor horizontaal toezicht. Het streven om deze toets eind 2016 voor 85% van alle categorie 1- en 2-klanten van het segment Grote ondernemingen te hebben uitgevoerd is niet gerealiseerd. Door de uitstroom van personeel in het kader van de vertrekregeling, in combinatie met een reeds bestaande onderbezetting, was het niet mogelijk om deze doelstelling volledig te realiseren.

Aantal behandelde aangiften IH

Vanaf 2015 is de focus bij de aangiftebehandeling van IH verlegd naar posten met een groter fiscaal belang en risico. Deze aangiften kenmerken zich door een hogere tijdsbesteding. Het aantal behandelde aangiften IH is daardoor in geringe mate achtergebleven op de streefwaarde.

Aantal boekenonderzoeken

Vanaf 2015 is de focus bij boekenonderzoeken verlegd naar posten met een groter fiscaal belang en risico. Deze boekenonderzoeken kenmerken zich door een hogere tijdsbesteding en hogere opbrengst. Het aantal beoogde boekenonderzoeken is niet gerealiseerd. Met een gemiddelde bruto correctieopbrengst per boekenonderzoek in 2016 van € 36.455 is sprake van een stijging van circa € 5.500 ten opzichte van 2015.

Toeslagen

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Streefwaarde

2016

Realisatie

2016

Rechtmatige toekenning van toeslagen

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

gerealiseerd

de score van fouten en onzekerheden ligt onder de rapporteringsgrens op artikelniveau

gerealiseerd

Aantal terug te betalen bedragen onder € 500 als percentage van het totale aantal terugbetalingen in een gegeven toeslagjaar

93,1

91,5

92,3

91,9

91

91,6

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

Terug te betalen bedragen zoveel mogelijk beperken

De Belastingdienst streeft er naar het ontstaan van terug te betalen bedragen bij het definitief toekennen zoveel mogelijk te beperken tot bedragen die inherent zijn aan de systematiek van de inkomensafhankelijke regelingen. De streefwaarde hiervoor is gerealiseerd (< € 500).14

Douane

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Streefwaarde

2016

Realisatie

2016

Controles op goederenstromen (aantal)

352.000

338.300

357.100

386.000

350.000–420.000

366.400

Gecertificeerde goederenstromen (percentage)

85

91

91

89

>90

88

Controles op passagiersvluchten (aantal)

13.100

13.600

14.7001

13.000

12.000–15.000

11.600

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

X Noot
1

Het cijfer was in het jaarverslag 2015 abusievelijk afgerond op 15.000 in plaats van afronding op honderdtallen.

Toelichting

Controles op goederenstromen

De aantallen controles zijn lager dan vorig jaar, maar vallen nog binnen de planning van de jaardoelstelling.

Gecertificeerde goederenstromen

De omvang van het gecertificeerde deel van de goederenstromen blijft iets achter bij de planning. Dit wordt veroorzaakt door een toename van het aantal aangiften afkomstig van niet-gecertificeerde bedrijven.

Controles op passagiersvluchten

De voortgang is vanaf het begin van het verslagjaar achtergebleven bij de doelstelling doordat in de zomer een deel van de capaciteit is ingezet voor bijstand van de Koninklijke Marechaussee (KMar). De capaciteit voor controles op passagiersvluchten heeft zich in het najaar iets hersteld, maar niet in de mate die was verwacht. Daarmee is de doelstelling van het aantal gecontroleerde vluchten niet gerealiseerd.

De aantallen correcties en processen-verbaal die voortvloeien uit de controles van de Douane zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Correcties en processen-verbaal VGEM (Veiligheid, Gezondheid, Economie en Milieu) en fiscaal

Prestatie-indicator (aantallen x 1.000)

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Realisatie

2016

Correcties scan- en fysieke controles vracht

3,6

2,6

6,2

7,8

9

Correcties koeriers en postzendingen

14

15

14

6,5

10,8

Correcties passagiers

19

18

19

20

15

Correcties ambulante controles binnen/buitengrens

1,7

1,6

1,5

1,1

1,2

Correcties administratieve controles

0,6

0,5

0,7

0,7

0,7

Processen-verbaal

22

26

27

16

15

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

FIOD

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator (in %)

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Streefwaarde

2016

Realisatie

2016

Percentage processen-verbaal dat leidt tot veroordeling/transactie

84

85

83

82

82–85

80

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

De keuze voor de te vervolgen zaken vindt plaats in het overleg tussen het Openbaar Ministerie (OM), de toezichthouders en de FIOD. In 2016 zijn 543 processen verbaal afgerond (2015: 466). Omdat de verwerking van processen-verbaal vaak enige tijd duurt, hebben nog niet al deze processen-verbaal in 2016 geleid tot een uitspraak. Het OM heeft in 2016 225 FIOD-zaken behandeld (2015: 190), waaronder zaken uit eerdere jaren. Van de 225 zaken zijn 45 zaken geseponeerd of hebben geleid tot vrijspraak. 180 zaken hebben wel tot een veroordeling geleid. Hieruit volgt het percentage van 80%, wat onder de streefwaarde is.

Invordering

Realisatie meetbare gegevens

Kengetal (in %)

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie

2015

Streefwaarde 2016

Realisatie 2016

Achterstand invordering

2,3

2,4

2,3

2,2

2,5–3,0

2,6

Betaling belastingen en premies op compliante wijze

 

98,2

98,3

98,4

98–99

98,4

Inning invorderingsposten binnen een jaar

 

57,0

58,5

57,0

55–65

57,2

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

De streefwaarden zijn gerealiseerd.

E.4. Belastingdienst – Massale processen

De Belastingdienst voert zijn massale processen efficiënt uit.

Doelbereiking

De doelstelling wordt afgemeten aan het aantal postzendingen zonder fouten. De doelstelling is gerealiseerd.

Realisatie meetbare gegevens

Kengetal (in %)

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie

2015

Streefwaarde 2016

Realisatie 2016

Postzendingen zonder fouten

100

99,3

99,9

100

>99

100

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

Op verschillende plaatsen in het ontvangstproces zijn maatregelen getroffen om er op toe te zien dat belastingplichtigen de juiste berichten en gegevens ontvangen. Grote stromen beschikkingen (aangiften, aanslagen, toeslagen) worden voor verzending systematisch gecontroleerd op juistheid, volledigheid en inhoudelijke (fiscale) kwaliteit. In 2016 zijn 11.385 partijen gecontroleerd. Deze partijen waren in totaal goed voor circa 148 miljoen poststukken.

Daarnaast wordt het aantal damages bijgehouden. Een damage is een verstoring in het primaire proces die leidt tot directe gevolgen voor burgers of bedrijven. Het aantal damages is ten opzichte van 2015 afgenomen (56 verstoringen in 2016 tegen 76 in 2015). Op de website van de Belastingdienst is een aparte pagina ingericht waarop direct de verstoringen worden gemeld, inclusief een instructie voor burgers en bedrijven hoe te handelen.

Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van het aantal belastingplichtigen en toeslaggerechtigden over de afgelopen jaren weer.

Volumeontwikkeling belastingplichtigen en toeslaggerechtigden

Kengetal (aantallen x 1.000)

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Belastingplichtigen IB/IH

8.003

7.845

7.847

8.003

8.268

Belastingplichtigen VpB

853

886

909

925

952

Inhoudingsplichtigen LB/LH

638

639

647

665

678

Belastingplichtigen OB

1.571

1.637

1.754

1.784

1.854

Toeslaggerechtigden

6.465

6.104

5.829

5.493

5.570

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

De cijfers tonen een groei van het aantal belastingplichtigen bij de vier grote belastingmiddelen aan, met name bij de IB/IH en de OB. Het volume van toeslaggerechtigden wisselt over de jaren en is in 2016 licht toegenomen.

Ingediende aangiften inkomstenbelasting

Kengetal (belastingjaar t-1; aantal x 1.000)

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Ontvangen aangiften:

10.968

11.148

11.282

11.503

11.705

waarvan digitaal

10.448

10.705

10.891

11.130

11.403

waarvan papier

520

443

391

373

302

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

Steeds meer belastingplichtigen kiezen voor de digitale aangifte. Dit heeft geleid tot een verdere daling van het aantal aangiften op papier.

Tijdige afhandeling aangiften

Kengetal (in %)

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Tijdigheid afhandelen aangiften IB

98,5

99,9

99,4

99,1

99,5

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

Als regel ontvangen degenen die vóór 1 april hun aangifte inkomstenbelasting doen, vóór 1 juli bericht van de Belastingdienst. De doelstelling voor het tijdig afhandelen van aangiften IB bedraagt 98–100% en is met 99,5% ruimschoots gerealiseerd.

4.2 Financiële markten

A. Algemene doelstelling

Beleid maken voor een stabiele werking van financiële markten, waarin financiële instellingen betrouwbare diensten verlenen aan burgers en bedrijven.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën bevordert het goed functioneren van het financiële stelsel en heeft een regisserende rol. De Minister is verantwoordelijk voor de Nederlandse wetten en regels ten aanzien van de financiële markten en de institutionele structuur van het toezicht. Het daadwerkelijke toezicht op de financiële markten wordt uitgevoerd door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en sinds 4 november 2014 ook in belangrijke mate door de Europese Centrale Bank (ECB) voor het toezicht op grote en grensoverschrijdende Europese banken.

De randvoorwaarden die de Minister stelt voor een integer en stabiel systeem hebben hun basis in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Het gaat hierbij om (het toezicht op nakoming van) regelgeving die financiële instellingen stimuleert en verplicht om op integere en transparante wijze te werk te gaan. Met deze regelgeving en dit toezicht wordt eraan bijgedragen dat consumenten en bedrijven met voldoende informatie en vertrouwen financiële producten kunnen afnemen.

De Minister bevordert de educatie van de burger op financieel gebied, streeft naar een integer financieel stelsel met passende regelgeving in de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) en is verantwoordelijk voor de ongestoorde voorziening van voldoende munten in circulatie.

C. Beleidsconclusies

De verantwoordelijkheden op het terrein van de financiële markten zijn onder te verdelen in een aantal onderwerpen. Ten eerste de verantwoordelijk voor het bevorderen van de stabiliteit van de financiële markten in Nederland. De eerste helft van 2016 was Nederland voorzitter van de Raad van de Europese Unie, waardoor voor Nederland en de financiële stabiliteit belangrijke onderwerpen extra aandacht konden krijgen. Hierdoor zijn tijdens het voorzitterschap op het gebied van de bankenunie, kapitaalmarktunie en het actieplan tegen terrorismefinanciering stappen gezet. Voor wat betreft de bankenunie is een roadmap overeengekomen die deze stappen vastlegt om te komen tot de vervolmaking van de bankenunie.

Om wanordelijk falen van een verzekeraar te voorkomen is in overleg met DNB (beoogd afwikkelingsautoriteit) een nieuw wettelijk kader ontworpen voor de afwikkeling van verzekeraars, zodat indien een verzekeraar in de financiële problemen raakt, deze ordentelijk kan worden afgewikkeld, zonder al te grote gevolgen voor de financiële stabiliteit. Het wetsvoorstel daartoe is in de zomer openbaar geconsulteerd en op 23 december door de ministerraad aanvaard. Om ook in de toekomst over adequate regelgeving te beschikken is gestart met de verkenningsfase van het project Herziening van de Wft. Dit heeft ertoe geleid dat voor input voor de herziening van de Wft een document ter openbare consultatie op internet is gezet. Eenieder die zich daartoe geroepen voelt kan op het document reageren.

Ten aanzien van het beleid ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering is in 2016 verder gegaan met het ontwikkelen van een register met informatie over uiteindelijk belanghebbenden (Ultimate Benificial Owner, UBO). In antwoorden op schriftelijke vragen is in detail ingegaan op deze contouren (Kamerstukken II 2015–2016, 31 477, nr. 11). Nadat het UBO-register operationeel is, per 1 januari 2018, is duidelijk welke personen achter bepaalde vennootschappen zitten. Dit zal uiteindelijk bijdragen aan het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. We kunnen concluderen dat Financiën op veel verschillende terreinen heeft bijgedragen aan de stabiliteit van de financiële markten.

Tot slot is het aan de Staat om erop toe te zien dat er voldoende munten voor circulatiedoeleinden beschikbaar zijn. Tot eind 2016 is de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM) steeds betrokken geweest bij de vervaardiging van nieuwe munten. KNM raakte in financiële problemen door problemen met een buitenlandse order. Aan de onzekerheid rondom het voortbestaan van KNM is een einde gekomen vanwege de verkoop aan Groep Heylen. Om te blijven voldoen aan de verantwoordelijkheid dat er voldoende munten beschikbaar zijn, zijn de munttaken overgedragen aan DNB (Stb. 2016, 508).

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Financiële markten (bedragen x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

Realisatie 2016

Vastgestelde begroting 2016

Verschil 2016

Verplichtingen

– 15.864.348

– 7.291.534

– 9.827.776

– 4.225.045

4.185.048

4.185.879

– 831

               

waarvan garantieverpichtingen

             

Garantie verhoging plafond kredietfaciliteit AFM

0

0

0

18.000

0

0

0

Garantieregeling bancaire leningen

– 15.932.477

– 7.349.358

– 9.892.984

0

0

0

0

Garantie WAKO

0

0

0

– 4.254.099

0

0

0

Garantie stichting Waarborgfonds

   

– 58

– 10

0

0

0

Garanie SRF

       

4.163.500

4.163.500

0

               

Uitgaven

71.169

60.866

58.451

17.286

18.834

22.379

– 3.545

               

Subsidies

1.467

2.870

4.584

6.324

436

4.363

– 3.927

Afwikkeling Geldmuseum en collectiebeheer

689

1.500

0

0

0

0

0

CDFD

778

1.370

4.584

6.324

436

4.363

– 3.927

               

Bekostiging

9.775

12.203

10.633

6.568

8.879

13.775

– 4.896

Rechtspraak financiële markten

687

1.092

988

1.119

1.163

1.250

– 87

Muntcirculatie

8.500

10.895

9.645

5.425

7.606

12.385

– 4.779

Afname munt in circulatie

0

0

0

0

0

0

0

Overig

588

216

0

24

110

140

– 30

               

Opdrachten

2.091

1.212

1.456

1.688

6.686

1.404

5.282

Wijzer in geldzaken

2.091

1.212

1.456

1.688

2.025

1.404

621

Vakbekwaamheid

0

0

0

0

4.661

0

4.661

               

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

57.432

44.201

41.358

2.306

2.073

2.437

– 364

Bijdrage BES-toezicht en FEC

57.432

44.201

41.358

2.306

2.073

2.437

– 364

               

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

403

380

420

400

760

400

360

Caribbean Financial Action Taskforce

23

0

40

20

0

20

– 20

IASB

380

380

380

380

760

380

380

               

Ontvangsten

586.778

362.270

814.597

80.674

56.555

10.311

46.244

               

Garanties

230.242

164.972

99.636

0

0

0

0

Feeopbrengsten garantieregeling bancaire leningen

230.242

164.972

99.636

0

0

0

0

               

Leningen

293.150

77.107

623.085

58.491

0

0

0

Ontvangsten voorfinanciering DNB (DGS)

2.285

0

0

0

0

0

0

Ontvangsten (uit boedel) Icesave

290.865

77.107

623.085

58.491

0

0

0

               

Bekostiging

60.313

75.451

86.992

11.185

26.970

5.184

21.786

Ontvangsten muntwezen

1.767

10.937

3.288

4.698

10.576

5.184

5.392

Toename munten in circulatie

58.546

64.514

83.704

6.487

16.394

0

16.394

               

Overig

3.073

44.740

4.884

10.998

29.585

5.127

24.458

Overige programma-ontvangsten

3.073

44.740

4.884

10.998

29.585

5.127

24.458

Bij het opstellen van dit jaarverslag kon nog geen gebruik worden gemaakt van de definitieve, van een accountantsverklaring voorziene, jaarrekening van de KNM.

E. Toelichting op de instrumenten

Uitgaven (– € 3,5 miljoen)

Muntcirculatie (– € 4,9 miljoen)

Aangezien er minder munten zijn geslagen dan aanvankelijk was verondersteld, zijn de kosten lager uitgevallen.

WIG (+ € 0,6 miljoen)

Voor één van de projecten van Wijzer in geldzaken – te weten de Nationale onderwijs tentoonstelling – is een aantal activiteiten naar voren gehaald, waardoor de uitgaven in 2016 vallen in plaats van in 2017.

Bijdrage BES en FEC (– € 0,4 miljoen)

De AFM en DNB ontvangen jaarlijks een voorschot voor het toezicht op de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba) en DNB ontvangt een bijdrage vanwege haar rol als tussenpersoon voor het FEC (Financieel Expertise Centrum). Indien deze voorschotten niet worden uitgeput, worden deze terugbetaald aan Financiën.

CFATF (– € 20.000)

In de begroting is voor de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF) – een zusterorganisatie van de FATF (Financial Action Task Force) waar Nederland lid van is – een bijdrage gereserveerd ter hoogte van € 20.000. In 2016 is besloten deze bijdrage te verlagen naar € 10.000 waarbij de CFATF zelf met voorstellen dient te komen van geschikte projecten waarvoor zij financiering wenst. De gerealiseerde bijdrage aan de CFATF kan dus jaarlijks variëren, maar zal niet meer bedragen dan € 10.000. De factuur voor 2016 is in 2017 betaald.

IASB (+ € 0,4 miljoen)

Het International Accounting Standards Board (IASB) ontvangt jaarlijks € 380.000. In 2016 is niet alleen voor 2016 betaald, maar ook voor 2017. Dit leidt tot een overschrijding op deze post van € 380.000.

Ontvangsten (+ € 46,2 miljoen)

Ontvangsten muntwezen (+ € 5,4 miljoen)

Voornamelijk door de verkoop van ontwaarde munten zijn de ontvangsten van het muntwezen hoger uitgevallen dan aanvankelijk was voorzien.

Toename munten in circulatie (+ € 16,4 miljoen)

De toename van de munten in circulatie hangt samen met de conversie van de opgelopen vordering van de Staat op KNM. In juni 2016 is een groot deel van de vordering van het Ministerie van Financiën op de KNM geconverteerd naar eigen vermogen (€ 15,9 miljoen). Mede dankzij het normaliseren van het vermogen kon KNM een noodzakelijke verlenging van de bankgarantie voor de Chili-order bewerkstelligen. Tevens kan KNM daardoor ook weer nieuwe orders financieren. Daarmee was er een betere uitgangspositie gecreëerd voor de verkoop van KNM (Kamerstukken II 2015–2016, 28 165, nr. 255). Deze mutatie van de conversie hangt samen met de mutaties op beleidsartikelen 3 en 10.

Overig (+ € 24,5 miljoen)

Sinds 1 januari 2015 is in de wet neergelegd dat opbrengsten die zijn ontvangen uit verbeurde dwangsommen of opgelegde bestuurlijke boetes, opgelegd door de toezichthouders op de financiële sector (AFM en DNB) – voor zover deze het bedrag van € 2,5 miljoen per toezichthouder overschrijden – toekomen aan de Staat. Deze opbrengsten worden na sluiting van het boekjaar afgedragen.

4.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

A. Algemene doelstelling

Optimaal financieel resultaat bij de realisatie van publieke doelen. In het bijzonder bij het investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en materiële activa van de Staat.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën stimuleert en regisseert een verantwoorde en doelmatige besteding van overheidsmiddelen. Bedrijfseconomische expertise wordt ingezet bij staatsdeelnemingen, politiek belangrijke investeringsprojecten en transacties van de rijksoverheid en publiek-private investeringen in Nederland. De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor:

  • een optimaal financieel resultaat bij het beheren, aangaan en afstoten van staatsdeelnemingen met inachtneming van de betrokken publieke belangen;

  • het toetsen en adviseren op bedrijfseconomische doelmatigheid bij het realiseren van grote publieke investeringsprojecten, zodat vakdepartementen hun projecten binnen het budget, op tijd en met de gewenste kwaliteit kunnen realiseren. Voorbeelden van deze projecten zijn DBFM(O)-projecten, bedrijfsvoerings- en duurzaamheidsprojecten, en veilingen waarbij exclusieve rechten in de markt worden gezet;

  • het overkoepelende DBFM(O)-beleid en de regie van het systeem dat ervoor moet zorgen dat DBFM(O) in Nederland structureel goed verankerd is en toegepast wordt;

  • het beheren en afwikkelen van de tijdelijke overheidsinvesteringen in de gesteunde financiële instellingen. In dit kader is de Minister van Financiën verantwoordelijk voor zwaarwegende en/of principiële beslissingen (onder andere de exitstrategie en het beloningsbeleid) van, alsmede het houden van toezicht op NLFI;

De Minister beoogt jaarlijks de effecten van zijn aandeelhouderschap in de reguliere staatsdeelnemingen te meten. Daartoe waren in de begroting twee meetbare indicatoren/streefwaarden opgenomen. In de onderstaande tabel is de realisatie van 2016 afgezet tegen de streefwaarde zoals deze in de begroting van 2016 is opgenomen.

Realisatie meetbare gegevens

Kengetal1 (in %)

Realisatie 2015

Streefwaarde 2016

Realisatie 2016

1.

% deelnemingen waarvan nieuwe statuten en investeringsdrempel zijn vastgesteld

71

(n=7)

100

71

(n=7)

2.

% deelnemingen waar een specifieke minimum rendementseis is vastgesteld

81

(n=16)

100

81

(n=16)

X Noot
1

Deelnemingen waarop de Staat als aandeelhouder beperkte invloed heeft (minderheidsbelang) of de statuten reeds voldoende waarborgen kende, zijn bij de indicator buiten beschouwing gelaten (kengetal 1) of meegeteld als voldaan (kengetal 2).

De Staat heeft een algemene standaard ontwikkeld voor de statuten van staatsdeelnemingen welke in de afgelopen jaren is doorgevoerd bij de deelnemingen. Deze standaard geeft de aandeelhouder de bevoegdheden die nodig zijn om zijn doelstellingen te bereiken, zoals die zijn vastgelegd in de nota deelnemingenbeleid. Met alle deelnemingen waar aanpassing van de statuten nodig dan wel mogelijk was, is inmiddels overeenstemming bereikt over de wijzigingen die nodig zijn om te voldoen aan de algemene standaard. Bij Holland Casino (in afwachting van de transformatie naar een kapitaalvennootschap) en Schiphol (in afwachting van een beoordeling van een bestendiging van het predicaat «Koninklijk») moeten die gewijzigde statuten alleen nog worden vastgesteld. In 2017 wordt dus een 100%-score verwacht.

Om de financiële waarde van staatsdeelnemingen voor de toekomst te behouden beoordeelt de Staat actief het rendement dat iedere staatsdeelneming maakt. Daartoe is in 2014 gestart om voor elke staatsdeelneming individueel een rendementseis vast te stellen. Dat is een rendementseis die gegeven het risicoprofiel van die deelneming nodig is voor financieel waardebehoud en continuïteit van de onderneming. De voortgang van de implementatie hiervan wordt met kengetal 2 gemeten. De streefwaarde is niet gehaald omdat bij de Staatsloterij eerst de fusie afgerond moest zijn en Holland Casino en Urenco (mogelijk) verkocht zouden worden.

C. Beleidsconclusies

Deelnemingen

In oktober 2013 heeft de Minister van Financiën zijn Nota deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 gepresenteerd. In 2016 is er verder gewerkt aan het afronden van de implementatie van dit beleid, waaronder het vaststellen van statuten en een rendementseis. Er zijn daarnaast in totaal vierentwintig investeringsvoorstellen beoordeeld aan de hand van het opgestelde investeringskader, waarvan er slechts één geen goedkeuring van de aandeelhouder heeft ontvangen. Verder heeft de Staat in 2016 ingestemd met de benoeming van twaalf commissarissen en acht bestuurders bij staatsdeelnemingen. Per eind 2016 voldoet 83% van de raden van commissarissen van staatdeelnemingen aan het streven naar 30% vrouwen, waar dit eind 2015 nog 77% was. Daarnaast is in 2016 het bezoldigingsbeleid van BNG Bank, FMO (Nederlandse FinancieringsMaatschappij voor Ontwikkelingslanden), SENS (Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij), UCN (Ultra-Centrifuge Nederland) en COVRA (Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval) herzien. Deze herzieningen hebben als gevolg dat er vanaf 2017 geen enkele bestuurder meer is die meer dan 20% variabele beloning ontvangt.

Door invulling te geven aan al deze onderdelen van het deelnemingenbeleid heeft de Staat als aandeelhouder een goede bijdrage geleverd aan de borging van publieke belangen op korte en lange termijn. De inspanningen van de Staat dragen ook bij aan goed ondernemingsbestuur bij de ondernemingen. Wij kijken terug op een succesvol jaar waarin het staatsdeelnemingenbeleid verder is verdiept en zichtbare resultaten zijn geboekt op de doelstellingen. In het Jaarverslag beheer staatsdeelnemingen 2016 rapporteert de Staat uitgebreid over de prestaties van de staatsdeelnemingen.

Naast de implementatie van de Nota deelnemingenbeleid heeft er in 2016 een aantal wijzigingen plaatsgevonden in de deelnemingenportefeuille. Ten eerste is op 1 april 2016 de Nederlandse Loterij ontstaan uit een fusie van Staatsloterij met De Lotto. Dit nieuwe fusiebedrijf is nu de grootste aanbieder van loterijen in Nederland. Daarnaast is in november de KNM verkocht aan Groep Heylen. Onder deze nieuwe eigenaar kan KNM weer werken aan een financieel gezonde toekomst. Tot slot is ook de portefeuille financiële deelnemingen fors gereduceerd. Dit past in het beleid dat is gericht op een afgewogen, zakelijk verantwoorde exit uit de financiële deelnemingen en op de ondernemingsstrategie die deze exit mogelijk moet maken. In 2016 is a.s.r. naar de beurs gebracht, Propertize verkocht, een 2e tranche van ABN Amro verkocht en heeft het kabinet een toekomstvisie op SNS gepresenteerd.

Publiek-private investeringen

Uit de beleidsdoorlichting voor de periode 2010–2015 blijkt dat Financiën succesvol is geweest bij het bevorderen van een efficiënte overheid. Ook in 2016 heeft de Minister van Financiën ingezet op het bevorderen van een efficiënte overheid. Het SGO-project «Governance en sourcing» is afgerond en heeft geleid tot een verbeterde aansturing van de generieke bedrijfsvoering en meer grip op kosten en kwaliteit. Ook is er toezicht gehouden op en expertise geleverd bij diverse financieringsvraagstukken, waaronder het voorstel voor de oprichting van de investeringsinstelling Invest-NL, de financiële zekerheidstelling voor de ontmanteling van kerncentrales, Delta/EPZ (ElektriciteitsProduktiemaatschappij Zuid-Nederland) en de scenario’s voor het uitfaseren van de kolencentrales in Nederland. Ten derde is er een seminar gehouden met als thema «Succesvolle overheidsprojecten» waarbij opdrachtgevers en uitvoerders van grote overheidsprojecten kennis en ervaringen gedeeld hebben. Verder heeft Financiën op het gebied van DBFM(O) samen met vakdepartementen en concerndienstverleners het contractmanagement verder ingevuld en betere sturing van op de kwaliteit mogelijk gemaakt.

D. Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector (bedragen x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

Realisatie 2016

Vastgestelde begroting 2016

Verschil 2016

Verplichtingen

68.581

13.595.835

– 1.435.070

1.760.839

223.513

19.401

204.112

Waarvan betalingsverplichting:

       

3.400.941

0

3.400.941

Kapitaalinjectie Tennet

       

780.000

0

780.000

               

Waarvan garantieverplichting:

       

– 3.177.428

0

– 3.177.428

Regeling BF

– 1.600

– 387

0

0

0

0

0

Garantie Counter indemnity

0

0

– 950.000

0

0

0

0

Garanties en vrijwaringen staatsdeelnemingen

– 13.000

– 13.025

– 2.010

0

– 554.328

0

– 554.328

Garantie DNB-winstafdracht

 

5.700.000

0

0

0

0

0

Garantie SNS Propertize

 

4.166.410

– 566.410

– 976.900

– 2.623.100

0

– 2.623.100

               

Uitgaven

2.993.758

8.674.220

2.805.899

1.137.790

2.615.449

19.401

2.596.048

               

Vermogensverschaffing

300.000

2.700.000

0

0

15.900

0

15.900

Kapitaalstorting Tennet

300.000

0

0

0

0

0

0

Kapitaalinjectie SNS REAAL

 

2.200.000

0

0

0

0

0

Kapitaalinjectie Propertize

 

500.000

0

0

0

0

0

Conversie schuld KNM

       

15.900

0

15.900

               

Bijdrage aan RWT

5.250

5.250

17.100

17.920

24.729

10.000

14.729

NLFI (voorheen STAK)

5.250

5.250

17.100

17.920

24.729

10.000

14.729

               

Garantie

4.800

5.381

4.806

4.836

4.824

4.900

– 76

Regeling BF

0

6

6

0

24

100

– 76

Dotatie begrotingsreserve TenneT

4.800

4.800

4.800

4.800

4.800

4.800

0

Uitbetalingen garanties en vrijwaringen

 

575

0

0

0

0

0

Overig

     

36

0

0

0

               

Lening

2.677.577

5.953.378

2.778.719

0

2.386.461

0

2.386.461

Overgenomen schuld Propertize

       

2.386.461

0

2.386.461

Management fee IABF

33.206

26.457

272

0

0

0

0

Funding fee IABF

2.644.371

4.807.961

2.778.201

0

0

0

0

Incidentele uitgaven IABF

 

18.960

246

0

0

0

0

Overbruggingskrediet SNS

 

1.100.000

0

0

0

0

0

               

Acquisitie

     

1.101.950

0

0

0

Aankoop SNS Bank

     

1.101.950

0

0

0

               

Opdrachten

6.131

10.211

5.274

13.084

5.716

4.501

1.215

Uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

6.131

10.211

5.274

13.084

5.716

4.501

1.215

               

Vermogensonttrekking

       

177.819

0

177.819

Afdrachten Staatsloterij

       

177.819

0

177.819

               

Ontvangsten

5.131.796

9.603.301

8.858.957

7.518.712

7.921.995

1.881.850

6.040.145

               

Vermogensonttrekking

1.295.785

3.580.406

2.311.287

6.375.036

5.531.581

1.860.000

3.671.581

Opbrengst verkoop vermogenstitels

38

131.965

4.111

3.838.194

3.264.213

0

3.264.213

Dividend en afdrachten staatsdeelnemingen

533.812

1.178.186

1.188.537

1.633.590

1.915.857

1.195.000

720.857

Afdrachten Staatsloterij

       

177.819

0

177.819

Winstuitkering DNB

749.494

1.974.773

1.118.639

903.252

173.692

665.000

– 491.308

waarvan Griekse inkomsten ANFA

 

43.882

27.427

35.000

46.899

44.000

2.899

waarvan Griekse inkomsten SMP

 

163.852

134.897

98.000

70.402

67.000

3.402

Opbrengst onttrekking vermogenstitels

12.441

0

0

0

0

0

0

Rijksbijdrage landwinning Havenbedrijf Rotterdam

0

295.482

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan RWT

2.419

4.134

15.417

16.276

20.902

9.250

11.652

NLFI

2.419

4.134

15.417

16.276

20.902

9.250

11.652

               

Leningen

3.802.577

5.985.276

6.503.836

1.111.533

2.355.822

0

2.355.822

Overgenomen schuld Propertize

       

2.355.822

0

2.355.822

Verwachte portefeuille ontvangsten IABF

2.433.653

4.275.292

4.231.221

0

0

0

0

Garantie Fee IABF

73.054

58.205

0

0

0

0

0

Additionele fee IABF

46.350

35.319

1.229

0

0

0

0

Additionele garantie fee IABF

109.713

87.413

163

0

0

0

0

Verhandelbaarheidsfee

14.807

17.659

615

0

0

0

0

Incidentele ontvangst IABF

 

379.490

0

0

0

0

0

Overbruggingskrediet SNS

     

1.100.000

0

0

0

Rente SNS krediet

 

6.898

20.608

11.533

0

0

0

Aflossing kapitaalverstrekkingen ING, Aegon en SNS Reaal

750.000

750.000

1.500.000

0

0

0

0

Couponbetaling en/of boetebetaling kapitaalversterking ING, Aegon en SNS Reaal

375.000

375.000

750.000

0

0

0

0

               

Garantie

30.565

30.633

20.129

15.365

13.515

12.600

915

Garantie overig

210

278

916

924

915

0

915

Premie-ontvangsten garantie TenneT

4.800

4.800

4.800

4.800

4.800

4.800

0

Premie-inkomsten Counter indemnity

25.555

25.555

12.493

0

0

0

0

Garantie fee Propertize

   

1.920

9.641

7.800

7.800

0

               

Opdrachten

450

2.852

8.288

502

175

0

175

Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

450

2.852

8.288

502

175

0

175

Bij het opstellen van dit jaarverslag kon nog geen gebruik worden gemaakt van de definitieve, van een accountantsverklaring voorziene, jaarrekeningen van NIBC.

E. Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen (+ € 204,1 miljoen)

Kapitaalinjectie TenneT (+ € 780 miljoen)

Op 25 november 2016 is de kapitaaluitbreiding TenneT in een contract geformaliseerd. Dit leidt tot een betalingsverplichting van de volledige kapitaaluitbreiding in 2016.

Garanties en vrijwaringen staatsdeelnemingen (– € 554,3 miljoen)

De garantie aan Eurofima is in 2016 fors afgenomen (– € 389,5 miljoen) als gevolg van aanzienlijke aflossingen door de NS op de leningen. Daarnaast is de garantie aan de provincie Zeeland in het kader van de Westerscheldetunnel (– € 167,4 miljoen) komen te vervallen. Tot slot is er bij de verkoop van KNM een garantie van maximaal € 2,7 miljoen afgegeven aan de kopende partij.

Garantie SNS Propertize (– € 2,6 miljard)

Als gevolg van de verkoop van SNS Propertize is de garantie komen te vervallen.

Uitgaven (+ € 2,6 miljard)

Conversie schuld KNM (+ € 15,9 miljoen)

Door twee forse verliesjaren bij KNM (2014 en 2015) is een negatieve vermogenspositie ontstaan. De conversie van € 15,9 miljoen op de vordering van de lening bij het Ministerie van Financiën was onvermijdelijk en gaf een betere uitgangspositie voor de verkoop van KNM. KNM is in november 2016 verkocht, waaruit het resterende deel van de vordering is afgelost.

NLFI (+ € 14,7 miljoen)

De kosten zijn hoger uitgevallen door de verkoop van SNS Propertize, de beursgang van a.s.r. en de vervolgplaatsing van aandelen ABN AMRO. Omdat deze kosten grotendeels worden doorberekend aan de financiële deelnemingen zijn ook de ontvangsten hoger dan geraamd.

Overgenomen schuld Propertize (+ € 2,4 miljard)

Bij de verkoop van Propertize heeft de Staat de staatsgegarandeerde schuld van € 2,36 miljard van Propertize overgenomen. De netto contante waarde van deze schuld bedroeg op de dag van de verkoop € 2,39 miljard en dit bedrag is daarom overgedragen aan het Agentschap voor verdere afhandeling.

Uitvoeringskosten staatsdeelnemingen (+ € 1,2 miljoen)

Vanwege de kosten die samenhangen met procedures rondom de onteigening van SNS Reaal vallen de uitvoeringskosten in 2016 hoger uit dan begroot.

Afdrachten Staatsloterij (+ € 177,8 miljoen)

Om te voldoen aan de Wet op de kansspelen wordt in de begroting en verantwoording een technische post opgenomen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten (beide € 101,5 miljoen) ter hoogte van de afdrachten van de Staatsloterij. Daarnaast is er eveneens bij zowel uitgaven als ontvangsten een niet-geldelijke post opgenomen van € 76,4 miljoen in verband met de overdracht van eigen vermogen van de Staatsloterij naar de nieuwe fusieorganisatie Nederlandse Loterij.

Ontvangsten (+ € 6,0 miljard)

Opbrengst verkoop vermogenstitels (+ € 3,3 miljard)

Deze post betreft met name de opbrengsten van de verkoop van Propertize (€ 873 miljoen), de beursgang van a.s.r. (€ 1,07 miljard) en de vervolgplaatsing van aandelen ABN AMRO (€ 1,33 miljard). Daarnaast zijn er ook nog kleinere bedragen ontvangen rondom de verkoop van KNM (€ 0,7 miljoen) en de afhandeling van Kliq (€ 0,1 miljoen).

Dividenden en afdrachten staatsdeelnemingen (+ € 720,9 miljoen)

De realisatie is hoger dan geraamd vanwege meevallers in de resultaten van met name TenneT, Gasunie en de financiële deelnemingen. Daarnaast hebben ingecalculeerde risico’s zich niet voorgedaan, wat ook leidt tot een hogere dividendrealisatie.

Afdrachten Staatsloterij (+ € 177,8 miljoen)

Zie de post Uitgaven: afdrachten staatsloterij.

Winstuitkering DNB (– € 491,3 miljoen)

Vanwege de voorziening die DNB opbouwt in reactie op de toegenomen financiële risico’s als gevolg van QE (Quantitative Easing), is de winstafdracht in 2016 fors lager dan geraamd15.

NLFI (+ € 11,7 miljoen)

Zie de post uitgaven: NLFI.

Overgenomen schuld Propertize (+ € 2,4 miljard)

Zie de post Uitgaven: overgenomen schuld Propertize.

4.4 Internationale financiële betrekkingen

A. Algemene doelstelling

Een bijdrage leveren aan een financieel gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Nederlandse economie wordt door zijn openheid en relatief beperkte grootte sterk beïnvloed door internationale financieel-economische ontwikkelingen waaronder ontwikkelingen in de lidstaten van de EU. Verreweg het grootste deel van de Nederlandse export en import gaat naar of komt uit andere Europese landen. Een sterke Europese economie heeft daarmee een directe weerslag op de Nederlandse economie. Mede om die reden is Nederland gebaat bij een gezonde financieel-economische ontwikkeling en een stabiele budgettaire en monetaire ontwikkeling in de EU en haar lidstaten, waarbij ook de financiële stabiliteit binnen de eurozone gewaarborgd is.

De Minister van Financiën speelt op dit gebied een regisserende rol in Nederland en maakt daarbij gebruik van een aantal instrumenten. In de eerste plaats neemt de Minister actief deel aan internationale overleggen (onder andere de Ecofin (Economic and Financial Affairs) raad en de Eurogroep) ter bevordering van de begrotingsdiscipline van de lidstaten van de EU en een stabiele macro-economische omgeving in de eurozone. In de eerste helft van 2016 zat de Minister van Financiën de Ecofinraad voor, aangezien Nederland voorzitter was van de Raad van de Europese Unie. Daarnaast heeft de Minister in zijn rol als voorzitter van de Eurogroep, de functie die hij sinds januari 2013 bekleedt, de mogelijkheid om uitvoering te geven aan de gezamenlijke Europese inzet.

Verder neemt de Minister van Financiën besluiten over het Nederlandse oordeel over aanvragen voor het European Exchange Rate Mechanism (ERM) II en over toetreding van nieuwe landen tot de eurozone. Tevens draagt de Minister van Financiën het Nederlandse standpunt over de EU-begroting uit. De Minister ziet er op toe dat deze EU-begroting volgens de afspraken van het Meerjarig financieel kader (2014–2020) wordt vormgegeven.

In internationaal verband zijn maatregelen getroffen om de wereldeconomie minder gevoelig te maken voor financieel-economische crises en te zorgen dat de gevolgen, mocht een dergelijke crisis toch plaatsvinden, zo beperkt mogelijk blijven. De Minister van Financiën draagt bij aan het beheer van stabilisatiemechanismen zoals de European Financial Stability Facility (EFSF) en het European Stability Mechanism (ESM) ten behoeve van het bewaken van de financiële stabiliteit in de eurozone.

Internationale financiële instellingen beïnvloeden economische ontwikkelingen in hun rol bij het financieel-economische beleidstoezicht enerzijds en als financieel vangnet in geval van een crisis anderzijds. Goed beleid van deze instellingen draagt daarom bij aan een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling en de ontwikkeling van lage- en middeninkomenlanden. De Minister draagt hieraan bij door toezicht te houden op de uitvoering van de taken van de Internationale Financiële Instellingen (IFI’s) en hun financiële soliditeit. Daarnaast levert de inbreng van de Minister bij discussies in internationale fora en de verschillende IFI’s een bijdrage aan de beïnvloeding van de internationale beleidsdiscussie en beleidsrespons, naast de directe invloed die de Minister heeft op het beleid via de verschillende raden van Europese instellingen en IFI’s.

C. Beleidsconclusies

In 2016 heeft Nederland zich bij de IFI’s ingezet voor het vergroten van de effectiviteit en efficiëntie, en heeft Nederland door samen op te trekken met gelijkgezinde landen en actieve betrokkenheid bij discussies kunnen bijdragen aan verbeteringen.

Zo heeft Nederland bij de 18e middelenaanvulling van IDA (International Development Association), het financieringsloket voor lage inkomenslanden van de Wereldbank, ingezet op het innovatief en efficiënter gebruik maken van de financiële bijdragen van donoren. Nederland heeft zich er samen met andere donoren succesvol sterk voor gemaakt dat IDA vanaf 2017 voor het eerst obligaties uitgeeft op de kapitaalmarkt op basis van de nieuw verkregen triple A-rating. Door deze transformatie kan de ontwikkelingsimpact van elke ingelegde donor-euro sterk worden vergroot. Nederland vindt het van belang dat de Wereldbank een leidende positie blijft spelen en voor alle landen een relevante ontwikkelingspartner blijft. Door tijdens de discussies rondom de nieuwe Wereldbank-strategie tot aan 2030 niet alleen aandacht te hebben voor de thematische focus van de Wereldbank, maar ook in te zetten op maatregelen die de Wereldbank slagvaardiger maken, heeft Nederland relatief veel invloed op de uitkomst uitgeoefend.

In het eerste operationele jaar van de AIIB heeft Nederland – mede door het vervullen van de rol van plaatsvervangend bewindvoerder – voor de Eurogroep-kiesgroep een belangrijke rol kunnen vervullen bij de vaststelling en nadere uitwerking van het belangrijkste beleid en de financiering van de eerste projecten. Door efficiënte afstemming binnen de eigen kiesgroep, en met andere gelijkgezinde kiesgroepen, heeft Nederland onder meer haar stempel kunnen drukken op de door de AIIB gehanteerde sociale en milieustandaarden, een solide governance-systeem en een zo sterk mogelijke focus op duurzame energie.

In 2016 hebben de EU-lidstaten een akkoord bereikt over een raadpositie om het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI), dat wordt uitgevoerd door de EIB, te verlengen tot eind 2020 en te vergroten tot € 500 miljard mobilisatie. Nederland heeft zich bij de besluitvorming over deze verlenging ingezet voor een grondige evaluatie van het EFSI nu en in de toekomst, meer focus op additionaliteit zodat de EFSI-middelen effectief worden ingezet en extra aandacht voor het wegnemen van investeringsbelemmeringen.

In 2016 zijn verdere stappen gezet om de Europese economische beleidscoördinatie te versterken. Nederland heeft aangedrongen op stroomlijning en versterking van het Europees semester. Het feit dat de aanbevelingen voor de eurozone nu aan het begin van het semester worden vastgesteld past in deze ambitie van het kabinet. Daarnaast is er onder het Nederlandse EU-voorzitterschap tijdens de Ecofinraad een discussie gevoerd over de implementatie van landenspecifieke aanbevelingen. Ook heeft Nederland tijdens de informele Ecofinraad een bespreking over versimpeling van het Stabiliteits- en groeipact geagendeerd.

Cyprus heeft in maart 2016 het ESM-programma beëindigd. Griekenland rondde in 2016 de eerste voortgangsmissie van het ESM-programma af. De Eurogroep kwam in mei tot afspraken over mogelijke schuldmaatregelen. Implementatie van een aantal maatregelen voor de korte termijn werd in december goedgekeurd. Aan het einde van het programma, in 2018, zal worden bekeken of de overige mogelijke schuldmaatregelen noodzakelijk zijn.

In de brede agenda van de Ecofin zijn er tijdens het actieve Nederlandse voorzitterschap doorbraken bereikt op het terrein van belastingontwijking en de bankenunie. Tegelijkertijd is er goede voortgang gemaakt op het gebied van de kapitaalmarktunie, de EU-begroting en maatregelen tegen terrorismefinanciering.

In 2016 heeft de Minister samen met de Minister van Buitenlandse Zaken een voorzitterschapsconferentie over de toekomst van het Meerjarig financieel kader georganiseerd. Hiermee heeft de Minister de eerste stap gezet naar hervorming van dit kader. Daarnaast heeft de Minister voorstellen gepresenteerd voor een transparantere EU-begrotingssystematiek en beter voorspelbare EU-afdrachten. Dit heeft onder meer geleid tot verbeterde afspraken over de jaarlijkse nacalculatie en tot minder aanvullende begrotingen. De tussentijdse evaluatie van het Meerjarig financieel kader, die de Europese Commissie in 2016 presenteerde, is echter nog niet volledig afgerond. Als laatste heeft de Europese begroting zich binnen de afspraken van het Meerjarig financieel kader ontwikkeld.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 4 Internationale financiële betrekkingen (bedragen x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

Realisatie 2016

Vastgestelde begroting 2016

Verschil 2016

Verplichtingen

38.336.697

– 49.193.450

3.649.277

3.729.791

– 33.540.633

268.782

– 33.809.415

Waarvan betalingsverplichtingen

3.585.959

139.000

787.228

195.028

12.218

86.941

– 74.723

EIB

448.222

0

0

0

0

0

0

Lening Griekenland

– 1.505.643

0

0

0

0

0

0

Kapitaal ESM

4.573.600

0

0

0

0

0

0

Kapitaal AIIB

     

189.492

5.562

0

5.562

               

Waarvan garantieverplichtingen:

34.750.738

– 49.332.450

2.862.049

3.534.763

– 33.552.851

181.841

– 33.734.692

Deelneming multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen

120.110

26.588

725.439

447.175

466.850

181.841

285.009

Garantie aan DNB inzake IMF en BIS

– 825.772

– 1.140.268

2.158.610

2.258.303

– 18.563.822

0

– 18.563.822

Kredieten EU-betalingssteun

5.000

– 35.000

– 10.000

32.500

2.500

0

2.500

EFSM

6.000

– 42.000

– 12.000

39.000

3.000

0

3.000

EFSF

0

– 48.141.770

0

0

– 15.486.252

0

– 15.486.252

ESM

35.445.400

0

0

0

0

0

0

Garantie AIIB

     

757.785

24.873

0

24.873

               

Uitgaven

2.005.213

2.599.623

1.093.524

356.416

597.440

439.981

157.459

               

Deelneming multilaterale (ontwikkelings) banken en fondsen

             

Deelnemingen multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen

158.227

631.183

52.864

355.313

518.329

280.031

238.298

EFSF

0

0

0

0

0

0

0

ESM

1.829.440

1.829.440

914.720

0

0

0

0

Deelname AIIB

       

77.688

73.009

4.679

Uitkering rente aan Griekenland

13.000

139.000

125.000

0

0

85.265

– 85.265

               

Leningen

             

Lening Griekenland

4.546

0

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

             

TA kiesgroeplanden

   

940

1.103

1.423

1.676

– 253

               

Ontvangsten

50.131

34.336

19.969

18.702

10.053

22.992

– 12.939

               

Deelneming multilaterale (ontwikkelings) banken en fondsen

             

Ontvangsten IFI's

9.454

8.630

5.951

5.385

4.620

672

3.948

               

Lening

             

Rente en servicefee ontvangsten lening Griekenland

40.677

25.706

14.018

13.317

5.433

22.320

– 16.887

E. Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

Deelnemingen multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen (+ € 285 miljoen)

De aanpassing van deze garantieverplichting wordt voornamelijk veroorzaakt door de wisselkoersaanpassing van de garanties afgegeven aan de Wereldbank en omdat door de aankoop van Wereldbank-aandelen (paid-in-kapitaal) ook de garantie ten aanzien van de Wereldbank stijgt (oproepbaar kapitaal), de totale Wereldbankgarantie stijgt € 586,8 miljoen. Daarnaast is de wijze gewijzigd waarop een garantie de EU-lidstaten (waaronder Nederland) afgeven aan de EIB ten aanzien van de politieke en soevereine risico’s die de EIB loopt bij haar activiteiten in de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen), alsmede de Europese Landen en Gebieden Overzee (LGO). Afgelopen jaar is het garantieplafond in het jaarverslag opgenomen, omdat afhankelijk van het exacte bedrag dat de EIB in deze landen heeft geïnvesteerd, deze garantie wijzigt. Vanaf dit jaar is besloten om alleen de uitstaande leningen op 31 december als basis voor de Nederlandse garantieverplichting te nemen, omdat op deze wijze exact wordt aangegeven hoeveel risico de EIB liep op 31 december en voor welk bedrag Nederland garant stond. Dit bedrag is € 121 miljoen lager dan het garantieplafond. Het netto resultaat is een garantieverhoging van circa € 466,9 miljoen.

Garantie aan DNB inzake IMF (– € 18,6 miljard)

In januari 2016 zijn de in 2010 overeengekomen quota- en governancehervormingen formeel in werking getreden. Als gevolg hiervan is de totale garantie van de Staat aan DNB inzake het IMF afgebouwd met SDR 4,45 miljard (circa € 5,67 miljard). Daarnaast heeft het IMF verzocht om middelen voor het PRGT, de speciale faciliteit die het IMF beheert die ter beschikking staat aan lage-inkomenslanden. Deze leningen staan los van de overige IMF-middelen in een niet-revolverend fonds. Om de komende jaren voldoende middelen ter beschikking te kunnen blijven stellen voor PRGT-programma’s heeft het IMF hiervoor nieuwe middelen nodig. Om dit mogelijk te maken heeft de Nederlandse Staat een nieuwe garantie van SDR 500 miljoen (circa € 638 miljoen) verstrekt aan DNB voor een Nederlandse bilaterale lening aan de PRGT. Daarnaast is de bilaterale lening aan het IMF van € 13,6 miljard verlopen en wordt op dit moment gesproken over een nieuwe bilaterale lening die hiervoor in de plaats zou komen. Tot slot was er sprake van wisselkoersfluctuaties (circa € 100 miljoen).

Garante AIIB (+ € 24,9 miljoen)

Als gevolg van wisselkoersfluctuaties is de garantie aan de AIIB verhoogd.

EU-betalingsbalanssteun (+ € 2,5 miljoen)

Naar aanleiding van een verandering in het Nederlandse aandeel in de EU-begroting is de bestaande garantieverplichting bijgesteld.

EFSM (+ € 3,0 miljoen)

Naar aanleiding van een verandering in het Nederlandse aandeel in de EU-begroting is de bestaande garantieverplichting bijgesteld.

EFSF (– € 15,5 miljard)

Het garantieplafond voor het EFSF is met € 15,5 miljard naar beneden bijgesteld. In 2013 is op basis van toenmalige inschattingen van de uiteindelijke omvang van de toen nog lopende EFSF-programma’s voor Ierland, Portugal en Griekenland een garantieplafond van € 49,6 miljard voor het EFSF vastgesteld. Naar aanleiding van het beëindigen van deze programma’s is het garantieplafond opnieuw bekeken. Het nu vastgestelde garantieplafond is gebaseerd op een maximale schulduitgifte door het EFSF van € 241 miljard, de hoogte van het Guaranteed debt issuance programme. Naast de hoofdsom van EFSF-schuldbewijzen worden ook couponbetalingen gegarandeerd, de zogenaamde rentegarantie. In eerdere berekeningen werd de rentegarantie berekend op basis van de looptijd van de door het EFSF verstrekte leningen. Bij de huidige herziening van het plafond is deze rentegarantie, conform de wijze waarop de garanties verstrekt worden, gebaseerd op de looptijd van de door het EFSF aangetrokken financiering.

Uitgaven

Uitkeringen aan Griekenland (– € 85,3 miljoen)

Onderdeel van het tweede leningenprogramma voor Griekenland was dat de inkomsten van de nationale centrale banken uit de Griekse staatsobligaties (Securities Market Programme, SMP en de Agreement on Net Financial Assets, ANFA), die niet zijn meegenomen in de obligatieomruil van februari 2012, werden doorgegeven aan Griekenland. Het tweede leningenprogramma liep op 30 juni 2015 af en daarmee was deze afspraak komen te vervallen. In 2015 en 2016 hebben er geen uitkeringen plaatsgevonden. Onderdeel van het derde steunprogramma, waar de Raad van Gouverneurs van het ESM op 19 augustus 2015 definitief mee heeft ingestemd, was wel dat de Eurogroep, indien nodig, klaar staat om aanvullende maatregelen te overwegen om de bruto financieringsbehoefte van Griekenland op een houdbaar niveau te houden. Op 24 mei 2016 is de Eurogroep een pakket schuldmaatregelen overeengekomen. Een van de afspraken is dat vanaf het begrotingsjaar 2017 de toekomstige SMP- en ANFA-winsten, conform de afspraak uit het tweede leningenprogramma, weer kunnen worden doorgegeven aan Griekenland.

Deelnemingen multilaterale ontwikkelingsbanken en fondsen (+ € 238,3 miljoen)

Om het uitgavenkader in 2017 te ontlasten is er voor gekozen om circa € 235 miljoen van de voor 2017 geplande IDA-betalingen naar 2016 te verschuiven, daarnaast is de aankoop van Wereldbank-aandelen iets duurder uitgevallen omdat de realisatie van de dollarkoers hoger was dan de origineel gebruikte ramingskoers.

Ontvangsten

Rente-ontvangsten Griekenland (– € 16,9 miljoen)

Door een lagere rente dan tijdens het opstellen van de begroting werd verwacht, zijn de ontvangsten op de bilaterale leningen aan Griekenland lager uitgevallen.

Ontvangsten IFI’s (+ € 3,95 miljoen)

De terugbetalingen van leningen door de EIB en de Wereldbank zijn hoger dan geraamd. Bij de EIB gaat het om leningen aan ACS-landen, en de LGO onder het Europees ontwikkelingsfonds in het kader van de verdragen van Lomé en Cotonou. Bij de Wereldbank gaat het om de EEC Special action account, waarbij in EEG (Europese Economische Gemeenschap)-verband via de Wereldbank speciale kredieten zijn verstrekt op concessionele basis aan ontwikkelingslanden, welke over langere periode worden terugbetaald.

4.5 Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

A. Algemene doelstelling

Het bieden van mogelijkheden voor verzekering van betalingsrisico’s die zijn verbonden aan export naar en investeringen in het buitenland (in aanvulling op de markt) en het creëren en handhaven van een internationaal gelijkwaardig speelveld voor bedrijven op het terrein van de exportkredietverzekeringsfaciliteit.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën heeft de rol van regisseur van de uitvoering van de exportkredietverzekeringsfaciliteit (EKV-faciliteit). De Minister stelt de randvoorwaarden vast waaronder de uitvoerder van de faciliteit verzekeringen mag afgeven. De Staat treedt op als verzekeraar en Atradius Dutch State Business N.V. (ADSB) voert de EKV-faciliteit uit, op naam en voor rekening en risico van de Staat. De Minister van Financiën is budgetverantwoordelijk. De Minister van Financiën is, samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, beleidsverantwoordelijk voor het verstrekken van de verzekeringen en beide Ministers stimuleren een gelijkwaardig speelveld op het gebied van de exportondersteunende maatregelen.

Op basis van de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën biedt de Nederlandse Staat, in aanvulling op de private markt, faciliteiten aan waarmee Nederlandse ondernemers en hun financiers betalingsrisico’s kunnen afdekken bij de Staat. Met de verschillende producten binnen de exportkrediet- en investeringsverzekeringen kunnen Nederlandse bedrijven meer exportorders binnenhalen, in het bijzonder op (middel)lange termijn gefinancierde exportorders.16 Dit heeft een positief effect op de Nederlandse concurrentiekracht en de werkgelegenheid.

De randvoorwaarden voor de afgifte van verzekeringen – bijvoorbeeld het landenbeleid – kunnen ieder moment worden aangepast zodat onverantwoord grote risico’s worden vermeden. Het risicoprofiel van de bestaande EKV-portefeuille en van nieuwe aanvragen wordt daarom nauwlettend gevolgd door het Ministerie van Financiën door middel van een uitgebreid risicokader.

Om zo veel mogelijk te voorkomen dat de Staat risico’s in verzekering neemt die door de markt kunnen worden gedekt, is de risicodracht opgezet. In de risicodracht staat vermeld welke risico’s (landen, looptijd en omvang) op de markt verzekerd kunnen worden en waarop de Staat dus geen dekking aanbiedt. De risicodracht wordt periodiek aangepast na overleg met de uitvoerder van de faciliteit (ADSB) of indien reacties van marktpartijen hiertoe aanleiding geven.

Onderdeel van het beleid van de Minister is het bevorderen van een internationaal gelijkwaardig speelveld op het gebied van de exportondersteunende maatregelen. Om Nederlandse exporteurs en hun financiers internationaal onder gelijke voorwaarden te kunnen laten concurreren, wordt door Nederland in internationaal verband overlegd over de exportondersteunende maatregelen. Zo worden in Arrangement17-verband afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder exportkredietverzekeringen mogen worden verstrekt, zoals kostendekkendheid, minimumpremies, maximale looptijden, het gebruik van ontwikkelingshulpgelden en verantwoord leenbeleid. Dit gentlemen’s agreement is op basis van een verordening voor EU-lidstaten juridisch bindend. In de IWG wordt een actieve dialoog gevoerd met opkomende economieën die niet deelnemen aan de Arrangement om mogelijke verstoringen van het speelveld zoveel mogelijk te beperken.

Maatschappelijk verantwoord ondernemen krijgt internationaal, maar ook nationaal steeds meer aandacht. De Nederlandse Staat heeft hierin een voorbeeldfunctie. Dat geldt ook voor de instrumenten waarmee zij bedrijven ondersteunt, zoals de exportkredietverzekering. Er is continu aandacht voor een gedegen uitvoering van het beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen.

C. Beleidsconclusies

Eind 2016 staat er in totaal voor € 15,8 miljard aan verplichtingen uit hoofde van de EKV-faciliteit uit en € 0,15 miljard voor de RIV. Dit is een combinatie van definitieve verplichtingen (afgegeven verzekeringspolissen) en voorlopige verplichtingen (dekkingstoezeggingen, een wederzijdse juridische verplichting tussen Staat enerzijds en exporteur of bank anderzijds). De onderstaande figuur geeft de ontwikkeling van de totale uitstaande verplichtingen weer. Deze nemen al een aantal jaren toe. In 2016 is het uitstaand obligo € 20,1 miljoen hoger dan in 2015.

De doelstelling van het EKV-instrumentarium is het bevorderen van export en investeringen in het buitenland. Voor EKV-gedekte export is aannemelijk dat in vrijwel alle gevallen geldt dat deze zonder EKV-dekking niet tot stand was gekomen of zou verschuiven naar een buitenlandse concurrent die wel gebruik kan maken van EKV-dekking. Door deze transacties toch mogelijk te maken levert de EKV-faciliteit een positieve bijdrage aan de concurrentiepositie van het Nederlandse exporterende bedrijfsleven en aan het behoud van bedrijvigheid en werkgelegenheid in Nederland. Uit onderzoek van het CBS dat is gebruikt voor de beleidsdoorlichting van beleidsartikel 5 die in 2016 is uitgevoerd, blijkt dat jaarlijks bruto circa een kwart procent van het bpp en bijna 20.000 arbeidsjaren wordt mogelijk gemaakt met de EKV. De beoogde doelstelling van de EKV is daarmee ook in 2016 gerealiseerd.

Totaal uitstaande garantieverplichtingen (bedragen x € 1 miljard)

Totaal uitstaande garantieverplichtingen (bedragen x € 1 miljard)

Het aangaan van verplichtingen brengt vanzelfsprekend risico’s met zich mee. Tegenover de premie-inkomsten staan daarom schade-uitgaven. Vaak is het mogelijk om (een deel van) de uitgekeerde schade te recupereren. Recuperaties van schades uit het verleden vormen een belangrijke instroom van middelen op beleidsartikel 5. De EKV-faciliteit heeft dit jaar € 13,9 miljoen aan schade uitgekeerd, aanzienlijk minder dan de ontvangen premies van € 102,5 miljoen. Sinds 1999 is de EKV-faciliteit duidelijk kostendekkend geweest met een cumulatief positief resultaat van € 402 miljoen in bedrijfseconomische termen op basis van het zogeheten BERB-model.

Hoewel de EKV-faciliteit steeds meer producten aanbiedt die gericht zijn op het faciliteren van kleinere exporttransacties voor bijvoorbeeld het MKB, zijn de grotere transacties nog altijd bepalend voor het totaalbeeld van de portefeuille: één of enkele zeer grote transacties kunnen namelijk direct verantwoordelijk zijn voor een groot aandeel in het totale obligo.

Met name vanwege hoge premie-ontvangsten en schaderestituties is het financiële resultaat over 2016 ruim positief. Samen met uitvoerder ADSB wordt gestreefd naar een EKV-faciliteit die zich inzet als een «broad supporter»: een faciliteit die nadrukkelijk meedenkt met exporteurs over de manier waarop de export het beste bevorderd kan worden. Daarbij wordt continu gewerkt aan verbeteringen in de producten om exporteurs beter te kunnen bedienen. Ook wordt het acceptatiebeleid voortdurend aangepast aan de veranderende realiteit in de buitenwereld om de risico’s beheersbaar te houden, de financiële resultaten op peil te houden en tegelijkertijd de Nederlandse export te blijven bevorderen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Exportkredietverzekering en investeringsgaranties (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

2.934.821

3.590.788

– 7.294.439

2.475.497

206.840

10.616.436

– 10.409.596

waarvan betalingsverplichtingen:

12.412

14.299

198.043

35.130

172.817

12.656

160.161

waarvan kostenvergoeding Atradius DSB

12.126

12.490

11.678

12.805

14.579

12.600

1.979

               

waarvan garantieverplichtingen:

2.922.409

3.576.489

– 7.492.482

2.440.367

34.023

10.603.780

– 10.569.757

EKV

2.942.882

3.523.570

– 7.441.016

2.450.593

44.149

10.000.000

– 9.955.851

RIV

– 20.473

52.919

– 51.466

– 10.227

– 10.126

453.780

– 463.906

MIGA

0

0

0

0

0

150.000

– 150.000

               

Uitgaven

70.109

103.647

241.419

130.837

186.714

88.056

98.658

Garanties

             

Schade-uitkering EKV

57.697

89.348

43.376

95.708

13.897

74.900

– 61.003

Storting begrotingsreserve EKV

   

186.365

21.489

157.360

0

157.360

Schade-uitkering RIV

0

0

0

0

0

500

– 500

Uitgaven Seno-Gom

286

1.809

0

745

824

0

824

               

Opdrachten

             

Kostenvergoeding Atradius DSB

12.126

12.490

11.678

12.895

14.579

12.600

1.979

               

Overige

             

Overige uitgaven

       

54

56

– 2

               

Ontvangsten

350.432

202.684

273.282

236.691

345.093

246.952

98.141

Garanties

             

Premies EKV

43.629

86.471

118.261

117.344

101.760

50.000

51.760

Premies RIV

537

675

789

788

700

1.250

– 550

Premies omzetpolissen

15

0

0

0

0

0

0

Schaderestituties EKV

97.911

80.287

86.736

102.590

227.798

183.202

44.596

Ontvangsten Seno-Gom

185

251

947

1.969

2.335

0

2.335

               

Ontrekking begrotingsreserve Seno-Gom

207.655

34.500

66.049

14.000

12.500

12.500

0

Overige ontvangsten

500

500

500

0

0

0

0

E. Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

Beleidsartikel 5 van de begroting IX heeft een jaarlijks plafond waarin is aangegeven voor welk bedrag de Minister jaarlijks nieuwe verplichtingen kan aangaan (brutoplafond). Dit plafond is vastgesteld op € 10,6 miljard voor de gehele faciliteit.

Garantieverplichting EKV (benutting € 6,9 miljard)

In 2016 is er voor € 6,9 miljard aan nieuwe verplichtingen aangegaan, onder het jaarlijkse plafond van € 10 miljard, en is € 6,8 miljard aan verplichtingen vervallen. Over 2016 bedraagt het saldo van nieuwe en vervallen verplichtingen € 44,1 miljoen (inclusief vorderingen als gevolg van schade-uitkeringen). Het uitstaande obligo van de EKV bedraagt in totaal € 15,8 miljard.

Garantieverplichting Regeling investeringsverzekeringen (benutting € 62 miljoen)

In 2016 is € 62,1 miljoen aan nieuwe verplichtingen aangegaan voor de investeringsverzekeringen, onder het jaarlijkse plafond van € 454 miljoen, en is € 72,2 miljoen aan verplichtingen vervallen. Over 2016 bedraagt het saldo van nieuwe en vervallen verplichtingen – € 10,1 miljoen. De aangegane verplichtingen bedragen in totaal € 154,7 miljoen.

Garantieverplichting MIGA (benutting € 0 miljoen)

Het jaarlijkse plafond voor de MIGA bedraagt € 150 miljoen. De MIGA-faciliteit is niet gebruikt en er staan geen verplichtingen uit. Zoals aanbevolen in de beleidsdoorlichting zal het Memorandum of understanding met MIGA worden beëindigd.

Uitgaven

Kostenvergoeding ADSB (+ € 2,0 miljoen)

ADSB heeft dit jaar € 14,6 miljoen ontvangen onder de vergoedingsregeling. Deze vergoeding bestaat voor een deel uit variabele componenten; doordat de premieontvangsten hoger en de schade-uitkeringen lager waren dan geraamd is de kostenvergoeding hoger dan geraamd. Daarnaast is er een nabetaling van de kostenvergoeding over 2015 gedaan aan ADSB op basis van het uiteindelijke (hogere) kasresultaat.

Schade-uitkering EKV (– € 61,0 miljoen)

De schade-uitkeringen zijn lager uitgevallen dan de raming in de begroting. In de begroting 2016 werd deze post op € 74,9 miljoen geraamd terwijl er uiteindelijk slechts € 13,9 miljoen is uitbetaald. In 2016 was ongeveer 55% van het uitstaande obligo direct of indirect gerelateerd aan de olie- of gassector. Ondanks de lage olieprijs, waar al gedurende een langere periode sprake van is, heeft dit nog niet geleid tot extra schades.

Schade-uitkering Regeling investeringsverzekeringen (– € 0,5 miljoen)

Er zijn dit jaar geen schade uitkeringen gedaan onder de Regeling investeringsverzekeringen.

Begrotingsreserve EKV (+ € 157,4 miljoen)

Naar aanleiding van het vernieuwde garantiekader is voor de exportkredietverzekeringsfaciliteit een risicovoorziening ingesteld. In 2016 is er € 157,4 miljoen aan de risicovoorziening toegevoegd; de nieuwe stand komt daarmee op ruim € 365 miljoen.

Ontvangsten

Premies EKV (+ € 51,8 miljoen)

In 2016 zijn de premieontvangsten van de exportkredietverzekeringen hoger uitgevallen dan begroot. Deze overschrijding van de raming komt voort uit de afsluiting van enkele zeer grote transacties waar ten tijde van de begroting nog geen zicht op was.

Premies RIV (– € 0,6 miljoen)

In 2016 zijn de premieontvangsten van de investeringsverzekeringen lager uitgevallen dan begroot.

Schaderestituties EKV (+ € 44,6 miljoen)

Dit jaar is de provenustroom goed op gang gebleven. De ontvangen provenuen bedroegen in 2016 € 227,8 miljoen. De terugbetalingregeling met Argentinië, die tot stand is gekomen in de Club van Parijs, heeft hier met € 110,7 miljoen aan bijgedragen. In totaal is € 141,7 miljoen van de recuperaties tot stand gekomen via de Club van Parijs.

Meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Streefwaarde

Realisatie

BERB (in € mln.)

> 0

402

Benchmark

A

A

Voor de EKV worden twee prestatie-indicatoren gehanteerd. Beide prestatie-indicatoren, de benchmark en de bedrijfseconomische resultaatbepaling (BERB), bieden informatie over het gelijkwaardige speelveld. De benchmark maakt een vergelijking tussen de producten en de voorwaarden die de Nederlandse faciliteit aanbiedt in vergelijking met de EKV-faciliteiten in andere landen. De BERB geeft het cumulatieve bedrijfseconomische resultaat aan van alle polissen die vanaf 1 januari 1999 zijn afgesloten. Door kostendekkend te opereren en dit ook transparant te presenteren wordt aangetoond dat er bij de Nederlandse EKV geen oneerlijke concurrentie plaatsvindt door middel van te lage verzekeringspremies. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van een internationale race to the bottom.

Uit de benchmark (2016) is naar voren gekomen dat de EKV-faciliteit, op de beleidsonderdelen Landenbeleid, Dekkingsbeleid en Premies, bestand is tegen de concurrentiedruk van andere exportkredietverzekeraars. De Nederlandse faciliteit krijgt in deze vergelijking het eindcijfer A.

Uit de meest recente bedrijfeconomische resultaatbepaling (2016) is naar voren gekomen dat er sinds 1999 een cumulatief resultaat van € 402 miljoen is behaald.

4.6 Btw-compensatiefonds

A. Algemene doelstelling

Gemeenten, provincies en andere regionale openbare lichamen als bedoeld in de Wet op het Btw-compensatiefonds hebben de mogelijkheid om een evenwichtige keuze te maken tussen in- en uitbesteding. De btw speelt hierin geen rol.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Het Btw-CompensatieFonds (BCF) is opgericht om een eind te maken aan de factor btw bij de afweging door decentrale overheden tussen het uitbesteden van werkzaamheden of het uitvoeren ervan door de eigen organisatie. Decentrale overheden kunnen de door hen betaalde btw terugvragen bij het BCF. Daardoor speelt de factor btw geen rol meer bij de afweging tussen inbesteden en uitbesteden bij decentrale overheden. Om btw terug te kunnen vragen bij het BCF, moet de betaalde btw aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet de btw betaald zijn over een niet-ondernemerstaak en mag geen sprake zijn van verstrekking aan een individuele derde. Voorbeelden van taken waarvoor gemeenten btw kunnen terugclaimen zijn de inzameling van huisvuil, het onderhoud aan gebouwen, het straatbeheer, schoonmaakactiviteiten, archivering, ingenieurswerkzaamheden en groenbeheer.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor en heeft een uitvoerende rol bij:

  • het verstrekken, verzamelen en controleren van de opgaafformulieren en het uitbetalen van de compensabele btw en

  • het beheer van het BCF.

C. Beleidsconclusies

In 2016 hebben zich qua beoogde resultaten geen bijzonderheden voorgedaan. In 2016 is het BCF geëvalueerd. De conclusie van de beleidsdoorlichting18 luidt dat de algemene en operationele doelstelling van het BCF worden behaald: door de invoering van het BCF speelt btw geen rol meer bij de afweging tussen zelf doen of uitbesteden. Hierdoor ontstaat er een grotere vrijheid voor gemeenten en provincies in de keuze tussen in- en uitbesteden en kan er een efficiëntievoordeel worden bereikt. Verder is geconcludeerd dat het plafond niet afdoet aan de effectiviteit van het BCF.

D. Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 6 Btw-compensatiefonds (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

2.664.772

2.715.812

2.953.836

2.870.250

3.003.566

2.851.726

151.840

               

Uitgaven

2.664.772

2.715.812

2.953.836

2.870.250

3.003.566

2.851.726

151.840

               

(1) Programma-uitgaven

2.664.772

2.715.812

2.953.836

2.870.250

3.003.566

2.851.726

151.840

               

waarvan bijdragen aan gemeenten en kaderwetgebieden

2.360.993

2.413.355

2.614.164

2.546.903

2.618.435

2.515.341

103.094

waarvan bijdragen aan provincies

303.779

302.457

339.672

323.347

385.131

336.385

48.746

               

Ontvangsten

2.664.772

2.715.812

2.953.836

2.870.250

3.003.566

2.851.726

151.840

Uitgaven

Gemeenten declareren in absolute zin meer Btw bij het Btw-compensatiefonds dan provincies. In relatieve zin declareren de provincies echter meer bij het Btw-compensatiefonds. De provincies zijn vooral actief op het gebied van verkeer en vervoer, een uitgavencategorie die veelal voor compensatie van Btw in aanmerking komt. Dit is een mogelijke verklaring voor het feit dat provincies in vergelijking tot gemeenten een relatief groot beroep doen op het Btw-compensatiefonds.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn gelijk aan de uitgaven omdat de terugbetaalde Btw-bedragen tevens belastinginkomsten zijn.

Plafond

Plafond BCF (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2016

2016

Plafond

3.160.935

3.130.917

30.018

W.v. grondslag miljoenennota 2016

3.130.917

   

W.v. overhevelingen i.v.m. taakmutaties

24.169

   

W.v. accres

5.849

   

Uitgaven

3.003.566

2.851.726

151.840

W.v. Gemeenten

2.618.435

2.515.341

103.094

W.v. Provincies

385.131

336.385

48.746

Ruimte onder plafond

157.369

279.190

– 121.791

W.v. Gemeenten

137.190

246.257

– 109.067

W.v. Provincies

20.179

32.933

– 12.754

Het plafond op het BCF is gekoppeld aan de accrespercentages zoals deze volgen uit de normeringssystematiek voor het gemeentefonds en provinciefonds. Het plafond wordt aangepast voor taakmutaties (zoals decentralisaties) die gepaard gaan met onttrekkingen of toevoegingen aan het BCF. Als het plafond wordt overschreden, komt het verschil ten laste van het gemeentefonds en provinciefonds. Bij een realisatie lager dan het plafond, komt het verschil ten gunste van het gemeentefonds en provinciefonds. De toevoeging of uitname moet worden verdeeld over gemeenten en provincies. Er is afgesproken in het Financieel akkoord dit te doen op basis van de verhouding van wat de gezamenlijke gemeenten en provincies in het afgelopen jaar ook daadwerkelijk hebben ontvangen uit het BCF.

Aan de hand van de realisatiecijfers wordt in het FJR (Financieel Jaarverslag van het Rijk) de definitieve ruimte onder het BCF-plafond bepaald. Het verschil tussen de voorlopige afrekening die bij Miljoenennota 2017 heeft plaatsgevonden (€ 219 miljoen) en de definitieve ruimte onder het plafond (€ 157 miljoen), wordt bij Voorjaarsnota verrekend met het gemeentefonds en provinciefonds.

E. Toelichting op de instrumenten

Compensatie

De Belastingdienst is belast met het verstrekken en verzamelen van opgaafformulieren en het compenseren van de Btw over niet-ondernemersactiviteiten.

Controle- en toezichtsbeleid

Bij de uitvoering van de Wet op het Btw-compensatiefonds is een centrale rol toegekend aan de Belastingdienst. Dit vanwege de nauwe relatie tussen de heffing van de omzetbelasting op grond van de Wet op de omzetbelasting en de compensatie van de omzetbelasting op grond van het Btw-compensatiefonds. Uit het oogpunt van eenvoud en doelmatigheid is ervoor gekozen de Wet op het Btw-compensatiefonds in belangrijke mate aan te laten sluiten bij het systeem van heffing van omzetbelasting in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit betekent onder meer dat de controle van het Btw-compensatiefonds onderdeel uitmaakt van de reguliere controle van de aangiften van omzetbelasting bij gemeenten en provincies. De handelwijze van de Belastingdienst met betrekking tot de opgaven voor het Btw-compensatiefonds is, gezien de nauwe relatie met het systeem van heffing van omzetbelasting, niet anders dan die met betrekking tot de aangifte van omzetbelasting. Dit betekent de mogelijkheid van controle achteraf gedurende een periode van vijf jaar. Inherent aan het systeem van heffing van omzetbelasting (voldoening op de aangifte met slechts beperkte informatie) is dat de controle op de juistheid van de ingediende aangiften achteraf en op basis van risicoafweging plaatsvindt. Dit is ook het geval indien er sprake is van een zogenoemde negatieve aangifte (de voorbelasting overtreft de verschuldigde belasting). Slechts in uitzonderingsgevallen vormt de aangifte van omzetbelasting zelf aanleiding tot het instellen van een boekenonderzoek. Voornoemde handelswijze met betrekking tot het Btw-compensatiefonds betekent dat de Belastingdienst niet per uitkeringsjaar vaststelt in welke mate de uitbetaalde bedragen rechtmatig zijn geweest, maar binnen het algemene handhavingsbeleid zich er op richt om in de actualiteit te beoordelen welke gemeenten en provincies op welke aspecten het meest voor nadere toezichtactiviteiten in aanmerking komen.

De algemene beleidsdoelstelling van de Belastingdienst is het onderhouden en versterken van de compliance bij belastingplichtigen. Hierbij maakt de Belastingdienst gebruik van de mogelijkheden die Horizontaal Toezicht (HT) biedt. Van de 400 gemeenten en provincies zijn er 362 beoordeeld op de mogelijkheden voor HT en is met 164 gemeenten en provincies een individueel toezichtconvenant gesloten. HT werkt een gemeente of provincie zichtbaar aan het onderhouden en versterken van de fiscale beheersing, met als doel het opstellen en indienen van aanvaardbare belastingaangiften en opgaven voor het Btw-compensatiefonds. De Belastingdienst bespreekt met de gemeenten en provincies hoe zij hun verantwoordelijkheid voor naleving van fiscale wet- en regelgeving nemen en zorgdragen voor volledige en juiste aangiften en opgaven. Daarbij krijgt de Belastingdienst zicht op hoe de gemeenten en provincies omgaan met fiscaliteit en of de randvoorwaarden voor een adequate beheersing daarvan zijn ingevuld. De gemeenten en provincies beoordelen vervolgens zelf de opzet, het bestaan en de werking van de interne beheersing van de (fiscaal relevante) bedrijfsprocessen. De resultaten daarvan delen zij met de Belastingdienst. Met deze informatie bepaalt de Belastingdienst in welke mate gesteund kan worden op de interne beheersing en in hoeverre aanvullende eigen werkzaamheden noodzakelijk zijn. Wanneer daar aanleiding toe is kunnen ook boekenonderzoeken worden ingezet. Dit kunnen volledige boekenonderzoeken zijn waarvan het Btw-compensatiefonds onderdeel uitmaakt of deelonderzoeken die specifiek zijn gericht op de juistheid van de door gemeenten en provincies ingediende opgaven voor het Btw-compensatiefonds. In 2016 zijn 20 specifieke boekenonderzoeken voor het Btw-compensatiefonds bij gemeenten en provincies uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben per saldo geleid tot een correctie van ruim € 6,4 miljoen.

Realisatie meetbare gegevens
 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Prestatie-indicator (in %)

2013

2014

2015

2016

2016

Percentage gevalideerde gemeenten en provincies voor horizontaal toezicht1

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

85

91

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

X Noot
1

De prestatie-indicator is ten opzichte van het jaarverslag 2015 gewijzigd (percentage in plaats van aantallen) om beter aansluiting te behouden bij het toezichtsproces zoals de Belastingdienst dat uitvoert. Hiermee wordt eveneens consistentie bereikt met de indicatoren zoals opgenomen in de toelichting bij beleidsartikel 1 Belastingen. De waarde van deze nieuwe indicator werd in 2015 en daarvoor nog niet geregistreerd.

4.7 Beheer materiële activa

A. Algemene doelstelling

Een optimaal financieel resultaat bij het beheren en afstoten van materiële activa van/voor het Rijk ten behoeve van de realisatie van rijksdoelstellingen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Het Rijk bezit materiële activa die nodig zijn voor de realisatie van rijksdoelstellingen. Volgens de Comptabiliteitswet heeft de Minister van Financiën een uitvoerende rol ten aanzien van het (privaatrechtelijk) beheer van de roerende zaken die aan de Staat toebehoren dan wel zijn toevertrouwd, een en ander voor zover de verantwoordelijkheid voor dat beheer niet bij of krachtens de wet bij een of meer andere Ministers is gelegd. De Minister van Financiën heeft de uitvoering van deze taak belegd bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ) (Regeling materieelbeheer Rijksoverheid 2006). Daarnaast wordt in het Wetboek van strafvordering (artikel 118 e.v.) en het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (artikel 1) DRZ aangewezen als bewaarder van inbeslaggenomen voorwerpen (uitgezonderd geld, dieren, wapens). Ook draagt DRZ zorg voor de verwerking (schoning, vernietiging en verwerking grondstoffen) van digitale datadragers van het Rijk. DRZ is daarmee verantwoordelijk voor het vervoeren, bewaren, vernietigen en verkopen van overtollige en in beslaggenomen roerende zaken voor het Rijk.

C. Beleidsconclusies

In 2016 is de vernieuwing van de Regeling Materieel Beheer (RMB) afgerond. Deze dient door de Minister van Financiën in het voorjaar van 2017 vastgesteld te worden en zal tegelijkertijd met de (nieuwe) Comptabiliteitswet 2016 in werking treden. In de herziene RMB is de rol van DRZ als centrale dienst ten aanzien van de afstoot van roerende zaken sterker verankerd. Naast de afstoot van overcomplete goederen zijn ook de aan de Staat vervallen roerende zaken vanuit het beslagproces in de RMB opgenomen. Voor de doelmatigheidsindicatoren wordt verwezen naar het niet-beleidsartikel Apparaat kerndepartement, waar de apparaatsgelden van DRZ zijn opgenomen (onderdeel SG-cluster).

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 7 Beheer materiële activa (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

500

– 1.550

350

0

0

306

– 306

               

Uitgaven

500

334

350

0

0

306

– 306

               

Beheerskosten DRZ

500

334

350

0

0

306

– 306

               

Ontvangsten

2.767

2.278

13.807

2

0

1.800

– 1.800

               

Programma-ontvangsten Baten-lastendiensten

             

Vervreemding DRZ

2.767

2.278

13.807

2

0

1.800

– 1.800

E. Toelichting op de instrumenten

Vervreemding DRZ

De realisatie van ontvangsten heeft betrekking op de verkoop van overtollige roerende zaken van de Rijksoverheid (voor zover er geen middelenafspraak gemaakt is). In 2016 was er voor alle betreffende gevallen een middelenafspraak, waardoor er voor dit onderdeel geen realisaties verantwoord dienen te worden op dit begrotingsartikel.

Ontvangsten en uitgaven inzake inbeslaggenomen goederen

Programmagelden inzake de verkoop van inbeslaggenomen goederen worden in 2016 verantwoord bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Bij de Najaarsnota 2016 zijn de budgetten van 2016 overgegaan naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waardoor er voor 2016 voor dit onderdeel geen realisaties verantwoord worden op dit begrotingsartikel. Bij de Voorjaarsnota 2017 wordt de meerjarige, structurele overboeking geregeld.

Niet uit tabel blijkende budgettaire gevolgen

Middelenafspraken

De Minister van Financiën verzorgt behalve de ingebruikgeving en vervreemding van de eigen (overtollige) roerende zaken ook de ingebruikgeving en vervreemding van (overtollige) roerende zaken van andere Ministers. Wanneer een middelenafspraak is gemaakt met een Minister, dan wordt de opbrengst uit ingebruikgeving en/of vervreemding door deze Minister verantwoord op zijn eigen begroting.

4.8 Financiering staatsschuld

A. Algemene doelstelling

Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder een acceptabel risico voor de begroting.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de financiering van de staatsschuld. Het doel is om de schuld tegen zo laag mogelijke kosten met een acceptabel risico voor de begroting te financieren. De wettelijke basis voor deze verantwoordelijkheid is geregeld in de Comptabiliteitswet 200119.

Voor de inrichting van het risicobeleid en het financieringsbeleid baseert de Staat zich onder meer op de internationale richtlijnen voor staatsschuldfinanciering die zijn opgesteld door het IMF20. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn transparantie, afrekenbaarheid en consistentie van beleid en uitvoering. Bij de beheersing van de risico’s wordt niet alleen naar het renterisico gekeken, maar ook naar andere risico’s zoals bijvoorbeeld valutarisico en tegenpartijrisico. Daarnaast dient het beleid bij te dragen aan een goede verhandelbaarheid van Nederlands schuldpapier.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten wordt iedere vier jaar het risicokader herzien en vindt de afweging tussen acceptabel risico en kosten plaats. In 2016 is het nieuwe risicokader21 voor de financiering van de staatsschuld ingegaan voor de periode 2016–2019. De belangrijkste elementen van het nieuwe kader zijn een verlenging van de looptijd van de schuldportefeuille en het verminderen van de afhankelijkheid van renteswaps. Dit betekent een voortzetting van de weg die al in de periode 2012–2015 is ingeslagen en is in lijn met de ontwikkelingen in veel andere landen. Voor het beheersen van de risico’s op zowel de lange als de korte termijn zijn twee risicomaatstaven geïntroduceerd: de gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille en het renterisicobedrag.

Aan het einde van ieder jaar wordt het financieringsplan opgesteld voor het nieuwe jaar. Deze zogeheten outlook22 wordt in december gepubliceerd. Dit financieringsplan draagt bij aan het bereiken van de twee risicomaatstaven. Hierin wordt uiteengezet hoe de Staat in het komende kalenderjaar de schuldfinanciering zal uitvoeren. De kapitaalmarktfinanciering ligt dan (binnen een bepaalde bandbreedte) voor een jaar vast. Schommelingen in de financieringsbehoefte worden vervolgens opgevangen op de geldmarkt. Deze werkwijze maakt het financieringsbeleid consistent en transparant en draagt bij aan het betrouwbare imago van de Nederlandse Staat op de financiële markten.

Hieronder worden de twee risicomaatstaven en de bijbehorende overwegingen verder toegelicht.

Gemiddelde looptijd schuldportefeuille

De jaren voor 2015 hebben zich gekenmerkt door een toename van de schuld en een afname van de rentestanden tot historisch zeer lage niveaus. Door de looptijd van de schuld te verlengen kunnen relatief lage rentekosten voor langere tijd worden vastgelegd. Een portefeuille met een gemiddelde looptijd van 10 jaar heeft een hoger rentepercentage maar een kleiner renterisico dan een portefeuille met een gemiddelde looptijd van 5 jaar. Het renterisico is kleiner omdat het langer zal duren voordat een rentestijging volledig is doorgewerkt in de schuld. Dit draagt bij aan begrotingsrust.

Voor de jaren 2016–2019 is een streefpad vastgelegd voor de verlenging van de gemiddelde looptijd. Dit streefpad is bepaald door eerst de optimale portefeuille op lange termijn te bepalen. Een aantal rentescenario’s is doorgerekend voor tientallen verschillende schuldportefeuilles. Schuldportefeuilles verschillen van elkaar voor wat betreft de omvang van de schuld die jaarlijks in verschillende looptijden wordt uitgegeven. Voor iedere portefeuille geldt echter de randvoorwaarde dat deze realistisch en bereikbaar is, gelet op de uitgangspunten van het door het Agentschap uitgevoerde financieringsbeleid (transparantie, consistentie en liquiditeit/verhandelbaarheid)23.

Vervolgens is berekend welke schuldportefeuilles eenzelfde of beter toekomstig risicoprofiel hebben dan de portefeuille die zou resulteren bij een voortzetting van het beleid uit de periode 2012–2015. Van de portefeuilles die hieraan voldeden is de portefeuille met de laagste kosten gekozen als basis voor de streefportefeuille. Bij deze afweging is gekeken naar de kosten op de middenlange termijn. De streefportefeuille kent eind 2016 een looptijd van 5,5 jaar en eind 2019 een looptijd van 6,4 jaar. Deze looptijd is in beginsel bereikbaar zonder nieuwe swaps af te sluiten. Dit past bij het uitgangspunt van het nieuwe kader om de afhankelijkheid van swaps te verminderen.

In de evaluatie van het renterisicobeleid is namelijk geconcludeerd dat de omvang van de swapportefeuille leidde tot een aantal nadelige neveneffecten. De lage rentestanden zorgden ervoor dat er dusdanig veel geld als onderpand door tegenpartijen werd gestort dat er minder mogelijkheden waren om schuld uit te geven in reguliere geldmarktinstrumenten. Dit is nadelig voor de liquiditeit van die instrumenten. Verder bemoeilijkt de grote variabiliteit van het onderpand het dagelijkse cash management.

In de praktijk kunnen zich onvoorziene afwijkingen in de looptijd voordoen door de fluctuaties in de schulduitgifte als gevolg van veranderingen in de begroting en in marktomstandigheden. Hierdoor kan in praktijk niet in alle gevallen exact op de looptijd gestuurd worden. Om deze reden zal voor de na te streven looptijd zowel naar boven als naar beneden een marge van 0,25 jaar worden aangehouden.

Het renterisicobedrag

De gemiddelde looptijd is van invloed op het renterisico dat over een langere periode in de begroting gelopen wordt. Het is tevens de verwachting dat met een hogere gemiddelde looptijd een opwaartse renteschok door de tijd heen geleidelijker tot hogere rentelasten in de begroting leidt. Echter, door gemaakte keuzes in het verleden kunnen pieken in het aflosprofiel plaatsvinden. Dit kan leiden tot ongewenste kortetermijnrisico’s.

Om kortetermijnrisico’s te beheersen, is een additionele maatstaf geïntroduceerd. Deze maatstaf, het zogenoemde RenteRisicoBedrag (RRB), is het bedrag waarover in de eerstvolgende 12 maanden de rente opnieuw moet worden vastgesteld. Het renterisicobedrag wordt gemeten als percentage van de totale staatsschuld.

Het renterisicobedrag wordt gemaximeerd op een waarde die realistisch is gezien de omvang en samenstelling van de schuld en die past bij een nagestreefde looptijd van de schuldportefeuille van 6,4 jaar. Bij het huidige schuldniveau moeten ieder jaar minstens twee kapitaalmarktleningen van € 15 miljard geherfinancierd worden. Ook op de geldmarkt, bestaande uit leningen korter dan 1 jaar, moet jaarlijks geherfinancierd worden. Voor de geldmarkt wordt gestreefd naar een omvang van ongeveer € 25 miljard24. Tezamen is dat ongeveer 15% van de staatsschuld. Gedurende een jaar komt hier nog het kastekort uit de begroting bij. Er is uitgegaan van kastekorten van rond 3% van de staatsschuld (circa 1,5% van het bbp).

Het maximale renterisicobedrag is voor de komende periode daarom vastgesteld op 18% van de staatsschuld. Als de maximumwaarde dreigt te worden overschreden, zal worden ingegrepen. Het inkopen van schuld, enige flexibiliteit in de kapitaalmarktuitgifte en aanpassingen in de swapportefeuille zijn hiervoor instrumenten.

C. Beleidsconclusies

a. Overzicht

In 2016 was de financieringsbehoefte van de Staat € 65,1 miljard. Dit bedrag was € 14,4 miljard lager dan voorzien in de begroting (zie onderstaande tabel).

Opbouw en dekking van de financieringsbehoefte van het Rijk in 2016, inclusief (in € mld.)1
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

Financieringsbehoefte:

     

Aflossingen kapitaalmarkt regulier

28,2

28,3

– 0,1

Vervroegde aflossingen DSL’s aflopend in 2017/2018

8,1

8,1

Geldmarkt ultimo 2015

15,2

21,8

– 6,6

Onderpand in contanten ultimo 2015

19,4

20,9

– 1,5

Kasoverschot Rijk 2016

– 5,8

8,5

– 14,3

Totaal

65,1

79,5

– 14,4

       

Dekking door:

     

Kapitaalmarktuitgifte2

28,6

36,8

– 8,2

Overname leningen Propertize

2,4

2,4

Geldmarkt ultimo 2016 (incl. onderpand in contanten)

34,1

42,7

– 8,6

Totaal

65,1

79,5

– 14,4

X Noot
1

In tegenstelling tot de overige tabellen van de Nationale Schuld worden de cijfers in de tabel op kasbasis weergegeven in plaats van op transactiebasis.

X Noot
2

De kapitaalmarktuitgifte is in deze tabel weergegeven op kasbasis. De nominale uitgifte op de kapitaalmarkt was € 26,6 miljard; het overige bedrag betreft de (netto) ontvangsten bij de uitgifte van de leningen.

De financieringsbehoefte is lager uitgevallen doordat zowel in 2015 als in 2016 het kassaldo lager is uitgevallen dan in de begroting werd verwacht. Bij het opstellen van de begroting van 2016 werd het kassaldo van 2015 nog hoger ingeschat, wat is te zien aan de stand van de geldmarkt ultimo 2015. De fluctuaties in het kassaldo worden in een lopend jaar namelijk opgevangen op de geldmarkt en in de tabel is te zien dat de geldmarkt aan het einde van 2015 geringer was dan begroot. Ook het kassaldo voor 2016 werd ten tijde van de begroting nog fors hoger ingeschat.

In 2016 is op de kapitaalmarkt voor € 26,6 miljard aan leningen (nominaal) uitgegeven. Doordat de prijzen van aangeboden obligaties over het algemeen hoger waren dan de nominale waarde (100), is gedurende het jaar een aanvullende bedrag van € 2 miljard aan zogeheten agio door beleggers betaald waardoor in totaal € 28,6 miljard op de kapitaalmarkt is opgehaald. Agio is het bedrag dat een belegger boven de nominale waarde (100) op een lening stort.

De € 26,6 miljard aan kapitaalmarktuitgifte is minder dan het bedrag waarmee in de begroting rekening werd gehouden (€ 36,8 miljard). Het bedrag valt wel binnen de bandbreedte van € 25 tot € 30 miljard die in december 2015 in het financieringsplan25 is opgenomen. In de volgende tabel staat een overzicht van de obligaties die zijn uitgegeven en welke gemiddelde prijs voor deze obligaties is ontvangen. In deze tabel worden alleen de nominale bedragen weergegeven, waardoor de € 2 miljard aan agio niet zichtbaar is. Hierdoor wijkt het totaal van deze tabel (€ 26,6 miljard af van het gerealiseerde bedrag van € 28,6 miljard in de voorgaande tabel).

Schulduitgifte op de kapitaalmarkt 2016

Dutch State Loan (DSL)

Totaal volume1

(in € mld.)

Uitgifte datum

(Resterende) looptijd op uitgiftedatum

(in jaren)

Effectieve rente

(in %)

Effect op rentelasten in 2016

(in € mln.)

«5-jaars»-segment

7,98

     

– 10,18

DSL 2022-01-15 0,00 PCT

4,81

7-6-2016

5,6

– 0,23

– 6,42

DSL 2022-01-15 0,00 PCT

3,16

13-9-2016

5,3

– 0,40

– 3,76

           

«10-jaars»-segment

15,11

     

28,43

DSL 2026-07-15 0,50 PCT

5,72

22-3-2016

10,3

0,44

19,77

DSL 2026-07-15 0,50 PCT

2,86

10-5-2016

10,2

0,36

6,63

DSL 2026-07-15 0,50 PCT

2,39

12-7-2016

10,0

0,04

0,51

DSL 2026-07-15 0,50 PCT

1,87

11-10-2016

9,8

0,15

0,65

DSL 2026-07-15 0,50 PCT

2,28

8-11-2016

9,7

0,27

0,88

           

Overige uitgiftes

3,52

     

31,85

DSL 2033-01-15 2,50 PCT (heropening)

1,36

12-1-2016

17,0

1,28

19,85

DSL 2037-01-15 4,00 PCT (heropening)

1,15

27-9-2016

20,3

0,30

1,53

DSL 2047-01-15 2,75 PCT (heropening

1,01

12-4-2016

30,8

0,99

10,46

           

Totaal

26,61

     

50,10

X Noot
1

Het totale volume is in deze tabel weergegeven op transactiebasis. Dit is in tegenstelling tot de cijfers in de voorgaande tabel waar het totale effect van de kapitaalmarktuitgifte op kasbasis is weergegeven, dus inclusief het (dis)agio.

Net als ieder jaar is ook in 2016 een nieuwe 10-jaarslening uitgegeven voor € 15 miljard. Het volledige bedrag wordt niet in één keer opgehaald maar wordt verspreid over het jaar op verschillende dagen uitgegeven. In bovenstaande tabel is naast het volume ook de effectieve rente weergegeven die gemiddeld moet worden betaald op deze leningen. Daar is te zien dat de effectieve 10-jaarsrente die de Staat op deze obligaties betaalt in de eerste helft van het jaar hoger was dan in de tweede helft van het jaar. Behalve de 10-jaarslening is ook een 5-jaarslening uitgegeven. Deze lening kende een negatieve effectieve rente. Ook zijn drie langlopende leningen heropend. In heropeningen worden het volume van bestaande leningen verhoogd om de verhandelbaarheid ervan te vergroten.

Voor de financiering die plaatsvindt op de geldmarkt wordt gebruik gemaakt van verschillende instrumenten waarvan de DTC’s (Dutch Treasury Certificates) en CP (Commercial Paper) de belangrijkste zijn. Deze instrumenten hebben korte looptijden, bijvoorbeeld 3 of 6 maanden. Met behulp van kortlopende rentederivaten, EONIA (Euro OverNight Index Average)-swaps, wordt de rente die de Staat betaalt (of ontvangt) over de kortlopende schuld teruggebracht naar dagrente (EONIA).

b. Verantwoording over de kengetallen

Zoals aangegeven kent het risicokader twee kengetallen: de gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille en het renterisicobedrag. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe beiden zich gedurende het jaar hebben ontwikkeld.

Gemiddelde looptijd

Op 1 januari was de looptijd 5,3 jaar. De doelstelling voor de gemiddelde looptijd van de staatsschuldportefeuille was om het einde van 2016 op 5,5 jaar uit te komen, met een marge naar boven en beneden van 0,25 jaar. Als in 2016 geen handelingen op de financiële markten hadden plaatsgevonden, zou de looptijd aan het einde van het jaar 4,4 jaar bedragen.

De verlenging van de looptijd kan bereikt worden door obligaties uit te geven en door middel van het voortijdig beëindigen van receiverswaps. Daarnaast heeft het inkopen van obligaties met een resterende looptijd tot 24 maanden een beperkte invloed op de gemiddelde looptijd. Het inkopen van een obligatie wordt op de geldmarkt gefinancierd tegen daggeld waardoor de looptijd korter wordt.

Uiteindelijk is de gemiddelde looptijd van de hele schuldportefeuille is ultimo 2016 uitgekomen op 5,6 jaar. Hiermee is de doelstelling behaald doordat de looptijd van de staatsschuld aan het einde van 2016 zich tussen de bandbreedte van de streefwaarde bevindt.

Streefwaarde gemiddelde looptijd staatsschuldfinanciering 2016–2019

(in jaren)

2016

2017

2018

2019

Streefwaarde

5,5

6,0

6,3

6,4

Realisatie

5,6

     

De ontwikkeling van de looptijd van 4,4 jaar naar 5,6 jaar is door middel van de volgende instrumenten bereikt:

Instrumenten voor verlenging looptijd en effect op de gemiddelde looptijd

(in jaren)

Looptijd

Waarde op 1 januari 2016

5,29

Waarde ultimo/over 2016 indien niets gedaan wordt

4,37

 

Effect saldo

– 0,01

 

Effect DSL-uitgiftes

0,73

 

Effect DSL-inkopen

– 0,02

 

Effect voortijdig beëindigen receiverswaps

0,55

Gerealiseerde waarde ultimo 2016

5,62

Bovenstaande tabel toont aan dat de kapitaalmarktuitgiften en het afwikkelen van langlopende receiverswaps de twee belangrijkste instrumenten zijn om de doelstelling te behalen. Ontwikkelingen in het kassaldo en het voortijdig inkopen van obligaties hadden een verwaarloosbaar effect.

Renterisicobedrag

Op 1 januari was het RRB 12,7%. De doelstelling voor het RRB was om de waarde van het RRB, over het hele jaar gemeten, onder de 18% te laten uitkomen. Als in 2016 geen nieuwe obligaties waren uitgegeven, zou het RRB over 2016 21,2% zijn geweest.

Het RRB is het bedrag waarover in de eerstvolgende 12 maanden de rente opnieuw moet worden vastgesteld. Dit bedrag wordt beïnvloed door vier factoren: het kassaldo (tegenvallers worden gefinancierd door middel van kortlopende schuld waardoor het RRB stijgt), de uitgifte van obligaties (deze zijn per definitie langer dan een jaar, dus zorgt een uitgifte voor een daling van het RRB), het voortijdig inkopen van obligaties (voortijdig inkopen wordt gedaan door middel van kortlopende schuld, waardoor het RRB stijgt als obligaties met een looptijd tussen de 12 en 24 maanden worden ingekocht) en het voortijdig beëindigen van receiverswaps (deze zorgen voor een daling van het bedrag waarover een variabele rente betaald moet worden en voor een daling van het onderpand; die beide zorgen voor een daling van het RRB).

Uiteindelijk is het RRB over 2016 uitgekomen op 15,3%. Hiermee is de doelstelling van maximaal 18% ruimschoots gehaald.

Renterisicobedrag

(in %)

2016

2017

2018

2019

Maximale waarde RRB

18

18

18

18

Realisatie

15,3

     

De ontwikkeling van het RRB van 21,2% naar 15,3% is door middel van de volgende instrumenten bereikt:

Instrumenten voor bijsturen RRB en effect op RRB

(in %)

RRB

Waarde op 1 januari 2016

12,7

Waarde ultimo/over 2016 indien niets gedaan wordt

21,2

 

Effect saldo

0,1

 

Effect DSL-uitgiftes

– 4,4

 

Effect DSL-inkopen

0,7

 

Effect voortijdig beëindigen receiverswaps

– 2,3

Gerealiseerde waarde over 2016

15,3

Bovenstaande tabel toont aan dat, net als bij de gemiddelde looptijd, de kapitaalmarktuitgiften en het afwikkelen van langlopende receiverswaps de twee belangrijkste instrumenten zijn om de doelstelling te behalen. Het voortijdig inkopen van obligaties zorgde voor een verhoging van het RRB met 0,7%. Het kassaldo had een verwaarloosbaar effect.

c. Kostenverantwoording staatsschuld

Methodologie

In deze paragraaf wordt inzicht geboden in de wijze waarop de in 2016 uitgegeven schuld is gefinancierd en wat de belangrijkste verklaringen zijn voor het verschil tussen de verwachte rentelasten bij het opstellen van de begroting en de gerealiseerde rentelasten.

Het verschil tussen raming en realisatie kent drie oorzaken:

  • 1) Omvang van de financiering: de hoeveelheid in 2016 gefinancierde schuld is anders dan ten tijde van de begroting werd ingeschat. Veranderingen in de financieringsbehoefte worden met name veroorzaakt door veranderingen in het kassaldo. Bij het opstellen van de begroting van 2016 waren zowel het kassaldo 2015 als het kassaldo 2016 onbekend. De financieringsbehoefte kan ook veranderen doordat wordt gekozen voor het voortijdig aflossen van leningen die in latere jaren aflopen. In deze kostenverantwoording zal het effect op de rentelasten gekwantificeerd worden door het uiteindelijk gefinancierde bedrag in 2016 te vergelijken met de financieringsbehoefte ten tijde van het opstellen van de begroting.

  • 2) Rentestand: de werkelijke rentepercentages zijn anders dan de rekenrentes van het CPB waarmee ramingen worden opgesteld. In deze paragraaf zal voor de werkelijke omvang van de financiering in 2016 berekend worden wat de rentelasten waren op basis van de rekenrentes. Voor de kapitaalmarktfinanciering wordt deze raming afgezet tegen de rentelasten op basis van de gerealiseerde rente op 10-jaarsleningen in 2016. Voor de geldmarktfinanciering wordt de raming afgezet tegen de gerealiseerde rentelasten.

  • 3) Keuze voor instrumenten: als laatste is de keuze voor de inzet van instrumenten van invloed. Voor het opstellen van de ramingen voor de begroting zijn alleen de korte en de lange rekenrentes van het CPB beschikbaar. Daardoor is binnen een raming in feite sprake van slechts twee instrumenten: lange financiering en korte financiering.

    Bij het opstellen van het financieringsplan wordt de inzet van instrumenten op de kapitaalmarkt vastgelegd. Hierdoor ontstaat een andere verhouding van korte en lange financiering ten opzichte van de begroting. Een verschuiving van lange naar korte financiering zal een verlaging van de rentelasten betekenen omdat korte financiering normaliter gesproken goedkoper is.

    Een tweede effect wordt veroorzaakt doordat de rekenrente voor lange financiering is gebaseerd op de verwachting voor 10-jaarsleningen. Als gevolg hiervan wordt in ramingen aangenomen dat op de kapitaalmarkt alleen 10-jaarsleningen worden uitgegeven. In de praktijk wordt gebruik gemaakt van obligaties met verschillende looptijden die elk hun eigen rentepercentage kennen. Ook het effect van deze stap op de rentelasten wordt inzichtelijk gemaakt.

    Voor de korte financiering is eveneens één rekenrente beschikbaar. Omdat het financieringsbeleid voor de geldmarkt is gericht op financiering tegen één rente, namelijk dagrente, is hier vooral de omvang van de geldmarkt van belang. Dit effect is al meegenomen onder punt a.

Hieronder worden de effecten van elk element gekwantificeerd en uitgebreid toegelicht.

Resultaten 2016

In de begroting van 2016 waren de (netto) rentelasten voor 2016 voor de vaste en vlottende schuld geraamd op € 7,9 miljard. Een groot deel van dit bedrag lag op dat moment al vast aangezien de meeste leningen voor 2016 zijn aangegaan.

De nog vast te stellen rentelasten bestaan uit twee delen. Het eerste deel is de rente over het deel van de vaste schuld dat tussen september 2015 (het vaststellen van de begroting) en eind 2016 aflost en opnieuw gefinancierd moet worden. Het tweede deel is de volledige rente over de vlottende schuld. Vlottende schuld bestaat namelijk uit schuld met looptijden korter dan een jaar. Eind 2015 was de stand van de vaste schuld € 335 miljard, waarvan € 28 miljard in 2016 moest worden afgelost. De omvang van de vlottende schuld bedroeg ultimo 2015 € 35 miljard.

In deze verantwoording wordt alleen gekeken naar de rentelasten van het deel van de schuld dat in 2016 opnieuw is gefinancierd. De volgende tabel laat de begroting en realisaties zien van de omvang van de financiering en de bijbehorende rentelasten. Ten tijde van de begroting werd rekening gehouden met € 158 miljoen aan rentelasten. Per saldo heeft de Staat echter € 134 miljoen ontvangen op de uitgifte van nieuwe schuld doordat een deel is uitgegeven tegen negatieve rente. Het verschil tussen de begroting en de gerealiseerde rentelasten is daarmee € 292 miljoen.

Omvang en rentelasten van financiering 20161
 

Realisatie

Begroting

Verschil

(in € mld.)

omvang

rentelasten

omvang

rentelasten

omvang

rentelasten

Kapitaalmarkt

29,0

46

36,8

164

– 7,9

– 118

 

waarvan 5-jaarslening

8,0

– 10

       
 

waarvan 10-jaarslening

15,1

28

       
 

waarvan heropening langlopende DSL's

3,5

32

       
 

waarvan MTN (Propertize)

2,4

– 4

       
               

Geldmarkt (gemiddelde stand 2016)

38,9

– 180

42,7

– 6

– 3,8

– 174

               

Totaal

67,8

– 134

79,5

158

– 11,7

– 292

X Noot
1

Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.

In de analyse wordt een vijftal stappen onderscheiden die samen het verschil tussen begroting en realisatie verklaren. Deze vijf stappen worden apart geïdentificeerd omdat ze rekening houden met de chronologische volgorde van de verschillende effecten. In de volgende tabel is te zien om welke vijf stappen het gaat. In de daaropvolgende omschrijvingen is op te maken of deze stap hoort bij de drie eerder genoemde oorzaken: financieringsomvang, rente of een andere inzet van instrumenten.

Verklaring verschil in rentelasten van nieuwe financiering 2016 (x € mln.)

Rentelasten begroting

158

     

1.

Andere financieringsomvang door wijziging kassaldo tussen begroting en financieringsplan

– 3

2.

Andere inzet instrumenten door keuze verdeling financiering tussen geld- en kapitaalmarkt bij financieringsplan

– 40

3.

Wijziging financieringsomvang gedurende 2016

8

4.

Andere rentestanden

– 263

5.

Andere inzet instrumenten op de kapitaalmarkt

6

Gerealiseerde rentelasten nieuwe financiering 2016

– 134

Ad 1. Verschil door andere financieringsomvang (+ € 5 miljoen)

De financieringsomvang is afhankelijk van het kassaldo van het Rijk en van de vervroegde aflossingen. De kassaldi van zowel 2015 als van 2016 zijn lager uitgevallen. Daarnaast is in 2016 voor € 8 miljard aan leningen met een aflosdatum in 2017 en 2018 vervroegd afgelost. Per saldo is de financieringsbehoefte € 11,7 miljard lager uitgevallen dan geraamd.

Zoals blijkt uit de tabel hierboven bestaat het effect van de financieringsomvang op de rentelasten uit twee delen (stappen 1 en 3). Het eerste effect is de verandering van het verwachte kassaldo tussen het tijdstip van de begroting en het financieringsplan. Deze is in deze maanden met € 0,7 miljard afgenomen. In de ramingen heeft dit alleen een effect van – € 3 miljoen op de rentelasten van de vaste schuld (kapitaalmarkt) gehad.

Verschil rentelasten door andere financieringsomvang (x € mln.)
 

Effect op rentelasten

Wijziging verwacht kassaldo tussen begroting en financieringsplan (stap 1)

– 3

 

waarvan kapitaalmarkt

– 3

 

waarvan geldmarkt

     

Wijziging financieringsomvang gedurende 2016 (stap 3)

8

 

waarvan kapitaalmarkt

6

 

waarvan geldmarkt

2

     

Totaal

5

Gedurende 2016 is de gerealiseerde omvang van de financiering € 11,0 miljard lager uitgevallen dan ten tijde van het financieringsplan werd ingeschat. In de voorgaande tabel is een uitsplitsing gemaakt naar geld- en kapitaalmarkt. De lagere financieringsbehoefte is grotendeels ten koste gegaan van de omvang van de geldmarkt. Omdat de rentestand op de geldmarkt in 2016 negatief was, zijn de rentelasten € 2 miljoen hoger dan geraamd. Minder schuld betekent in dit geval minder ontvangsten en per saldo hogere rentelasten.

De kapitaalmarktuitgifte is na vaststelling van het financieringsplan hoger uitgevallen (€ 1,5 miljard). De reguliere kapitaalmarktuitgifte is iets lager dan geraamd (€ 26,6 miljard), maar door de overname van leningen van Propertize (€ 2,4 miljard) komt het totaal uit op € 29,0 miljard, waardoor de rentelasten van de vaste schuld met € 6,5 miljoen toenemen.

Ad 2. Verschil door andere rentestand (– € 263 miljoen)

Het verschil in rentelasten van de nieuwe financieringen in 2016 wordt voor het grootste deel verklaard doordat zowel de lange als de korte rente lager waren dan de rekenrentes. Voor de ramingen wordt gebruik gemaakt van de rekenrentes van het CPB. De rekenrente voor de lange financiering bedroeg bij het opstellen van de begroting 0,89% en voor de korte financiering -0,01%. In de volgende tabel is het effect van de lagere rentestanden weergegeven.

Verschil door ontwikkeling rentelasten
 

Gerealiseerde financierings-omvang

Rentelasten o.b.v.

CPB-rente

Rentelasten o.b.v. gerealiseerde rente

Effect op rentelasten

 

(in € mld.)

(in € mld.)

(in € mld.)

(in € mld.)

Kapitaalmarkt

29,0

129

40

– 88

Gemiddelde stand geldmarkt

38,9

– 5

– 180

– 175

Totaal

67,8

124

– 139

– 263

De lange rekenrente is gebaseerd op de verwachtingen voor 10-jaarsleningen. In 2016 was het gemiddelde van de rentestand van de 10-jaarsstaatsleningen 0,28% waardoor de rentelasten € 88 miljoen lager waren dan geraamd.

Op de geldmarkt vinden dagelijks uitzettingen en aflossingen plaats. Het totale volume van alle transacties op de geldmarkt is daarom in de praktijk veel hoger dan de gemiddelde stand van de geldmarkt. Ter illustratie: het deel van de schuld dat met schatkistpapier met een looptijd van 3 maanden wordt gefinancierd, wordt in een jaar vier maal afgelost en opnieuw geleend, waardoor 4 verschillende rentes worden betaald. Voor de geldmarkt wordt daarom in de ramingen en ook in deze analyse gerekend met de gemiddelde stand van de geldmarkt. Door de lagere rentestanden is in 2016 € 175 miljoen meer ontvangen dan geraamd.

Ad 3. Verschil door andere inzet van instrumenten (– € 34 miljoen)

Doordat voor het opstellen van de ramingen alleen een korte en een lange rekenrente beschikbaar zijn, is in een raming in feite sprake van slechts twee looptijden voor schuldfinanciering: lange financiering (looptijd van 10 jaar) en korte financiering (looptijd van een dag). In de praktijk wordt gebruik gemaakt van meerdere instrumenten die elk hun eigen rentepercentage kennen. Daarbij geldt normaal gesproken: hoe langer de rente wordt vastgelegd, hoe hoger de rentelasten. De keuze van de verdeling van de financiering over de verschillende looptijden is daarmee van invloed op de totale rentelasten.

Verschil rentelasten door andere inzet van instrumenten (x € mln.)
   

Effect op rentelasten

     

Andere inzet instrumenten door keuze verdeling financiering tussen geld- en kapitaalmarkt bij financieringsplan (stap 2)

– 40

 

waarvan kapitaalmarkt

– 38

 

waarvan geldmarkt

– 1

     

Andere inzet instrumenten op de kapitaalmarkt (stap 5)

6

     

Totaal

– 34

Zoals in bovenstaande tabel is te zien, bestaat het effect van een andere inzet van instrumenten op de rentelasten uit twee delen. Het eerste effect is de keuze voor de omvang van geld- en kapitaalmarktfinanciering in het financieringsplan (stap 2). In het financieringsplan van 2016 werd een kapitaalmarktuitgifte aangekondigd van € 25 tot € 30 miljard (in de analyse wordt gerekend met € 27,5 miljard). In de begroting werd nog rekening gehouden met € 36,8 miljard. Dit betekende een verlaging van het aandeel van lange financiering en een verhoging van het aandeel van korte financiering. Aangezien korte financiering goedkoper is, geeft dit een verlaging van de totale rentelasten van € 40 miljoen. Hiervan is € 38 miljoen toe te schrijven aan lagere rentelasten op de vaste schuld.

Ten tweede is de nadere invulling van de lange financiering van belang. In de praktijk worden niet alleen obligaties met een looptijd van 10 jaar uitgegeven, maar wordt een mix van leningen met verschillende looptijden ingezet. Relatief veel leningen met een lange looptijd zullen de rentelasten verhogen, aangezien obligaties met een langere looptijd een hogere rente kennen. In tabel 11 wordt getoond dat de rentelasten door de uitvoering in 2016 € 6 miljoen hoger zijn geworden. Dit komt omdat niet alleen 10-jaarsleningen zijn uitgegeven, maar ook een 5-jaarslening en een drietal obligaties met een lange looptijd (17 jaar en langer, zie ook de tabel Schulduitgifte op de kapitaalmarkt 2016). Deze lange obligaties zijn verkocht om de gemiddelde looptijd van de staatschuld te verlengen en de verhandelbaarheid van deze obligaties te vergroten.

Wat hierbij ook een rol speelt is de timing van de uitgifte van de leningen. In de ramingen wordt uitgegaan van een geleidelijke uitgifte over het hele jaar, maar in de praktijk worden deze uitgiftes maar op een paar data gedaan. Wanneer de rente op zo’n dag net hoger is dan gemiddeld, resulteert dat ook in relatief hogere rentelasten. Dit laatste is goed te zien in de tabel Schulduitgifte op de kapitaalmarkt 2016. De eerste twee uitgiftes van de nieuwe 10-jaarslening, op 22 maart en 10 mei 2016, werden uitgegeven tegen een effectieve rente van 0,44% en 0,36%. Het jaargemiddelde van de 10-jaarslening was 0,28%.

Conclusie

De verschillen tussen de geraamde kosten en de realisaties zijn enerzijds het gevolg van bewuste keuzes en anderzijds worden zij bepaald door autonome ontwikkelingen. In deze paragraaf zijn drie oorzaken aangewezen om het verschil in rentelasten te verklaren:

  • 1. een andere financieringsomvang;

  • 2. veranderde rentestanden;

  • 3. inzet van instrumenten.

Ad 1. Er kan slechts beperkte invloed worden uitgeoefend ten aanzien van de financieringsomvang. Het kassaldo van de overheid wordt voor een belangrijk deel bepaald door autonome ontwikkelingen, zoals de werkloosheidcijfers en belastinginkomsten. Het vervroegd inkopen van obligaties is wel een bewuste handeling die wordt ingezet, maar voornamelijk gezien moet worden als een ingreep om te zorgen dat de omvang van de geldmarkt op het gewenste niveau blijft. De meevallers in het kassaldo zorgen ervoor dat de hoeveelheid financiering op de geldmarkt naar beneden wordt bijgesteld. Deze bijstellingen waren dermate omvangrijk dat maatregelen nodig waren om de liquiditeit van de geldmarkt te waarborgen. Als er niet voldoende wordt uitgegeven op de geldmarkt, komt de verhandelbaarheid van kortlopend schuldpapier in het gedrang en dreigt de Staat flexibiliteit te verliezen op de financiële markten, doordat ze geen kopers voor deze producten kan vinden. Ook kan dit geld kosten doordat tegenpartijen een hogere rente verlangen om het schatkistpapier af te nemen. Concluderend kan gesteld worden dat het verschil vanuit deze oorzaak (+ € 5 miljoen) het gevolg is van autonome ontwikkelingen en in beperkte mate toegeschreven kan worden aan bewuste handelingen.

Ad 2. Dit geldt eveneens voor de belangrijkste oorzaak voor het verschil in de rentekosten: de veranderingen in de rentestanden. De ontwikkelingen in de rentestanden zijn autonome ontwikkelingen waar geen invloed op wordt uitgeoefend. De ramingen vinden plaats aan de hand van CPB cijfers om de neutraliteit van de ramingen te waarborgen. De meevaller van € 263 miljoen kan derhalve eveneens als het gevolg van autonome ontwikkelingen worden gezien.

Ad 3. De kosten zijn wel te beïnvloeden door middel van de keuze voor instrumenten. De keuze voor instrumenten wordt wel beperkt door het renterisicokader en de regels voor het financieringsbeleid. Zo wordt er elk jaar een nieuwe 10-jaarslening uitgegeven die als ijkpunt fungeert voor de lange rente in Nederland. Hierboven zijn de keuzes en de achtergronden voor 2016 uitgelegd.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 11 Financiering staatsschuld (bedragen x € 1 mln.)
         

Realisatie1

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Uitgaven

53.467

46.230

59.639

60.779

43.840

36.228

7.612

               

Programma-uitgaven

53.437

46.214

59.622

60.770

43.829

36.209

7.620

               

Totaal rentelasten schuld

10.312

9.583

9.025

8.510

7.829

7.930

– 101

Rentelasten vaste schuld

10.088

9.520

8.746

8.145

7.533

7.884

– 351

Rentelasten vlottende schuld

199

55

78

47

40

46

– 6

Uitgaven voortijdige beëindiging schuld

25

8

202

318

254

0

254

Rentelasten derivaten kort2

       

1

0

1

               

Aflossing vaste schuld

33.325

28.687

41.284

48.047

36.000

28.279

7.721

               

Mutatie vlottende schuld

9.799

7.943

9.313

4.213

0

0

0

               

Overige uitgaven

30

16

17

9

11

19

– 8

               

Ontvangsten

65.891

51.869

51.337

52.878

40.651

38.503

2.148

               

Programma-ontvangsten

65.891

51.869

51.337

52.878

40.651

38.503

2.148

               

Totaal rentebaten schuld

226

104

415

5.471

6.678

1.680

4.998

Rentebaten vaste schuld

0

0

294

1.016

0

0

0

Rentebaten vlottende schuld

223

104

98

165

220

58

162

Rentebaten derivaten lang

       

1.087

1.622

– 535

Ontvangsten voortijdige beëindiging derivaten

3

0

22

4.290

5.371

0

5.371

               

Uitgifte vaste schuld

65.665

51.765

50.922

47.407

28.957

36.823

– 7.866

Mutatie vlottende schuld

0

0

0

0

5.016

0

5.016

X Noot
1

Als gevolg van afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

X Noot
2

De rentelasten en -baten voor rentederivaten waren tot en met het begrotingsjaar 2015 onderdeel van de rentelasten en -baten van de vaste en vlottende schuld. Met ingang van het begrotingsjaar 2016 worden deze apart getoond.

E. Toelichting op de instrumenten

Uitgaven

Rentelasten vaste schuld (– € 351 miljoen)

De rentelasten op de vaste schuld zijn € 351 miljoen lager uitgevallen dan in de ontwerpbegroting werd voorzien.

De ramingen voor de rentelasten van 2016 bestaan uit twee delen: rentelasten die al vastliggen omdat de leningen nog doorlopen tot na 2016 en rentelasten voor dat deel van de schuld dat nog (opnieuw) gefinancierd moet worden. Het onzekere deel in de raming betreft daarom de financieringen van de laatste maanden van 2015 en heel 2016. Over het deel dat in 2016 is gefinancierd, is € 118 miljoen minder rente betaald (zie ook de uitgebreide analyse bij de beleidsconclusies).

Daarnaast hebben de inkopen die eind 2015 en in 2016 plaatsvonden invloed op deze post. Door de vervroegde aflossingen hoeft na de aflosdatum geen Rente meer betaald te worden. De post Rente vaste schuld daalt hierdoor met zo’n € 235 miljoen (€ 130 miljoen door inkopen uit 2015 en € 105 miljoen door inkopen uit 2016). Dat wil overigens niet zeggen dat die uitgaven vervallen. Deze uitgaven worden hieronder verantwoord bij de post Uitgaven bij voortijdige beëindiging.

Rentelasten vlottende schuld (– € 6 miljoen)

De rentelasten op de vlottende schuld zijn € 6 miljoen lager dan de raming die op Prinsjesdag is gepresenteerd. Dit verschil wordt verklaard door lager dan geraamde rentetarieven op de geldmarkt.

Uitgaven bij voortijdige beëindiging (+ € 254 miljoen)

In 2016 is voor totaal € 11,1 miljard aan staatsobligaties met een korte resterende looptijd voortijdig afgelost, waarvan zo’n € 8 miljard aan leningen die in 2017 en 2018 aflossen. Het voortijdig aflossen brengt kosten met zich mee. In 2016 bedroegen deze kosten € 254 miljoen. Doordat de rente de afgelopen jaren is gedaald, is de prijs waartegen een obligatie wordt ingekocht meestal iets hoger dan de nominale waarde. Het verschil wordt geboekt als uitgave bij voortijdige beëindiging. Tegenover deze uitgaven staan lagere rentelasten in 2016, 2017 en 2018 omdat op de ingekochte obligaties geen rente meer betaald wordt. De financiering voor het inkopen van obligaties vindt plaats op de geldmarkt.

Aflossing vaste schuld (+ € 7,7 miljard)

De aflossing van vaste schuld is per saldo € 7,7 miljard hoger uitgevallen dan geraamd tijdens de begroting. Dit betreft de vervroegde aflossing van leningen die in 2017 en 2018 zouden aflossen. Het vervroegd inkopen van leningen is een instrument om de aflossingen gelijkmatiger te spreiden.

Overige uitgaven (– € 8 miljoen)

Op de Post overige uitgaven is € 8 miljoen minder uitgegeven dan geraamd. Dit komt doordat er minder nieuwe obligatie-uitgiften dan normaal hebben plaatsgevonden. Het Agentschap wordt begeleid door marktpartijen in de aanloop naar een uitgifte. De kosten die hieraan zijn verbonden zijn in 2016 lager uitgevallen.

Ontvangsten

Rentebaten vlottende schuld (+ € 162 miljoen)

De rentebaten op de vlottende schuld zijn € 162 miljoen hoger uitgevallen. Dit komt met name doordat de rente op de geldmarkt lager dan geraamd (en zelfs negatief) was. Het Rijk heeft daardoor per saldo rente ontvangen op de vlottende schuld.

Rentebaten derivaten lang (– € 535 miljoen)

De rentebaten op de langlopende rentederivaten zijn in 2016 met name lager uitgevallen als gevolg van het voortijdig beëindigen van langlopende receiverswaps.

Ontvangsten bij voortijdige beëindiging derivaten (+ € 5,4 miljard)

In 2015 is begonnen met het afwikkelen van langlopende receiverswaps. Op receiverswaps ontvangt de Staat een vaste rente en betaalt ze een variabele rente. Doordat rentes sterk gedaald zijn, hebben receiverswaps een relatief hoge marktwaarde. Door deze langlopende receiverswaps af te wikkelen, ontvangt de Staat de marktwaarde die de swap op dat moment heeft. Deze marktwaarde is de contant gemaakte waarde van alle toekomstige renteontvangsten en -betalingen die nu in één keer wordt ontvangen. Het voortijdig beëindigen van receiverswaps heeft een verlengend effect op de gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille.

Daar staat tegenover dat de rentebaten uit hoofde van receiverswaps de komende jaren structureel dalen. In 2016 heeft de afwikkeling van receiverswaps € 5,4 miljard opgeleverd. De hoogte van de staatsschuld (en de EMU-schuld) is met dit bedrag verminderd.

Uitgifte vaste schuld (– € 7,9 miljard)

De uitgegeven vaste schuld (staatsobligaties) is € 7,9 miljard lager uitgevallen dan in de begroting werd geraamd. Een deel van dit verschil wordt verklaard doordat bij het opstellen van de begroting het financieringsplan voor 2016 nog niet bekend was. Daarnaast vertoonde het kassaldo van het Rijk meevallers.

Mutatie vlottende schuld (+ € 5,0 miljard)

De vlottende schuld is in 2016 met € 5,0 miljard afgenomen. Dit is met name het gevolg van het meevallende kassaldo van 2016.

4.9 Kasbeheer

A. Algemene doelstelling

Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het beheer van publieke middelen en de bijbehorende geldstromen. Het doel is dat publieke middelen doelmatig worden beheerd en financiële risico’s worden voorkomen. De wettelijke basis voor deze uitvoerende rol is geregeld in de Comptabiliteitswet 200126.

Het kasbeheer is onder te verdelen in het schatkistbankieren en het betalingsverkeer van de Rijksoverheid.

Bij schatkistbankieren heeft de Minister van Financiën een uitvoerende rol. Schatkistbankieren houdt onder andere in dat instellingen met een publieke taak, die hiervoor gelden van het Rijk ontvangen, hun middelen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Publieke middelen verlaten de schatkist hierdoor niet eerder dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de publieke taak. Als gevolg hiervan is de externe financieringbehoefte van het Rijk minder groot. Onder voorwaarden kunnen bepaalde deelnemers aan schatkistbankieren ook leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën of rood staan op hun rekening-courant. Door dergelijke kredietverlening neemt de financieringsbehoefte van het Rijk toe.

Ook bij het betalingsverkeer van de Rijksoverheid heeft de Minister van Financiën een uitvoerende rol. Het betalingsverkeer is verdeeld in percelen die periodiek worden aanbesteed. Door de aanbesteding worden banken geprikkeld om hun diensten tegen een zo gunstig mogelijke prijs-kwaliteitverhouding aan te bieden. Het Ministerie van Financiën treedt in deze aanbestedingsprocedures op als opdrachtgever.

C. Beleidsconclusies

In 2016 is van start gegaan met het vormgeven van de renteharmonisatie voor verschillende deelnemers. Dit zal leiden tot de aanpassing van een aantal rentetarieven in de nieuwe regeling Schatkistbankieren RWT’s en andere rechtspersonen (voorheen: regeling Rekening-courant- en leningenbeheer derden) en zal per 1 januari 2018 met de Comptabiliteitswet 2016 in werking treden.

In 2016 is een enquête uitgevoerd onder de (potentiële) deelnemers van het schatkistbankieren en de banken die het schatkistbankieren faciliteren. Onderzocht is welke voor- en nadelen deelnemers ervaren bij het schatkistbankieren, welke overwegingen bestaan om vrijwillig deel te nemen en welk effect schatkistbankieren heeft op de kosten die banken voor het betalingsverkeer van de deelnemers in rekening brengen. Gemiddeld waarderen de deelnemers het schatkistbankieren als ruim voldoende.

Verbeteringen zijn mogelijk in de gebruiksvriendelijkheid van de internetfaciliteit en de vindbaarheid van formulieren. Voor decentrale overheden heeft het schatkistbankieren niet geleid tot een eenvoudigere uitvoering van de treasury-activiteiten. Vrijwillig deelnemen aan het schatkistbankieren wordt voornamelijk overwogen als een beroep kan worden gedaan op de leenfaciliteit. Verder geeft driekwart van de respondenten aan dat het schatkistbankieren niet heeft geleid tot hogere kosten. Ook banken geven aan geen hogere kosten in rekening te brengen na overgang op het schatkistbankieren. De uitkomsten van de enquête zullen op de website27 van het Agentschap gepresenteerd worden.

Per 1 mei 2016 is het betalingsverkeer van de Rijksoverheid overgegaan van Royal Bank of Scotland naar ING Bank. Na het volgen van een formele aanbestedingsprocedure van het betalingsverkeer van het Rijk, die reeds in 2015 was afgerond, is ING Bank als best scorende en meest duurzame meedingende bank naar voren gekomen. De aanbesteding zal leiden tot een kostenbesparing op het betalingsverkeer voor het Rijk. Het buitenlandse betalingsverkeer van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in 2016 apart aanbesteed. Ook dit deel van het betalingsverkeer is gegund aan ING bank. Eind 2016 is gestart met de overgang. Dit proces zal nog doorlopen in 2017.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 12 Kasbeheer (bedragen x € 1 mln.)
         

Realisatie1

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Uitgaven

7.353

2.733

6.248

6.206

1.509

1.201

308

               

Programma-uitgaven

7.353

2.733

6.248

6.206

1.509

1.201

308

               

Rente

67

39

60

60

38

51

– 13

Rentelasten

67

36

60

60

38

51

– 13

Uitgaven bij voortijdige beëindiging

0

3

0

0

0

0

0

               

Leningen

2.059

1.605

1.979

6.146

1.350

1.150

200

Verstrekte leningen

2.059

1.605

1.979

6.146

1.350

1.150

200

               

Mutaties in rekening-courant en depositio's

5.227

1.090

4.209

0

120

0

120

Agentschappen

45

144

– 506

0

120

0

120

RWT's en derden

426

122

– 192

0

0

0

0

Sociale fondsen

4.756

6.459

5.240

0

0

0

0

Decentrale overheden

 

– 5.635

– 333

0

0

0

0

               

Apparaatuitgaven

0

0

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

2.652

3.205

3.317

11.616

8.657

5.388

3.269

               

Programma-ontvangsten

2.652

3.205

3.317

11.616

8.657

5.388

3.269

               

Rente

522

488

405

340

177

155

22

Rentebaten

521

483

404

236

174

155

19

Ontvangsten bij voortijdige beëindiging

1

5

0

105

3

0

3

               

Leningen

2.130

2.717

2.912

5.907

1.660

1.073

587

Ontvangen aflossingen

2.130

2.717

2.912

5.907

1.660

1.073

587

               

Mutaties in rekening-courant en depositio's

0

0

0

5.368

6.820

4.160

2.660

Agentschappen

     

114

0

0

0

RWT's en derden

     

296

137

0

137

Sociale fondsen

     

3.687

5.803

3.060

2.743

Decentrale overheden

     

1.271

880

1.100

– 220

X Noot
1

Als gevolg van afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

E. Toelichting op de instrumenten

Uitgaven

Rentelasten (– € 13 miljoen)

De aan de deelnemers betaalde rente op in de schatkist aangehouden middelen is lager uitgevallen dan begroot. Deze post is een optelsom van alle rentevergoedingen aan de verschillende categorieën deelnemers op hun rekeningen-courant en deposito’s. De stand van de aangehouden rekening-couranttegoeden en deposito’s is per saldo met € 6,7 miljard toegenomen (€ 6,8 miljard -/- € 0,1 miljard). Daar staat tegenover dat de daling van de rente groter is geweest dan verwacht, waardoor er uiteindelijk € 13 miljoen minder rente is betaald dan waar in de begroting rekening mee is gehouden.

Verstrekte leningen (+ € 200 miljoen)

Het bedrag aan verstrekte leningen is in 2016 € 200 miljoen hoger dan in de begroting werd geraamd. De leningen aan de agentschappen zijn € 464 miljoen lager uitgevallen dan begroot. Daarentegen zijn er meer leningen verstrekt aan de RWT’s ter waarde van € 664 miljoen.

Mutaties in rekening-courant en deposito (+ € 120 miljoen)

Alle deelnemers hebben één of meerdere rekeningen-courant waarop zij tegoeden aanhouden. De sociale fondsen hebben de mogelijkheid om rood te staan op hun rekening-courant. Een daling van het saldo van de rekening-courant en deposito’s betekent een uitstroom van geld en is daarom een uitgave. Een stijging van het saldo leidt tot een ontvangst. In 2016 is het saldo van de rekening-courant en deposito’s van de agentschappen € 120 miljoen lager uitgevallen dan in de begroting geraamd.

De mutaties van de RWT’s en derden, de sociale fondsen en de decentrale overheden staan aan de ontvangstenkant en zijn € 2,7 miljard hoger dan geraamd. Dit komt voornamelijk door de sociale fondsen, waarvan ten tijde van het opstellen van de begroting in september 2015 nog werd verwacht dat de roodstand op de rekeningen-courant met € 3,1 miljard zou afnemen. De gezamenlijke roodstand is echter met circa € 5,8 miljard teruggelopen. Dat betekent een aanzienlijke verbetering van het saldo ten opzichte van de begroting van € 2,7 miljard.

Ontvangsten

Rentebaten (+ € 19 miljoen)

De rentebaten zijn € 19 miljoen hoger uitgevallen dan in de begroting geraamd. Dit komt voornamelijk omdat er meer leningen zijn verstrekt dan verwacht.

Ontvangsten bij voortijdige beëindiging (+ € 3 miljoen)

Het Rijk ontvangt boeterente wanneer leningen voortijdig worden beëindigd. Dergelijke ontvangsten worden niet in de begroting geraamd.

Ontvangen aflossingen (+ € 587 miljoen)

In 2016 is er voor € 587 miljoen meer aan leningen afgelost dan in de begroting werd geraamd. Enerzijds komt dit omdat deelnemers de mogelijkheid hebben om hun leningen (deels) vervroegd af te lossen, bijvoorbeeld bij de verkoop van de activa waarvoor was geleend. Anderzijds zijn aan het eind van 2015, na het opstellen van de begroting, meer leningen verstrekt dan verwacht. Dit heeft in 2016 geleid tot meer aflossingen.

Mutaties in rekening-courant en deposito (+ € 2,7 miljard)

De toelichting op deze post bevindt zich hierboven aan de uitgavenzijde.

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

5.1 Apparaat kerndepartement

A. Apparaat kerndepartement

Beleidsartikel 8 Apparaat Kerndepartement (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

182.512

198.523

205.091

231.903

222.645

242.985

– 20.340

               

Uitgaven

189.009

198.490

202.238

229.684

221.938

242.985

– 21.047

               

Personeel Kerndepartement

123.624

136.284

140.023

152.171

155.780

149.912

5.868

waarvan eigen personeel

118.331

126.960

130.878

141.261

144.572

143.584

988

waarvan externe inhuur

4.990

9.127

8.844

10.399

10.610

5.527

5.083

waarvan overige personele uitgaven

303

197

301

511

598

801

– 203

               

Materieel Kerndepartement

65.385

62.206

62.215

77.513

66.158

93.073

– 26.915

waarvan ICT

10.321

9.756

7.714

6.245

5.432

9.631

– 4.199

waarvan bijdrage aan SSO's

27.716

30.699

38.790

44.910

37.342

43.181

– 5.839

waarvan overige materiële uitgaven

27.348

21.751

15.711

26.358

23.384

40.261

– 16.877

               

Ontvangsten

36.539

36.211

38.909

69.490

51.786

61.018

– 9.232

Uitgaven

Personeel kerndepartement (+ € 5,9 miljoen)

Bij de subcategorieën Eigen personeel en Externe inhuur is meer uitgegeven dan geraamd. Bij het ramen is de scheidslijn tussen de categorieën Externe inhuur en ICT soms moeilijk te maken, waardoor achteraf bezien de raming op externe inhuur te laag is en de raming van de uitgaven aan ICT juist te hoog.

Daarnaast is bij de ADR extra inhuur geweest als gevolg van vraag naar controlecapaciteit en is meer ingehuurd voor ICT in verband met digitalisering van de werkstromen op het kerndepartement. In totaal is een overschrijding van de personele uitgaven van het kerndepartement gerealiseerd.

Materieel kerndepartement (– € 26,9 miljoen)

Er is sprake van vertraging van ICT-projecten in 2016. Dit heeft een technische oorzaak, zoals bij de digitale documenthuishouding. De bijdrage aan SSO’s is lager dan geraamd vanwege de overgang van dienstverlening op het gebied van huisvesting naar SSO’s. Dit heeft geleid tot lagere uitgaven voor SSO’s. Daarnaast zijn de uitgaven op overige materiële uitgaven lager bij met name DRZ. In 2016 zijn minder hennepkwekerijen geruimd, waardoor er minder kosten zijn voor het ontmantelen en vernietigen. Tevens zijn geplande zonnepanelen niet geplaatst. Bij de Rijksacademie zijn kostenbesparingen gerealiseerd. Op het gebied van huisvesting zijn de facturen vanuit Safire incidenteel lager door boetes in verband met het niet naleven van de overeenkomst. Op diverse kleinere posten is minder uitgegeven dan begroot. Door terughoudendheid bij bijna alle directies is tevens minder uitgegeven aan onder andere uitbesteding, vergaderlocaties, voorlichting en boeken en tijdschriften. Per saldo zijn er minder uitgaven aan materieel dan geraamd.

Ontvangsten

Ontvangsten (– € 9,2 miljoen)

De ontvangsten zijn vooral lager door de overgang naar het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel, waardoor medebewoners van het Korte Voorhout rechtstreeks aan het Rijksvastgoedbedrijf betalen (circa – € 8 miljoen). Daarnaast is een andere methodiek gebruikt bij het verrekenen van de kosten van trainees, waardoor geen ontvangsten van andere departementen meer gekomen zijn.

Er zijn kleine meerontvangsten bij onder andere DRZ (totaal circa + € 0,6 miljoen).

B. Totaaloverzicht apparaat Financiën

Vanaf 2015 is DRZ geen baten-lastendienst meer, maar een directie onder het Ministerie van Financiën. De uitsplitsing op het niveau van DRZ komt daarmee in onderstaande tabel vanaf 2015 te vervallen.

Bij de AFM, DNB en de Waarderingskamer wordt de volledige overheidsbijdrage gebruikt voor het apparaat. De onderstaande tabel geeft de totale apparaatuitgaven voor Financiën weer. Hierbij zijn de gerealiseerde apparaatuitgaven voor het kerndepartement, de Belastingdienst en de ZBO’s bij elkaar opgeteld.

Totale apparaatuitgaven en -kosten Financiën (bedragen x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

Totaal apparaat Financiën IX

3.093.674

3.212.145

3.266.228

3.253.309

3.427.671

Departement

3.012.807

3.143.630

3.182.954

3.220.090

3.409.293

Kerndepartement

189.009

198.490

202.238

229.684

221.938

Belastingdienst

2.823.798

2.945.140

2.980.716

2.990.406

3.187.355

Baten-lasten agentschap 1

17.631

18.099

19.998

N.v.t.

N.v.t.

DRZ

17.631

18.099

19.998

N.v.t.

N.v.t.

ZBO’s en RWT’s

63.236

50.416

63.276

30.976

18.378

AFM2

29.721

20.500

24.552

181

397

DNB

27.710

23.701

20.443

2.125

1.676

Waarderingskamer

555

1.196

1.181

1.250

1.305

NLFI3

5.250

5.019

17.100

27.420

15.000

Bron: financiële administratie.

X Noot
1

Per 1 januari 2015 is DRZ een directie van het Ministerie van Financiën.

X Noot
2

Vanaf 2015 is bij AFM en DNB de overheidsbijdrage afgeschaft, conform kabinetsbesluit.

X Noot
3

2012 en 2013 zijn gecorrigeerd voor NLFI.

In onderstaande tabel worden de apparaatuitgaven per Directoraat-Generaal (DG) van het kerndepartement vermeld.

Apparaatsuitgaven en -kosten per DG (bedragen x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

Kerndepartement

189.009

198.490

202.238

229.684

221.938

           

GT

23.985

23.051

24.552

23.772

22.670

DGRB

22.390

20.384

20.443

20.954

21.364

SG-cluster

128.294

141.251

143.618

171.900

164.112

DGFZ

14.340

13.804

13.625

13.058

13.792

Bron: financiële administratie.

C. Taakstelling

De taakstelling die het kerndepartement opgelegd heeft gekregen voor de apparaatuitgaven, liep in 2016 volgens schema.

Voor de Belastingdienst geldt de volgende tabel:

Taakstelling Belastingdienst vanaf Rutte I (bedragen x € 1.000)
 

2014

2015

2016

Coalitieakkoord 2010 (Rutte I)

– 124.275

– 165.459

– 172.484

Coalitieakkoord 2012 (Rutte II)

   

– 46.248

       

Versterking toezicht en invordering

     

Intensiveringsmiddelen

169.000

157.000

157.000

Opbrengstentaakstelling

533.000

533.000

566.000

Invulling taakstelling Rutte II (bedragen x € 1 miljoen)
 

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling

50

112

136

136

Kerndepartement

3,5

7,7

9,4

9,4

Belastingdienst

46,2

103,6

125,7

125,7

Agentschap

0

0

0

0

ZBO’s

0

0

0

0

In bovenstaande tabellen zijn alleen de taakstellingreeksen uit de regeerakkoorden van de kabinetten Rutte I en II opgenomen. De totale taakstelling op het budget van de Belastingdienst ligt fors hoger. Dit komt doordat aan het kabinet Rutte I voorafgaande kabinetten ook taakstellingen hebben opgelegd en daarnaast zijn (onder andere) een aantal keren de loon- en prijscompensatie niet uitgekeerd, wat als een taakstelling wordt beschouwd. De totale taakstelling bij de Belastingdienst loopt dan op tot structureel € 543 miljoen vanaf 201828.

De Belastingdienst heeft zijn deel bijgedragen aan de realisatie van de rijksbrede taakstellingen. Zoals met de Tweede Kamer afgesproken worden de taakstellingen vanuit de kabinetten Rutte I (en voorgaande kabinetten) en Rutte II – oplopend tot € 543 miljoen vanaf 2018 – langs twee sporen ingevuld. Spoor 1 betreft efficiency/versobering, waarmee € 410 miljoen wordt ingevuld. Spoor 2 betreft een aanpassing van de (fiscale) wetgeving die leidt tot vereenvoudiging in de uitvoering of taakvermindering bij de Belastingdienst. Spoor 2 draagt € 133 miljoen bij aan de invulling. De afgesproken efficiency en versobering is meerjarig ingevuld en belegd met maatregelen op het terrein van staf/overhead, procesverbeteringen en versoberingen op het gebied van huisvesting. Met onder andere het maatregelenpakket Belastingplan 2017, is Spoor 2 nu structureel ingevuld.

5.2 Algemeen

Met ingang van de ontwerpbegroting 2012 heeft begrotingshoofdstuk IX geen budgetten meer op het niet-beleidsartikel Algemeen.

5.3 Nominaal en onvoorzien

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Artikel 10 Nominaal en onvoorzien (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

0

0

0

0

0

63.539

– 63.539

               

Uitgaven

0

0

0

0

0

63.539

– 63.539

Onvoorzien

0

0

0

0

0

63.499

– 63.499

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

16

– 16

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

24

– 24

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Uitgaven

Nominaal en Onvoorzien

De post Nominaal en onvoorzien is bedoeld om onzekere ontwikkelingen op te vangen en bestemde middelen zoals loon- en prijsbijstelling te parkeren. In 2016 zijn de gelden voor Switch (€ 63 miljoen) overgeheveld naar het beleidsartikel van de Belastingdienst.

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

Inleiding

Financiën besteedt op een gestructureerde wijze aandacht aan de bedrijfsvoering. Er is een planning- en controlcyclus en een interne governance, waaronder een Audit Committee (AC) met een externe voorzitter en een meerderheid aan externe leden. Op basis van de periodieke informatie over de beleids- en bedrijfsvoeringprocessen en de risico’s die daarbij aan het licht treden, wordt systematisch bewaakt of het ministerie zijn doelstellingen op doelmatige en rechtmatige wijze realiseert. Waar nodig wordt bijgestuurd.

Over het bereiken van de doelstellingen van Financiën over 2016 wordt in het jaarverslag bij de beleidsartikelen verantwoording afgelegd. In deze bedrijfsvoeringsparagraaf wordt ingegaan op de bedrijfsvoeringsvraagstukken die zich gedurende het begrotingsjaar hebben voorgedaan en waarvan informatieverstrekking voor het inzicht en de oordeelsvorming door de Staten-Generaal van belang is.

Paragraaf 1

a. Rechtmatigheid

Op basis van de beschikbare informatie bevatten:

  • de departementale verantwoordingsstaten over 2016 met de financiële toelichtingen daarbij en

  • de departementale saldibalansen per 31 december 2016 met de toelichting daarbij

geen zodanige onrechtmatigheden en/of onzekerheden, dat deze op grond van de rapporteringstoleranties of vanwege in het bijzonder te signaleren risico’s vermeld dienen te worden behoudens het onderstaande.

Naleving van de wet- en regelgeving voor huurtoeslag

De betalingen voor de huurtoeslag worden door de Minister voor Wonen en Rijksdienst verantwoord op beleidsartikel 01 Woningmarkt van het begrotingshoofdstuk XVIII Wonen en Rijksdienst. De Rijksbegrotingsvoorschriften schrijven voor dat, indien bij statistische steekproeven de meest waarschijnlijke en/of maximale fout of onzekerheid de tolerantiegrens overschrijdt, in de bedrijfsvoeringparagraaf de meest waarschijnlijke fout of onzekerheid wordt gerapporteerd.

Voor de toeslagregelingen geldt een tolerantiegrens van 3%, behalve voor de huurtoeslag vanwege de geringe omvang van het desbetreffende begrotingshoofdstuk. Voor de huurtoeslag geldt daarbij voor 2016 een tolerantiegrens van 1,17%. Uitgaande van de maximale fout wordt de – verhoudingsgewijze zeer lage – tolerantiegrens ad € 51 miljoen voor de uitbetaalde voorschotten huurtoeslag met € 11,3 miljoen overschreden. De meest waarschijnlijke fout voor de uitbetaalde voorschotten bedraagt € 36,7 miljoen (0,8%) en onderschrijdt met € 14,3 miljoen de tolerantiegrens. Voor de definitieve toekenningen geldt dat de meest waarschijnlijke fout € 54,1 miljoen (1,5%) bedraagt en de tolerantiegrens met € 3,1 miljoen wordt overschreden.

b. Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Op basis van de beschikbare informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen geconstateerd die vermelding behoeven in de bedrijfsvoeringsparagraaf met betrekking tot de totstandkoming van de niet-financiële beleidsinformatie.

c. Financieel- en materieelbeheer

Investeringsagenda en continuïteit Belastingdienst

De Belastingdienst staat voor de opdracht de fiscale wet- en regelgeving uit te voeren en wijzigingen daarin goed te verwerken, de continuïteit van de bedrijfsvoering te waarborgen en daarmee de kasstroom te garanderen en tegelijkertijd de weg naar vernieuwing te vinden. Daarnaast ligt er de opdracht om taakstellingen in te vullen, gestegen volumes te verwerken en de beoogde intensivering van het toezicht waar te maken. De realisatie van dit alles is een grote opgave voor de Belastingdienst, die qua programmering veel vraagt van de dienst. Door de frequentie en omvang van nieuwe wet- en regelgeving is de belasting op de uitvoering, en daarmee ook op de ICT, de afgelopen jaren fors toegenomen. Voor de massale heffings- en inningsprocessen dreigt dat steeds meer verstoringen optreden, welke veel ongemak voor burger en bedrijf opleveren en voor de Belastingdienst hersteloperaties en een (over)belasting van de telefonische dienstverlening met zich meebrengen.

De Belastingdienst slaat met de Investeringsagenda een nieuwe weg in (Kamerstukken II 2014–2015, 31 066, nr. 236). Dit vraagt om een andere wijze van werken en een nieuwe inrichting van de Belastingdienst. Door de Belastingdienst is in dit kader een vertrekregeling afgesloten die de toets der kritiek niet kan doorstaan. De afgesproken besluitvormingsprocedures zijn niet gevolgd en ingebouwde checks en balances hebben niet gewerkt. Naar aanleiding hiervan is besloten de financiële besluitvorming van de Belastingdienst onder curatele te stellen, de aansturing van de Belastingdienst terug te brengen naar een DG-model, een projectplaatsvervangend SG aan te stellen om de ophanging van de Belastingdienst onder het kerndepartement versneld aan te passen en een Commissie onderzoek Belastingdienst aan te wijzen om onderzoek naar de besluitvormingsprocessen binnen de Belastingdienst te verrichten (Kamerstukken II 2016–2017, 31 066, nr. 307). Het rapport van de commissie onderzoek Belastingdienst en de kabinetsreactie hierop is op 27 januari 2017 aan de Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2016–2017, 31 066, nr. 330). De belangrijkste conclusie van de commissie is dat een verbetering van de sturing en beheersing van de processen binnen de Belastingdienst en in relatie tot het kerndepartement, dringend noodzakelijk is.

Voor de Investeringsagenda geldt daarbij in zijn algemeenheid dat er sprake is van een stagnerende voortgang, vertraging in de te behalen resultaten en zorgen over de sturing en beheersing van dit veranderprogramma. De Investeringsagenda wordt daarom voor de zomer 2017 herijkt. De commissie heeft aanbevelingen gedaan met betrekking tot de interne sturing binnen de Belastingdienst, de interne beheersing van de processen binnen de Belastingdienst en het toezicht vanuit het kerndepartement. Deze zijn allemaal overgenomen. Over de voortgang van de verbeteringstrajecten zal de Kamer direct na de zomer worden geïnformeerd. De ADR is daarbij gevraagd om de implementatie van de aanbevelingen te toetsen.

Naast het rapport van de Commissie onderzoek Belastingdienst is op 27 januari 2017 door de Staatsecretaris een continuïteitsrapportage van de Belastingdienst aan de Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2016–2017, 31 066, nr. 331). Hieruit blijkt dat de continuïteit op dit moment kan worden geborgd, maar geen statisch gegeven is. Mogelijke knelpunten zijn de vertraging van de Investeringsagenda, waardoor de doelstellingen van beter, goedkoper en meer in control later worden gerealiseerd, de opvulling van bedrijfskritische functies en de beschikbaarheid van voldoende financiële middelen voor met name IV. Bij Voorjaarsnota zal daarom worden bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn om de continuïteit te garanderen. Prioriteit heeft dat de Investeringsagenda wordt herijkt, de continuïteit van de bedrijfsvoering van de Belastingdienst wordt geborgd, de ondersteunende processen, zoals de financiële en de HR (Human Resource)-ondersteuning op orde komen, de structuur van de Belastingdienst (inclusief het topmanagement) en de besluitvormingsprocessen zo snel mogelijk worden aangepakt en de medewerkers beter worden betrokken bij de veranderopgave van de Belastingdienst.

Interne fiscale beheersing

Interne analyse door de Belastingdienst zelf heeft in 2016 tot de constatering geleid dat de interne fiscale beheersing niet op orde is. De Belastingdienst heeft onderkend dat dit verbetering behoeft door de genoemde tekortkomingen aan te pakken. De meest in het oog springende tekortkomingen zijn met voorrang opgepakt en ondertussen hersteld. Aan het verbeteren van het Tax Control Framework (TCF) wordt gewerkt. De Belastingdienst is daarmee weer meer op orde, maar op dit terrein nog niet het rolmodel dat het zou moeten zijn (Kamerstukken II 2016–2017, 31 066, nr. 331).

Naleving van de Europese aanbestedingsregels

Naar aanleiding van het feit dat de bedrijfsvoeringsondersteuning van de Belastingdienst in 1997 niet juist is aanbesteed, heeft de Belastingdienst gedurende 2016 de contracten doorgelicht. Hieruit bleek dat alleen het SAP-landschap destijds ten onrechte niet is aanbesteed. Voor een aantal ICT-contracten, welke op zichzelf bezien in het verleden wel juist zijn aanbesteed, is op basis van de uitbreiding van deze contracten vastgesteld dat het proces niet voorziet in het bewaken van de aanbestedingsgrens. Daarom heeft de Belastingdienst in 2016 een proces ingericht om lopende contracten te controleren. Als de aanbestedingsgrens gepasseerd dreigt te worden, dan neemt de Belastingdienst actie. Dit is een continue proces.

Rechtshandhaving assurantiebelasting

Door een tekort aan capaciteit zijn voor de assurantiebelasting de voor 2016 geplande rechtshandhavingsactiviteiten, waaronder de boekenonderzoeken, slechts in beperkte mate uitgevoerd. Dit zal in 2017 weer op voldoende niveau worden gebracht.

Claims-SNS REAAL

De Raad van State heeft de nationalisatie van SNS REAAL N.V. grotendeels bevestigd en geoordeeld dat de Minister de effecten en vermogensbestanddelen van SNS REAAL N.V. en SNS Bank N.V. mocht onteigenen, maar toekomstige claims niet. De Ondernemingskamer heeft een (tussentijdse) uitspraak gedaan op het verzoek van de Minister van Financiën om de schadeloosstelling van onteigende effecten en vermogensbestanddelen van SNS REAAL en SNS Bank overeenkomstig zijn aanbod op € 0 vast te stellen. De Ondernemingkamer oordeelde echter dat het aanbod van de Minister onvoldoende was onderbouwd en om die reden een hogere schadeloosstelling moest worden toegekend. De Minister is tegen de uitspraak in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 20 maart 2015 uitspraak gedaan. Thans heeft de Ondernemingskamer de procedure tot vaststelling van de schadeloosstelling hervat. De uitkomst van die procedure en de mogelijke omvang van daaruit volgende claims is vooralsnog ongewis.

Tevens heeft de Staat zich als belanghebbende gevoegd in een aantal andere gerechtelijke procedures die raken aan de nationalisatie van SNS REAAL en waarvan de uitkomst financiële gevolgen kan hebben voor de Staat. Het betreft onder meer het verzoek van de Vereniging voor effectenbezitters aan de Ondernemingskamer om een enquête te gelasten naar de gang van zaken bij SNS REAAL en een geding tussen de Stichting beheer SNS REAAL en SNS REAAL naar de kwalificatie van de door de Stichting beheer SNS REAAL in 2008 aangekochte Core equity tier 1 securities. Ook de uitkomst van deze procedures is nog onzeker.

d. Overige aspecten van bedrijfsvoering

Algemene Rekenkamer over het jaarverslag IX Financiën 2015

In 2016 is aandacht besteed aan de onvolkomenheden in de bedrijfsvoering die door de Algemene RekenKamer (ARK) zijn geconstateerd in het Rapport bij het Jaarverslag IX 2015.

Legacy IT Belastingdienst

De Belastingdienst heeft een groot aantal ICT-systemen in gebruik die in een aantal gevallen sterk verouderd zijn. Deze veroudering zorgt voor problemen in de uitvoering van de processen van de Belastingdienst. Bij het doorvoeren van nieuwe belastingmaatregelen loopt de Belastingdienst risico’s in de continuïteit van de IT-processen en dus van de dienstverlening en belastinginning.

De Rekenkamer beveelt «een integrale aanpak van de modernisering en de aanpak van de IT-legacy» aan. De Belastingdienst heeft hiervoor het programma Regie modernisering IV-landschap in het leven geroepen. Doelstelling van de modernisering van het IV-landschap is een robuust en wendbaar IV-landschap dat de dagelijkse continuïteit duurzaam borgt én een snellere «time to market» heeft voor het doorvoeren van wetswijzigingen en andere procesvernieuwingen. In 2016 is in dit kader een integrale planning voor modernisering van het IV-landschap opgeleverd. De «legacy-problematiek» wordt hierin stap-voor-stap in een tijdpad tot 2020 weggewerkt. Over de voortgang van de aanpak van de legacy van de IT is de Kamer in de brief van de Staatssecretaris van 11 oktober (Kamerstukken II 2016–2017, 31 066, nr. 304) geïnformeerd.

Integraal inzicht in beheer en onderhoud huidige ICT

De Belastingdienst heeft geen meerjarig inzicht in de noodzakelijke maatregelen en de daarmee samenhangende kosten van beheer en onderhoud van de IT-systemen. Daartoe is het programma Overzicht en inzicht ingericht dat tot doel heeft eenduidig inzicht te geven op zowel business-, applicatie- als technologieniveau van het IV-landschap van de Belastingdienst. Met behulp van lifecyclemanagement is het portfoliocompartiment Continuïteit verrijkt met een meerjarenperspectief. Er is een project Overzicht en inzicht gestart. Het project heeft in 2016 het applicatielandschap in kaart gebracht en per bedrijfsonderdeel de onderlinge afhankelijkheden, programmeertalen, versies en gebruikte platformen. Het verkregen inzicht zal worden verwerkt in de kostenmodellen die de Belastingdienst momenteel ontwikkelt.

Kwaliteit managementinformatie

In mei 2015 heeft de Commissie managementinformatie en bekostigingssystematiek Belastingdienst in twee adviezen (Kamerstukken II 2014–2015, 31 066, nr. 236) vastgesteld dat er binnen de Belastingdienst geen duidelijke samenhang is tussen hoofddoelstellingen, prestatie-indicatoren en de toekenning van budgetten en dat een verbeterde verantwoording, effectmeting en inzet van interne sturingsmechanismen nodig is om de efficiëntie van de beschikbare middelen te vergroten. De Belastingdienst wil hierin verbetering brengen. Hierbij wordt optimaal gebruik gemaakt van de informatie die de Belastingdienst ter beschikking staat om beter inzicht te krijgen in belastingplichtigen en hun gedrag en het effect van het handelen van de Belastingdienst daarop.

De Belastingdienst werkt aan een overkoepelend managementcontrolframework met als doel de planning- en controlcyclus van de Belastingdienst met behulp van een consistente set van (financiële) meetwaarden te versterken. In dit kader is in 2016 een processenmodel ontwikkeld en is in de begroting 2017 een set prestatie-indicatoren opgenomen die is gebaseerd op de handhavingsstrategie. Daarnaast wordt binnen Belastingen en Toeslagen de doelenhiërarchie uitgewerkt en wordt in een meerjarig traject een bekostigingsmodel ontwikkeld dat geschikt is om inzicht te krijgen in de kosten van de uitvoering van bestaande en nieuwe wetgeving en de bijdrage van de werkprocessen aan de doelen van de Belastingdienst. Tot slot wordt de komende jaren door het programma Stabiele bedrijfsvoeringsondersteuning een nieuwe bedrijfsvoeringsadministratie gerealiseerd.

Teruggave van omzetbelasting aan EU-ondernemers

De Rekenkamer heeft geconstateerd dat er geen structurele borging is van de periodieke controles op de teruggaven van omzetbelasting. De Belastingdienst heeft eind 2012 voor het OB-teruggaafproces aan EU-ondernemers voor de korte termijn de applicatie VRCA gekocht. Hoewel dit systeem een beperkte functionaliteit heeft, is er sprake van een functionerend proces dat geen bezwaren oproept bij de Europese Commissie. De meest kritische risico’s in de uitvoering zijn over 2016 met behulp van query’s beheerst. Op basis van de huidige bronsystemen en data analytics is in 2016 een verbeterde VAT (Value Added Tax)-administratie ingericht en in gebruik genomen. Voorzien is de VAT-refundadministratie uit te breiden met meer functionaliteiten, waarbij de applicatie VRCA wordt uitgefaseerd.

Externe inhuur

De inhuur als percentage van de totale apparaatuitgaven is voor het ministerie (inclusief Belastingdienst) in 2016 uitgekomen op 10,4%, waarmee de norm voor externe inhuur van 10% licht is overschreden. Deze hogere uitgaven houden met name verband met de noodzakelijke inzet van externe krachten op innovatieve projecten in het kader van de Investeringsagenda. Daarnaast waren aanvullend uitzendkrachten nodig in het primaire proces voor bezwaren en inning om onder andere ongewenste achterstanden te voorkomen/reduceren. Zonder deze extra inhuur zou het percentage onder de 10% zijn gekomen.

Integriteit

In het ARAR (Algemeen RijksAmbtenarenReglement) is bepaald dat de ambtenaar de plichten uit zijn functie nauwgezet en ijverig moet vervullen, «zoals een goed ambtenaar betaamt». De Belastingdienst heeft een kennisgroep ingesteld om het integriteitsbewustzijn bij leidinggevende en medewerkers te ondersteunen. Alle vermoedens van integriteitsschendingen en geconstateerde schendingen worden geregistreerd. In 2016 (respectievelijk 2015) zijn van de 261 (264) vermoedelijke schendingen van integriteit bij betrokkenen er 205 (227) vastgesteld. Het aantal opgelegde disciplinaire sancties bedroeg daarbij 99 (104). Een belangrijk deel van de geregistreerde schendingen heeft betrekking op de privésfeer, waarbij het vooral om loonbeslag gaat.

In een uitzending van het televisieprogramma Zembla op 1 februari 2017, kwam aan de orde dat er sprake zou zijn van niet integer handelen bij een aanbesteding. Naar de aanbesteding wordt een forensisch onderzoek ingesteld. De onderzoeker is verzocht dit onderzoek half mei 2017 te leveren. Over de uitkomsten zal de Kamer spoedig daarna worden geïnformeerd (Kamerstukken II 2016–2017, 31 066, nr. 344).

Veegbrief

Conform de Rijksbegrotingsvoorschriften van 21 december 2016 is de brief met de laatste begrotingsmutaties per 19 december naar de Tweede Kamer verzonden (Kamerstuk II 2016–2017, 34 550 IX, nr. 12). In eerste instantie is de brief door zowel het Ministerie van Financiën als de andere ministeries per abuis niet naar de Eerste Kamer gestuurd. Deze is op 24 januari 2017 alsnog nagestuurd.

Tevens zijn de laatste beleidsmatige verplichtingenmutaties na Najaarsnota op 7 maart 2017 verzonden aan de Tweede Kamer en Eerste Kamer.

Paragraaf 2 Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

Audit Committee

In 2016 is het Audit Comittee (AC) vier keer onder leiding van de externe voorzitter en met een meerderheid aan externe leden bij elkaar geweest. Het AC heeft in 2016 de lijn van de eerdere jaren doorgezet om een substantieel deel van de tijd te besteden aan de Belastingdienst. In 2016 heeft de Belastingdienst een pas op de plaats gemaakt met het uitvoeren van de activiteiten van de «Investeringsagenda Belastingdienst». Een groot deel van het jaar heeft in het teken gestaan van de vertrekregeling van de Belastingdienst en de daarmee gepaarde gaande continuïteitsrisico’s. Voor dit onderwerp is veel politieke en media-aandacht geweest. Naast extra aandacht voor de ontwikkelingen bij de Belastingdienst zijn ook reguliere onderwerpen als de ontwikkelingen rond de deelnemingen, de uitgevoerde audits en de uitkomsten van de planning- en controlcyclus aan de orde geweest. Daarnaast heeft het AC gefocust op de risico’s in de bedrijfsvoering en actuele thema’s bij Financiën, zoals de voortgang van het Agentschap om het financieel beheer op orde te krijgen en het financieel beheer bij de KNM. Verder is de voortgang van de door de ARK geconstateerde onvolkomenheden in elke AC-bijeenkomst besproken. De externe leden hebben ook een beknopte evaluatie gemaakt, gezien het feit dat het mandaat van de voorzitter en één van de externe leden in 2017 reglementair afloopt. Zij hebben zich gebogen over het gewenste profiel van de externe leden in het licht van de onderwerpen in het AC. Ook hebben zij gekeken naar het tijdbeslag, de vergaderfrequentie en het aantal externe leden. De evaluatie is aangeboden aan de SG. De externe leden hebben ook het, door Begrotingszaken en de ARK georganiseerde, symposium «Toekomstbestendige bedrijfsvoering» bijgewoond.

Van elke bijeenkomst wordt een verslag gemaakt en waar mogelijk voorzien van een advies aan de ambtelijke en politieke top.

Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst

Door Financiën is op 15 februari 2017 een InControlVerklaring op de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (ICV-BIR) afgegeven. Met de ICV-BIR wordt een beeld gegeven van de informatiebeveiligingsrisico’s op technisch niveau en in de dagelijkse verwerking. Als onderdeel van de Investeringsagenda Belastingdienst blijft de Belastingdienst de legacy- en portfolioproblematiek aanpakken. De legacy- en portfolioproblematiek zijn in de ICV-BIR buiten scope gelaten.

In de ICV-BIR wordt verder aangegeven dat door het deels ontbreken van uitgevoerde business impact analyses en daarop volgende risicoanalyses niet duidelijk is waar de Belastingdienst kwetsbaar is voor calamiteiten en hoe uitgevoerde bedrijfsprocessen hersteld kunnen of moeten worden. Bij een dergelijk voorval zal er daardoor ad hoc gereageerd moeten worden, waardoor de kans bestaat dat het herstel van (kritische) bedrijfsvoeringsprocessen langer zal duren dan gewenst. Tot slot wordt in de ICV-BIR aangegeven dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens, artikel 60, eerste lid, een ambtshalve onderzoek is gestart naar het bedrijfsonderdeel Data & analytics van de Belastingdienst.

Gebruik open standaarden en open source software

Voldaan is aan de verplichting van artikel 3, eerste lid van de Instructie rijksdienst bij de aanschaf van ICT-diensten of -producten.

Grote lopende ICT-projecten

Bij de Belastingdienst loopt een aantal grote ICT-projecten, waarover in het Rijksdashboard door BZK wordt gerapporteerd. De eventuele risico’s voor de uitvoering maken daar deel van uit. De stand van zaken bij deze projecten geeft geen aanleiding tot het maken van verdere opmerkingen in deze bedrijfsvoeringsparagraaf.

Misbruik en Oneigenlijk gebruik (M en O)

Voor het heffen en innen van belastingen en het betalen van toeslagen is de Belastingdienst afhankelijk van gegevens die belastingplichtigen en toeslaggerechtigden zelf verstrekken en van beschikbare contra-informatie. Het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik vraagt om goede rechtshandhaving, waar het tegengaan van fraude bij de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving en de toeslagenregelingen integraal deel van uitmaakt.

Over de aanpak van fraude en de samenwerking tussen overheden en andere organisaties en de resultaten van de bestrijding van de verschillende vormen van fraude over 2016 is tussentijds aan de Tweede Kamer gerapporteerd in de 17e en 18e halfjaarsrapportage Belastingdienst (Kamerstuk II 2015–2016, 31 066, nr. 269 respectievelijk Kamerstuk 2016–2017, 31 066, nr. 318).

Betaalgedrag

Het percentage op tijd betaalde facturen is in 2016 met 98,5% boven de norm van 95%.

Paragraaf 3 Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

Verbetering financieel beheer Agentschap

In het rapport bij het jaarverslag 2015 heeft de ARK de onvolkomenheid bij het Agentschap opgeheven. Deze onvolkomenheid betrof het tekortschietende financieel beheer van de organisatie. KPMG is in 2016 gevraagd om een oordeel te vellen over de huidige stand van zaken en de mate van opvolging van de aanbevelingen uit een KPMG-rapport uit 2013. De conclusie van het onderzoek luidt dat het financieel beheer van het Agentschap ten opzichte van de situatie van 2013 sterk is verbeterd door onder meer de implementatie van een nieuw treasurymanagement IT-systeem, de instelling van een interne controleafdeling en de inrichting van een systeem waarin de administratieve organisatie wordt vastgelegd. Hiermee is het oordeel van de ARK bevestigd. In het meest recente onderzoek door KPMG is nog een aantal aanbevelingen gedaan die de komende tijd zullen worden uitgevoerd.

Versterking control FEZ

In het verlengde van de versterkte controlfunctie bij het Agentschap en de problematiek bij de Belastingdienst is de controlfunctie bij de directie Financieel-Economische Zaken (FEZ) in 2016 versterkt. Zo is er – onder andere samen met de Inspectie der RijksFinanciën (IRF) – sprake van een verscherpt toezicht op de financiële besluitvorming bij de Belastingdienst. In 2017 zal de versterking van de control verder worden vormgegeven.

Conclusie

Zoals bovenstaand beschreven is er de komende jaren de noodzaak tot verbetering van de bedrijfsvoering bij de Belastingdienst. Maatregelen zijn hiervoor in gang gezet. Voor de overige onderdelen van de bedrijfsvoering is sprake geweest van ordelijk en beheerst verlopen bedrijfsprocessen, welke tevens voorzien in waarborgen voor een rechtmatige begrotingsuitvoering, inclusief een toereikend beleid ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik.

C. JAARREKENING

7. VERANTWOORDINGSSTATEN IXA en IXB

Departementale verantwoordingsstaat 2016 Nationale Schuld (IXA) (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Art.

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie1

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

Totaal

37.429.420

37.429.420

43.891.051

45.348.898

45.348.898

49.308.158

7.919.478

7.919.478

5.417.107

                     
 

Beleidsartikelen

37.429.420

37.429.420

43.891.051

45.348.898

45.348.898

49.308.158

7.919.478

7.919.478

5.417.107

11

Financiering staatsschuld

36.227.971

36.227.971

38.503.000

43.840.168

43.840.168

40.651.147

7.612.197

7.612.197

2.148.147

12

Kasbeheer

1.201.449

1.201.449

5.388.051

1.508.730

1.508.730

8.657.011

307.281

307.281

3.268.960

De financiële en niet-financiële toelichting op de departementale verantwoordingsstaat is opgenomen in het beleidsverslag.

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond.

Departementale verantwoordingsstaat 2016 Ministerie van Financiën (IXB) (bedragen x € 1.000)
     

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Art.

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie1

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

     

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

   

Totaal

21.363.819

6.843.138

121.523.987

– 22.047.966

9.967.507

133.265.184

– 43.411.785

3.124.369

11.741.197

                       
   

Beleidsartikelen

21.057.295

6.536.614

121.462.969

– 22.270.611

9.745.569

133.213.398

– 43.327.906

3.208.955

11.750.429

 

01

Belastingen

3.114.765

3.114.765

116.447.338

3.651.055

3.323.566

121.876.136

536.290

208.801

5.428.798

 

02

Financiële markten

4.185.879

22.379

10.311

4.185.048

18.834

56.555

– 831

– 3.545

46.244

 

03

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

19.401

19.401

1.881.850

223.513

2.615.449

7.921.995

204.112

2.596.048

6.040.145

 

04

Internationale financiële betrekkingen

268.782

439.981

22.992

– 33.540.633

597.440

10.053

– 33.809.415

157.459

– 12.939

 

05

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

10.616.436

88.056

246.952

206.840

186.714

345.093

– 10.409.596

98.658

98.141

 

06

Btw-compensatiefonds

2.851.726

2.851.726

2.851.726

3.003.566

3.003.566

3.003.566

151.840

151.840

151.840

 

07

Beheer materiële activa

306

306

1.800

0

0

0

– 306

– 306

– 1.800

                       
   

Niet-beleidsartikelen

306.524

306.524

61.018

222.645

221.938

51.786

– 83.879

– 84.586

– 9.232

 

08

Apparaat kerndepartement

242.985

242.985

61.018

222.645

221.938

51.786

– 20.340

– 21.047

– 9.232

 

09

Algemeen

0

0

0

0

0

0

0

0

0

 

10

Nominaal en onvoorzien

63.539

63.539

0

0

0

0

– 63.539

– 63.539

0

De financiële en niet-financiële toelichting op de departementale verantwoordingsstaat is opgenomen in het beleidsverslag.

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond.

8. SALDIBALANS IXA EN IXB

8.1 Saldibalans Nationale Schuld IXA

Saldibalans Nationale Schuld (IXA) per 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)

Activa

 

Passiva

 

31-12-2016

31-12-2015

   

31-12-2016

31-12-2015

Intracomptabele posten

     

Intracomptabele posten

   

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

45.348.897

66.983.912

 

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

49.308.157

64.493.911

3)

Liquide middelen

6

6

         

4)

Rekening-courant RHB

20.645.519

17.581.709

         

6)

Vorderingen buiten

begrotingsverband

3.105.328

3.724.342

 

7)

Schulden buiten

begrotingsverband

30.570.777

33.910.949

                 

8)

Kas-transverschillen

10.779.184

10.114.891

         

Subtotaal intracomptabel

79.878.934

98.404.860

 

Subtotaal intracomptabel

79.878.934

98.404.860

Extracomptabele posten

     

Extracomptabele posten

   
                 

10)

Vorderingen

12.191.534

13.451.473

 

10a)

Tegenrekening vorderingen

12.191.534

13.451.473

11a)

Tegenrekening

schulden

346.520.979

342.806.603

 

11)

Schulden

346.520.979

342.806.603

12)

Voorschotten

0

0

 

12a)

Tegenrekening voorschotten

0

0

Subtotaal extracomptabel

358.712.513

356.258.076

 

Subtotaal extracomptabel

358.712.513

356.258.076

Overall totaal

438.591.447

454.662.936

 

Overall totaal

438.591.447

454.662.936

Algemene toelichting

Alle bedragen zijn opgenomen tegen nominale waarden en vermeld in duizenden euro’s, tenzij anders aangegeven. Relevante posten worden hieronder nader toegelicht. Hierbij is de nummering van de saldibalans aangehouden. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s, kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen.

Specifieke toelichting per saldibalanspost

1. Uitgaven ten laste van de begroting

Deze post bevat de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsuitgaven 2016. Verrekening van de begrotingsuitgaven zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

Deze post betreft de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsontvangsten 2016. Verrekening van de begrotingsontvangsten zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

3. Liquide middelen

De liquide middelen bestaan uit de saldi op bank- en girorekeningen en bij de kasbeheerders aanwezige kasgelden.

4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Deze post geeft de financiële verhouding met de RijksHoofdBoekhouding (RHB) weer. Er zijn drie Rekening-Courant (RC)-verhoudingen: Geïntegreerd MiddelenBeheer (GMB), het Partieel schatkistbankieren en het Agentschap. De bedragen zijn per 31 december 2016 in overeenstemming met de opgaven van de Rijkshoofdboekhouding.

6. Vorderingen buiten begrotingsverband

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2016

Ultimo 2015

Te realiseren (dis)agio

0

0

Vooruitbetaalde rente onderhandse leningen

0

0

Te ontvangen rente swaps

3.055.961

3.610.417

Vooruitbetaalde disconto

– 25.078

– 7.272

Te ontvangen rente vlottende schuld

9.504

51.671

CO2-veiling

0

0

Te ontvangen rente m.b.t. GMB

64.941

69.526

Totaal

3.105.328

3.724.342

Te realiseren (dis)agio

Zie voor de toelichting op de post Te realiseren agio (punt 7). Schulden buiten begrotingsverband.

Te ontvangen rente swaps

Er zijn in 2016 geen nieuwe langlopende swaps afgesloten. Doordat de rente laag staat, ontvangt de Staat op de resterende swapportefeuille per saldo rente, omdat hij een vaste rente ontvangt en momenteel een lage variabele rente betaalt.

7. Schulden buiten begrotingsverband

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2016

Ultimo 2015

Te realiseren agio

6.712.043

5.367.713

Te betalen rente onderhandse leningen

19.941

26.943

Te betalen rente openbare schuld

5.637.707

5.842.388

Te betalen rente swaps

2.367.461

3.255.462

Te betalen rente vlottende schuld

– 21.480

– 930

Derden van het Agentschap

15.846.438

19.407.415

Te betalen rente m.b.t. GMB

8.667

11.958

Totaal

30.570.777

33.910.949

Te realiseren agio

Het uitstaande saldo (€ 6,7 miljard) heeft betrekking op in het verleden gerealiseerd agio bij de uitgifte van vaste schuld. In 2016 waren de prijzen over het algemeen hoger dan in 2015 waardoor er meer agio is gerealiseerd op nieuwe uitgiftes.

Te betalen rente swaps

Er zijn geen payerswaps afgesloten in 2016 waardoor er minder rente betaald hoeft te worden op de resterende portefeuille.

Derden van het Agentschap

Het gestalde onderpand is in 2016 afgenomen doordat er voor een aanzienlijk bedrag aan receiverswaps is afgewikkeld.

8. Kas-transverschillen

Op deze rekening zijn de bedragen opgenomen welke zijn verantwoord in de uitgaven en ontvangsten, maar nog niet daadwerkelijk in de kas zijn uitgegeven en ontvangen. Deze verschillen ontstaan doordat rentebaten en rentelasten worden verantwoord op transactiebasis. Hierdoor worden transacties administratief verwerkt op het moment dat ze zich voordoen. Bij het kasstelsel is het moment van betaling en ontvangst leidend. Het verschil dat ontstaat tussen beide verantwoordingsmethoden wordt op deze rekening opgenomen. Met de registratie van rente op transactiebasis wordt aangesloten bij Europese voorschriften. Sinds 2002 wordt deze werkwijze toegepast. Dit bedrag is het saldo van alle posten in de tabellen Vorderingen buiten begrotingsverband en Schulden buiten begrotingsverband van het voorgaande jaar, behalve het gestalde onderpand dat in de post Derden van het Agentschap is opgenomen.

Vorderingen buiten begrotingsverband (bedragen x € 1 mln.)

Te ontvangen rente swaps

3.610

Vooruitbetaalde disconto

– 7

Te ontvangen rente vlottende schuld

52

Te ontvangen rente m.b.t. GMB

70

Subtotaal

3.724

Schulden buiten begrotingsverband (bedragen x € 1 mln.)

Te realiseren agio

5.368

Te betalen rente onderhandse leningen

27

Te betalen rente openbare schuld

5.842

Te betalen rente swaps

3.255

Te betalen rente vlottende schuld

– 1

Te betalen rente m.b.t. GMB

12

Subtotaal

14.504

Totaal kas-transverschillen 2016

10.779

10. Vorderingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2016

Ultimo 2015

Loans

800.000

1.750.000

Verstrekte leningen Agentschappen

6.315.122

6.748.918

Verstrekte leningen RWT’s en derden

5.076.412

4.952.555

Totaal

12.191.534

13.451.473

Instellingen die deelnemen aan het geïntegreerd middelenbeheer kunnen lenen. De afgesloten leningen zijn vorderingen van de Staat op de deelnemers. De vorderingen bedragen ultimo 2016 € 11,3 miljard. Aan de Agentschappen is € 6,3 miljard uitgeleend, een daling van € 0,4 miljard ten opzichte van de stand ultimo 2015. Aan RWT’s en derden is € 5,1 miljard uitgeleend, een stijging van € 0,1 miljard ten opzichte van 2015. De gewogen gemiddelde looptijd van de leningen bedraagt bij de Agentschappen circa 17,4 jaar en bij RWT’s circa 17,1 jaar. Tenslotte heeft ABN AMRO in 2016 voor € 950 miljoen een lening afgelost.

Opeisbaarheid van de vorderingen

Het volgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de vorderingen.

Opeisbaarheid1

Bedrag

Direct opeisbare vorderingen

0

Op termijn opeisbare vorderingen

12.191.534

Totaal

12.191.534

X Noot
1

Zie Regeling departementale begrotingsadministratie 2007.

11. Schulden

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2016

Ultimo 2015

Vaste schuld1

   

– Staatsschuld

322.938.879

332.339.903

– Propertize MTN’s

2.350.000

0

     

Vlottende schuld

   

– Dutch treasury certificates

15.290.000

13.290.000

– Deposit borrow

2.604.000

1.108.854

– Sell/Buy backtransacties

43.653

27.038

– ECP

1.315.136

761.085

– Onderhands FRN

3.000.000

3.000.000

– RC agentschappen

2.204.568

2.261.660

– RC RWT’s en derden

4.938.350

3.801.023

– RC decentrale overheden

8.043.858

7.163.342

– RC sociale fondsen

– 17.558.018

– 23.360.582

     

Overige schuld

   

– Deposito’s agentschappen

10.000

72.900

– Deposito’s RWT’s en derden

262.077

1.261.904

– Deposito’s decentrale overheden

1.078.476

1.079.476

Totaal

346.520.979

342.806.603

X Noot
1

De vaste schuld bestaat uit financiële transacties met een oorspronkelijke looptijd van > 1 jaar.

De schulden hebben betrekking op in het verleden binnen begrotingsverband geboekte ontvangsten, waarvan op termijn nog verrekening met derden zal plaatsvinden. Deze post betreft voornamelijk de vaste staatsschuld (€ 325,3 miljard) en vlottende staatsschuld (€ 22,3 miljard). Daarnaast bevatten de schulden ook de schulden die betrekking hebben op de verhoudingen tussen het Rijk en de deelnemers aan geïntegreerd middelenbeheer.

Deelnemers aan het geïntegreerd middelenbeheer houden middelen aan op hun rekening-courant bij de schatkist. Deze tegoeden vallen onder de vlottende schuld omdat ze direct opvraagbaar zijn. Deelnemers kunnen echter ook deposito’s plaatsen. De uitstaande deposito’s zijn voor het overgrote deel kortlopend. De agentschappen hielden eind 2016 € 2,2 miljard aan op hun rekeningen-courant en € 10 miljoen in deposito’s. RWT’s en derden hielden € 4,9 miljard aan in rekening-courant en € 0,3 miljard in deposito’s. Het rekening-courantsaldo van de decentrale overheden steeg in 2016 met € 0,8 miljard naar € 8,0 miljard, maar het bedrag aan uitstaande deposito’s bleef grotendeels gelijk op € 1,1 miljard. De gewogen gemiddelde looptijd van de eind 2016 uitstaande deposito’s was voor de agentschappen circa 6,0 jaar. Bij de RWT’s bedroeg de gemiddelde looptijd circa 10,2 jaar en bij decentrale overheden 11,1 jaar.

Sociale fondsen

De saldi van de sociale fondsen lopen sterk uiteen, hetgeen met name toe te schrijven is aan de mate van onder- en overdekking van de desbetreffende premies. Het saldo van het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen) bedraagt – € 9,33 miljard, het saldo van het SVB (Sociale VerzekeringsBank) + € 5,67 miljard en het saldo van Zorginstituut Nederland – € 13,90 miljard. Gecumuleerd levert dit een saldo van – € 17,56 miljard op. Het saldo eind 2016 is € 5,80 miljard minder negatief dan de stand eind 2015.

Voor een specificatie naar uitgiftejaar van de stand van de vaste schuld per 31 december 2016 wordt verwezen naar onderstaand overzicht.

Specificatie vaste schuld naar jaar van uitgifte1 per 31 december 2016 (bedragen x € 1 mln.)

Jaar van uitgifte

Openbaar

Onderhands

Totaal

Vóór 1998

22.848,12

507,2

23.355,3

1999 t/m 2004

0

0

0

2005

14.848,4

0

14.848,4

2006

4.263,0

0

4.263,0

2007

12.572,0

0

12.572,0

2008

14.709,0

0

14.709,0

2009

14.671,4

0

14.671,4

2010

30.401,5

630,23

31.031,7

2011

27.180,9

0

27.180,9

2012

43.856,1

0

43.856,1

2013

31.147,2

0

31.147,2

2014

53.270,5

0

53.270,5

2015

28.944,2

0

28.944,2

2016

23.089,2

0

23.089,2

Totaal4

321.801,5

1.137,4

322.938,9

X Noot
1

Jaar van eerste uitgifte betekent dat in het geval van een heropening van een lening, het bedrag wordt opgenomen bij het oorspronkelijke jaar van de eerste uitgifte van de (heropende) lening.

X Noot
2

GBK: € 12,8 mln., DSL-uitgifte 1993: € 9.806,5 mln., DSL-uitgifte 1998: € 13.028,8 mln.

X Noot
3

Verplichtingen uit hoofde van schuldtitels uitgegeven door de Nederlandse Antillen en het eilandgebied Curaçao, overgenomen door de Nederlandse Staat per 10 oktober 2010.

X Noot
4

Door afronding kan de som van de componenten afwijken van het totaal.

Propertize MTN’s

Op 27 september 2016 heeft de Nederlandse Staat de uitstaande staatsgegarandeerde schuld van Propertize overgenomen. Een met de Tweede Kamer gecommuniceerde voorwaarde voor de verkoop van Propertize was dat het risico op de door de Staat afgegeven garantie op de financiering van Propertize af moest nemen of tenminste gelijk moest blijven. Om aan deze voorwaarde te voldoen heeft de Staat de gehele uitstaande schuld van Propertize ter waarde van € 2,35 miljard overgenomen.

In de tabel hieronder wordt de schuld als gevolg van de overname van Propertize gespecificeerd.

Specificatie MTN’s naar jaar van aflossing per 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)

Instrument

Aflosdatum

Bedrag

MTN

27 februari 2017

750.000

MTN

10 maart 2017

1.000.000

MTN

18 februari 2019

600.000

Totaal

 

2.350.000

8.2 Saldibalans Ministerie van Financiën IXB

Saldibalans Ministerie van Financiën (IXB) per 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)

Activa

 

Passiva

 

31-12-2016

31-12-2015

   

31-12-2016

31-12-2015

Intracomptabele posten

     

Intracomptabele posten

   

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

9.967.503

7.932.335

 

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

133.265.180

127.884.754

3)

Liquide middelen

22.950

6.006

         

4)

Rekening-courant RHB

123.536.813

120.204.036

         

5)

Rekening-courant RHB

Begrotingsreserve

408.158

258.498

 

5a)

Begrotingsreserves

408.158

258.498

6)

Vorderingen buiten begrotingsverband

2.135

1.579

 

7)

Schulden buiten

begrotingsverband

264.221

259.202

Subtotaal intracomptabel

133.937.559

128.402.454

 

Subtotaal intracomptabel

133.937.559

128.402.454

             

Extracomptabele posten

     

Extracomptabele posten

   

9)

Openstaande rechten

20.447.768

20.205.956

 

9a)

Tegenrekening openstaande

rechten

20.447.768

20.205.956

10)

Vorderingen

5.722.632

5.899.526

 

10a)

Tegenrekening vorderingen

5.722.632

5.899.526

11a)

Tegenrekening schulden

0

0

 

11)

Schulden

0

0

12)

Voorschotten

14.598.180

14.512.894

 

12a)

Tegenrekening voorschotten

14.598.180

14.512.894

13a)

Tegenrekening garantie-

verplichtingen

158.293.412

190.840.128

 

13)

Garantieverplichtingen

158.293.412

190.840.128

14a)

Tegenrekening andere

verplichtingen

3.700.827

3.169.584

 

14)

Andere verplichtingen

3.700.827

3.169.584

15)

Deelnemingen

44.232.224

47.549.567

 

15a)

Tegenrekening deelnemingen

44.232.224

47.549.567

Subtotaal extracomptabel

246.995.043

282.177.655

 

Subtotaal extracomptabel

246.995.043

282.177.655

             

Overall totaal

380.932.602

410.580.109

 

Overall totaal

380.932.602

410.580.109

Algemene toelichting

Alle bedragen zijn opgenomen tegen nominale waarden en vermeld in duizenden euro’s tenzij anders vermeld. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s, kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen. In de tabellen zijn specificaties cursief weergegeven. Belangrijke posten worden hieronder nader toegelicht. Hierbij is de nummering van de saldibalans aangehouden.

Specifieke toelichting per saldibalanspost

1. Uitgaven ten laste van de begroting

Deze post bevat de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsuitgaven 2016. Verrekening van de begrotingsuitgaven zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

Deze post betreft de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsontvangsten 2016. Verrekening van de begrotingsontvangsten zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

3. Liquide middelen

De liquide middelen bestaan uit de saldi op bankrekeningen en de bij kasbeheerders aanwezige kasgelden.

4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Deze post geeft de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Het bedrag is per 31 december 2016 in overeenstemming met de opgave van de Rijkshoofdboekhouding.

5. en 5a. Begrotingsreserves

In de praktijk wordt dit ook wel interne begrotingsreserves oftewel risicovoorziening genoemd. Een begrotingsreserve is een meerjarige budgettaire voorziening die op een afzonderlijke rekening-courant wordt aangehouden. Het gaat om een interne budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor elke begrotingsreserve wordt in de administratie van de Rijkshoofdboekhouding een afzonderlijke rekening-courant aangehouden.

Overzicht begrotingsreserve's (x € 1 mln.)

Naam

Saldo

Toevoegingen

Onttrekkingen

Saldo

Verwijzing naar

Begrotingsreserve

1-1-2016

2016

2016

31-12-2016

begrotingsartikel

Seno-Gom

25,0

0

12,5

12,5

5

Garantie TenneT

25,6

4,8

0

30,4

3

EKV

207,9

157,4

0

365,3

5

Totaal

258,5

162,2

12,5

408,2

 

De interne begrotingsreserve voor de Seno-Gomportefeuille (onderdeel EKV) wordt afbeheerd.

In 2010 heeft TenneT de overname van het transportnet van E.ON (Transpower) definitief afgerond. Om deze overname te financieren heeft de Staat een garantie van € 300 miljoen aan de Stichting beheer doelgelden landelijk hoogspanningsnet afgegeven. De premie die voortvloeit uit de garantie wordt jaarlijks in de per 1 januari 2010 opgerichte begrotingsreserve afgestort. Eventuele betalingen vloeien eveneens voort uit deze reserve.

In overeenstemming met het garantiekader voor risicoregelingen is er een risicovoorziening voor de exportkredietverzekering opgericht.

6. Vorderingen buiten begrotingsverband

Onder de vorderingen buiten begrotingsverband zijn de posten opgenomen, die met derden moeten worden verrekend.

7. Schulden buiten begrotingsverband

Onder de schulden buiten begrotingsverband zijn de posten opgenomen, die aan derden moeten worden betaald. De stand ultimo 2016 heeft grotendeels betrekking op in het verleden ontvangen bedragen die nog verrekend moeten worden uit hoofde van provinciale opcenten, afdrachten aan het ABP (Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds) en afdrachten in het kader van de loonheffing. Ultimo 2016 bevatte de consignatiekas ongeveer € 76,0 miljoen.

9. Openstaande rechten

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2016

Ultimo 2015

Belastingvorderingen

20.123.659

19.815.157

     

Vorderingen DRZ

312.904

376.982

     

Btw-compensatiefonds

9.701

11.946

Overige

1.504

1.871

Totaal

20.447.768

20.205.956

Belastingvorderingen

De belangrijkste posten van de ultimo 2016 openstaande belastingvorderingen zijn:

Belastingvorderingen (bedragen x € 1 mld.)
 

Ultimo 2016

Ultimo 2015

Vennootschapsbelasting

5,5

5,2

Inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen

5,3

5,1

Omzetbelasting

2,4

2,6

Loonbelasting/premies volksverzekeringen

1,8

1,8

Erf- en schenkbelasting

0,6

0,8

Invoerrechten

0,5

0,4

Totaal

16,1

15,9

Het volgende overzicht geeft aan in welk jaar de belastingvorderingen zijn ontstaan.

Belastingvorderingen (in %)

Belastingvorderingen (in %)

Van het totale te vorderen bedrag zal uiteindelijk een aanzienlijk gedeelte niet inbaar zijn. Bij 48% van de openstaande vorderingen is de betalingstermijn verstreken. Van deze achterstandsposten is 34% aan te merken als betwist, bijvoorbeeld omdat een bezwaarschrift is ingediend. Ook van de niet-betwiste rechten met een betalingsachterstand zal een gedeelte niet of moeilijk inbaar zijn, bijvoorbeeld als gevolg van faillissementen.

Verloop van de belastingvorderingen (bedragen x € 1)
 

Ultimo 2016

Ultimo 2015

Ultimo vorig jaar

19.815.157

18.424.509

Conserverende aanslagen en rechten B/CN vorig jaar

– 2.920.092

– 3.360.800

Ontstane rechten

69.627.868

74.949.476

     

Vervallen rechten:

   

– ontvangsten

– 32.845.328

– 11.437.428

– verleende verminderingen en negatieve aanslagen

– 35.416.032

– 59.569.533

– oninbaarlijdingen en kwijtscheldingen

– 1.468.850

– 2.111.159

     

Rechten B/CN

40.724

42.736

Conserverende aanslagen lopend jaar IB/PVV

3.177.250

2.758.200

Conserverende aanslagen Erf- en schenkbelasting

112.962

119.156

Totaal

20.123.659

19.815.157

Naast de niet direct invorderbare conserverende aanslagen (€ 3,3 miljard) zijn als rechten de openstaande belastingvorderingen (€ 16,8 miljard) opgenomen. Dit betreft het nominale bedrag van de in de debiteurenadministraties van de Belastingdienst geregistreerde openstaande invorderingsopdrachten. Deze zijn gecorrigeerd voor de betalingen die ultimo 2016 waren ontvangen maar nog niet waren verwerkt in de debiteurenadministraties.

Vorderingen DRZ

De vorderingen van Domeinen bestaan voor 99,79% uit strategische verkopen van roerende zaken.

In 2016 is € 8,0 miljoen aan strategische debiteuren vervallen.

De ouderdom van de vorderingen van Domeinen is als volgt:

Ontstaan in 2016

4.175

Ontstaan in 2015

25

Ontstaan in 2014

191.708

Ontstaan in 2013

95.920

Ontstaan vóór 2013

21.076

Totaal

312.904

10. Vorderingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2016

Ultimo 2015

Geconsolideerde vorderingen exportkrediet-

497.422

562.648

verzekering

   

Overige vorderingen exportkredietverzekering

285.691

361.219

Diverse toeslagen Belastingdienst

1.665.168

1.707.208

Overige

75.971

70.071

Subtotaal

2.524.252

2.701.146

Ontstaan als gevolg van de kredietcrisis

   

Lening Griekenland

3.198.380

3.198.380

Subtotaal

3.198.380

3.198.380

Totaal

5.722.632

5.899.526

Geconsolideerde vorderingen exportkredietverzekering

Verreweg het grootste deel van de geconsolideerde vorderingen (exclusief consolidatierente) ad € 0,50 miljard, is opgenomen in consolidatie-overeenkomsten in het kader van de Club van Parijs. Vorderingen begrepen in consolidatie-overeenkomsten zijn door landen erkende schulden waar een betalingsregeling voor geldt en kunnen derhalve worden beschouwd als recuperabel.

Diverse toeslagen Belastingdienst

Deze vorderingen hebben betrekking op terugvorderingen van verstrekte toeslagen (kindgebonden budget, huur-, kinderopvang- en zorgtoeslag). De Belastingdienst heeft in 2016 op deze vorderingen € 1.849 miljoen ontvangen. Een gedeelte van de toeslagvorderingen zal uiteindelijk niet of moeilijk inbaar zijn. In 2016 is voor € 110,2 miljoen aan toeslagvorderingen buiten invordering gesteld.

Ouderdomsoverzicht van de vorderingen

De ouderdom van de vorderingen exclusief de geconsolideerde en overige vorderingen van exportkredietverzekeringen, is als volgt:

Ontstaan in 2016

252.252

Ontstaan in 2015

501.594

Ontstaan in 2014

335.095

Ontstaan in 2013

202.763

Ontstaan vóór 2013

3.647.815

Totaal

4.939.519

Lening Griekenland

In 2010 had Griekenland als eerste land van de eurozone problemen om zichzelf te blijven financieren op de markt. Als gevolg daarvan besloten de lidstaten van de eurozone samen met het IMF tot het verlenen van financiële steun door het verstrekken van bilaterale leningen. Deze zogenaamde Greek Loan Facility (GLF) bestond oorspronkelijk uit € 80 miljard aan bilaterale leningen van de landen van de eurozone en € 30 miljard van het IMF. In juli 2011 is besloten om de nog niet uitgekeerde leningen uit de GLF over te hevelen naar het EFSF. Vanuit de GLF is € 52,9 miljard uitgekeerd aan Griekenland. In 2012 zijn geen nieuwe leningen meer verstrekt aan Griekenland. Het Nederlandse aandeel in de GLF is daarmee in totaal € 3,2 miljard.

Opeisbaarheid van de vorderingen

Het volgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de vorderingen.

Opeisbaarheid1

Bedrag

Direct opeisbare vorderingen

617.418

Op termijn opeisbare vorderingen

5.082.714

Geconditioneerde vorderingen

22.500

Totaal

5.722.632

X Noot
1

Zie Regeling departementale begrotingsadministratie 2007.

Niet uit de balans blijkende vordering

Onderdeel van afspraken van de Eurogroep is dat de inkomsten van de ECB en de nationale centrale banken uit de Griekse staatsobligaties worden doorgegeven aan Griekenland. Dit betreft de inkomsten uit de SMP-portefeuille en de ANFA-portefeuille. Nederland heeft in juli 2014 aan het ESM de SMP-inkomsten over 2014 (€ 112 miljoen) overgemaakt. Het ESM heeft hiervoor een speciale rekening, waarop lidstaten de SMP-winsten kunnen overmaken. Omdat de voortgangsmissie destijds niet is afgerond, zijn de SMP-inkomsten over 2014 niet meer naar Griekenland overgemaakt en staan deze nog op deze speciale rekening. Medio 2018 zal worden besloten of dit alsnog aan Griekenland wordt uitgekeerd.

Tot de voorwaardelijke vorderingen kan het saldo van de Maintenance Of Value(MOV)-posities worden gerekend (dit betreft internationale instellingen). De stand van de MOV-posities bedroeg ultimo 2016 € 33 miljoen29. Het saldo van de MOV-posities kan afhankelijk van wisselkoersfluctuaties een vordering dan wel een verplichting voorstellen. Door de aandeelhouders van de internationale instellingen is echter besloten dat er geen uitkering van de MOV-verplichtingen zal plaatsvinden. Zodoende zullen er geen financiële transacties op basis van de MOV plaatsvinden, tenzij de aandeelhouders besluiten deze bevriezing op te heffen.

11. Schulden

Onder de post Schulden zijn posten opgenomen die zijn voortgekomen uit ontvangsten ten gunste van de begroting. Het Ministerie van Financiën heeft geen schulden.

12. Voorschotten

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2016

Ultimo 2015

Toeslagen

14.290.877

14.215.793

Personeel en materieel

20.389

24.603

Btw-compensatiefonds

170.231

154.827

Overige

116.683

117.671

Totaal

14.598.180

14.512.894

Toeslagen

Deze post bestaat uit de kinderopvangtoeslag (€ 2.782 miljoen), huurtoeslag (€ 3.981 miljoen), zorgtoeslag (€ 5.205 miljoen) en de kindertoeslag/kindgebonden budget (€ 2.323 miljoen).

De voorschotten van toeslagen zijn als volgt opgebouwd.

(€ x 1 mln.)

Voorschotten

Kinderopvang

Huurtoeslag

Zorgtoeslag

Kindertoeslag /kindgebonden budget

Toeslagjaar

       

2012 e.o.

2

2

2

1

2013

2

4

4

1

2014

16

32

65

16

2015

509

202

388

233

2016

2.046

3.405

4.328

1.887

20171

207

336

418

185

Totaal

2.782

3.981

5.205

2.323

X Noot
1

De voorschotten m.b.t. het toeslagjaar 2017 betreffen de eerste maandelijkse voorschottermijn, die in december 2016 is uitbetaald.

De uitkering van toeslagen is gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (MenO), omdat de hoogte van de toeslag afhankelijk is van gegevens die toeslaggerechtigden zelf verstrekken. Het tegengaan van MenO bij de uitvoering van de wet- en regelgeving vormt een geïntegreerd onderdeel van het rechtshandhavingsbeleid.

Personeel en materieel

Deze post betreft diverse voorschotten aan personeel. Daarnaast hebben deze voorschotten betrekking op betalingen aan diverse crediteuren waarvan de goederen/diensten nog geleverd dienen te worden.

Btw-compensatiefonds

Dit zijn voorschotten die betrekking hebben op bijdragen aan gemeenten, provincies en kaderwetgebieden.

Overige voorschotten

Voor € 116,7 miljoen betreft het ambtshalve voorschotten uitbetaald op de Evenredige BijdrageVerdeling (EBV). Deze voorschotten zijn uitbetaald aan burgers bij wie meer dan het maximum aan inkomensafhankelijke bijdrage in het kader van de zorgverzekeringswet is ingehouden. Het gehele bedrag is ontstaan in 2016.

Overzicht verloop en ouderdom voorschotten

Dit betreffen voorschotten, waarvan de uitgaven reeds in het jaar van verstrekking ten laste van de begroting zijn gebracht. Het overzicht geeft inzicht in de ouderdom van de voorschotten en tevens is aangeven welk deel in 2016 tot afrekening is gekomen.

 

Stand per 01-01-2016

Verstrekt 2016

Afgerekend 2016

Stand per 31-12-2016

vóór 2013

397.003

 

389.631

7.372

2013

92.699

 

81.892

10.806

2014

1.795.790

 

1.666.241

129.549

2015

12.227.402

 

10.895.765

1.331.638

2016

0

13.531.233

412.418

13.118.815

Totaal

14.512.894

13.531.233

13.445.947

14.598.180

13. Garantieverplichtingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd:

 

Ultimo 2016

Ultimo 2015

Deelnemingen

47.419.983

65.371.092

IMF

31.198.068

49.761.890

Ontwikkelingsbanken/NWB

16.221.915

15.609.202

     

Kernongevallen

9.768.901

9.768.901

     

Verzekeringen

15.913.473

15.893.346

Exportkredietverzekering

15.758.816

15.728.563

Investeringsverzekering

154.657

164.783

     

Stabiliteitsmechanisme EFSM

2.820.000

2.817.000

Stabiliteitsmechanisme EFSF

34.154.159

49.640.411

     

Garantie SNS Propertize B.V.

0

2.623.100

Garantie DNB-winstafdracht

5.700.000

5.700.000

Garantie ESM

35.445.400

35.445.400

Garantie SRF

4.163.500

0

     

Overige

2.907.996

3.580.878

Totaal

158.293.412

190.840.128

Deelnemingen

  • IMF: DNB draagt namens de Staat, onder staatsgarantie, bij aan de middelen van het IMF. In 2016 is de garantie aan DNB verlaagd door de inwerkingtreding van de hervormingen in 2010 en het aflopen van de bilaterale lening aan het IMF. Daarnaast is ten behoeve van het PRGT de garantie verhoogd en was er sprake van een wisselkoerseffect.

  • Ontwikkelingsbanken (Wereldbank, EIB, EBRD, MIGA, AIIB) en NWB: dit betreft het garantiekapitaal (de niet volgestorte aandelen) inzake de deelneming van de Staat in het kapitaal van de betreffende banken. Slechts indien de banken in ernstige financiële problemen komen, kan om storting (vol- of bijstorting) van het garantiekapitaal worden gevraagd. In 2016 is door de aankoop van aandelen van de Wereldbank (volgestorte aandelen) de daaraan gekoppelde garantie ten behoeve van het garantiekapitaal (niet-volgestorte aandelen) verhoogd.

Kernongevallen

De Staat dient, voor zover de vergoedingen uit anderen hoofde niet toereikend zijn om schade ten gevolge van een kernongeval te vergoeden, aanvullend openbare middelen beschikbaar te stellen. Momenteel zijn er in Nederland zes kerninstallaties in de zin van de WAKO. Afhankelijk van de aard van de onderscheiden kerninstallaties, is het door de Staat maximaal beschikbaar te stellen bedrag € 1.500 miljoen en € 2.269 miljoen per kernongeval.

Verzekeringen

De openstaande garantieverplichting betreft voornamelijk het risico (obligo) van de Staat als verzekeraar van exportkredieten (€ 15,8 miljard, dit is inclusief het uitstaande obligo van de oude Seno-Gomportefeuille van € 82,6 miljoen). In 2016 zijn er iets meer exportkredietverzekeringen verstrekt dan vervallen, waardoor er een netto verhoging van het uitstaand obligo van € 30,3 miljoen heeft plaatsgevonden. Daarnaast betreft de openstaande verplichting van € 154,7 miljoen voor het risico uit hoofde van de RIV.

Stabiliteitsmechanisme EFSM

De lidstaten van de eurozone (en van de EU wat betreft EFSM) hebben in 2010 als onderdeel van een totaalpakket aan maatregelen ter borging van de financiële stabiliteit, de tijdelijke stabiliteitsmechanismen EFSM en EFSF opgericht. Het EFSM is een tijdelijk noodfonds voor alle landen in de EU, waarbij alle EU-lidstaten via hun aandeel in de Europese begroting garant staan. Via het EFSM is maximaal € 60 miljard beschikbaar voor steun. Voor Nederland gaat het dan om een garantstelling van ongeveer € 2,8 miljard. In november 2010 heeft Ierland en in april 2011 Portugal een beroep gedaan op het EFSM voor respectievelijk € 22,5 miljard en € 24,3 miljard voor een periode van drie jaar. In juli 2015 heeft het EFSM een overbruggingskrediet verstrekt aan Griekenland, dat toen in afwachting was van een derde steunprogramma. Bij de start van dit ESM-programma is deze lening afgelost. Jaarlijks kan de exacte hoogte van de Nederlandse garantie licht wijzigen als gevolg van een veranderd Nederlands aandeel in de Europese economie.

Stabiliteitsmechanisme EFSF

Het EFSF is een tijdelijk noodfonds voor alle lidstaten van de eurozone, waarbij alle lidstaten van de eurozone via hun aandeel garant staan. Het Nederlandse aandeel in het EFSF bedraagt circa 6,1%. Het tijdelijke noodfonds EFSF gaat sinds juli 2013 geen nieuwe leningenprogramma’s meer aan, maar blijft bestaan totdat de reeds verstrekte leningen zijn afgelost. In 2013 is op basis van toenmalige inschattingen van de uiteindelijke omvang van de toen nog lopende EFSF-programma’s voor Ierland, Portugal en Griekenland, een garantieplafond van € 49,6 miljard voor het EFSF vastgesteld. Naar aanleiding van het beëindigen van deze programma’s is het garantieplafond opnieuw bekeken. Het nu vastgestelde garantieplafond van € 34,2 miljard is gebaseerd op een maximale schulduitgifte door het EFSF van € 241 miljard, de hoogte van het Guaranteed debt issuance programme. Naast de hoofdsom van EFSF-schuldbewijzen worden ook couponbetalingen gegarandeerd, de zogenaamde rentegarantie. In eerdere berekeningen werd de rentegarantie berekend op basis van de looptijd van de door het EFSF verstrekte leningen. Bij de huidige herziening van het plafond is deze rentegarantie, conform de wijze waarop de garanties verstrekt worden, gebaseerd op de looptijd van de door het EFSF aangetrokken financiering.

Garantie SNS Propertize B.V.

De Staat garandeert de door SNS Propertize B.V. aangetrokken schuld. Omdat Propertize bezig is met het afwikkelen van haar portefeuille worden de aangetrokken schuld en bijbehorende garantie elk jaar verlaagd. De maximale omvang van deze garantie was oorspronkelijk € 4,16 miljard. Deze was per december 2014 al afgenomen tot € 3,6 miljard. In 2015 is deze garantie verder in omvang verkleind tot € 2,6 miljard. Per 2016 is deze garantie afgehandeld.

Garantie DNB-winstafdracht

Als gevolg van diverse maatregelen (onder andere SMP, OMO (Open Market Operation) en CBPP (Covered Bond Purchase Programme), waartoe de Europese Centrale Bank (ECB) de afgelopen periode heeft besloten om het functioneren van de eurozone te stabiliseren, zijn de zogenaamde crisisgerelateerde (financiële) risico’s in de balans van nationale centrale banken in de eurozone, en dus ook van DNB, (verder) opgelopen. Daarom heeft de Staat in 2013 een garantie afgegeven van € 5,7 miljard. Hierdoor wordt het buffervermogen van DNB versterkt.

Stabiliteitsmechanisme ESM

In december 2010 is besloten tot oprichting van een permanent stabiliteitsmechanisme, het ESM. In 2012 hebben de lidstaten van de eurozone de ratificatie van het ESM-verdrag voltooid en op 8 oktober 2012 is het ESM-verdrag en daarmee het permanente noodfonds in werking getreden. Het ESM heeft een effectieve leencapaciteit van € 500 miljard en bestaat voor € 80,5 miljard uit volgestort kapitaal en € 624,2 miljard uit oproepbaar kapitaal. Het Nederlandse aandeel bestaat voor € 4,6 miljard uit volgestort kapitaal en € 35,4 miljard oproepbaar kapitaal. Sinds de inwerkingtreding van het ESM, is het ESM het voornaamste noodfonds. Het ESM heeft in 2016 leningen verstrekt aan Griekenland.

Garantie SRF

De tweede pijler onder de bankenunie betreft het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor banken (Single Resolution Mechanism of SRM). In dat kader is een afwikkelingsfonds (Single Resolution Fund of SRF) opgericht. Gedurende de overgangsperiode (2016–2023) zal het SRF worden opgebouwd tot minimaal 1% van de gedekte deposito’s van alle banken(groepen) in de bankenunie. Op dit moment is de minimale omvang van het SRF bepaald op € 55 miljard, waarvan Nederlandse banken € 4,16 miljard zullen bijdragen.

Tijdens de Ecofin-raad van 18 december 2013 is afgesproken dat voor de periode tot en met 2023, wanneer het SRF nog niet gevuld is, voorzien zal worden in een systeem waarbij in laatste instantie een beroep kan worden gedaan op brugfinanciering. Deze brugfinanciering bestaat uit garanties (of kredietlijnen) van de lidstaten aan de SRB voor een bedrag van maximaal de hoogte van het aandeel van die lidstaat in het fonds (voor Nederland € 4,16 miljard). Er kan alleen in laatste instantie een beroep worden gedaan op deze garantie als een Nederlandse bank(engroep) in afwikkeling wordt geplaatst.

Brugfinanciering is noodzakelijk aangezien zich situaties kunnen voordoen waarbij de aanwezige middelen in het SRF ontoereikend zijn om de kosten voortkomend uit een afwikkelingscasus mee te financieren en er vervolgens niet (voldoende) ex-postbijdragen bij banken in de betreffende lidstaat kunnen worden geïnd. Voor de geloofwaardigheid is het van cruciaal belang dat het SRF effectief en voldoende gefinancierd is.

Overige

De daling in het uitstaande garantiebedrag komt grotendeels vanwege de Eurofima-garantie aan de NS. Vanwege het aflossen van leningen door de NS is in 2016 deze garantie met € 390 miljoen afgenomen. Daarnaast is de garantie aan de Provincie Zeeland in het kader van de transactie van de Westerscheldetunnel in 2009 van € 167 miljoen komen te vervallen.

Niet in de balans opgenomen garantieverplichting

De Staat heeft op grond van haar overeenkomst met de FMO (overeenkomst Staat-FMO van 16 november 1998) instandhoudingsverplichtingen ten opzichte van de FMO na eventuele uitputting van haar Reserverekening Algemene Risico's (RAR) en bij onvoldoende dekking van bijzondere bedrijfsrisico’s. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 7 van de overeenkomst Staat-FMO. Daarnaast heeft de Staat op grond van artikel 8 van zijn overeenkomst met FMO nog andere financiële zekerheidsverplichtingen ten opzichte van FMO.

De Staat heeft bij het verkopen van deelnemingen een aantal garanties en vrijwaringen afgegeven met betrekking tot de deelnemingen die verkocht zijn. Het betreft hier meer algemene garanties en vrijwaringen die niet kwantificeerbaar zijn.

14. Andere verplichtingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd:

 

Ultimo 2016

Ultimo 2015

Aankoop SNS Bank

1.598.050

1.598.050

Deelnemingen ontwikkelingsbanken

585.364

1.170.587

Kapitaaluitbreiding TenneT

780.000

0

Overige

737.413

400.947

Totaal

3.700.827

3.169.584

Aankoop SNS Bank

Op 30 september 2015 is SNS Bank afgesplitst van de holding SNS REAAL (thans SNS REAAL HOLDING, SRH). Aan de verplaatsing van SNS Bank zijn geen kasstromen te pas gekomen. De Staat heeft voor de koopprijs van € 2,7 miljard aandelen in de bank verkregen door de eerder aan SNS REAAL verstrekte overbruggingslening van € 1,1 miljard en de door SNS verschuldigde rente van € 1,95 miljoen op deze lening te verrekenen en het restant van de koopprijs van € 1,598 miljard (€ 2,7 miljard – € 1,102 miljard) schuldig te blijven, waardoor SRH een vordering op de Staat heeft verkregen ter hoogte van hetzelfde bedrag.

Deelnemingen ontwikkelingsbanken

Per 31 december 2016 zijn er nog openstaande betalingsverplichtingen aan de Wereldbank (met name meerjarige betalingen voor IDA), alsmede de betalingsverplichting voor het paid-in-capital van de AIIB.

Kapitaaluitbreiding TenneT

Op 12 juli 2016 is de Kamer geïnformeerd over de kapitaaluitbreiding bij TenneT. In 2017, 2018 en 2019 wordt in totaal een bedrag van € 780 miljoen aan TenneT uitgekeerd. Eind 2016 zijn deze afspraken met TenneT contractueel vastgelegd. Dit leidt ertoe dat de betalingsverplichting officieel al volledig in 2016 wordt aangegaan.

Overige

In 2016 is de Belastingdienst een meerjarige verplichting van € 539 miljoen aangegaan voor de vertrekregeling. Een deel van deze verplichting is tot uitbetaling gekomen, waarmee de openstaande verplichting is afgenomen tot ongeveer € 375 miljoen. Dit leidt tot een toename van de openstaande verplichtingen op de saldibalans.

Niet in de balans opgenomen andere verplichtingen

De per 1 januari 2016 ingevoerde belastingplicht van overheidsondernemingen heeft voor het Ministerie van Financiën tot gevolg dat over een deel van het resultaat over 2016 vennootschapsbelasting moet worden betaald.

Bij het publiceren van dit jaarverslag kon er nog geen definitieve inschatting worden gemaakt van de omvang van de fiscale Vpb-positie. Naar verwachting betreft het geen substantiële verplichting.

15. Deelnemingen

De post Deelnemingen bestaat uit de aandelen in Nederlandse ondernemingen en de aandelen in internationale instellingen. De deelnemingen zijn als volgt gewaardeerd:

  • Nederlandse ondernemingen: op basis van de historische aanschafwaarde. Voor TenneT, DNB en N.V. Luchthaven Schiphol zijn de historische aanschafwaarden onbekend. Deze zijn dan ook opgenomen tegen de nominale waarde.

  • Internationale instellingen: op basis van het gestorte kapitaal; waarde per 31 december 2016. Voor het restant dat niet als deelneming is opgenomen, is een garantieverplichting verstrekt (callable capital), die onder saldibalanspost 13 is opgenomen.

De deelnemingen kunnen als volgt worden gespecificeerd. In de laatste kolom van het overzicht is het deelnemingspercentage ultimo 2016 vermeld.

 

Ultimo 2016

Ultimo 2015

Aandeel in %

Nederlandse ondernemingen

(x € 1.000)

(x € 1.000)

 

Nederlandse Gasunie N.V.

10.067.312

10.067.312

100

NS N.V.

1.012.265

1.012.265

100

TenneT B.V.

700.000

700.000

100

DNB

500.000

500.000

100

BNG

69.613

69.613

50

N.V. Luchthaven Schiphol

58.937

58.937

69,7

Havenbedrijf Rotterdam

462.500

462.500

29,17

Nederlandse Loterij B.V.

78.273

0

99

Overige

73.164

73.754

div.

Subtotaal

13.022.064

12.944.381

 

Na beursgang ABN AMRO

     

ABN AMRO GROUP N.V.

15.182.537

16.681.000

70,1

ASR Nederland N.V.

2.325.052

3.650.000

63,7

RFS Holdings B.V.

2.642.000

2.642.000

1,251

SRH N.V.

2.200.000

2.200.000

100

Propertize B.V.

0

500.000

0

SNS Holding B.V. (SNS Bank)

2.700.000

2.700.000

100

Subtotaal

38.071.653

41.317.381

 

Internationale instellingen

     

Wereldbank

322.076

284.414

2,01

EFSF

1.623

1.623

5,70

ESM

4.573.600

4.573.600

5,70

EIB

969.040

969.040

4,47

EBRD

155.250

155.250

2,51

IFC

53.250

51.557

2,19

MIGA

7.447

7.210

2,16

AIIB

78.285

189.492

1,03

Subtotaal

6.160.571

6.232.186

 

Totaal

44.232.224

47.549.567

 
X Noot
1

Na de uitplaatsing van het Nederlandse gedeelte van ABN AMRO is het bedrag van 33,8% teruggebracht naar 1,25%.

Nederlandse Loterij B.V.

Op 31 maart 2016 is de Staatsloterij gefuseerd met De Lotto. Na de fusie is de Nederlandse Loterij B.V. ontstaan. De Staat heeft ruim 99% van de aandelen in Nederlandse Loterij B.V. in handen en is de enige houder van aandelen met stemrecht. NOC*NSF en de Stichting Aanwending Loterijgelden Nederland (SALN) houden gezamenlijk de overige aandelen, maar hebben in principe geen stemrecht (afgezien van enkele specifieke onderwerpen). Van het resultaat van de Nederlandse Loterij B.V. gaat 63% naar de Staat. Omdat de Staatsloterij tot 31 maart 2016 de juridische status van SENS had, was deze deelneming niet opgenomen op de saldibalans. Op de saldibalans is het belang van de Staat in de Nederlandse Loterij B.V. gewaardeerd tegen de historische kostprijs. Deze kostprijs zou bij de Nederlandse Loterij B.V. gedefinieerd kunnen worden als het beginkapitaal ten tijde van de fusie (€ 78,3 miljoen).

ABN AMRO GROUP N.V.

Op donderdag 17 november 2016 is de tweede tranche aandelen van ABN AMRO naar de beurs gegaan. Er zijn 65 miljoen aandelen verkocht (7%) voor € 20,40 per stuk. Dit heeft geleid tot een totaalopbrengst van € 1,326 miljard.

In totaal bedraagt de aan ABN AMRO toe te rekenen investering € 21,7 miljard. Ultimo 2015 was hier, vanwege de beursgang van 23% van de aandelen in november 2015, nog slechts € 16,7 miljard van over. Ultimo 2016 is ook de bovengenoemde 7% hiervan afgehaald, waardoor er nog € 15,2 miljard uitstaat.

ASR Nederland N.V.

Op vrijdag 10 juni 2016 is a.s.r. naar de beurs gebracht. De omvang van de toegewezen certificaten van de eerste plaatsing is vastgesteld op 36,3% van de aandelen. Deze beursgang heeft geresulteerd in een verkoopopbrengst van € 1,02 miljard.

In totaal bedraagt de aan a.s.r. toe te rekenen investering € 3,65 miljard. Hiervan is ultimo 2016 het naar de beurs gebrachte percentage van 36,3% afgehaald, waardoor het nog uitstaande bedrag in de saldibalans op € 2,33 miljard uitkomt.

RFS Holdings B.V.

In 2012 is het belang dat de Staat houdt in RFS Holdings B.V. overgedragen aan de Stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen (NLFI) tegen uitgifte van certificaten in het kapitaal van de onderneming. Het belang in RFS is verbonden aan de onverdeelde boedel van het in 2007, door het consortium RBS (R), Fortis (F) en Santander (S), overgenomen voormalige ABN AMRO. RBS is door de consortiumpartners gemachtigd om de activa in RFS op ordentelijke wijze te beheren en te verkopen. Er is € 2.642 miljoen toe te wijzen aan RFS. Het grootste activum op de balans van RFS is een belang in de Saudi Hollandi Bank. Het verkoopproces hiervan is gaande. Het is niet mogelijk om uitspraken te doen over de verwachte opbrengst en de termijn waarbinnen de verkoop gerealiseerd zal worden. Als deze transactie is afgerond, kunnen de gedeelde activa voor het grootste deel worden afgewikkeld. Tot op heden heeft de Staat circa € 16 miljoen aan overtollig kapitaal uit de Z-share mogen ontvangen.

SRH (voorheen: SNS REAAL N.V.)

In 2015 heeft SNS REAAL Holding (SRH) VIVAT Verzekeringen (REAAL N.V., hierna VIVAT) verkocht aan de Chinese verzekeraar Anbang. Met de verkoop van VIVAT en de verplaatsing van de bank onder de Staat, is SRH een holding zonder activiteiten geworden. SRH wordt daarom afgewikkeld. SRH zal de resterende activa verkopen, de crediteuren met de opbrengsten daarvan betalen en het restant aan de aandeelhouder uitkeren. Doordat SRH nog lopende verplichtingen heeft zal de ontmanteling van SRH nog enige tijd in beslag nemen.

Propertize B.V.

Propertize B.V., de rechtsopvolger van SNS Property Finance, is sinds de afsplitsing van SNS REAAL op 31 december 2013 een zelfstandige vastgoedbeheerorganisatie. Propertize heeft als doel de vastgoedportefeuille op de middellange termijn zo kostenefficiënt en rendabel mogelijk af te wikkelen. De Staat heeft in 2013 € 500 miljoen aan kapitaal geïnjecteerd in Propertize. Op 27 september 2016 heeft de Staat Propertize verkocht aan Lone Star/JP Morgan voor een bedrag van € 895,3 miljoen. Met dit verkoopbedrag is de deelneming van € 500 miljoen komen te vervallen.

SNS Holding B.V. (SNS Bank)

De Staat heeft SNS Bank N.V. op 30 september 2015 voor € 2,7 miljard gekocht van SRH (het toenmalige SNS Reaal) en onder een nieuwe holding, SNS Holding B.V., geplaatst. De Staat heeft SNS Bank verkregen voor € 2,7 miljard. De Minister heeft medio 2016 zijn plannen voor de toekomst van SNS Bank bekend gemaakt.

Wereldbank

Als onderdeel van de in 2010 afgesproken kapitaalverhoging heeft Nederland de laatste tranche IBRD-aandelen aangekocht in 2016. Deze tranche vertegenwoordigde op op 31 december 2016 een waarde van € 28,4 miljoen. Daarnaast is door de appreciatie van de dollar ten opzichte van de euro de totale deelneming in de Wereldbank meer waard geworden.

ESM

Als onderdeel van de gemaakte Europese afspraken neemt Nederland deel in het ESM met een aandeel van 5,7%.

AIIB

In 2015 heeft Nederland besloten deel te nemen aan de oprichting van de AIIB. Daarbij heeft Nederland zich ingeschreven voor 2063 paid-in shares. De daadwerkelijk aangekochte aandelen representeren per 31 december 2016 een deelneming van € 78,3 miljoen. Bij het vorige jaarverslag is als waarderingsgrondslag genomen de daadwerkelijk aangekochte aandelen plus de nog aan te kopen aandelen, waarvoor wel reeds een betalingsverplichting is aangegaan. Vanaf dit jaar worden alleen de daadwerkelijk aangekochte aandelen als waarderingsgrondslag genomen.

Niet in de saldibalans opgenomen deelnemingen

Holland Casino heeft de juridische status van stichting. Het kansspelbeleid met de daaraan gekoppelde vergunningen behoren toe aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het Ministerie van Financiën onderhoudt de financiële betrekkingen. Financiën ontvangt de opbrengsten en houdt toezicht conform de statuten.

9. WNT-VERANTWOORDING 2016 – MINISTERIE VAN FINANCIËN

Inleiding

De Wet Normering Topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden, indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen buiten de reikwijdte van de wet.

Voor Financiën heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep (TMG) zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het wettelijk bezoldigingsmaximum bedraagt in 2016 € 179.000.

In artikel 10b van de Beleidsregels WNT 2016 (Staatscourant 2016, nr. 13373) is bepaald dat er geen toezicht of handhaving zal plaatsvinden op de naleving van de publicatieplicht van uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband, aan niet-topfunctionarissen voortvloeiend uit contractovername door een mobiliteitsbureau. In 2016 is namelijk gebleken dat voor deze categorie de volledige uitvoering van de wettelijke bepalingen bij een aantal instellingen op korte termijn niet mogelijk is. Accountants hoeven in dat geval op dit onderdeel van de financiële verslagen ook geen controle uit te voeren (niet op volledigheid en niet op juistheid). Het inventariseren van de contractovernames en de daarmee gemoeide uitkeringen aan niet-topfunctionarissen in 2016 is om die reden achterwege gelaten.

Bezoldiging van (gewezen) topfunctionarissen

Naam instelling

Naam

(gewezen)

topfunctionaris

Functie

Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing)

Datum einde dienstverband (indien van toepassing)

Omvang dienstverband (fte)

Op externe inhuurbasis (nee; ≤ 12 mnd.; > 12 mnd.)

Beloning

Onkosten vergoedingen (belast)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn

Totale bezoldiging 2016

Persoonlijk WNT- maximum

Motivering

(indien overschrijding)

CEA

Drs. L.E.H. Vredevoogd

Voorzitter

1-1-2016

31-12-2016

0,22

>12 mnd.

€ 33.112

€ 262

– 

€ 33.374

€ 39.380

Niet van

toepassing

CEA

H. Moesbergen AA

Vice- voorzitter

1-1-2016

30-09-2016

0,07

>12 mnd.

€ 5.638

€ 81

– 

€ 5.719

€ 9.372

Niet van

toepassing

CEA

J.P.M.J.

Leerentveld RA RE

Secretaris

1-1-2016

31-12-2016

0,9036

> 12 mnd.

€ 99.224

€ 4.448

€ 13.057

€ 116.729

€ 161.744

Niet van

toepassing

CEA

A.M. Janssen

AA MFSME

Commissielid

1-1-2016

31-12-2016

0,08

> 12 mnd.

€ 8.838

€ 227

– 

€ 9.065

€ 14.320

Niet van

toepassing

CEA

M. Koestering AA

Commissielid

1-1-2016

31-12-2016

0,05

> 12 mnd.

€ 4.876

€ 124

– 

€ 5.000

€ 8.950

Niet van

toepassing

CEA

H.D. Rijkse AA

Commissielid

1-10-2016

31-12-2016

0,08

< 12 mnd.

€ 1.981

€ 121

– 

€ 2.102

€ 3.609

Niet van

toepassing

CEA

Prof.dr. E.H.J.

Vaassen RA

Commissielid

1-1-2016

31-12-2016

0,09

> 12 mnd.

€ 9.447

€ 111

– 

€ 9.558

€ 16.110

Niet van

toepassing

CEA

Prof.dr. R.G.A.

Vergoossen RA

Commissielid

1-1-2016

31-12-2016

0,07

> 12 mnd.

€ 7.314

€ 141

– 

€ 7.455

€ 12.530

Niet van

toepassing

CEA

Drs. E. van

Caspel RA

Commissielid

1-1-2016

31-12-2016

0,07

>12 mnd.

€ 5.667

€ 104

€ 5.771

€ 12.530

Niet van

toepassing

Er zijn geen topfunctionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum.

Bezoldiging van niet-topfunctionarissen boven het WNT-maximum

Naam

instelling

Functie

Datum aanvang dienstverband

(indien van toepassing)

Datum einde dienstverband

(indien van toepassing)

Omvang dienstverband

(fte)

Beloning

Onkostenvergoeding- en (belast)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn

Totale bezoldiging in 2016

Persoonlijk WNT- maximum

Motivering

(indien overschrijding)

Er zijn geen niet-topfunctionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum.

Uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband

Bezoldiging over een periode waarin een topfunctionaris – vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband – geen taken meer vervult, wordt aangemerkt als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband. De publicatieplicht heeft betrekking op de onderstaande topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen.

Uitkeringen aan (gewezen) topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam

instelling

Naam (gewezen) topfunctionaris

Laatste functie

Eerdere functie(s)

Datum beëindiging dienstverband

Op externe inhuurbasis

(nee; ≤ 12 mnd.; > 12 mnd.)

Betaalde uitkeringen in 2016

Persoonlijk WNT-maximum

Motivering (indien overschrijding)

Er zijn geen topfunctionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum.

Uitkeringen boven het WNT-maximum aan niet-topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam instelling

Laatste functie

Eerdere functie(s)

Datum beëindiging dienstverband

Betaalde uitkeringen in 2016

Persoonlijk WNT-maximum

Motivering

Er zijn geen niet-topfunctionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum.

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1: TOEZICHTSRELATIES ZBO’S/RWT’S

Instelling

ZBO

RWT

Begrotingsartikel

Financiering (bedragen x € 1.000)

Verwijzingen (website en toezichtvisie/-arrangement)

Het bestuur en/of accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is

programma ZBO/RWT

apparaat ZBO/RWT

premies

tarieven

Waarderingskamer

X

X

Artikel 1

 

1.305

   

www.waarderingskamer.nl 1

AFM

X

X

Artikel 2

 

397

 

88.159

www.afm.nl 2

DNB

X

X

Artikel 2

 

1.676

 

152.600

www.dnb.nl 3

Stichting waarborgfonds motorverkeer

 

X

Artikel 2

 

0

 

60.851

www.wbf.nl 4

n.n.b.

Nederlands Bureau der Motorrijtuigen-verzekeraars (NBM)

 

X

Artikel 2

 

0

 

2.988

www.nlbureau.nl 5

n.n.b.

Commissie Eindtermen Accountantsopleiding (CEA)

X

 

Artikel 2

 

0

779

 

www.ceaweb.nl

NLFI

 

X

Artikel 3

 

15.000

   

www.nlfi.nl 5

Stichting Afwikkeling Marorgelden Overheid (SAMO)

X6

 

Artikel 8

 

0

   

www.maror.nl 7

 
X Noot
3

De toezichtarrangementen ingaande toezichthouders op de financiële markten zijn opgenomen in bovenstaande voetnoot.

X Noot
4

De toezichtvisie is neergelegd in de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en/of in een afzonderlijke toezichtsvisie die beschikbaar is op het departement.

X Noot
5

De toezichtvisie is beschikbaar op het departement.

X Noot
6

SAMO heeft geen taken meer. Na het verkrijgen van de noodzakelijke goedkeuringen zal de stichting worden ontbonden. Naar aanleiding van twijfels is er een verkennend onderzoek ingesteld door het CJO (Centraal Joods Overleg) naar de geldstromen voortvloeiend uit de afhandeling van Marorgelden. De ontbinding van de stichting zou dit jaar plaats kunnen vinden, indien partijen daarmee instemmen na afronding van het verkennend onderzoek.

X Noot
7

SAMO is een stichting in ontbinding. Er is geen toezichtsarrangement voor SAMO. SAMO heeft tot 2005 projecten gesubsidieerd op basis van een uitkeringsreglement dat is goedgekeurd door de Minister van Financiën.

Functie: de belangrijkste wettelijk geregelde taken

Waarderingskamer: de Waarderingskamer heeft als belangrijkste taak het houden van toezicht op de waardering van onroerende zaken door de gemeenten in het kader van de wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ) en het houden van toezicht op de basisregistratie WOZ, waaronder het beheer van de Landelijk Voorziening WOZ (LV WOZ). De reguliere apparaatskosten worden door de Waarderingskamer in rekening gebracht bij het Rijk (25%), de gemeenten (50%) en de waterschappen (25%). De kosten voor het beheer van de landelijke voorziening WOZ worden eveneens in rekening gebracht bij de genoemde partijen. Voor deze kosten gelden de verdelingspercentages Rijk (40%), gemeenten (45%) en waterschappen (15%).

AFM: op grond van de Wft is de AFM belast met de uitoefening van het gedragstoezicht. Met ingang van 2015 is de overheidsbijdrage voor het financieel toezicht in Nederland afgeschaft. Voor wat betreft het nationaal toezicht wordt de AFM gefinancierd door de onder toezicht staande ondernemingen. De AFM ontvangt een overheidsbijdrage voor het toezicht op de BES-eilanden.

DNB: op grond van de Wft oefent DNB het prudentieel toezicht op financiële ondernemingen uit. Met ingang van 2015 is de overheidsbijdrage voor het financieel toezicht in Nederland afgeschaft. Voor wat betreft het nationaal toezicht wordt DNB gefinancierd door de onder toezicht staande ondernemingen. DNB ontvangt een overheidsbijdrage voor het toezicht op de BES-eilanden.

Stichting waarborgfonds motorverkeer: de Stichting waarborgfonds motorverkeer vergoedt overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Wam) schade aan benadeelden. Daarnaast is de Stichting waarborgfonds motorverkeer ingevolge de Wam aangewezen als schadevergoedingsorgaan.

NBM: het NBM is verantwoordelijk voor het regelen van schaden door buitenlandse motorrijtuigen in Nederland en staat garant voor betaling van schade als onverzekerde Nederlandse motorvoertuigen in andere bij het groenekaartsysteem aangesloten landen schade veroorzaken. Daarnaast is het NBM op grond van de Wam aangewezen als informatiecentrum, waarbij personen die schade hebben geleden die is veroorzaakt door een motorrijtuig uit een EU-lidstaat, informatie kunnen verkrijgen die hen in staat kan stellen een vordering tot schadevergoeding in te dienen.

CEA: op grond van Wet op het accountantsberoep is de commissie belast met het vaststellen van de eindtermen, het aanwijzen van opleidingen die het theoretisch deel van de accountantsopleiding geheel of gedeeltelijk verzorgen, het toetsen van de praktijkstage en de afgifte van de verklaring van vakbekwaamheid.

NLFI: NLFI voert op grond van de Wet stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen het privaatrechtelijke beheer over de deelnemingen van de Staat der Nederlanden in de vennootschappen ABN AMRO Group N.V., ASR Nederland N.V., RFS Holding B.V., Propertize B.V., SNS Reaal N.V. en NLFI Financial Investment B.V. De Minister van Financiën brengt een groot deel van deze kosten in rekening bij de vennootschappen, waarvan aandelen door de stichting worden beheerd.

DNB30

Toezichttaak

Het prudentieel toezicht van DNB is gericht op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector.

Doelstelling

Het toezicht van DNB is gericht op solide en integere financiële instellingen en een schokbestendig financieel systeem.

Prestaties

Technologische innovatie

In 2016 heeft DNB in nauwe samenwerking met de AFM de mogelijkheden verkend om technologische innovatie in de financiële sector te accommoderen. Mijlpalen in dit kader zijn de publicatie van het rapport Technologische innovatie en de Nederlandse financiële sector, de lancering van de InnovationHub, de publicatie van een discussiedocument en de introductie van Maatwerk voor innovatie. De InnovationHub biedt zowel nieuwe als vergunninghoudende marktpartijen de mogelijkheid vragen te stellen over wet- en regelgeving en in contact te treden met de toezichthouders over innovatie.

Toetsingen

In opdracht van DNB en de AFM heeft een externe evaluatiecommissie (commissie Ottow) in 2016 onderzoek gedaan naar de opzet en werkwijze van het toetsingsproces. De commissie Ottow oordeelde in haar rapport dat de toezichthouders op een adequate wijze invulling geven aan hun taak bij het toetsen van bestuurders en commissarissen van financiële instellingen. Zij deed tevens voorstellen om het proces van de toetsingen verder aan te passen en te verbeteren. Zo kan de transparantie over het proces worden vergroot.

Integriteitstoezicht

In het kader van haar taak als toezichthouder op de integriteit van de Nederlandse financiële sector heeft DNB in 2016 diverse onderzoeken uitgevoerd. Daarbij is opnieuw diepgaand gekeken naar de Systematische IntegriteitsRisicoAnalyse (SIRA) bij banken, verzekeraars, betaalinstellingen, pensioenfondsen en trustkantoren. Bij het merendeel van de onderzochte instellingen is de SIRA in opzet op orde. Wel blijkt dat de vertaling van de SIRA naar de praktijk, zowel wat betreft te treffen beheersmaatregelen als het te formuleren risico-acceptatiebeleid, nog onvoldoende heeft plaatsgevonden. Goede inbedding van de SIRA in de sector blijft dan ook een speerpunt van DNB.

Banken

De onderzoeken die DNB het afgelopen jaar deed naar de beheersing van het kredietrisico duiden vooralsnog niet op een ernstige onderliggende erosie van de winstontwikkeling. Zo heeft DNB de kwaliteit van de hypotheekportefeuilles van de grootste Nederlandse banken onderzocht. Hieruit bleek dat de verliezen op de hypotheekportefeuilles ondanks de financiële crisis en de forse daling van prijzen op de huizenmarkt beperkt zijn gebleven. Specifieke Nederlandse factoren, zoals het structurele vraagoverschot op de woningmarkt, het sociale zekerheidstelsel, de eenvoudige en snelle uitwinning onder Nederlands recht en de aansprakelijkheid van huiseigenaren voor restverliezen bleken hierbij een belangrijke oorzaak. Wel blijven de hoge loan-to-value-ratio’s en huishoudens met hoge aflossingsvrije hypotheken een punt van aandacht.

Verzekeraars

De verzekeringssector zal de komende jaren structureel veranderen. In de in december 2016 gepubliceerde Visie op de toekomst van de Nederlandse verzekeringssector beschrijft DNB technologische, maatschappelijke en economische ontwikkelingen die het bedrijfsmodel van levens- en schadeverzekeraars onder druk zetten. Tegelijkertijd bieden deze ontwikkelingen ook kansen voor zowel gevestigde partijen als nieuwe toetreders. Verzekeraars die hun verandervermogen versterken en succesvol innoveren, kunnen hun producten concurrerender aanbieden en hun marktaandeel en winstgevendheid vergroten. Verzekeraars die daar niet in slagen, moeten op zoek naar alternatieven, bijvoorbeeld een overname of de afbouw van activiteiten.

In de Toezicht vooruitblik 2016 signaleerde DNB als aandachtspunt het vroegtijdig identificeren van verzekeraars die het risico lopen om niet langer aan de wettelijke kapitaaleisen te voldoen. In dit kader heeft DNB onderzoek gedaan naar het kapitaalbeleid. Hieruit kwam naar voren dat veel verzekeraars al bezig waren hun beleid aan te passen aan Solvency II. Desondanks heeft DNB geconstateerd dat het kapitaalbeleid in veel gevallen minder ver is uitgewerkt dan verwacht. Vaak is de hoogte van de veiligheidsmarge die verzekeraars boven de wettelijke kapitaaleis aanhouden niet, of niet voldoende, onderbouwd. Het onderzoek wijst verder uit dat verzekeraars de herstelmaatregelen die ze kunnen nemen bij teruglopende solvabiliteit nog concreter kunnen uitwerken. Op basis van deze en andere bevindingen heeft DNB haar verwachtingen voor het kapitaalbeleid concreter uitgewerkt.

Pensioenfondsen

De financiële positie van veel pensioenfondsen staat onder druk. Dat werd onder meer zichtbaar in de rapportage die DNB in mei opstelde op verzoek van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede naar aanleiding van de door pensioenfondsen ingediende herstelplannen. Een geactualiseerde rapportage in november 2016 bevestigde dit beeld. Uiteindelijk bleef door het herstel van de financiële markten in de laatste maand van het jaar, het aantal pensioenfondsen dat moet korten op pensioenrechten tot een minimum beperkt. De financiële positie van de pensioenfondsen blijft echter zorgelijk, zodat op de langere termijn nog steeds onvoorwaardelijke kortingen dreigen.

In 2016 heeft DNB het onderzoek naar de toekomstbestendigheid van bedrijfsmodellen verder voortgezet. Bij kwetsbare pensioeninstellingen zijn gesprekken gevoerd en zijn mitigatietrajecten voort- en ingezet, waarbij aandacht is besteed aan de toekomstbestendigheid van de fondsen. Bij de grotere pensioenfondsen is in 2016 onderzocht in hoeverre zij beschikken over een toekomstvisie en inzicht in hun strategische risico’s. In de eerste helft van 2016 heeft DNB een nulmeting gedaan ten aanzien van de visie en strategie van deze fondsen. Vervolgens heeft er een verdere verdieping plaatsgevonden door de strategische risico’s van de instellingen in kaart te brengen. Hiervoor heeft DNB een beoordelingskader ontwikkeld, gebaseerd op de dimensies financiële opzet, governance en bestuur. Met deze onderzoeken en de talrijke spreekbeurten die rond dit thema zijn gegeven, is het thema verandervermogen nadrukkelijk op de agenda’s van de grote pensioenfondsen geplaatst. Ook het jaarlijkse DNB Pensioenseminar, waar verandervermogen het centrale thema was, heeft hieraan bijgedragen.

Betaalinstellingen en geldtransactiekantoren

De hevige concurrentie tussen betaalinstellingen zet winstmarges onder druk, vooral in de markt voor internetbetaalsystemen. In de afgelopen periode resulteerde dit bij een beperkt aantal betaalinstellingen in een kapitaaltekort, wat na ingrijpen van DNB is opgelost. Vooruitkijkend heeft DNB de houdbaarheid van bedrijfsmodellen van betaalinstellingen onderzocht. Instellingen met een zwakke kapitaalpositie en lage winstgevendheid zijn in kaart gebracht en ook hier is geïntervenieerd. Deze betaalinstellingen moeten maatregelen nemen om het bedrijfsmodel toekomstbestendig te maken of te kiezen voor een gecontroleerde exit.

De geldtransactiekantorensector wordt gekenmerkt door hoge inherente risico’s voor wat betreft witwassen en het financieren van terrorisme. DNB heeft in 2016 diverse acties ondernomen om vast te stellen of de sector deze integriteitsrisico’s in voldoende mate beheerst en mitigeert. Zo zijn diverse geldtransactiekantoren onderdeel geweest van de door DNB uitgevoerde sectoroverstijgende onderzoeken. Daarnaast heeft DNB de sector gemonitord door transactie-analyses uit te voeren. Deze transactie-analyses zijn ook gebruikt om mogelijke netwerken rond risicolanden op het gebied van terrorismefinanciering in beeld te brengen. Ten slotte heeft DNB regelmatig vorderingen van het OM behandeld. Deze hadden betrekking op het aanleveren van informatie inzake geldtransacties uitgevoerd door personen of entiteiten die in verband worden gebracht met witwassen en terrorismefinanciering.

Beleggingsondernemingen en beheerders van beleggingsinstellingen

Het toezicht op beleggingsondernemingen en beheerders van beleggingsinstellingen stond in 2016 grotendeels in het teken van adequate kapitaalbuffers en een gezonde bedrijfsvoering. In het afgelopen jaar heeft DNB negentien tekortsituaties geconstateerd, waar in 2015 in tien gevallen sprake bleek van een kapitaaltekort. Dit versterkt de zorgen die DNB heeft over de hoogte van kapitaalbuffers. Daarom hanteert DNB een corrigerende en meer gestandaardiseerde aanpak bij kapitaaltekorten. Ook heeft DNB er bij de sector op aangedrongen de datakwaliteit en de juistheid van ingediende rapportages verder te verbeteren, onder meer door middel van handhavingsmaatregelen.

DNB concludeerde naar aanleiding van haar onderzoek naar de houdbaarheid van bedrijfsmodellen dat kleine beleggingsondernemingen in toenemende mate moeite hebben het hoofd boven water te houden. Zij ondervinden concurrentie van grote beleggingsondernemingen, die schaalvoordelen genieten en middelen hebben om te investeren in technologische innovaties. DNB heeft kwetsbare beleggingsondernemingen aangespoord om hun financiële soliditeit op peil te houden. Daarnaast stond de houdbaarheid van het bedrijfsmodel in 2016 centraal bij de integrale beoordeling van het Internal capital adequacy process van de grootste instellingen in de sector.

Trustkantoren

DNB heeft in 2016 het toezicht op de trustsector geïntensiveerd. Aanleiding hiervoor was de constatering van DNB in 2015 dat de integriteitsrisico’s in de trustsector te hoog zijn en onvoldoende door de kantoren worden beheerst. Deze ervaringen hebben het Ministerie van Financiën aanleiding gegeven een voorstel op te stellen dat voorziet in een ingrijpende herziening van de Wet toezicht trustkantoren. Deze herziening moet leiden tot een hoger professioneel niveau van bedrijfsvoering, waarbij de hoogste inherente integriteitsrisico’s worden ingeperkt. DNB blijft daarnaast open staan voor initiatieven vanuit de sector, zoals het verder invulling geven aan een keurmerk.

Naar aanleiding van het vervolgonderzoek naar de SIRA heeft DNB bij een aantal kantoren bekeken in hoeverre noodzakelijke verbetermaatregelen waren genomen naar aanleiding van de onderzoeken uit 2015. Het merendeel had substantiële vooruitgang geboekt en heeft de SIRA inmiddels op orde. Enkele trustkantoren beschikten nog niet over een adequate SIRA. Aan hen heeft DNB een formele maatregel opgelegd.

Voortgang binnen het SRM

DNB heeft in 2016 goede voortgang geboekt in het nader vormgeven en uitvoeren van haar resolutietaak. Zo zijn de resolutieplannen voor significante Nederlandse banken verdiept en akkoord bevonden door de SRB. Daarnaast is het aantal plannen voor minder significante banken (less significant institutions) uitgebreid. De SRB is echter nog niet tot formele besluiten gekomen over de vereisten voor verliesabsorberend vermogen (minimum required own funds and eligible liabilities).

Het afgelopen jaar zijn belangrijke stappen gezet in het gereedmaken van het resolutieinstrumentarium, waaronder bail-in en het overdrachtsinstrument. DNB heeft zich stevig gepositioneerd in het internationale beleidsveld en effectief bijgedragen aan de kaders en het operationeel model van het SRM. Tot slot is in de interne organisatie van DNB de integratie met de depositogarantiestelseltaak afgerond.

Toezichtkosten etc. (w.o. kosten resolutietaak)
 

2015

2016

Som der lasten

€ 147,7 miljoen

€ 149,7 miljoen

Aan onder toezichtgestelden toe te rekenen kosten

€ 154,6 miljoen

€ 156,9 miljoen

Gemiddeld aantal fte’s

824,0

808,9

AFM31

Toezichttaak

De AFM heeft tot taak het gedragstoezicht op de financiële markten uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële instellingen tot die markten.

Doelstelling

Het gedragstoezicht van de AFM is, mede in het belang van de stabiliteit van het financiële stelstel, gericht op ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en een zorgvuldige behandeling van cliënten.

Prestaties

Het toezicht van de AFM is risicogestuurd waarbij wordt afgegaan op onderzoek van marktontwikkelingen en risico’s alsmede op ontvangen klachten, meldingen van incidenten en signalen.

Rekening houdend met de beschikbare capaciteit heeft de AFM drie meerjarige prioriteiten bepaald. Hieronder een samenvattend overzicht.

Prioriteit 1: het verkleinen van ongewenste risico’s in de financiële markten door regulier en thematisch toezicht.

Efficiënte kapitaalmarkten

De focus heeft gelegen op het vergroten van de mate waarin partijen hun verantwoordelijkheid nemen voor de handelsketen. Met behulp van de grotere hoeveelheden data, die een gevolg zijn van Europese regelgeving, is een betere monitoring van de markt mogelijk geworden. Dit draagt bij aan eerlijker opereren van de markten. Er is ook gefocust op de kwaliteit van de handelsinfrastructuur, waardoor verstoringen van de handel worden voorkomen.

Door een actieve invulling van het realtime-toezicht van de AFM ten aanzien van het publiceren van voorwetenschap is de informatie-ongelijkheid op de kapitaalmarkt afgenomen. Er is veel geïnvesteerd in het voorbereiden van de markt op nieuwe Europese regelgeving op het gebied van marktmisbruik (MAR) en kapitaalmarkten (MiFID II).

Lenen, sparen en retailbeleggen

Er waren drie hoofdthema’s: passende dienstverlening aan de niet-professionele belegger, oplossingen voor huiseigenaren met problematische hypotheken en goede dienstverlening aan MKB-klanten op het gebied van financiering. Op al deze gebieden zijn financiële ondernemingen met succes aangespoord om met betere oplossingen voor hun klanten te komen.

Ook heeft de AFM zich afgelopen jaar ingespannen om banken de fouten te laten herstellen die zijn gemaakt in de advisering van klanten over rentederivatenproducten.

Verzekeringen en pensioenen

Bij pensioenen is veel gedaan aan het verbeteren van informatie voor deelnemers, onder meer over het risico op korten, de mogelijkheden bij afkoop van pensioen en het beeld dat wordt geschetst in Uniforme PensioenOverzichten (UPO’s). De AIM heeft duidelijkheid gegeven aan pensioenuitvoerders over wettelijke eisen op het gebied van informatieverstrekking en zorgplicht van de nieuwe Wet verbeterde premieregeling. Verzekeraars hebben een aanpak ontwikkeld om deelnemers een bewuste keuze te laten maken over voortzetting voor niet-opbouwende beschikbare premieregelingen. Verzekeraars benaderen – conform de wettelijke streefcijfers – klanten met een beleggingsverzekering actief om hun situatie te verbeteren. Ze zijn aangespoord scherper zicht te krijgen op de kwaliteit van hersteladviezen die worden gegeven door het intermediair. Bij de intermediairs is er op toegezien dat zij per 1-1-2017 voldoen aan de nieuwe vakbekwaamheidseisen.

Kwaliteit accountantscontrole en verslaggeving

Beleggers, pensioendeelnemers en overige consumenten moeten kunnen vertrouwen op de controleverklaring. De AFM werkt aan een meerjarig programma om de kwaliteit hiervan te verbeteren. In dit kader zijn onderzoeken verricht naar geselecteerde wettelijke controles bij de «Big 4»-accountantsorganisaties. De voorlopige conclusies hiervan zijn gedeeld met de accountantsorganisaties en hebben geleid tot het in gang zetten van herstelmaatregelen.

Marktintegriteit en handhaving

Er is specifiek ingezet op het bestrijden van oneerlijke verdienmodellen en onverantwoorde kredietverlening. Er is krachtig handhavend opgetreden tegen onder meer malafide geldverstrekkers en illegale boiler rooms. De meeste aanbieders van flitskrediet zijn gestopt, mede dankzij zes opgelegde lasten onder dwangsom.

Asset management

Om te bevorderen dat asset management-partijen de belangen van beleggers zorgvuldig dienen, beoordeelt de AFM of ze voldoende professioneel zijn om hun rol deskundig en integer te vervullen. Dit gebeurt onder meer door middel van vergunningverlening, fondsmeldingen en toetsing van (mede)beleidsbepalers en toezichthoudende functionarissen. In 2016 is bijzondere aandacht besteed aan partijen die van rechtswege een AIFM (Alternative Investment Fund Managers Directive)-vergunning hadden verkregen, omdat zij al over een vergunning voor een beleggingsonderneming beschikten; onderzocht is of zij ook aan de nieuwe, hogere eisen voldoen.

Innovatie en Fintech

De missie van dit in 2016 gestarte programma is om technologische innovatie in de financiële sector te accommoderen, voor zover deze innovatie bijdraagt aan duurzaam financieel welzijn. Bijvoorbeeld door onnodige drempels weg te nemen; waar wet- en regelgeving een onnodige barrière vormen, is het zaak dit passend te maken. Anderzijds zorgt het programma ervoor dat de risico’s voor derden die gerelateerd zijn aan deze innovaties, in kaart worden gebracht en geadresseerd. Inhoudelijk belangrijke onderwerpen in relatie tot het toezicht waren digitaal advies (in relatie tot zorgplicht), gebruik van privacygevoelige data en cybercrime. Er is gewerkt aan het voorbereiden van de AFM-organisatie op de gevolgen van de technologische ontwikkelingen voor het toezicht; internationaal bevindt de AFM zich in de kopgroep op dit gebied.

Prioriteit 2: het versterken en vernieuwen van het toezicht door gericht te investeren in technologie en methodieken.

Door de beschikbaarheid, analyse en toepassing van data kan de AFM steeds effectiever werken. Ook nieuwe inzichten in het gedrag van consumenten, het gedrag van beleggers en cultuurverandering versterken het toezicht. Om te investeren in verdere kennisopbouw en kennisdeling op dit gebied heeft de AFM in 2016 het Expertisecentrum opgericht. Het Expertisecentrum jaagt de technologische en methodologische vernieuwing binnen de organisatie aan.

Prioriteit 3: het vergroten van de effectiviteit, efficiëntie en wendbaarheid van de organisatie van de AFM.

Hierbij stonden drie ontwikkelpunten centraal: het versterken van de besturing, de professionalisering van de bedrijfsvoering en de verantwoording. Op het gebied van de besturing is de organisatiestructuur vereenvoudigd, is er performance management ingevoerd en is een leiderschapsprogramma gestart. Bij de organisatiewijziging heeft een roulatie van het management plaatsgevonden. De professionalisering heeft onder meer vorm gekregen in vergroting van de informatieveiligheid, verbetering van processen en pilots met de invoering van een AFM-werkwijze gericht op kort cyclisch sturen. Dit wordt in 2017 organisatiebreed ingevoerd. Ook zijn kwaliteitsbewaking en risicomanagement verstevigd. De versterking van de verantwoording kreeg vorm in zowel interne als externe audits (waaronder het Financial sector assessment program van het IMF en het rapport van de commissie Ottow).

Naar aanleiding van het rapport van Alvarez & Marsal is een intern verbetertraject in gang gezet, waarbij aangesloten wordt bij bovengenoemde vernieuwingen. Daarnaast wordt het risicoprofiel van projecten ieder kwartaal gemonitord en worden hoog risicoprojecten maandelijks in het bestuur besproken. Het stimuleren van een inhoudelijk debat is een ander speerpunt. Op meerdere plaatsen zijn specialisten aangenomen om de kennis te versterken, onder meer van data-analyse en risicomanagement.

Toezichtkosten etc.
 

2015

2016

Som der lasten

€ 86,6 miljoen

€ 90,1 miljoen

Aan onder toezichtgestelden toe te rekenen kosten

€ 86,3 miljoen

€ 89,7 miljoen

Gemiddeld aantal fte’s

584

574

BIJLAGE 2: OVERZICHT NIET-FINANCIELE INFORMATIE OVER INKOOP VAN ADVISEURS EN TIJDELIJK PERSONEEL (INHUUR EXTERNEN)

   

Programma- en apparaatkosten

(x € 1.000)

1.

Interim-management

16

2.

Organisatie- en formatieadvies

120

3.

Beleidsadvies

3.012

4.

Communicatieadvisering

865

 

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

4.013

     

5.

Juridisch advies/ondersteuning

271

6.

Advisering opdrachtgevers automatisering

147.491

7.

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

5.719

 

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

153.481

     

8.

Uitzendkrachten (formatie en piek)

114.689

 

Ondersteuning bedrijfsvoering

114.689

     
 

Totaal uitgaven inhuur externen

272.183

De inhuur als percentage van de totale apparaatuitgaven is voor Financiën in 2016 uitgekomen op 10,4%, waarmee de Roemer-norm van 10% licht is overschreden. Deze hogere uitgaven voor externe inhuur houden met name verband met de noodzakelijke inzet van externe krachten op innovatieve projecten in het kader van de Investeringsagenda van de Belastingdienst. Aanvullend heeft de Belastingdienst uitzendkrachten voor de afhandeling van bezwaren en inning in het primaire proces aangetrokken. Dit om onder andere ongewenste achterstanden te voorkomen/reduceren.

Inhuur externen buiten raamovereenkomsten

2016

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

In 2016 is geen sprake geweest van inhuur – buiten de raamovereenkomsten – waarbij het maximumtarief van € 225 per uur (exclusief Btw) is overschreden (motie De Pater).

BIJLAGE 3: AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

Artikel 1 Belastingen

Ex-postonderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

Beleidsdoorlichting betreffende de (doeltreffendheid en doelmatigheid van de) uitvoering van de toeslagenregelingen door de Belastingdienst/Toeslagen in de periode 2012–2015.

Beleidsdoorlichting artikel 1 Belastingdienst/Toeslagen.

2016

 

Evaluatie bankenbelasting:

Kamerstukken II 2015–2016, 33 121, nr. N.

2016

 

Evaluatie van de innovatiebox 2010 tot 2012:

Kamerstukken II 2015–2016, 34 302, nr. 111.

2016

 

Evaluatie belastingheffing excessieve beloningbestanddelen:

Kamerstukken II 2016–2017, 34 550 IX, nr. 5.

2016

 

Onderzoek naar gebruik aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten:

Kamerstukken II 2016–2017, 34 550 IX, nr. 4.

2016

 

IBO Eenvoud loont – Onderzoek naar de doelmatigheid van pensioengelden:

Kamerstukken II 2015–2016, 32 043, nr. 300.

2016

 

IBO Kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen:

Kamerstukken II 2015–2016, 32 813, nr. 122.

2016

 

IBO Rapport Belastingdienst:

Kamerstukken II 2015–2016, 31 066, nr. 296.

2016

 

Artikel 2 Financiële markten

 

Op 31 juli 2009 is het boetesysteem van de Wft veranderd. Een aantal wijzigingen is doorgevoerd met als doel de boetes afschrikwekkender en meer proportioneel te maken dan het geval was in het oude stelsel. Hier is een beperkte inventarisatie voor uitgevoerd.

Evaluatie van het handhavingsinstrumentarium in de Wet op het financieel toezicht:

Kamerstukken II 2015–2016, 34 455, nr. 5.

2016

 

Evaluatie Kifid: Kamerstukken II 2016–2017, 29 507, nr. 142.

2016

 

Review van de ADR bij externe accountants toezichthouders op de financiële markten

2016

 

Artikel 3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Ex-postonderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

Beleidsdoorlichting over de wijze waarop en de mate waarin de Minister van Financiën een verantwoorde en doelmatige besteding van overheidsmiddelen stimuleert en regisseert.

Beleidsdoorlichting artikel 3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

2016

Overig onderzoek

Onderzoek van de ARK naar monitoring van de maatregelen inzake de kredietcrisis.

http://kredietcrisis.rekenkamer.nl/.

Doorlopend

 

Artikel 4 Internationale financiële betrekkingen

Ex-postonderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

Een bijdrage leveren aan een gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling.

Beleidsdoorlichting art. 4 Internationale financiële betrekkingen.

2016

 

Artikel 5 Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Ex-postonderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

Beleidsdoorlichting met als doel om het gehele beleidsartikel van EKI te evalueren. Hiertoe is onderzocht in hoeverre de middelen die op de begroting aan EKI zijn toegewezen doeltreffend en doelmatig zijn ingezet in de periode 2008–2015.

Beleidsdoorlichting art. 5 Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen.

2016

 

Artikel 6 Btw-compensatiefonds

Ex-postonderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

Beleidsdoorlichting betreffende het BCF over de periode 2010–2015, waarbij met name wordt ingegaan op de ingevoerde beleidswijzigingen.

Beleidsdoorlichting art. 6 Btw-compensatiefonds.

2016

 

Artikel 8 Apparaat kerndepartement

Overig onderzoek

Jaarlijkse beoordeling van het Nederlands stabiliteitsprogramma door EFC (Economic and Financial Committee)/Ecofin.

http://www.europa-nu.nl/id/vj11473teazf/aanbeveling_van_de_raad_over_het.

Jaarlijks

 

Jaarlijkse consultatie van IMF-artikel IV.

IMF-artikel IV Nederland.

http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/fin/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/03/19/concluding-statement-imf.html.

Jaarlijks

Toelichting

Internationale financiële betrekkingen

De beleidsdoorlichting op het gebied van internationale financiële betrekkingen zou aanvankelijk eind 2015 aan de Tweede Kamer worden gepresenteerd. De uitvoering en verwerking van de interviews met sleutelfiguren bleek meer tijd te kosten dan voorzien. De beleidsdoorlichting is op 1 april 2016 aan de Kamer gestuurd.

Apparaat kerndepartement

Op het apparaat van het kerndepartement stonden de twee jaarlijkse terugkerende onderzoeken gepland. Deze zijn conform planning afgerond.

AFKORTINGENLIJST

A

 

ABP

Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds

ABS

Aanslag- en BelastingenSysteem

AC

Audit Committee

ACP

Africa, Caribbean and Pacific

ADR

AuditDienst Rijk

ADSB

Atradius Dutch State Business

AFM

Autoriteit Financiële Markten

AIFM

Alternative Investment Fund Managers Directive

AIG

Authentiek InkomensGegeven

AIIB

Asian Infrastructure Investment Bank

ANFA

Agreement on Net Financial Assets

AO

Administratieve Organisatie

AO

Algemeen Overleg

AP

Autoriteit Persoonsgegevens

ARAR

Algemeen RijksAmbtenarenReglement

ARK

Algemene RekenKamer

ATAD

Anti-Tax Avoidance Directive

AW

AanbestedingsWet

Awb

Algemene wet bestuursrecht

   

B

 

BBP

Bruto Binnenlands Product

BCF

Btw-CompensatieFonds

B/CN

Belastingdienst Caribisch Nederland

BEPS

Base Erosion and Profit Shifting

BERB

BedrijfsEconomische ResultaatBepaling

BES

Bonaire, St. Eustatius en Saba

BGL

Beschikking Geen Loonheffingen

BIR

Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst

BIV

Besluit Inbeslaggenomen Voorwerpen

BNG

Bank Nederlandse Gemeenten

BNI

Bruto Nationaal Inkomen

BNP

Bruto Nationaal Product

BRRD

Bank Recovery and Resolution Directive

Btw

Belastingtoegevoegde waarde

   

C

 

CBPP

Covered Bond Purchase Programme

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CCP

Central CounterParty

CDFD

College Deskundigheid Financiële Dienstverlening

CE

Centrale Examenbank

CEA

Commissie Eindtermen Accountantsopleiding

CFATF

Caribbean Financial Action Task Force

CFC

Controlled Foreign Corporation

CIO

Chief Information Officer

CJO

Centraal Joods Overleg

COO

Chief Operations Officer

COVRA

Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval

COS

Controle- en Overige Standaarden

CP

Commercial Paper

CPB

Centraal PlanBureau

CRS

Common Reporting Standard

   

D

 

DBA

Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties

DBFM(O)

Design, Build, Finance and Maintain (and Operate)

DDA

Dutch Direct Auction

DG

Directoraat-Generaal

DGS

DepositoGarantieStelsel

DNB

De Nederlandsche Bank

DRZ

Domeinen Roerende Zaken

DSL

Dutch State Loan

DTC

Dutch Treasury Certificates

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

   

E

 

EBA

European Banking Authority

EBRD

European Bank for Reconstruction and Development

EBV

Elektronisch BerichtenVerkeer

EBV

Evenredige BijdrageVerdeling

ECB

Europese Centrale Bank

EcoFin

Economic and Financial affairs council

ECP

European Commercial Paper

EDF

European Development Fund

EFC

Economic and Financial

Committee

EFSF

European Financial Stability Facility

EFSI

Europees Fonds voor Strategische Investeringen

EFSM

European Financial Stabilisation Mechanism

EIB

Europese InvesteringsBank

EKG

ExportKredietGarantie

EKI

ExportKrediet- en Investeringsverzekering

EKV

ExportKredietVerzekering

EMU

Europese en Monetaire Unie

EONIA

Euro OverNight Index Average

EP

Europees Parlement

EPZ

ElektriciteitsProduktiemaatschappij Zuid-Nederland

ERM

European Exchange Rate Mechanism

ESM

European Stability Mechanism

ESR

Europees Stelsel van Rekeningen

EU

Europese Unie

EuSEF

European Social Entrepreneurship Fund

EuVECA

European VEnture CApital fund regulation

   

F

 

FATF

Financial Action Task Force

FEC

Financieel Expertise-Centrum

FEZ

Financieel-Economische Zaken

FIOD

Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst

FJR

Financieel Jaarverslag van het Rijk

FMO

Nederlandse FinancieringsMaatschappij voor Ontwikkelingslanden

   

G

 

GLF

Greek Loan Facility

GMB

Geïntegreerd MiddelenBeheer

   

H

 

HIPC

Heavily Indebted Poor Countries

HR

Human Resource

HT

Horizontaal Toezicht

HUBA

HUlp Bij Aangifte

   

I

 

IA

InvesteringsAgenda

IASB

International Accounting Standards Board

IABF

Illiquid Assets Back-Up Facility

IBRD

International Bank for Reconstruction and Development

IB

InkomstenBelasting

IBO

Interdepartementaal BeleidsOnderzoek

ICV

InControlVerklaring

IDA

International Development Association

IFI

Internationale Financiële Instelling

IH

InkomensHeffing

IMF

Internationaal Monetair Fonds

IRF

Inspectie der RijksFinanciën

ITI

Intensivering Toezicht en Invordering

IV

InformatieVoorziening

IWG

Internationale WerkGroep

   

K

 

KMar

Koninklijke Marechaussee

KNM

Koninklijke Nederlandse Munt

   

L

 

LB

LoonBelasting

LGO

Landen en Gebieden Overzee

LH

LoonHeffing

LIV

Lage InkomensVoordeel

LKV

LoonKostenVoordeel

LOR

Letter Of Representation

LV WOZ

Landelijke Voorziening wet Waardering Onroerende Zaken

   

M

 

MDR

Moeder-DochterRichtlijn

M en O

Misbruik en Oneigenlijk gebruik

MIGA

Multilateral Investment Guarantee Agency

MijnBD

Mijn Belastingdienst.nl

MKB

Midden- en KleinBedrijf

MKBA

Maatschappelijke Kosten- en BatenAnalyse

MOV

Maintenance Of Value

MTN

Medium Term Notes

   

N

 

NAB

New Arrangement to Borrow

NBM

Nederlands Bureau der Motorrijtuigenverzekeraars

NHT

Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden

NLFI

NL Financial Investments (Stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen)

NS

Nederlandse Spoorwegen

NWB

Nederlandse WaterschapsBank

   

O

 

OB

OmzetBelasting

OCT

Overseas Countries and Territories

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

OM

Openbaar Ministerie

OMO

Open Market Operation

   

P

 

PE

Permanente Educatie

PPC

Publiek-Private Comparator

PRGT

Poverty Reduction Growth Trust

   

Q

 

QE

Quantitative Easing

   

R

 

RAR

Reserverekening Algemene Risico’s

RC

Rekening-Courant

RHB

RijksHoofdBoekhouding

RIV

Regeling InvesteringsVerzekeringen

RMB

Regeling Materieel Beheer

RPE

Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek

RRB

RenteRisicoBedrag

RWT

Rechtspersoon met een Wettelijke Taak

   

S

 

SALN

Stichting Aanwending Loterijgelden Nederland

SAMO

Stichting Afwikkeling Marorgelden Overheid

SBR

Standard Business Reporting

SDR

Special Drawing Rights

Seno-Gom

Stichting economische samenwerking Nederland Oost-Europa en Garantiefaciliteit opkomende markten

SENS

Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij

SEPA

Single Euro Payments Area

SG

Secretaris-Generaal

SGO

Secretarissen-GeneraalOverleg

SGP

Stability and Growth Pact

SIRA

Systematische IntegriteitsRisicoAnalyse

SMP

Securities Market

Programme

SREP

Supervisory Review and Evaluation Process

SRB

Single Resolution Board

SRF

Single Resolution Fund

SRH

SNS REAAL Holding

SRM

Single Resolution Mechanism

SSC-ICT

Shared ServiceCenter ICT

SSM

Single Supervisory Mechanism

SSO

Shared ServicesOrganisatie

STAK

Stichting AdministratieKantoor

SVB

Sociale VerzekeringsBank

   

T

 

TCF

Tax Control Framework

TMG

TopManagementGroep

   

U

 

UBO

Ultimate Beneficial Owner

UCN

Ultra-Centrifuge Nederland

UPO

Uniforme PensioenOverzichten

UWV

Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen

   

V

 

VAR

Verklaring ArbeidsRelatie

VAT

Value Added Tax

VIA

VoorIngevulde Aangifte

VGEM

Veiligheid, Gezondheid, Economie en Milieu

Vpb

Vennootschapssbelasting

VU

Vrije Universiteit

   

W

 

WABB

Verdrag inzake Wederzijdse Administratieve Bijstand in Belastingzaken

WAKO

Wet Aansprakelijkheid KernOngevallen

Wam

Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen

Wft

Wet op het financieel toezicht

WIB

Wet op de Internationale Bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

WLTP

Worldwide harmonized Light vehicles Test Procedures

WNT

Wet Normering Topinkomens

WOZ

Waardering Onroerende Zaken

Wwft

Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

   

Z

 

ZBO

Zelfstandig BestuursOrgaan