Gepubliceerd: 16 januari 2017
Indiener(s): Eric Wiebes (staatssecretaris financiƫn) (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34651-3.html
ID: 34651-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

De aanpak van belastingontwijking en agressieve fiscale planning staat internationaal hoog op de agenda. Op 5 oktober 2015 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in dit kader de definitieve actierapporten van het project Base Erosion and Profit Shifting (BEPS-project) gepresenteerd. Het rapport inzake actiepunt 13 van het BEPS-project heeft betrekking op de zogeheten «transfer pricing documentation and country-by-country reporting» en voorziet in een gestandaardiseerde documentatieverplichting voor multinationale groepen in de vorm van een landenrapport, een groepsdossier en een lokaal dossier, en roept op tot een automatische internationale uitwisseling van de landenrapporten tussen de fiscale autoriteiten. Op 1 januari 2016 is de Nederlandse wetgeving ter implementatie van deze OESO-standaard in werking getreden (zie hierna onder 2).1 Op basis van die wetgeving moeten in Nederland gevestigde entiteiten van multinationale ondernemingen jaarlijks ten behoeve van de belastingdiensten onder andere de wereldwijde fiscale winstverdeling inzichtelijk maken en aangeven hoeveel belasting in welk land wordt betaald. Ook binnen de Europese Unie (EU) is het belang van (verrekenprijsdocumentatie en) «country-by-country reporting» onderkend in de strijd tegen belastingontwijking door grondslaguitholling en winstverschuiving. Dit heeft geresulteerd in Richtlijn (EU) 2016/8812 waarin voor de EU de verplichting tot het opstellen van een landenrapport en de automatische uitwisseling van de landenrapporten tussen de EU-lidstaten (lidstaten) is opgenomen (zie hierna onder 3). In aanvulling op eerdergenoemde wetgeving ter implementatie van de OESO-standaard voorziet dit wetsvoorstel in enige additionele aanpassingen van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) ter implementatie van die richtlijn. Zo wordt in de WIB de grondslag opgenomen voor de automatische verstrekking door Nederland van het landenrapport aan de andere relevante lidstaten en wordt in de Wet Vpb 1969 de mogelijkheid geïntroduceerd om een groepsentiteit binnen de EU aan te wijzen die voldoet aan de rapportageverplichtingen namens alle groepsentiteiten die gevestigd zijn in de lidstaten en wordt in deze laatst bedoelde wet een notificatieplicht opgenomen voor het geval de niet in Nederland gevestigde zogenoemde uiteindelijkemoederentiteit weigert de nodige informatie voor het opstellen van een landenrapport te verstrekken aan een Nederlandse groepsentiteit (zie verder hierna onder 4). De beoogde inwerkingtredingsdatum van de wetswijzigingen is 5 juni 2017 en de wetswijzigingen vinden toepassing met betrekking tot verslagjaren die beginnen op of na 1 januari 2016. Het wetsvoorstel bevat geen verplichtingen die niet samenhangen met de implementatie van Richtlijn (EU) 2016/881. Een transponeringstabel maakt deel uit van deze toelichting.3

2. Verrekenprijsdocumentatie en «country-by-country reporting» (OESO)

In het rapport inzake actiepunt 13 van het BEPS-project zijn nieuwe gestandaardiseerde documentatieverplichtingen opgenomen voor multinationale groepen over onder andere de verrekenprijzen die zij binnen het concern hanteren en de wereldwijde fiscale winstverdeling. Achtergrond is dat multinationale groepen door hun aanwezigheid in verschillende landen meer mogelijkheden hebben om aan (belastingontwijking door) grondslaguitholling en winstverschuiving te doen. De nieuwe documentatieverplichtingen zijn, als gezegd, reeds in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.4 Zij gelden voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016. De documentatieverplichtingen betreffen een landenrapport («country-by-country report»), een groepsdossier («master file») en een lokaal dossier («local file»). In het landenrapport moet een multinationale groep jaarlijks en voor elke staat waarin de multinationale groep actief is de volgende geaggregeerde inlichtingen verstrekken: de omvang van de inkomsten, de winst vóór winstbelasting, de betaalde en de in de jaarrekening opgenomen winstbelasting, het gestorte kapitaal, de gecumuleerde winst, het aantal personeelsleden en de materiële activa andere dan geldmiddelen of kasequivalenten. Voorts moet de multinationale groep in het landenrapport elke entiteit binnen de groep omschrijven met vermelding van de staat waarvan die groepsentiteit fiscaal inwoner is, en indien afwijkend, de staat op grond van wiens recht die groepsentiteit is opgericht, alsmede de aard van de voornaamste bedrijfsactiviteit(en) die elke entiteit verricht. Multinationale groepen met € 750 miljoen of meer aan geconsolideerde groepsopbrengsten dienen jaarlijks een landenrapport op te stellen. De multinationale groep stuurt dit rapport, als hoofdregel, naar de belastingdienst van het land waar de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd. De fiscale autoriteiten van dat land verstrekken het landenrapport vervolgens automatisch aan de andere (deelnemende) landen waarin de multinationale groep actief is. Met behulp van het landenrapport kunnen belastingdiensten de risicoselectie voor verrekenprijzen efficiënter uitvoeren. Blijkt uit de risicoselectie een hoog risico op winstverschuiving, dan kan de betreffende belastingdienst nadere informatie opvragen. De schaarse capaciteit van de belastingdiensten kan daardoor efficiënter worden ingezet en grondslaguitholling en winstverschuiving kunnen daardoor effectiever worden voorkomen. Het groepsdossier en het lokale dossier hebben in dit kader als doel te komen tot een onderbouwing van de gehanteerde verrekenprijzen. In het groepsdossier wordt een overzicht opgenomen van het verrekenprijsbeleid van de hele groep. In het lokale dossier worden de intra-groeptransacties van de lokale vestiging opgenomen. De verplichting tot het opstellen van een groepsdossier en een lokaal dossier geldt in Nederland, kort gezegd, alleen voor groepsentiteiten van een multinationale groep die ten minste € 50 miljoen aan geconsolideerde groepsopbrengsten heeft behaald. De Belastingdienst kan deze dossiers opvragen bij de lokale vestiging.

3. Europese regelgeving

3.1. Richtlijn 2011/16/EU

Richtlijn 2011/16/EU5 bevat voorschriften inzake administratieve samenwerking tussen lidstaten ten behoeve van de belastingheffing. Deze administratieve samenwerking kan bestaan uit het uitwisselen van inlichtingen op verzoek, maar ook uit automatische of spontane inlichtingenuitwisseling. De automatische inlichtingenuitwisseling is een belangrijk instrument om in grensoverschrijdende gevallen de belastingschuld correct te kunnen vaststellen en belastingfraude te bestrijden. Richtlijn 2011/16/EU voorziet reeds in verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op een aantal terreinen. Zo worden met betrekking tot belastingtijdvakken vanaf 1 januari 2014 al over vijf specifieke inkomsten- en vermogenscategorieën automatisch inlichtingen uitgewisseld, te weten arbeidsinkomen, directiehonoraria, bepaalde levensverzekeringsproducten, pensioenen en eigendom van en inkomsten uit onroerende zaken. Voorts is Richtlijn 2011/16/EU bij Richtlijn 2014/107/EU6 gewijzigd waardoor vanaf 1 januari 2016 op automatische basis financiële rekeninggegevens worden uitgewisseld overeenkomstig de door de OESO ontwikkelde «Common Reporting Standard».7 Tot slot is Richtlijn 2011/16/EU gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2015/23768 als gevolg waarvan met ingang van 1 januari 2017 automatisch inlichtingen worden uitgewisseld over voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande verrekenprijsafspraken.9

3.2. Richtlijn (EU) 2016/881

Richtlijn (EU) 2016/881 breidt de reikwijdte van de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen in Richtlijn 2011/16/EU uit met de verstrekking van de landenrapporten. Daarnaast schrijft Richtlijn (EU) 2016/881 voor dat een landenrapport moet worden opgesteld en welke informatie daarin moet worden opgenomen en regelt daarmee dat dezelfde soort informatie tijdig wordt ingezameld en ter beschikking wordt gesteld van de belastingdiensten van de lidstaten waar de multinationale groep actief is. Bij de vaststelling van de regels met betrekking tot het landenrapport in Richtlijn (EU) 2016/881 is rekening gehouden met de OESO-standaard. Om ervoor te zorgen dat de richtlijn in alle lidstaten consistent wordt toegepast, wordt in overweging 17 van de considerans expliciet vermeld dat de lidstaten bij het implementeren het door de OESO in 2015 inzake actiepunt 13 opgestelde eindrapport van het BEPS-project dienen te gebruiken ter illustratie of uitlegging van Richtlijn (EU) 2016/881.

4. Implementatie in nationale wetgeving

4.1. Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van Richtlijn (EU) 2016/881 in de WIB en (voor zover nog nodig) in de Wet Vpb 1969 (zie hierna onder 4.2). De WIB geeft uitvoering aan regelingen van internationaal recht en aan richtlijnen van de Raad van de Europese Unie op het gebied van de wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, waaronder Richtlijn 2011/16/EU. In de WIB wordt ingevolge dit wetsvoorstel een grondslag opgenomen voor de automatische uitwisseling van landenrapporten door Nederland aan elke lidstaat waarvan, blijkens de informatie in het landenrapport, een of meer groepsentiteiten van de multinationale groep fiscaal inwoner zijn of waarin deze aan belasting zijn onderworpen met betrekking tot activiteiten die via een vaste inrichting worden uitgeoefend. De grondslag voor de automatische uitwisseling van landenrapporten met landen buiten de EU waarmee in OESO-verband afspraken zijn gemaakt, kan zijn gelegen in het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (WABB-verdrag)10, in een bilateraal belastingverdrag of in een zogenoemde Tax Information Exchange Agreement (TIEA). De WIB biedt al een wettelijk kader voor de uitvoering door Nederland van de hierover met andere landen gemaakte of te maken afspraken.

4.2. Wet op de vennootschapsbelasting 1969

De documentatieverplichtingen inzake landenrapporten die volgen uit Richtlijn (EU) 2016/881 zijn al voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. Ingevolge Overige fiscale maatregelen 2016 zijn de gestandaardiseerde documentatieverplichtingen die voortvloeien uit actiepunt 13 van het BEPS-project voor in Nederland gevestigde entiteiten van multinationale groepen, waaronder het opstellen van een landenrapport en het verstrekken daarvan aan de Belastingdienst, reeds neergelegd in hoofdstuk VIIa van de Wet Vpb 1969. Die bepalingen sluiten aan bij de door de OESO opgestelde «Model Legislation Related to Country-by-Country Reporting», zoals opgenomen in het in 2015 door de OESO opgestelde implementatiepakket, het zogeheten «Country-by-Country Reporting Implementation Package» (CbC-Model), waarbij in de Nederlandse wetgeving geen inhoudelijke afwijkingen van de OESO-standaard zijn beoogd. De bepalingen van Richtlijn (EU) 2016/881 sluiten eveneens aan bij deze OESO-standaard. Overweging 17 van de considerans van Richtlijn (EU) 2016/881 maakt, zoals hiervoor opgemerkt, duidelijk dat de bepalingen van Richtlijn (EU) 2016/881 moeten worden uitgelegd conform de OESO-standaard. Bovendien verwijst deze overweging ook naar toekomstige ontwikkelingen binnen de OESO. Om niet af te wijken van deze internationale standaard volgt Nederland de huidige en toekomstige uitleg van de OESO bij de gestandaardiseerde documentatieverplichtingen die zijn neergelegd in de Wet Vpb 1969, tenzij daar uitdrukkelijk van wordt afweken. Dit wetsvoorstel implementeert enkele aanvullende aangelegenheden voor het landenrapport die volgen uit Richtlijn (EU) 2016/881. In de Wet Vpb 1969 wordt ingevolge dit wetsvoorstel de mogelijkheid geïntroduceerd om een groepsentiteit binnen de EU aan te wijzen die namens alle groepsentiteiten voldoet aan de rapportageverplichtingen die gelden voor de groepsentiteiten die gevestigd zijn in de lidstaten. Ook wordt een aanvullende notificatieplicht opgenomen (naast de reeds bestaande notificatieplicht in de Wet Vpb 1969), voor het geval dat de niet in Nederland gevestigde uiteindelijkemoederentiteit weigert de nodige informatie voor het opstellen van het landenrapport te verstrekken aan een Nederlandse groepsentiteit. Daarnaast wordt de mogelijkheid opgenomen om bij lagere regelgeving nadere voorwaarden te stellen aan de vorm en inhoud van de notificaties en wordt de sanctiebepaling uitgebreid ten aanzien van de notificatieverplichtingen.

5. Uitvoeringskosten, budgettaire effecten en administratieve lasten

Uitvoeringskosten en budgettaire effecten

De uitvoeringsaspecten van dit wetsvoorstel zijn door de Belastingdienst beoordeeld met de uitvoeringstoets nieuwe stijl. De conclusies uit de uitvoeringstoets zijn neergelegd in een document, dat als bijlage bij deze memorie van toelichting is gevoegd11. Aan dit wetsvoorstel zijn geen budgettaire effecten verbonden. Het voorstel heeft tot doel de transparantie te bevorderen door de automatische uitwisseling van landenrapporten tussen de lidstaten. Dit kan de belastingdiensten helpen bij een betere risicoselectie en zal de voorwaarden voor handhaving naar verwachting verbeteren. De informatie die door Nederland wordt verstrekt kan relevant zijn voor de belastingheffing in een andere lidstaat, maar leidt op zichzelf niet tot extra belastingopbrengsten voor Nederland. De informatie die de Belastingdienst ingevolge de implementatie van Richtlijn (EU) 2016/881 uit het buitenland gaat ontvangen, kan mogelijk leiden tot extra belastingopbrengsten voor Nederland. Hoeveel dit eventueel zal opleveren valt niet in te schatten. Overigens geldt dat deze mogelijke extra belastingopbrengsten niet lastenrelevant zijn, omdat het gaat om opbrengsten die volgens bestaande wetgeving al opgebracht hadden moeten worden.

Administratieve lasten

In Overige fiscale maatregelen 2016 zijn de administratieve lasten gekwantificeerd ter zake van de implementatie van de eerdergenoemde OESO-standaard.12 De in dit wetsvoorstel opgenomen additionele aanpassingen in de WIB en in de Wet Vpb 1969 hebben geen of een verwaarloosbaar effect op de administratieve lasten.

6. Transponeringstabel

Richtlijn (EU) 2016/881

Implementatiebepaling

Toelichting

Artikel 1, eerste lid

Geen implementatie nodig.

Artikel 1, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2016/881 bevat een wijziging van artikel 3, negende lid, van Richtlijn 2011/16/EU.

Onderdeel a van artikel 3, negende lid, van Richtlijn 2011/16/EU (welk onderdeel betrekking heeft op de automatische uitwisseling van inlichtingen zoals genoemd in de artikelen 8, eerste lid, 8 bis en (thans ook op) 8 bis bis van Richtlijn 2011/16/EU) is reeds geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, onderdeel l, en in artikel 6b, tweede lid, van de WIB.

Onderdeel b van artikel 3, negende lid, van Richtlijn 2011/16/EU (welk onderdeel betrekking heeft op de automatische uitwisseling van inlichtingen zoals genoemd in artikel 8, lid 3bis, van Richtlijn 2011/16/EU) is eveneens reeds geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, onderdeel l, van de WIB.

Onderdeel c van artikel 3, negende lid, van Richtlijn 2011/16/EU (welk onderdeel betrekking heeft op de overige bepalingen van Richtlijn 2011/16/EU) is reeds geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, onderdeel l, van de WIB.

De laatste twee volzinnen van het gewijzigde negende lid bepalen dat in het kader van de artikelen 8, lid 3bis, en lid 7bis, 8 bis bis, 21, lid 2, en 25, leden 2 en 3, en bijlage III van Richtlijn 2011/16/EU termen met een hoofdletter de betekenis hebben die zij hebben volgens de overeenkomstige definities in bijlage I en bijlage III van Richtlijn 2011/16/EU. De betreffende definities zijn reeds geïmplementeerd in de artikelen 2a en 10a van de WIB en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, alsmede in artikel 29b Wet Vpb 1969.

Artikel 1, tweede lid

Deels geen implementatie nodig en deels geïmplementeerd in artikel 6e van de WIB en artikel II van de Wet aanvullende regels uitwisseling landenrapporten.

Artikel 1, tweede lid, van Richtlijn (EU) 2016/881 voegt artikel 8 bis bis toe aan afdeling II van hoofdstuk II van Richtlijn 2011/16/EU.

Artikel 8 bis bis, eerste lid, is reeds geïmplementeerd in de artikelen 29c en 29d van de Wet Vpb 1969.

Artikel 8 bis bis, tweede lid, is geïmplementeerd in artikel 6e, eerste lid, van de WIB.

Artikel 8 bis bis, derde lid, is reeds geïmplementeerd in artikel 29e van de Wet Vpb 1969.

Artikel 8 bis bis, vierde lid, is geïmplementeerd in artikel 6e, tweede lid, van de WIB en artikel II van de Wet aanvullende regels uitwisseling landenrapporten.

Artikel 1, derde lid

Geen implementatie nodig.

Artikel 1, derde lid, van Richtlijn (EU) 2016/881 voegt een zesde lid toe aan artikel 16 van Richtlijn 2011/16/EU. Het bepaalde in dit zesde lid is deels reeds geïmplementeerd in artikel 29f van de Wet Vpb 1969 en behoeft deels geen implementatie.

Artikel 1, vierde lid

Deels geen implementatie nodig en deels geïmplementeerd in artikel 19, derde lid, van de WIB en in artikel 29e, tweede lid, van de Wet Vpb 1969.

Artikel 1, vierde lid, van Richtlijn (EU) 2016/881 voegt een zesde lid toe aan artikel 20 van Richtlijn 2011/16/EU.

De eerste volzin van dit toegevoegde zesde lid is geïmplementeerd in artikel 19, derde lid, van de WIB.

De tweede, vierde en vijfde volzin van het toegevoegde zesde lid betreffen een opdracht tot uitvoeringshandelingen aan de Europese Commissie. De derde volzin van het toegevoegde zesde lid behoeft geen implementatie.

De hiervoor bedoelde uitvoeringshandelingen van de Europese Commissie hebben geleid tot de aanpassing van artikel 29e, tweede lid, van de Wet Vpb 1969.

Artikel 1, vijfde lid

Deels geen implementatie nodig en deels geïmplementeerd in artikel 19, derde lid, van de WIB.

Artikel 1, vijfde lid, van Richtlijn (EU) 2016/881 voegt een zesde lid toe aan artikel 21 van Richtlijn 2011/16/EU.

De eerste volzin van het toegevoegde zesde lid is geïmplementeerd in artikel 19, derde lid, van de WIB.

De tweede en derde volzin van het toegevoegde zesde lid betreffen een opdracht aan de Europese Commissie.

Artikel 1, zesde lid

Geen implementatie nodig.

Betreft een opdracht aan de lidstaten en de Europese Commissie.

Artikel 1, zevende lid

Deels geïmplementeerd in artikel 29h van de Wet Vpb 1969 en deels geen implementatie nodig.

Artikel 1, zevende lid, van Richtlijn (EU) 2016/881 voegt artikel 25 bis toe aan Richtlijn 2011/16/EU. Dit betreft een sanctiebepaling. De sanctiebepaling in artikel 29h van de Wet Vpb 1969 is reeds van toepassing op het bepaalde in artikel 29c van de Wet Vpb 1969. Ingevolge het onderhavige wetsvoorstel wordt genoemd artikel 29h ook van toepassing op het niet nakomen van de verplichtingen in (het gewijzigde) artikel 29d van de Wet Vpb 1969.

Artikel 1, achtste lid

Geen implementatie nodig.

Deze bepaling richt zich tot de Europese Commissie.

Artikel 1, negende lid

Geen implementatie nodig.

Betreft het toevoegen van bijlage III van Richtlijn (EU) 2016/881 aan Richtlijn 2011/16/EU.

Artikel 2, eerste lid

Deels geen implementatie nodig en deels geïmplementeerd in artikel IV van de Wet aanvullende regels uitwisseling landenrapporten.

Dit lid betreft deels een opdracht tot feitelijk handelen aan de lidstaten.

Artikel 2, tweede lid

Geen implementatie nodig.

Betreft een opdracht tot feitelijk handelen aan de lidstaten.

Artikel 3

Geen implementatie nodig.

Betreft de inwerkingtreding van Richtlijn (EU) 2016/881.

Artikel 4

Geen implementatie nodig.

Betreft de mededeling dat Richtlijn (EU) 2016/881 is gericht tot de lidstaten.

Bijlage III, deel I

Geen implementatie nodig.

Voor zover nodig reeds geïmplementeerd in artikel 29b van de Wet Vpb 1969. De grens van € 750 miljoen in bijlage III, deel I, onder 4, is reeds geïmplementeerd in artikel 29c, vijfde lid, van de Wet Vpb 1969.

Bijlage III, deel II

Deels geen implementatie nodig en deels geïmplementeerd in artikel 6e, derde lid, van de WIB en in de artikelen 29c, vierde lid, en 29d, eerste, tweede en derde lid, van de Wet Vpb 1969.

De notificatieplicht in bijlage III, deel II, onder 1, onder b, van Richtlijn 2011/16/EU is geïmplementeerd in artikel 29d, derde lid, van de Wet Vpb 1969 en in artikel 6e, derde lid, van de WIB.

Artikel 29c, vierde lid, van de Wet Vpb 1969 is aangepast aan bijlage III, deel II, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU.

Artikel 29d, eerste lid, van de Wet Vpb 1969 is aangepast aan bijlage III, deel II, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU.

Artikel 29d, tweede lid, van de Wet Vpb 1969 is aangepast aan bijlage III, deel II, onder 4, van Richtlijn 2011/16/EU.

De overige verplichtingen zijn (reeds) geïmplementeerd in de artikelen 29c tot en met 29e van de Wet Vpb 1969.

Bijlage III, deel III

Geen implementatie nodig.

Reeds geïmplementeerd in artikel 19, derde lid, van de WIB, artikel 29e, tweede lid, van de Wet Vpb 1969 en in de Regeling aanvullende documentatieverplichtingen verrekenprijzen.

Het in bijlage III, deel III, onder A, van Richtlijn 2011/16/EU opgenomen model landenrapport, met de tabellen 1, 2 en 3, is reeds geïmplementeerd in artikel 3 van de Regeling aanvullende documentatieverplichtingen verrekenprijzen en het bij deze regeling gevoegde model in bijlage A (Nederlandse taal) en bijlage B (Engelse taal).

Bijlage III, deel III, onder B, van Richtlijn 2011/16/EU is reeds geïmplementeerd onder het kopje «Toelichting op het landenrapport (bijlage A)» van de Regeling aanvullende documentatieverplichtingen verrekenprijzen.

Bijlage III, deel III, onder C, van Richtlijn 2011/16/EU is reeds geïmplementeerd onder het kopje «Toelichting op tabel 1. Overzicht van verdeling van baten, belastingen en bedrijfsactiviteiten naar belastingjurisdictie» en het kopje «Toelichting op tabel 2. Lijst van alle groepsentiteiten van de multinationale groep die vallen onder iedere totalisatie per belastingjurisdictie» van voornoemde regeling.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A (artikel 6e van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Het voorgestelde artikel 6e, eerste lid, van de WIB bevat de grondslag voor de automatische verstrekking door Nederland van het landenrapport, bedoeld in artikel 29e van de Wet Vpb 1969, dat aan de inspecteur is verstrekt door een rapporterende entiteit die fiscaal inwoner is van Nederland aan de andere lidstaten waarvan, blijkens de informatie in het landenrapport, een of meer groepsentiteiten van de multinationale groep van de rapporterende entiteit fiscaal inwoner zijn of waarin deze aan belasting zijn onderworpen met betrekking tot de activiteiten die via een vaste inrichting worden uitgeoefend. In het voorgestelde artikel 6e, tweede lid, van de WIB staat dat het landenrapport moet worden verstrekt binnen een termijn van vijftien maanden na de laatste dag van het verslagjaar van de multinationale groep waarop het landenrapport betrekking heeft. Met verslagjaar wordt bedoeld een jaarlijkse verslagleggingsperiode waarover de uiteindelijkemoederentiteit van de multinationale groep haar jaarrekening opmaakt. Ingevolge het voorgestelde artikel 6e, derde lid, van de WIB stelt de Minister van Financiën elke lidstaat in kennis van een bericht als bedoeld in het voorgestelde artikel 29d, derde lid, van de Wet Vpb 1969. De begrippen «groepsentiteit», «multinationale groep», «rapporterende entiteit» en «verslagjaar» worden ingevolge het vierde lid van het voorgestelde artikel 6e van de WIB opgevat in de zin van artikel 29b van de Wet Vpb 1969.

Artikel I, onderdeel B (artikel 14 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Artikel 14 van de WIB bevat een aantal weigeringsgronden voor het verstrekken van inlichtingen aan een andere staat. Deze weigeringsgronden passen niet in het systeem van automatische uitwisseling van inlichtingen. De wijziging van artikel 14, vijfde lid, van de WIB voorkomt dat de bepalingen in dat artikel ook van toepassing zijn op de automatische uitwisseling van inlichtingen op grond van het voorgestelde artikel 6e van de WIB.

Artikel I, onderdeel C (artikel 19 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

De automatische inlichtingenuitwisseling op grond van de bestaande artikelen 6b, 6c en 6d van de WIB vindt volgens artikel 19, derde lid, van die wet plaats door middel van een standaardformulier dat voldoet aan de in of krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden. Met de voorgestelde wijziging wordt geregeld dat ook voor de automatische uitwisseling van de landenrapporten gebruik zal worden gemaakt van een dergelijk standaardformulier. De betreffende voorwaarden voor het standaardformulier voor de landenrapporten zijn vastgesteld in de tabellen 1, 2 en 3 van deel III van bijlage III van Richtlijn 2011/16/EU. Deze voorwaarden zijn reeds opgenomen in de op artikel 29e, tweede lid, van de Wet Vpb 1969 gebaseerde Regeling aanvullende documentatieverplichtingen verrekenprijzen.

Artikel II (overgangsrecht)

In artikel II wordt geregeld dat het landenrapport dat betrekking heeft op het eerste verslagjaar van de multinationale groep dat begint op of na 1 januari 2016, in afwijking van de hoofdregel in het voorgestelde artikel 6e, tweede lid, van de WIB, door de Minister van Financiën aan de betreffende lidstaten automatisch wordt verstrekt binnen achttien maanden (en dus niet vijftien maanden) na de laatste dag van dat verslagjaar.

Artikel III, onderdeel A (artikel 29c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Op basis van de huidige wet moet, als uitzondering op de hoofdregel, een in Nederland gevestigde groepsentiteit een landenrapport indienen bijvoorbeeld als de uiteindelijkemoederentiteit niet verplicht is tot indiening van het landenrapport. Als er in een zodanig geval meerdere groepsentiteiten van dezelfde multinationale groep in Nederland gevestigd zijn dan mag, onder bepaalde voorwaarden, een van die groepsentiteiten worden aangewezen om het landenrapport (namens alle in Nederland gevestigde groepsentiteiten) in te dienen. Met de voorgestelde wijzigingen van artikel 29c, derde lid, van de Wet Vpb 1969 wordt geregeld dat indien er meerdere groepsentiteiten fiscaal inwoner van een of meer lidstaten zijn, de multinationale groep een groepsentiteit kan aanwijzen om het landenrapport aan te leveren om daarmee te voldoen aan de verplichtingen die gelden voor al deze binnen de EU gevestigde groepsentiteiten. De aangewezen groepsentiteit verzorgt derhalve de indiening van het landenrapport, inclusief de berichtgeving aan de inspecteur daarover. Door deze wijziging wordt de regeling doelmatiger voor een multinationale groep die actief is in meerdere lidstaten. Voorts wordt met de voorgestelde wijzigingen van genoemd artikel 29c, derde lid, geregeld dat niet als groepsentiteit zoals hiervoor bedoeld kan worden aangewezen de groepsentiteit die niet alle nodige informatie heeft ontvangen van haar uiteindelijkemoederentiteit om aan de in het voorgestelde artikel 29d, derde lid, eerste volzin, van de Wet Vpb 1969 bedoelde verplichting te kunnen voldoen. Een dergelijke groepentiteit mag dus niet het landenrapport indienen namens andere groepsentiteiten binnen de EU. De voorgestelde wijziging van het vierde lid van artikel 29c van de Wet Vpb 1969 zorgt ervoor dat de in genoemd artikel 29c, vierde lid, onderdelen a tot en met e, opgenomen aanvullende cumulatieve voorwaarden voor het mogen verstrekken van een landenrapport via een surrogaatmoederentiteit nog slechts van toepassing zijn indien deze entiteit haar fiscale vestigingsplaats buiten de EU heeft. In het voorgestelde zesde lid van artikel 29c van de Wet Vpb 1969 wordt bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld over de vorm en inhoud van het bericht, bedoeld in het derde lid van genoemd artikel 29c.

Artikel III, onderdeel B (artikel 29d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

De voorgestelde wijzigingen in het eerste en tweede lid van artikel 29d van de Wet Vpb 1969 breiden de notificatieplicht uit ten aanzien van de aangewezen groepsentiteit, bedoeld in het voorgestelde artikel 29c, derde lid, van de Wet Vpb 1969. Het eerste lid van artikel 29d van de Wet Vpb 1969 bepaalt dat een notificatieplicht geldt voor de in Nederland gevestigde groepsentiteit die wordt aangemerkt als de uiteindelijkemoederentiteit, de surrogaatmoederentiteit of – ingevolge de onderhavige wijziging – de aangewezen groepsentiteit, bedoeld in genoemd artikel 29c, derde lid. Indien een in Nederland gevestigde groepsentiteit niet wordt aangemerkt als de uiteindelijkemoederentiteit of surrogaatmoederentiteit of – ingevolge de onderhavige wijziging – niet de hiervoor bedoelde aangewezen groepsentiteit is, dan bepaalt het tweede lid dat de groepsentiteit de inspecteur – uiterlijk op de laatste dag van het verslagjaar van de multinationale groep waartoe de entiteit behoort – dient te berichten welke groepsentiteit binnen de multinationale groep wel de rapporterende entiteit is en wat daarvan de fiscale vestigingsplaats is. Het voorgestelde derde lid van artikel 29d van de Wet Vpb 1969 regelt dat een groepsentiteit die fiscaal inwoner is van Nederland en op wie een rapportageverplichting rust op grond van artikel 29c, tweede lid, van de Wet Vpb 1969 een verzoek indient bij haar (niet in Nederland gevestigde) uiteindelijkemoederentiteit om haar alle nodige informatie te verstrekken om te kunnen voldoen aan deze verplichting. Indien ondanks dat verzoek niet alle nodige informatie is ontvangen of verkregen, dient die groepsentiteit op grond van het hiervoor bedoelde derde lid van artikel 29d aan de inspecteur een landenrapport te verstrekken met alle informatie die zij in haar bezit heeft uiterlijk twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar ten aanzien waarvan de uiteindelijkemoederentiteit niet alle nodige informatie ter beschikking heeft gesteld. Daarnaast wordt in het voorgestelde derde lid van artikel 29d van de Wet Vpb 1969 een notificatieplicht geïntroduceerd op grond waarvan de in dat derde lid bedoelde groepsentiteit de inspecteur moet berichten dat de uiteindelijkemoederentiteit niet alle nodige informatie ter beschikking heeft gesteld. Het voorgestelde vierde lid van artikel 29d van de Wet Vpb 1969 bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld over de vorm en inhoud van het bericht, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid van dat artikel. Zoals ook in paragraaf D.6, Language, van het OESO-rapport Guidance on Transfer Pricing Documentation and Country-by-Country Reporting» is aangegeven, kan het vereiste om documentatie in de lokale taal – lees: het Nederlands – aan te leveren een complicerende factor zijn voor wat betreft tijd en kosten die gemoeid zijn met het vertalen van documenten ten behoeve van het naleven van verrekenprijsgedragsregels. In lijn met het voorgaande zal in lagere regelgeving worden toegestaan dat de notificatie in de Nederlandse of in de Engelse taal mag worden opgesteld.

Artikel III, onderdeel C (artikel 29e van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Met de voorgestelde wijziging van de term «opgestelde» in «geaggregeerde» in artikel 29e, eerste lid, van de Wet Vpb 1969 wordt aansluiting gezocht bij de terminologie van Richtlijn (EU) 2016/881 en wordt geen inhoudelijke wijziging van die bepaling beoogd. Artikel 29e van de Wet Vpb 1969 bevat een algemene bepaling voor de vorm en de inhoud van het landenrapport. In het eerste lid wordt een opsomming gegeven van de informatie die het landenrapport dient te bevatten. Die informatie dient per staat geaggregeerd te worden gepresenteerd, zoals volgt uit Richtlijn (EU) 2016/881 en het CbC-Model. Ook transacties tussen gelieerde groepsentiteiten binnen één staat dienen hierbij tot uitdrukking te komen en mogen dus niet worden geëlimineerd.

Voorbeeld

Een multinationale groep heeft in land X twee groepsentiteiten (A en B). A verstrekt een lening van 100 tegen een jaarlijkse rente van 5% aan B. A heeft dus jaarlijkse rentebaten van 5, terwijl B een daarmee corresponderende jaarlijkse rentelast van 5 heeft. In het landenrapport dient in de kolom «inkomsten» van een gelieerde partij bij land X, 5 te worden gerapporteerd. In het landenrapport vallen deze baten en lasten binnen één land (X) dus niet tegen elkaar weg.

Met de voorgestelde wijziging van artikel 29e, tweede lid, van de Wet Vpb 1969 vervalt de tweede volzin van die bepaling. Daarin is geregeld dat het landenrapport in de Nederlandse of in de Engelse taal wordt opgesteld. Door het vervallen van deze tweede volzin wordt teruggevallen op de delegatiebepaling in de eerste volzin van artikel 29e, tweede lid, van de Wet Vpb 1969. Deze eerste volzin van genoemd artikel 29e, tweede lid, bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld over de vorm en de inhoud van het landenrapport. Op die manier kan in lagere regelgeving worden geregeld in welke taal onderdelen van het landenrapport moeten worden opgesteld. Artikel 20, zesde lid, van Richtlijn 2011/16/EU bepaalt dat de Europese Commissie door middel van uitvoeringshandelingen uiterlijk op 31 december 2016 een talenregeling voor de uitwisseling van landenrapporten vaststelt waarin kan worden bepaald dat de belangrijkste elementen van deze landenrapporten ook in een andere officiële taal van de EU moeten worden verstrekt. Op 9 november 2016 heeft de Europese Commissie door middel van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/196313 deze talenregeling vastgesteld. Daaruit vloeit voort dat onderdelen van het landenrapport ook in het Engels moeten worden verstrekt, behalve wanneer de verstrekkende lidstaat en alle andere lidstaten waaraan de landenrapporten worden verstrekt, zijn overeengekomen dat een andere officiële taal van de EU wordt gebruikt. De onderdelen van het landenrapport die (in beginsel) ook in het Engels moeten worden verstrekt betreffen de inlichtingen of toelichtingen opgenomen in tabel 3 van deel III van bijlage III bij Richtlijn 2011/16/EU, in de Nederlandse wetgeving neergelegd in tabel 3 van bijlage A van de Regeling aanvullende documentatieverplichtingen verrekenprijzen. De Regeling aanvullende documentatieverplichtingen verrekenprijzen zal in die zin worden aangepast en daarin zal eveneens worden geregeld dat de overige informatie in het landenrapport in de Nederlandse of in de Engelse taal mag worden opgesteld.

Artikel III, onderdeel D (artikel 29h van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Artikel 25bis van Richtlijn 2011/16/EU gebiedt lidstaten om alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de bepalingen van de richtlijn worden toegepast en om in dit kader sancties te treffen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Hierbij mag een lidstaat sancties toepassen waarin zijn nationale wetgeving reeds voorziet. Het huidige artikel 29h van de Wet Vpb 1969 bevat sinds 1 januari 2016 een sanctiebepaling voor de situatie dat de rapporterende entiteit niet voldoet aan de rapporteringsvereisten omtrent het landenrapport in artikel 29c van de Wet Vpb 1969. Voorgesteld wordt om de toepassing van de sanctiebepaling in genoemd artikel 29h uit te breiden tot het niet voldoen aan de notificatieverplichtingen in artikel 29d van de Wet Vpb 1969. Hiermee worden dezelfde sanctiebepalingen ingevoerd voor deze notificatieverplichtingen als die reeds gelden op het terrein van de landenrapporten (artikel 29c van de Wet Vpb 1969). Derhalve kunnen bestuurlijke boeten worden opgelegd en kan strafrechtelijk worden opgetreden indien de rapporterende entiteit niet aan de notificatieverplichtingen voldoet. Door uitbreiding van de sanctiebepaling ten aanzien van artikel 29d van de Wet Vpb 1969 is ook de nakoming van de notificatieverplichtingen op grond van dat artikel op passende wijze gewaarborgd.

Artikel IV (inwerkingtreding)

In artikel IV wordt geregeld dat de wet met ingang van 5 juni 2017 in werking treedt en voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot het eerste verslagjaar van de multinationale groep dat begint op of na 1 januari 2016. Op grond van artikel 5 van de Wet raadgevend referendum is dit wetsvoorstel niet referendabel omdat dit wetsvoorstel de implementatie betreft van een richtlijn.

Artikel V (citeertitel)

Ingevolge artikel V kan deze wet worden aangehaald als: Wet aanvullende regels uitwisseling landenrapporten.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes