Gepubliceerd: 15 mei 2017
Indiener(s): Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: arbeidsvoorwaarden werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34674-7.html
ID: 34674-7
Origineel: 34674-2

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 15 mei 2017

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In het opschrift wordt «de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: de Pensioenwet en enige andere wetten.

2

Artikel I, onderdeel D, vervalt.

3

In artikel I, onderdeel F, onderdeel 2, wordt in artikel 49, derde lid, onderdeel b, «elektronisch is geïnformeerd» vervangen door: elektronisch om instemming is gevraagd.

4

Artikel I, onderdeel G, komt te luiden:

G

Artikel 58, zesde lid, vervalt.

5

Artikel I, onderdeel K, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

K

Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:

2. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

3. In onderdeel 1 (nieuw) wordt in de aanhef «Artikel 103, tweede lid,» vervangen door: Het tweede lid.

4. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Voor de toepassing van het tweede lid:

  • a. heeft een ondernemingspensioenfonds een beheerd vermogen van niet meer dan € 1 miljard indien het ondernemingspensioenfonds op twee opeenvolgende balansdata, zonder onderbreking nadien op twee opeenvolgende balansdata, een vermogen van niet meer dan € 1 miljard heeft; en

  • b. wordt het intern toezicht bij een ondernemingspensioenfonds dat een raad van toezicht heeft ingesteld omdat het ondernemingspensioenfonds een beheerd vermogen van meer dan € 1 miljard heeft, ten minste vier jaar uitgeoefend door een raad van toezicht ook indien het beheerd vermogen in deze periode € 1 miljard of minder wordt.

6

Na artikel I, onderdeel K, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ka

In artikel 104, derde lid, onderdeel f, wordt «uitvoeringsovereenkomsten» vervangen door: uitvoeringsovereenkomsten en het opstellen en beëindigen van uitvoeringsreglementen.

7

In artikel I, onderdeel Q, wordt aan artikel 220a, veertiende lid, een zin toegevoegd, luidende: Artikel 46a, eerste en tweede lid, is voor gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden van toepassing, indien de werknemer of gewezen werknemer op of na 1 juli 2016 deelnemer was.

8

Artikel II, onderdeel E, vervalt.

9

In artikel II, onderdeel G, onderdeel 2, wordt in artikel 60, derde lid, onderdeel b «elektronisch is geïnformeerd» vervangen door: elektronisch om instemming is gevraagd.

10

Artikel II, onderdeel H, komt te luiden:

H

Artikel 69, zesde lid, vervalt.

11

In artikel II, onderdeel R, wordt aan artikel 214, dertiende lid, een zin toegevoegd, luidende: Artikel 57a, eerste en tweede lid, is voor gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden van toepassing, indien de werknemer of gewezen werknemer op of na 1 juli 2016 deelnemer was.

12

Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIA

De Wet privatisering FVP wordt ingetrokken.

13

Na artikel III worden een aantal artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIIA

In artikel 1, zesde lid, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding wordt na «artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering FVP» ingevoegd:, zoals dit artikel luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel IIA van de Verzamelwet pensioenen 2017,.

ARTIKEL IIIB

In bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht vervalt in artikel 4 de zinsnede met betrekking tot de Wet privatisering FVP.

ARTIKEL IIIC

De Wet bekostiging financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel c, onder 13° vervalt.

B

In bijlage II, onderdeel «Toezichthouder: De Nederlandsche Bank» wordt de toezichtcategorie «pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen» als volgt gewijzigd:

1. In de kolom «personen» vervalt onderdeel d.

2. In de kolom «wetsverwijzing» vervalt: artikel 1 Wet privatisering FVP.

Toelichting

Onderdelen 1, 4, 10, 12 en 13

Met deze nota van wijziging wordt de Wet privatisering FVP ingetrokken. Op grond van deze wet heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 1998 een Stichting FVP aangewezen die vanaf 1 januari 1999 de voortzetting van pensioenopbouw voor oudere werkloze werknemers heeft bekostigd. De stichting betaalde hiervoor tijdelijke bijdragen aan de pensioenuitvoerder van de betrokken werknemers. De financiering van deze bijdragen vond plaats uit het rendement over een kapitaal dat de Staat bij de inwerkingtreding van de wet eenmalig beschikbaar heeft gesteld.

Als gevolg van de sterke toename van het aantal oudere werklozen vanaf 2008 en de sterke terugval van het rendement in dezelfde periode was dit kapitaal in 2010 nagenoeg uitgeput. De bekostiging van de voortzetting van de pensioenopbouw is daarom per 2011 voor nieuwe werklozen stopgezet. De laatste bijdragen met dit doel zijn in 2014 verstrekt. Nog lopende procedures over de bijdragen zijn in 2016 afgerond of gestaakt. De Stichting FVP is inmiddels geliquideerd, waarna het resterend batig saldo aan de Staat is overgemaakt. De Wet privatisering FVP heeft derhalve geen functie meer en wordt ingetrokken.

De verwijzingen naar de Wet privatisering FVP in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) en in een aantal andere wetten vervallen of worden aangepast.

Onderdelen 2, 4, 8 en 10

In een aantal artikelen van de Pensioenwet en de Wvb is geregeld dat bij de informatieverstrekking over ouderdomspensioen er naast een nominale weergave tevens een weergave in drie scenario’s moet plaatsvinden. In onderhavige wetsvoorstel werd voorgesteld het woord «tevens» te schrappen. Deze onderdelen vervallen. In twee van de vervallen onderdelen (artikel I, onderdeel G, en artikel II, onderdeel H) zijn nu wijzigingen in verband met intrekking van de Wet privatisering FVP opgenomen.

Onderdelen 3 en 9

De artikelen 49 van de Pensioenwet en 60 van de Wvb worden redactioneel aangepast.

Onderdeel 5

In artikel 103 van de Pensioenwet wordt geregeld dat een ondernemingspensioenfonds met een beheerd vermogen van niet meer dan € 1 miljard het intern toezicht door een jaarlijkse visitatiecommissie of een raad van toezicht laat uitoefenen. Een ondernemingspensioenfonds met een beheerd vermogen van meer dan € 1 miljard laat het intern toezicht uitoefenen door een raad van toezicht.

Voor de beoordeling van de hoogte van het beheerd vermogen worden meetmomenten ingevoerd. Bepalend is het vermogen op twee opeenvolgende balansdata, zonder onderbreking nadien op twee opeenvolgende balansdata. Een ondernemingspensioenfonds dat op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel K, twee opeenvolgende balansdata niet meer dan € 1 miljard beheerd vermogen had, kan, zolang dit zo blijft, dus kiezen voor een visitatiecommissie. Ondernemingspensioenfondsen die al langer (ruim) meer dan € 1 miljard beheerd vermogen hebben, zullen meteen aan de vereisten voor een raad van toezicht voldoen. Met de inwerkingtreding van de bepaling zal hiermee rekening worden gehouden.

Verder wordt geregeld dat indien een raad van toezicht is ingesteld omdat het ondernemingspensioenfonds een beheerd vermogen van meer dan € 1 miljard heeft, het intern toezicht gedurende ten minste vier jaar wordt uitgeoefend door een raad van toezicht ook als het ondernemingspensioenfonds in die vier jaar weer onder de € 1 miljard grens zakt. Dit is belangrijk vanwege de continuïteit van het toezicht.

Onderdeel 6

In artikel 104 van de Pensioenwet wordt geregeld dat de raad van toezicht van een algemeen pensioenfonds een goedkeuringsrecht krijgt bij het beleid van het pensioenfonds ten aanzien van het opstellen en beëindigen van uitvoeringsreglementen. Dit komt overeen met het goedkeuringsrecht dat de raad van toezicht van een algemeen pensioenfonds heeft bij het beleid ten aanzien van het aangaan en beëindigen van uitvoeringsovereenkomsten.

Onderdelen 7 en 11

In het overgangsrecht wordt geregeld dat de verplichting in artikel 46a, eerste en tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 57a, eerste en tweede lid, van de Wvb om op een website voor gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden informatie ter beschikking te stellen, van toepassing is indien de werknemer of gewezen werknemer op of na 1 juli 2016 deelnemer was. Bij pensioengerechtigden voor het nabestaandenpensioen geldt de verplichting dus indien de overleden werknemer of gewezen werknemer op of na 1 juli 2016 (actief) deelnemer was en voor de gewezen partner van de werknemer of gewezen werknemer die op of na 1 juli 2016 deelnemer was.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma