Gepubliceerd: 5 december 2017
Indiener(s): Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66)
Onderwerpen: ruimte en infrastructuur ruimtelijke ordening
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34666-5.html
ID: 34666-5

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 5 december 2017

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de reactie van de fracties van de VVD, de PVV, het CDA, D66, de SP en de SGP naar aanleiding van het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (afschaffing actualiseringsplicht bestemmingsplannen en beheersverordeningen). Ik dank de leden van deze fracties voor hun inbreng. Hieronder ga ik in op de vragen en opmerkingen, waarbij zoveel mogelijk de indeling van het verslag wordt gevolgd. Met het oog op het overzicht zijn de antwoorden op vragen die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben, zoveel mogelijk bijeengebracht.

1. Algemeen

De leden van de SP-fractie vragen waarom wordt voorgesteld een belangrijk deel van de actualiseringsplicht uit de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) af te schaffen, nu zij het belangrijk vinden dat bestemmingsplannen en beheersverordeningen op het moment van inwerkingtreding van de Invoeringswet up-to-date zijn. Zij vragen zich verder af of de actualiseringsplicht een onevenredig beslag legt op de gemeentelijke financiën of het ambtelijke apparaat en hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de berichten gedurende de debatten over de invoering van de Omgevingswet dat de gemeenten op koers liggen. Daarnaast vragen zij wat de in het voorstel genoemde ruimte is die beschikbaar komt om te kunnen starten met de voorbereiding in aanloop naar de Omgevingswet.

Het laten vervallen van de generieke verplichting tot actualisering van bestemmingsplannen en beheersverordeningen (voor zover elektronisch raadpleegbaar), vormt een onderdeel van de met de VNG gemaakte afspraken voor een soepele overgang naar het stelsel van de Omgevingswet. In de aanloop naar de Omgevingswet wordt het niet zinvol geacht om vast te houden aan de actualiseringsplicht. Dit zou namelijk betekenen dat veel gemeenten vlak voor inwerkingtreding van het nieuwe stelsel hun bestemmingsplannen en beheersverordeningen nog moeten actualiseren volgens de regels van het oude stelsel. Dit zou een onnodige last meebrengen, zeker omdat gemeenten in de jaren na de inwerkingtreding van de Wro (in 2008) op grote schaal hun bestemmingsplannen hebben gemoderniseerd en aangepast aan de digitale standaarden. Een grote bulk van bestemmingsplannen zal dus kort voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet aan de beurt zijn voor actualisering. Bestemmingsplannen en beheersverordeningen voldoen niet aan de vereisten die onder de Omgevingswet worden gesteld. Voor alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen is dus bewerking en overheveling nodig naar het nieuwe omgevingsplan, ook voor bestemmingsplannen en beheersverordeningen die vlak voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn geactualiseerd.

De actualiseringsplicht legt op zichzelf geen onevenredige belasting op de gemeentelijke financiën of het ambtelijk apparaat. In aanloop naar de Omgevingswet is het echter wel zinvol als gemeenten de beschikbare capaciteit ten volle kunnen benutten om zich voor te bereiden op het nieuwe omgevingsplan. Het voorkomt dat er kort voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een opgave ontstaat om een grote hoeveelheid bestemmingsplannen en beheersverordeningen te moeten actualiseren, terwijl die kort daarna opnieuw, als onderdeel van de grootschalige ombouw en samenvoeging, omgevormd moeten worden tot één omgevingsplan. Het schrappen van de actualiseringsplicht schept extra ruimte voor gemeenten om koers te houden met de implementatie van de Omgevingswet.

2. Naar één omgevingsplan

De leden van de PVV-fractie vragen of deze wetswijziging iets afdoet aan de mogelijkheden voor burgers of ondernemers om bezwaar aan te tekenen tegen bestemmingsplannen of voorgenomen wijzigingen daarin. Ze vragen voorts wat indertijd de reden was om de actualiseringsplicht in de wet op te nemen.

Het vervallen van de generieke plicht om een bestemmingsplan of beheersverordening te actualiseren, ontneemt gemeenten niet de bevoegdheid om een nieuw bestemmingsplan of een nieuwe beheersverordening vast te stellen. Burgers of ondernemers kunnen daartoe ook altijd een verzoek blijven doen. Het wetsvoorstel verandert niets aan de daarbij behorende rechtsbeschermingsmogelijkheden voor burgers en ondernemers.

Een generieke plicht om elke tien jaar een bestemmingsplan volledig opnieuw vast te stellen en daarbij zo nodig te actualiseren, maakt van oudsher deel uit van de Wro (en zijn voorganger: de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)). Deze generieke actualiseringsplicht heeft te maken met de eveneens van oudsher aanwezige mogelijkheid om toestemming te verlenen (onder de WRO met een vrijstelling, onder de Wro met een projectbesluit of ontheffing en sinds de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht met een omgevingsvergunning) voor projecten die afwijken van het bestemmingsplan. De generieke actualiseringsplicht vormt een waarborg dat de juridische regeling in een bestemmingsplan naderhand in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijk gerealiseerde ruimtelijke ordening op een locatie. Onder de Omgevingswet blijft een dergelijke waarborg overigens bestaan, in de vorm van een specifieke plicht om het omgevingsplan in overeenstemming te brengen met een omgevingsvergunning die voorziet in een activiteit die van het omgevingsplan afwijkt (zie artikel 4.17 van de Omgevingswet).

De leden van de SP-fractie vragen zich af of de periode voordat de Omgevingswet ingaat niet juist hét moment is om zaken als het wegnemen van de inhoudelijke verschillen in bijvoorbeeld gehanteerde begrippen en formuleringen in bestemmingsplannen op orde te brengen. Zij vragen waarom de actualisering van bestemmingsplannen hiervoor niet wordt aangegrepen en inwoners daarbij te betrekken. Zij vragen zich af of de wijziging van een bestemmingsplan niet een goed moment is om te komen tot een «Omgevingswet-proof» document dat met één druk op de knop kan worden ingeladen in een toekomstig omgevingsplan.

De periode vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet is – zoals de leden van de SP-fractie ook schetsen – bij uitstek geschikt voor voorbereidende werkzaamheden, zoals onderzoeken van de mogelijkheden om tot uniformering van begrippen en formuleringen te komen. Daarbij kunnen inwoners vanzelfsprekend worden betrokken. Dit wetsvoorstel maakt ruimte vrij voor deze voorbereidende werkzaamheden. Het al vastleggen van nieuwe begrippenkaders in bestemmingsplannen is echter nog niet volledig mogelijk. Met de Omgevingswet zullen immers nieuwe begrippen ontstaan en bestaande begrippen vervallen. In bestemmingsplannen zal nog moeten worden uitgegaan van de kaders en begrippen in de bestaande wetgeving. Een bestemmingsplan dat wordt vastgesteld onder de werking van de Wro kan ook om die reden nog niet aan de eisen voldoen die onder het stelsel van de Omgevingswet gaan gelden. Een bestemmingsplan is dan ook nog niet vorm te geven als een «Omgevingswet-proof» document dat met één druk op de knop kan worden ingeladen in een toekomstig omgevingsplan.

De leden van de fractie van de SP bepleiten een voor belanghebbenden, insprekers en bewoners herkenbaar moment om te leren omgaan met de eisen van de Omgevingswet en voor een termijn van «droog oefenen» omdat het omgevingsplan méér omvat dan een bestemmingsplan. Deze leden wijzen in dit verband mede op onderwerpen die niet meer via rijksregels geregeld worden maar worden overgelaten aan gemeenten.

Ik ben het met de leden van de SP-fractie eens dat het belangrijk is om te oefenen met het nieuwe omgevingsplan. Het leren omgaan met de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsplan is nu al mogelijk. De Crisis- en herstelwet biedt de mogelijkheid om bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte op te stellen en het implementatieprogramma «Aan de slag met de Omgevingswet» biedt ondersteuning aan gemeenten die willen leren werken volgens de Omgevingswet. Het bepalen van een goed werkende manier van betrekken van belanghebbenden, insprekers en bewoners kan eveneens al plaatsvinden, bijvoorbeeld door te experimenteren met verschillende manieren van participatie. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt juist beoogd om gemeenten voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet meer ruimte te geven om kennis te maken met de nieuwe mogelijkheden en eisen van de Omgevingswet en de ambtelijke werkwijze daarop in te richten.

De leden van de SP-fractie vrezen dat bouwplannen in het kader van mijnbouwactiviteiten (gas en olieboringen) en energietransitie (bouw windmolens, afvalwaterinjecties) schijnbaar onbesproken in een omgevingsplan gaan landen en vragen hoe wordt voorkomen dat burgers het gevoel hebben op deze punten weer niet gehoord te worden.

Bouw- en gebruiksmogelijkheden worden in het omgevingsplan opgenomen door het toedelen van functies aan locaties en het daarbij stellen van regels voor activiteiten. In de Omgevingswet en de daarop gebaseerde AMvB’s en ministeriële regelingen wordt de totstandkomingsprocedure van een omgevingsplan bepaald. Zo wordt in het voorgenomen Omgevingsbesluit bepaald dat bij de kennisgeving van het voornemen om een omgevingsplan vast te stellen wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en (andere) bestuursorganen bij de voorbereiding van het plan worden betrokken. Bij de vaststelling van het plan wordt aangegeven hoe dat is gebeurd en wat de resultaten zijn. Het besluit tot vaststelling van een omgevingsplan wordt voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht. Eenieder heeft daarbij de mogelijkheid een zienswijze naar voren te brengen op het ontwerpbesluit. Tegen het definitieve besluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit geldt ook voor wijzigingen van een omgevingsplan waarmee bouwplannen voor mijnbouwactiviteiten en energietransitie mogelijk worden gemaakt. Voor grote (energie)projecten zal de projectprocedure moeten worden toegepast, waarvoor al voorafgaand aan het opstellen van een ontwerpbesluit een uitgebreide regeling van participatie is voorgeschreven.

De leden van de SP-fractie menen begrepen te hebben dat de experimenteerruimte die op basis van de Crisis- en herstelwet mogelijk is, destijds geboden is om te oefenen met andere vormen van ruimtelijke inrichting. Veel experimenten zijn volgens de leden «te jong» om de positieve of negatieve effecten te kunnen wegen. Zij vragen dan ook of het daarnaast nu al loslaten van een anker als de actualiseringsplicht het effect zal hebben van een wijziging op een wijziging, wat naar mening van deze leden iets is dat de zorgvuldigheid geweld aan kan doen.

Het is juist dat de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid biedt om te experimenteren met vernieuwingen, maar het is niet zo dat dit wetsvoorstel voortvloeit uit die experimenten. De eerste tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is op 17 juli 2010 in werking getreden. Daarna zijn meerdere tranches gevolgd die experimenten in steeds meer gemeenten mogelijk hebben gemaakt. Jaarlijks wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang hiervan door middel van een voortgangsrapportage. Voorliggend wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de lopende experimenten en doorkruist evenmin de basis van vastgestelde plannen.

3. Afsprakenkader met de VNG

Er zijn door de leden van diverse fracties vragen gesteld over de lengte van de transitietermijn om de gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving te bundelen in één samenhangend omgevingsplan. De leden van de VVD-fractie en SP-fractie hebben gevraagd om toe te lichten waarom, in afwijking van wat in de memorie van toelichting bij de Omgevingswet is gesteld, al bij inwerkingtreding van diezelfde wet een termijn wordt gegeven om tot één samenhangend omgevingsplan te komen en op wiens voordracht daartoe is besloten. Deze leden vragen zich hierbij af of voldoende rekening is gehouden met de vrees van ondernemers – bijvoorbeeld in de agrarische sector – voor onduidelijkheid door het mogelijk voor een periode van tien jaar ontbreken van actuele plannen. Ook de leden van de SGP-fractie menen dat er voor ondernemers en burgers een relatief lange periode van onduidelijkheid zal zijn. De leden van de PVV-fractie vinden een overgangstermijn van tien jaar ook erg ruim. Zij vragen of er financiële consequenties zijn indien de Kamer toch zou besluiten tot een kortere overgangstermijn. De leden van de CDA-fractie vragen in dit verband of het niet ongewenst is dat het wetsvoorstel kan leiden tot bestemmingsplannen die bijna twintig jaar oud zijn. De leden van de D66-fractie en van de SGP-fractie vragen of de voorliggende wetswijziging van invloed is geweest op de lengte van de transitietermijn. De leden van de SP-fractie vragen tenslotte of het moment om te komen tot één samenhangend omgevingsplan niet de ingangsdatum van de Omgevingswet kan zijn, waarbij dit moment kan worden vastgelegd in de Invoeringswet.

Inmiddels is de brede behoefte gegroeid aan een duidelijk moment waarop de transitie – de periode waarin gemeenten toewerken naar één samenhangend omgevingsplan dat voldoet aan de eisen van de Omgevingswet – zal zijn afgerond. In samenspraak met de VNG en andere koepelorganisaties is om die reden gekozen om af te wijken van het eerdere voornemen om die datum pas na een eerste evaluatie te bepalen. Ik werk in de komende periode transitiemijlpalen uit, die zo mogelijk al starten vóór de inwerkingtreding van het stelsel en stapsgewijs toewerken naar het afronden van de transitieperiode in 2029. Voor deze datum is gekozen vanwege de omvang van de transitieopgave. Binnen deze periode moeten gemeenten de bestemmingsplannen en andere regelingen omvormen tot één consistent en samenhangend omgevingsplan, waarin de gemeentelijke regelgeving over de fysieke leefomgeving wordt samengebracht. Dat is een flinke klus die nog niet eerder op deze schaal is uitgevoerd. Hiervoor moet dan ook een overgangstermijn worden gegeven. Anders dan is gesuggereerd door de leden van de fractie van de SP, kunnen gemeenten deze klus niet al geklaard hebben op het moment waarop de Omgevingswet in werking treedt. Bij het ontwikkelen van een omgevingsplan gaat het er om dat bestaande regels niet simpelweg worden overgeschreven. De Omgevingswet werpt immers pas echt vruchten af als – waar dat past – gebruik wordt gemaakt van de nieuwe mogelijkheden, zoals het opnemen van open normen en het toedelen van gebruiksruimte. Daarnaast zullen regels uit diverse andere gemeentelijke verordeningen en regels over milieuonderwerpen in het omgevingsplan geïntegreerd moeten worden. Daarbij vergt het nieuwe stelsel een andere manier van werken, die van gemeenten voorbereiding, inzet en tijd zal vragen. De voorbereidende werkzaamheden hiervoor kunnen nu al gestart worden. Als een kortere termijn zou worden gehanteerd voor de transitie zou dat naar verwachting financiële consequenties hebben omdat dan meer werk moet worden verzet in kortere tijd. Van onduidelijkheid over de toepasselijke regelgeving zal gedurende de transitieperiode overigens geen sprake zijn. Het geldende omgevingsplan – dat aanvankelijk zal bestaan uit alle geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen gezamenlijk en nog niet zal zijn aangepast aan de nieuwe wettelijke vereisten – zal raadpleegbaar blijven via het Digitaal stelsel Omgevingswet. Gemeenten kunnen het omgevingsplan voor locaties waar actualisering gewenst is, overigens altijd met voorrang vernieuwen. Ondernemers kunnen hier ook te allen tijde om verzoeken. De transitiedatum wordt vastgelegd bij koninklijk besluit. Dit laatste zal worden voorgesteld in de Invoeringswet Omgevingswet. Het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet ligt momenteel voor advisering voor bij de Afdeling Advisering van de Raad van State. Na verwerking van het advies en de indiening van het wetsvoorstel bij Uw Kamer voer ik hierover graag met u het debat.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering ervoor gaat zorgen dat de middelen die vrijkomen door het vervallen van de actualisatieplicht daadwerkelijk worden ingezet voor de voorbereiding en het opstellen van een gemeentelijk omgevingsplan, en of de Kamer daar te zijner tijd over kan worden geïnformeerd. Zij hechten er grote waarde aan dat deze middelen daadwerkelijk ten goede komen aan de voorbereiding van gemeenten op de Omgevingswet, aangezien er over de vraag of gemeenten op het tijdstip van inwerkingtreding daadwerkelijk goed zijn voorbereid op de Omgevingswet nog altijd grote zorgen bestaan bij deze leden. Ook de leden van de VVD-fractie vragen of concrete afspraken met de gemeenten zijn gemaakt over het inzetten van de vrijkomende middelen voor de voorbereiding op de stelselwijziging.

Voorliggend wetsvoorstel bevat geen verplichting voor gemeenten om zich voor te bereiden op de komst van de Omgevingswet. Ik reken er echter op dat dat zal gebeuren. Gemeenten zijn doordrongen van de transitieopdracht die het nieuwe stelsel meebrengt. Dit blijkt ook uit het feit dat veel gemeenten, ondersteund door het implementatieprogramma «Aan de slag met de Omgevingswet», al druk bezig zijn met de voorbereiding.

4. Reikwijdte van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie hebben in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel gelezen dat het in de rede ligt dat van plannen die niet raadpleegbaar zijn op www.ruimtelijkeplannen.nl desgevraagd om niet een afschrift ter beschikking wordt gesteld en vragen of dit nu al gebeurt en of dit ook in de toekomst het geval zal zijn.

In het voorliggende wetsvoorstel is hier geen regeling voor opgenomen. Ik ga er echter van uit dat gemeenten hiertoe in voorkomend geval zullen overgaan als serviceverlening aan burgers. Uiteraard kan de serviceverlening er ook uit bestaan dat een gemeente een plan dat nog niet raadpleegbaar is op ruimtelijkeplannen.nl alsnog op die website beschikbaar stelt.

De leden van de SP-fractie vernemen graag hoeveel plannen beschikbaar zijn gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl en hoe vaak daarbij sprake is van inhoudelijke verschillen in gehanteerde begrippen en formuleringen. Ook vragen zij of er gemeenten zijn die nog niet aan digitalisering zijn toegekomen en of er inzicht is in het aantal klachten over de ontoegankelijkheid van de site. Tot slot vragen deze leden zich af of voor burgers en bedrijven voldoende duidelijk is op welke wijze en wanneer gedigitaliseerde plannen worden aangepast en waaruit blijkt dat dit voldoende duidelijk is.

Op basis van cijfers van april 2017, die zijn ontleend aan www.ruimtelijkeplannen.nl, is voor circa 80% van het grondgebied van Nederland een bestemmingsplan vastgesteld in digitale vorm (overeenkomstig IMRO 2008 of IMRO 2012 standaarden). In absoluut aantal gaat het om circa 20.000 vastgestelde plannen. Ten opzichte van het aantal gemeenten is dat een groot aantal. Dat komt omdat het op dit moment gebruikelijk is dat gemeenten voor verschillende delen van de gemeente, bijvoorbeeld voor stedelijke en landelijke gebieden, aparte bestemmingsplannen vaststellen. Gemeenten hebben daardoor meerdere bestemmingsplannen, die op verschillende momenten zijn vastgesteld, en waarin verschillende begrippen en formuleringen kunnen zijn gehanteerd. Over het verschil in gehanteerde begrippen en formuleringen bestaan overigens geen cijfers. Het beeld is wel dat er zelfs binnen één gemeente veel verscheidenheid bestaat tussen de gebruikte begrippen en formuleringen in bestemmingsplannen.

Er zijn geen gemeenten die nog helemaal geen digitale plannen hebben vastgesteld. Wel zijn er deelgebieden van gemeenten waar nog een niet-gedigitaliseerd bestemmingsplan van kracht is.

Een ieder heeft toegang tot de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Voorstelbaar is dat het voor burgers die slechts een enkele keer in hun leven informatie op www.ruimtelijkeplannen.nl willen raadplegen, lastiger is hun weg te vinden binnen de site dan voor degenen die hier dagelijks mee bezig zijn. Over klachten over de toegankelijkheid van de website is geen informatie beschikbaar.

Het voornemen nieuwe besluiten te nemen waardoor (gedigitaliseerde) plannen worden aangepast, wordt op de wettelijk voorgeschreven wijze gepubliceerd en is dus altijd voor iedereen kenbaar. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Een ieder kan hierbij een zienswijze geven op het ontwerpbestemmingsplan. Uit de over vastgestelde bestemmingsplannen gevoerde procedures kan worden opgemaakt dat het voor belanghebbenden voldoende duidelijk is wanneer een bestemmingsplan wordt vastgesteld en wanneer daartegen in beroep kan worden opgekomen.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel plannen onder het wetsvoorstel zullen vallen en of de regering kan uitleggen waarom het beperken van dit voorstel tot de plannen die zijn opgesteld volgens de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven standaarden praktisch weinig effect zou hebben. Deze leden vragen waarom het wetsvoorstel ook geldt voor plannen waarvan de raadpleegbaarheid volgens de eigen woorden van de regering niet optimaal is, omdat op een ingescande plankaart het adres moet worden omgezocht om de geldende bestemming en daarbij behorende regels te kunnen raadplegen.

Het wetsvoorstel geldt voor alle bestemmingsplannen, inpassingsplannen en beheersverordeningen die op www.ruimtelijkeplannen.nl raadpleegbaar zijn. Het geldt dus ook voor plannen die niet volgens digitale standaarden voor ruimtelijke plannen zijn vastgesteld. Het betreft hier plannen die zijn ingescand en naar ruimtelijkeplannen.nl zijn geüpload. Hierdoor kan de geldende planologische regeling worden achterhaald zonder dat daarvoor een gang naar het gemeentehuis hoeft te worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor plannen die onverplicht zijn gedigitaliseerd volgens verschillende standaarden waarvan gemeenten tussen 2000 en 2010 gebruik hebben kunnen maken. Er is voor gekozen om ook deze plannen onder het wetsvoorstel te laten vallen. De reden hiervoor is dat pas voor plannen waarvan het ontwerp na 1 januari 2010 ter inzage is gelegd, de verplichting is gaan gelden om ze digitaal vast te stellen. Er zijn dus pas vanaf medio 2010 plannen in werking getreden waarvoor digitalisering verplicht was. Gelet op de beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet, zou het schrappen van de generieke actualiseringsplicht voor enkel deze plannen weinig effect hebben. Het merendeel van deze plannen zou immers pas na de inwerkingtreding van de Omgevingswet geactualiseerd hoeven te worden. Het beperken van het wetsvoorstel tot deze plannen zou ertoe leiden dat er alsnog heel veel plannen vooruitlopend op de Omgevingswet geactualiseerd moeten worden en er dus nauwelijks sprake is van vrijkomende capaciteit en middelen voor de voorbereiding van de Omgevingswet.

De leden van de SP-fractie vragen of kan worden aangegeven hoe vaak sinds 1 januari 2010 gebruik is gemaakt van de regeling die bepaalt dat de papieren versie beslissend is (de regeling opgenomen in artikel 8.1.1., tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening).

Hierover zijn geen cijfers beschikbaar.

5. Gevolgen voor lopende procedures

De leden van de SP-fractie stellen verschillende vragen over de positie van belanghebbenden die een wijziging van een bestemmingsplan willen als de actualiseringsplicht niet meer geldt.

Het wetsvoorstel brengt geen verandering in de mogelijkheid dat een gemeente, al dan niet op verzoek, een bestemmingsplan aanpast in verband met een (door een aanvrager gewenste) nieuwe ontwikkeling. De positie van belanghebbenden verandert daarbij ook niet. Ook tegen het besluit op een aanvraag, om af te zien van wijziging van het bestemmingsplan, kan beroep worden aangetekend. Voor een herhaalde aanvraag geldt hetzelfde. Ook degene die belang heeft bij een voorgenomen wijziging van een bestemmingsplan waarvoor het gemeentebestuur een ingezette procedure niet voortzet vanwege het vervallen van actualiseringsverplichting, kan een verzoek indienen om de betrokken wijziging alsnog vast te stellen en tegen een afwijzing in rechte opkomen. Het wetsvoorstel brengt al met al dus geen wijziging in de positie van belanghebbenden.

6. Gevolgen voor instructieregels en aanwijzingen

De leden van de SP-fractie vragen hoe belanghebbenden, burgers en bedrijven worden geïnformeerd wanneer aanpassing van een bestemmingsplan aan een instructieregel of aanwijzing pas bij een eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan hoeft te worden doorgevoerd, en de herziening wordt uitgesteld vanwege het vervallen van de actualisatieplicht. Ook vragen zij of een gemeente een verzoek van een belanghebbende om een instructieregel door te voeren naast zich neer kan leggen.

Als een instructieregel of aanwijzing pas bij de eerstvolgende wijziging van een bestemmingsplan hoeft te worden opgevolgd, wordt dat in die regel of aanwijzing vermeld. Dat is dus voor iedereen kenbaar vanaf het moment dat de instructieregel of aanwijzing is gepubliceerd. Het schrappen van de generieke actualiseringsplicht kan meebrengen dat deze aanpassingen pas op een later tijdstip door gemeenten worden doorgevoerd. Iemand die belang heeft bij een bepaalde aanpassing kan wel een verzoek indienen om een bestemmingsplan in overeenstemming met een instructieregel te brengen. Als de raad het verzoek niet beantwoord of afwijst, kan daartegen in rechte worden opgekomen.

7. Overleg en consultatie

De leden van de PVV-fractie vragen of burgers, bedrijven en instellingen niet verrast kunnen worden door een niet geactualiseerde wijziging in het bestemmingsplan als gevolg van dit wetsvoorstel.

Ik neem aan dat de leden met deze vraag doelen op een wijziging van een bestemmingsplan op een ander moment dan het moment waarop de actualisatieverplichting tot wijziging zou leiden. Het doorvoeren van een wijziging in het bestemmingsplan komt nooit als een verrassing. Elke wijziging van een bestemmingsplan doorloopt de daarvoor geldende wettelijke procedure. Belangrijk onderdeel daarvan is de publicatie van het voornemen tot wijziging van een bestemmingsplan ten behoeve van een gewenste ontwikkeling en de kennisgeving van de terinzagelegging van een ontwerpbesluit. Hierin brengt het wetsvoorstel geen verandering.

De leden van de SP-fractie vernemen graag op welke wijze organisaties als de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (VEWIN), het kadaster, de rechterlijke macht, natuur- en milieuorganisaties, et cetera betrokken zijn bij voorliggend wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel is tot stand gekomen in nauw overleg met de VNG. De door de leden van de SP-fractie genoemde organisaties zijn niet bij de voorbereiding betrokken. Reden hiervoor is dat alleen de generieke plicht om te actualiseren op het in de Wro voorgeschreven moment wordt afgeschaft. De mogelijkheid om te actualiseren en ook de plicht om te actualiseren als een plan niet meer strekt tot een goede ruimtelijke ordening of als een instructie hiertoe dwingt, blijven bestaan. De positie van genoemde organisaties wijzigt dan ook niet door het wetsvoorstel.

8. Administratieve en bestuurlijke lasten

De leden van de SP-fractie vragen of het alsnog inscannen van papieren plannen meebrengt dat er oude en niet aangepaste bestemmingsplannen en beheersverordeningen worden toegevoegd aan ruimtelijkeplannen.nl, en hoeveel plannen het betreft? Zij vragen hoe zich dit verhoudt tot de maatregel bij de inwerkingtreding van de Wro in 2008, waarbij een strikter regime werd ingevoegd voor het actueel houden van bestemmingsplannen, en of er gemeenten zijn die (nog) niet voldoen aan de in de Invoeringswet Wro opgenomen verplichting om uiterlijk op 1 juli 2013 oude bestemmingsplannen te actualiseren. Vervalt vanwege dit wetsvoorstel ook de daarbij horende legessantie?

Het wetsvoorstel is gebaseerd op het uitgangspunt dat het niet zinvol is om bestemmingsplannen die inhoudelijk nog een wenselijke regeling bevatten, te actualiseren om de enkele reden dat dit in de Wro verplicht is gesteld. Het is wel wenselijk dat dergelijke plannen elektronisch raadpleegbaar zijn. Daarom regelt het wetsvoorstel dat de actualiseringsplicht (met inbegrip van de daarbij horende legessanctie) alleen vervalt voor plannen die raadpleegbaar zijn via www.ruimtelijkeplannen.nl. Er zijn geen concrete gegevens bekend over het aantal bestemmingsplannen waarvoor niet aan de actualiseringsverplichting van het bij de Wro horende overgangsrecht is voldaan en over het aantal ingescande papieren plannen dat gemeenten op ruimtelijkeplannen.nl hebben geplaatst.

9. Artikelsgewijs

Artikel III

De leden van de SP-fractie vragen of de jurisprudentie over een goede ruimtelijke ordening van kracht blijft als actualisering van een bestemmingsplan niet langer vanuit dat oogpunt noodzakelijk is en of belanghebbenden, bewoners en bedrijven nog steeds een beroep kunnen doen op de kaders van een goede ruimtelijke ordening.

Artikel 3.1, eerste lid, van de Wro wordt door dit wetsvoorstel niet geschrapt. Het vereiste dat voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen moeten worden vastgesteld, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven blijft dus onverkort gelden, net als de jurisprudentie daarover. Het betekent dat bewoners en bedrijven dan ook een beroep kunnen blijven doen op de kaders van de goede ruimtelijke ordening.

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het wetsvoorstel drie maanden na bekendmaking in werking zal treden en of de Wet raadgevend referendum in acht zal worden genomen. Ook vragen zij of er naar mening van de regering sprake is van zorgvuldige besluitvorming als een korte invoeringstermijn wordt aangehouden, terwijl ook geen internetconsultatie heeft plaatsgevonden.

Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven zal bij het bepalen van het tijdstip van inwerkingtreding van het wetsvoorstel rekening worden gehouden met de Wet raadgevend referendum. Met de termijn van drie maanden tussen bekendmaking en inwerkingtreding die is gebaseerd op de Code Interbestuurlijke Verhoudingen zal echter geen rekening worden gehouden. Een snelle inwerkingtreding is mogelijk omdat het wetsvoorstel tegemoetkomt aan wensen uit de gemeentelijke praktijk, in nauw overleg met de VNG is voorbereid en geen implementatiewerkzaamheden vergt. Deze keuze voor een snelle inwerkingtreding is gemaakt omdat latere inwerkingtreding grote nadelen heeft voor gemeenten in verband met de hoge kosten die zijn verbonden aan het actualiseren van bestemmingsplannen en beheersverordeningen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren