Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 9 november 2016

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave:

1.

Inleiding

1

2.

Wettelijk minimumjeugdloon

3

3.

Minimumloon bij betaling op basis van stukloon

6

4.

Minimumloon bij meerwerk

8

5.

Effecten op budget en regeldruk

9

6.

Internationale aspecten

10

7.

Handhavings-en uitvoeringseffecten

10

1 Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel een uitwerking betreft van de maatregelen zoals overeengekomen met werknemers en werkgevers, en vastgelegd in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 april jl. (Kamerstuknummer 29 544- 716). Naar aanleiding van het wetsvoorstel hebben de leden van de VVD-fractie nog wel vragen op een aantal onderwerpen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag enz. enz. De aanpassingen passen bij het streven van de PvdA dat voor gelijke werkzaamheden een gelijk loon betaald dient te worden. Daarnaast zijn de leden van de PvdA-fractie verheugd dat de wijziging een bestaansminimum garandeert voor werknemers die momenteel op basis van stukloon werken. Ook een fatsoenlijke betaling voor mensen die bijvoorbeeld overwerken wordt met dit voorstel gegarandeerd.

De leden van de PvdA-fractie hebben ter verduidelijking een aantal vragen over de voorgenomen wijziging.

De leden van de SP-fractie hebben verheugd kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben een aantal vragen over de voorgestelde stapsgewijze verlaging van de leeftijd van 23 naar 21 jaar van het volwassenenminimumloon. Deze leden zien met de regering redenen voor het verlagen van de leeftijd waarop een werknemer het volledige wettelijk minimumloon ontvangt, gezien de veranderingen in de sociaal economische en maatschappelijke positie van jongeren. Daarnaast geldt internationaal gezien Nederland als een uitzondering met het huidige volwassenminimumloon vanaf 23 jaar. Wel hebben deze leden nog zorgen over de mogelijke effecten van de voorgestelde verlaging naar 21 jaar.

De leden van de CDA-fractie hebben enkele kritische vragen over de voorstellen betreffende meerwerk en stukloon. In de eerste plaats vragen zij de regering waarom de voorstellen over handhaving van het WML bij meerwerk en het stukloon in onderhavig wetsvoorstel over de verlaging van de leeftijd van het volwassenenminimumloon worden gedaan en niet in een apart wetsvoorstel, zodat hier een apart oordeel over gevraagd kan worden?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, dat de regering mede in reactie op de motie-Van Weyenberg heeft ingediend. Deze leden zijn verheugd met de voorstellen voor verhoging van het minimumjeugdloon. Zij vinden de stapsgewijze benadering, mede met het oog op scholingsdeelname en de werkgelegenheid, verstandig. Zij hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel en bijbehorende nota van wijziging. Zij hebben de motie gesteund om het minimumjeugdloon aan te passen, die heeft geleid tot dit wetsvoorstel en steunen het voornemen om het wettelijk minimumloon omlaag te brengen naar 21 jaar en het minimumjeugdloon vanaf 18 jaar aan te passen. Zij zijn blij dat naar aanleiding daarvan nu wetgeving is gemaakt, maar hebben nog wel enige vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennis genomen van de Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen. Zij vinden het positief dat de regering op aandringen van de Kamer eindelijk heeft besloten om de leeftijd waarop men recht heeft op het wettelijk minimumloon te verlagen. Zij hebben over de voorgestelde wetswijzigingen nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

2 Wettelijk minimumjeugdloon

De leden van de VVD-fractie willen de regering vragen welke afspraken er met de sociale partners zijn gemaakt op de voorgestelde verhoging van het wettelijke minimumjeugdloon. De regering schrijft in de memorie van toelichting op pagina 6 dat het voorliggende voorstel tot verhoging van het minimumjeugdloon met instemming van de sociale partners tot stand is gekomen.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe de gevolgen voor de werkgelegenheid en de scholingsdeelname van jongeren van het voorliggende voorstel van een stapsgewijze verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon gaat monitoren. Op welke manier zal deze monitoring plaatsvinden? De leden van de VVD-fractie willen de regering vragen dit tijdig voor de voorgenomen tweede stap in de wijziging van de minimumjeugdloonstaffel, zoals opgenomen in het wetsvoorstel.

De regering schrijft in de memorie van toelichting dat tussentijds zal worden bekeken of er aanvullende (sectorale)maatregelen nodig zijn mochten de tussentijdse effecten van het voorstel op de arbeidsmarktpositie van jongeren negatief zijn. De leden van de VVD-fractie vragen de regering welke aanvullende (sectorale) maatregelen dit kunnen zijn.

De leden van de VVD-fractie constateren dat er een uitzondering in het wetsvoorstel wordt opgenomen voor leerwerkplekken in de bbl in het mbo, maar dat de aanpassing van de minimumjeugdloonstaffel van 23 naar 21 jaar wel van toepassing zal zijn op de leerwerkplekken. De regering wil de loonkostenstijging voor werkgevers voor een deel compenseren via een aanspraak op het LIV. Kan de regering aangeven welk deel door het LIV zal worden gecompenseerd? Heeft de regering inzichtelijk om welk bedrag dit gaat?

De regering schrijft dat bij de tweede stap zal worden bezien of de maatregelen van compensatie via het LIV het beoogde effect heeft gehad. De leden van de VVD-fractie willen de regering vragen of deze tussentijdse evaluatie gelijktijdig met de monitoring die voorzien is voor augustus 2018 naar de Tweede Kamer kan worden gezonden, zodat deze mee genomen kan worden voor het ingaan van de voorgestelde tweede stap?

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd of de regering een toetsingskader heeft (normen, criteria of kengetallen) ontwikkeld om te monitoren of de arbeidsmarktpositie van jongeren tussen de 18 en 22 jaar in negatieve zin significant afwijkt van andere leeftijdsgroepen? Zo ja, wanneer kan de Kamer die tegemoet zien? Wordt hierbij ook het eventuele effect op de opleidingsgraad van jongeren meegenomen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering de mening deelt dat door het verlagen van de leeftijd waarop men recht heeft op het minimumloon voor een volwassene naar eerst 22 en vervolgens 21 jaar geen recht doet aan gelijk loon voor gelijk werk.

In welke mate denkt de regering dat de verlaging van de leeftijd ten aanzien van. het recht op WML en de verhoging van de staffels van de jeugdlonen ertoe bijdraagt dat de inkomenspositie van jongeren dusdanig versterkt wordt, dat dit leidt tot de mogelijkheid van het voeren van een zelfstandig huishouden voor jongeren vanaf 18 die een fulltime baan hebben?

Kan de regering aangeven of er een verschil bestaat tussen Nederland en Duitsland of de Verenigde Staten als het gaat om het te verwachten verlies aan werkgelegenheid?

Wat verstaat de regering onder aanzienlijke negatieve effecten op de werkgelegenheid? En op welke wijze gaat de regering toetsen of hier sprake van is?

Kan de regering aangeven in hoeveel procent van de leerwerkplekken sprake is van volledig (4 dagen per week) meedraaien als volwaardig werknemer? Is de regering van mening dat er dan sprake kan zijn van ongelijkheid tussen iemand van 23 jaar in een bbl-baan en iemand van 22 jaar?

Kan de regering aangeven in welke mate het minimumjeugdloon-voordeel voor werkgevers noodzakelijk is en in welke mate de totale werkgelegenheidseffecten worden verminderd als gevolg van deze compensatie?

Welk relatie heeft het instellen van het minimumjeugdloon-voordeel met het verminderen van de arbeidsongeschiktheidstegemoetkoming voor Wajong-gerechtigden, die in de begroting 2017 staat vermeld?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering beducht is voor oplopende werkloosheid onder jong volwassenen als gevolg van deze aanpassing van het minimumloon. Lopen jongeren het risico een potentieel hoger salaris voorgeschoteld te worden voor een baan die ze vervolgens niet meer krijgen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom is gekozen voor verlaging van de leeftijdsgrens naar 21 jaar. Wat zijn in de ogen van de regering de voor en nadelen van een verdere verlaging, zoals door sommigen bepleit? Op welke leeftijd loopt het minimum jeugdloon af in andere Europese landen? Lijkt er in de verschillende landen een verband te zijn tussen de hoogte van het jeugdloon en de leeftijd waarop deze afloopt en de hoogte van jeugdwerkloosheid?

De leden van de D66-fractie lezen dat de mate van economische zelfstandigheid tussen 2004 en 2014 is gedaald. Deze leden vragen wat hiervan de oorzaak is, aangezien in deze periode geen aanpassingen aan het minimumjeugdloon hebben plaatsgevonden.

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering signaleert dat in cao’s steeds vaker afspraken op basis van opleiding en ervaring worden gemaakt, en minder op basis van leeftijd. Tegelijkertijd wijzen de aan het woord zijnde leden erop dat, zoals bijvoorbeeld in de CPB-studie «Kansrijk Arbeidsmarktbeleid deel 2» staat, de lonen van Nederlandse werknemers in de leeftijd 25–35 veel lager liggen dan die van werknemers van pakweg 55 jaar. Ook in internationaal perspectief is dit verschil tussen jongeren en ouderen erg groot. Welke mogelijkheden ziet de regering om deze looncurve in samenwerking met sociale partners evenwichtiger te maken?

De leden van de D66-fractie zien een lagere scholingsdeelname als een van de risico’s bij een verhoging van het minimumjeugdloon. Deze leden vragen de regering of zij op basis van de ervaringen in andere landen met een minimumloon vanaf 18 jaar kan inschatten wat het effect is op scholingsdeelname van een volledig wettelijk minimumloon vanaf 18 jaar.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering inzicht heeft in de inkomensverdeling onder jongeren tussen 18 en 23 jaar. Hoeveel van de werkende jongeren verdienen het minimumloon en hoeveel krijgen reeds een hoger salaris dan het minimumloon?

De leden van de D66-fractie maken uit het wetsvoorstel op, dat twee jaar na inwerkingtreding van de verlaging van de minimumloonleeftijd naar 22 jaar, deze leeftijd automatisch naar 21 jaar wordt verlaagd. Eerder schreef de regering dat, indien er sprake is van aanzienlijke negatieve effecten op de werkgelegenheid van jongeren, de stap naar 21 jaar niet zal worden gezet. Op welke manier gaat deze verdere verlaging dan niet door? Is in dat geval een nieuw wetsvoorstel nodig om de verdere verlaging naar 21 jaar geen doorgang te laten vinden, of heeft de regering hiervoor ook een andere mogelijkheid?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de stapsgewijze invoering van een hoger minimumjeugdloon zorgt voor een verantwoorde invoering, waarbij in de tussentijd de mogelijkheid tot monitoring bestaat. Deze leden vragen waarom de regering er niet voor heeft gekozen om deze stapsgewijze invoering verder door te trekken naar bijvoorbeeld 20 jaar en eventueel nog verder.

De leden van de D66-fractie vragen of zij het juist zien dat de uitzondering voor de bbl alleen geldt voor de verhoging van de staffels voor de leeftijden van 18 tot 20 jaar en niet voor de verlaging van de leeftijdsgrens. Bbl-leerlingen van 21 jaar hebben daardoor straks ook recht op het wettelijk minimumloon. Is dat juist? Waarom heeft de regering er voor gekozen om bbl-leerlingen wel uit te zonderen van de staffelverhoging, maar niet van de leeftijdsverlaging? Welk effect verwacht de regering hiervan op het aantal bbl-plaatsen?

De leden van de D66-fractie vragen wat het effect is op de hoogte van het LIV nu ook werknemers van 22 en 21 jaar er onder komen te vallen en wat hiervan de werkgelegenheidseffecten zijn. In dat licht vragen zij tevens waarom de regering er niet voor heeft gekozen om het budget van het LIV te verhogen. Wat zouden hiervan de budgettaire effecten zijn?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien in de voorgestelde maatregelen rond minimumjeugdloon een beweging om tegemoet te komen aan de zorgen van jongeren die voor hun 23ste met een startkwalificatie de arbeidsmarkt opgaan en zelfstandig in hun levensonderhoud moeten of willen voorzien. Ziet de regering dit ook zo? Heeft de regering onderzocht in welke mate deze wet voor deze jongeren een sluitende oplossing biedt? Welke andere maatregelen zijn daarbij overwogen en waarom is uiteindelijk voor deze variant van aanpassing van het minimum(jeugd)loon gekozen? Is ook overwogen om het al dan niet hebben van een startkwalificatie als uitgangspunt te nemen? Op welke bezwaren stuit dit?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de regering heeft gekozen voor een tussenstap in de verlaging van de leeftijd waarop recht ontstaat op het WML. Kan de regering aangeven wat zij verstaat onder «aanzienlijke werkgelegenheidseffecten? Kan de regering aangeven hoe deze taxatie precies plaatsheeft en hoe deze verschilt van de gewone mogelijkheid van tussentijdse aanpassing?

In de memorie van toelichting staat dat 25% van de jongeren van 21 en 22 jaar een eenpersoonshuishouden vormen. Hoeveel jongeren van 18, 19 en 20 jaar vormen nu een eenpersoonshuishouden vragen de leden van de fractie van GroenLinks. En hoeveel is dat ten opzichte van 1995?

Zijn er meer cao’s dan de in de voetnoot genoemde voorbeelden (memorie van toelichting, bladzijde 7) waar de jeugdloonschalen zijn geschrapt? Hoeveel (ongeveer?)

Ook vragen de leden van de fractie van GroenLinks hoe de regering «gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek» definieert. Voor wie geldt dit principe, volgens de regering? Is de regering met de leden van de fractie van GroenLinks van mening dat dit principe zou moeten gelden voor iedere volwassene, ongeacht leeftijd? Zo nee, voor welke groepen kan worden afgeweken en waarom?

Waarop baseert de regering de conclusie dat «een hoger loon het voor deze groep (jonger dan 18 jaar) mogelijk aantrekkelijk zou maken om te gaan werken in plaats van onderwijs te volgen»? Heeft de regering overwogen om de minimumjeugdlonen voor jongeren onder de 18 jaar in meer of mindere mate te verhogen? Waarom is niet gekozen om deze lonen met een paar procent te verhogen?

Hoe ziet de regering de relatieve concurrentiepositie van een 17-jarige ten opzichte van een 18-jarige of een 21-jarige, als de minimumjeugdlonen voor jongeren onder 18 jaar ongewijzigd laag blijven? Hoe groot schat de regering de kans het risico dat werkgevers vooral 16- en 17-jarigen aannemen en ontslaan zodra zij 18 jaar worden?

De tweede stap van verlaging van de leeftijd waarop de het wettelijk minimumloon naar 21 jaar, zal gebeuren als er «aanzienlijke negatieve effecten op de werkgelegenheid van jongeren» zijn. Hoe definieert de regering «aanzienlijk»? Wanneer zal de tweede stap wel dan wel niet worden gezet? Hoe wordt deze afweging gemaakt?

De regering schrijft dat «een aanzienlijk deel van de leerwerkplekken in het mbo wordt bezet door jongeren onder de 23 jaar»: in 2014–2015 ruim de helft. Kan de regering aangeven hoeveel van deze leerwerkplekken werden bezet door jongeren onder de 21 jaar? Hoeveel 21- en 22 jarigen volgden een mbo opleiding?

Maken werkgevers een onderscheid tussen of zij nu leerlingen jonger of ouder dan 23 aannemen voor een bbl-plek, omdat de loonkosten verschillend zijn? Is daar bewijs voor?

In hoeveel cao’s is geregeld dat jongeren op een bbl-plek het cao-loon verdienen?

3 Minimumloon bij betaling op basis van stukloon

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering de huidige norm wil vervangen door een nieuwe wettelijke norm, omdat de huidige norm moeilijk te handhaven is door de Inspectie SZW. De Raad van State constateert in haar advies dat de keuze om dit handhavingsprobleem op te lossen door middel van wetgeving tot mogelijke ongewenste effecten en tot nieuwe knelpunten kan leiden. Kan de regering hier nader op ingaan, en dan specifiek de mogelijke gevolgen van het voorstel op sectoren als de dagblad- en pakketbezorgers, waarbij de uitvoering van de werkzaamheden in veel gevallen volledig buiten het zicht van de werkgever plaatsvinden?

De leden van de VVD-fractie ontvangen signalen vanuit de eerder genoemde sectoren dat de voorgestelde wijziging tot complicaties kan leiden in de uitvoering binnen deze sector, met als gevolg mogelijke negatieve werkgelegenheidseffecten? Kan de regering nader ingaan op de zorgen van deze sectoren? En is de regering bereid om tot een oplossing voor deze sectoren te komen?

De leden van de VVD-fractie willen daarnaast de regering vragen of de sectoren die geraakt worden door het voorstel op het stukloon, bijvoorbeeld de pakketbezorgers, voldoende tijd hebben voor de implementatie van de nieuwe wettelijke norm in de uitvoering? Is de regering van mening dat er voldoende tijd zit tussen aanvaarding van het voorliggende wetsvoorstel en het moment van inwerkingtreding van het voorstel?

Volgens de Raad van State kan de voorgestelde wijziging met betrekking tot het stukloon tot nieuwe knelpunten leiden voor bepaalde sectoren. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering voor de sector dagbladbezorging kan toelichten waarom zij de knelpunten van de Raad van State niet deelt.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering de mening deelt dat in die gevallen waar stukloon betaald wordt, de mogelijkheid om in theorie minder uren uit te betalen dan er daadwerkelijk gewerkt wordt omdat een norm niet gehaald wordt, nog steeds kan zorgen voor een loon onder het WML. Hoe denkt de regering hierop te kunnen handhaven?

Waarom heeft de regering niet gekozen voor het afschaffen van stukloon?

Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om in de wet een minimumuurloon direct goed te regelen, hoewel aangegeven wordt dat het wenselijk is om effectief en efficiënt te kunnen handhaven?

De leden van de CDA-fractie constateren dat ten aanzien van het stukloon de werkgever wordt verplicht om bescheiden te overleggen waaruit blijkt hoeveel uren de werknemer daadwerkelijk heeft gewerkt. Deze verplichting wordt gesteld ten behoeve van toezicht en naleving van het WML. Wat is de reactie van de regering op het oordeel van de Raad van State dat dit voorstel er toe leidt dat «bij een beloning rond het WML stukloon feitelijk wordt afgeschaft»? Is dat de bedoeling van de regering? Zo ja, wat betekent dit dan voor de uitvoering van kleine werkzaamheden en bijbanen zoals thuiswerk of postbezorging?

De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat iedereen met een normaal werktempo het minimumloon moet kunnen verdienen. Zij hebben daarom begrip voor dit deel van het wetsvoorstel. Tegelijkertijd achten deze leden het goed mogelijk dat werkgevers die op basis van stukloon werken, door dit wetsvoorstel zullen kiezen voor de inzet van zzp'ers. Zij denken bijvoorbeeld aan de pakketbezorging, waarvoor in het kader van de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) reeds een modelovereenkomst is goedgekeurd. In dat geval zou het wetsvoorstel niet het beoogde effect hebben. Hoe kijkt de regering hier tegenaan?

De leden van de D66-fractie zien, evenals de Raad van State, moeilijkheden voor een betrouwbare tijdsregistratie bij thuiswerk of werk op afstand, bijvoorbeeld in de krantenbezorging. Hoe acht de regering hiervoor een betrouwbare tijdsregistratie zonder veel administratieve lasten haalbaar?

De leden van de D66-fractie vragen hoe vaak de Inspectie SZW in de periode 2012–2016 heeft geconstateerd dat er sprake was van onderbetaling bij werkgevers die stukloon hanteren. Ook vragen deze leden hoe vaak er een vermoeden was van onderbetaling, waarbij de Inspectie SZW dit niet hard kon maken.

De leden van de D66-fractie merken op dat er werknemers zijn die op basis van stukloon werken, die niet in het tempo willen werken waarmee zij het wettelijk minimumloon verdienen, maar wel graag actief zijn en op die manier een extraatje willen verdienen, bijvoorbeeld ouderen. Zij verliezen door dit wetsvoorstel die mogelijkheid. Welke mogelijkheden ziet de regering om dit alsnog te behouden?

De leden van de D66-fractie lezen dat loonkostensubsidie en het LIV ook van toepassing zijn bij het werken op basis van stukloon. Tegelijkertijd is loonkostensubsidie niet van toepassing bij overeenkomsten van opdracht en geldt voor het LIV een urengrens die bij veel stukloon niet gehaald zal worden. Hoe denkt de regering toch te voorkomen dat banen die geschikt zijn voor bijvoorbeeld mensen met een beperking en ouderen, niet meer zullen worden aangeboden aan deze groep, omdat werkgevers het niet aandurven hen vanwege mindere productiviteit in dienst te nemen.

De leden van de D66-fractie krijgen signalen van werkgevers die veel met stukloon werken, dat zij zich genoodzaakt zien om door deze wetswijziging de manier van aansturing van hun werknemers te wijzigen, en dat zij de beoogde invoeringsdatum van 1 juli 2017 te krap achten om dit zorgvuldig te kunnen doen. Kent de regering deze bezwaren en ziet zij mogelijkheden om hieraan tegemoet te komen, bijvoorbeeld door voor dit deel van het wetsvoorstel een latere invoeringsdatum te overwegen? Ook vragen de leden van de D66-fractie op welke wijze werkgevers die veel met stukloon werken betrokken worden bij de implementatie.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen voorts een nadere reactie op de waarschuwing van de Raad van State dat aanpassing van het stukloon tot negatieve effecten kan leiden, bijvoorbeeld wanneer een werkgever weinig zicht heeft op de (duur van de) werkzaamheden die worden uitgevoerd. Hoe ziet de regering de handhavingsproblemen die dan kunnen ontstaan? De Raad van State waarschuwt voor een verregaande doorkruising van bestaande werkprocessen, deelt de regering deze zorg en waarom?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering toe te lichten in hoeverre de essentie van stukloon door het voorstel nog recht gedaan wordt, hoezeer zij de wens begrijpen om het minimumloon ook bij deze werkzaamheden beter te garanderen. Naar de mening van deze leden kenmerkt het stukloon zich door het vooraf bepalen van een redelijk loon, vooral vanwege het gebrek aan zicht op de uitvoering van de werkzaamheden en de vrijheden die hieraan verbonden zijn. De bepaling van het stukloon heeft daarbij ondanks de redelijke aannames die eraan ten grondslag dienen te liggen een fictief karakter, dat zowel voor werkgevers als werknemers risico’s kan bevatten. Door het voorstel lijkt het karakter van stukloon verloren te gaan, aangezien ook hierbij achteraf op feitelijke basis gedeclareerd kan worden. Zij vragen de regering nader in te gaan op deze overwegingen.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom volgens de regering uit de wettelijke verplichtingen inzake arbeids- en rusttijden geconcludeerd kan worden dat werkgevers zicht hebben op de productiviteit van de werknemer. Zij constateren dat met het naleven van de wettelijke verplichtingen niet automatisch vastgesteld hoeft te kunnen worden hoeveel tijd daadwerkelijk met de uitvoering van werkzaamheden gemoeid is. Deze leden vragen nader in te gaan op het feit dat de aard van de werkzaamheden en de vrijheden die daaraan inherent zijn een gebrek aan zicht bij de werkgever kunnen meebrengen.

4 Minimumloon bij meerwerk

De regering schrijft in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel op pagina 21 dat naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 7 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1622) er een expliciete grondslag voor het betalen van het wettelijk minimumloon voor meerwerk is opgenomen. Deze grondslag ontbrak tot nu toe. De leden van de VVD-fractie constateren echter dat het wetsvoorstel ook gevolgen heeft voor de zogeheten tijd-voor-tijd afspraken. De leden van de VVD-fractie willen de regering vragen of tijd-voor-tijd afspraken onder het voorliggende wetsvoorstel nog steeds mogelijk zijn? Zo ja, kan de regering aangeven of dit ook het geval is wanneer er geen sprake is van een CAO waarin dit is overeengekomen? Kan een werkgever met zijn werknemer compensatie van meerwerk via tijd-voor-tijd constructie overeenkomen? Wat betekent dit voor de onderhandelingsvrijheid van zowel de werkgever, als de werknemer?

De leden van de VVD-fractie vragen naar het toegevoegde artikel 13a, lid 3 in het wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie lezen dit artikel zo dat deze expliciet gevolgen heeft voor de uitzendsector, waar een CAO geldend is. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of er binnen deze CAO afspraken zijn gemaakt met betrekking tot tijd-voor-tijd regelingen voor meerwerk? Zo ja, welke afspraak is hier in opgenomen, en wat zijn de gevolgen van dit wetsvoorstel voor deze afspraken in de CAO?

Is het voorgestelde artikel tot stand gekomen in overeenstemming met de sociale partners? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt met de sociale partners?

De leden van de VVD-vragen de regering tevens hoe de handhaving op de het voorstel ten aanzien van meerwerk vorm zal krijgen. De leden van de VVD-fractie vragen hierbij nadrukkelijk aandacht voor de handhaving op tijd-voor-tijd regelingen. Kan de regering aangeven hoe deze eruit gaat zien?

Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat het WML evenredig wordt verhoogd als mensen meer uren werken dan de normale arbeidsduur. De leden van de CDA-fractie zijn het hiermee eens. Echter de regering biedt deze ruimte niet aan cao-partijen in de uitzendsector. Wat is hiervan de achtergrond? Waarom kiest de regering hiermee om bestaande cao-afspraken aan de kant te schuiven? Wat is de reden dat de aanpassing van de onderhandelingsvrijheid van sociale partners wordt geregeld in onderhavig wetsvoorstel? In hoeverre hebben de voorstellen over het meerwerk draagvlak van sociale partners?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van het voornemen van het kabinet om een expliciete grondslag in de wet op te nemen voor betaling van meerwerk op grond van het minimumloon. Zij vragen of deze grondslag alleen van toepassing is op situaties waarin het meerwerk afgesproken is, of ook voor situaties waarin het meerwerk op eigen initiatief plaatsvindt. Kan de regering voorts aan de leden van de fractie van de ChristenUnie nader aangeven hoe de handhavingspraktijk eruit zag voor de uitspraak van de Raad van State en of zij het voornemen heeft die praktijk voort te zetten? Is te verwachten dat van de uitspraak het effect uitging dat vaker meerwerk onderbetaald is geweest? Zo ja, hoe wordt de handhaving geïntensiveerd om dergelijke effecten te keren? Zijn werkgelegenheidseffecten te verwachten van het onder het minimumloon brengen van het meerwerk of niet? Zo ja, kan de regering deze effecten nader toelichten?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen voor hoeveel medewerkers de meerwerkbepaling niet zal gelden, vanwege de voorwaarde van een collectieve arbeidsovereenkomst.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het noodzakelijk is te bepalen dat de compensatie in vrije tijd uiterlijk voor 1 juli van het volgende jaar benut moet zijn. Deze leden wijzen op situaties waarin werknemers bewust gedurende langere tijd met een specifiek oogmerk compensatie willen opbouwen. Dergelijke plannen zouden doorkruist kunnen worden wanneer de compensatie in sommige gevallen reeds na ruim een half jaar dient te worden gerealiseerd. Zij hebben de indruk dat de voorgestelde regel onnodig knellend kan werken.

De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op de stelling dat de functie van het minimumloon eraan in de weg zou staan dat een compensatie in vrije tijd bij meerwerk slechts op basis van een collectieve arbeidsovereenkomst kan worden toegestaan. Zij merken op dat de functie van het minimumloon er bijvoorbeeld niet aan in de weg staat om inhoudingen te doen ten behoeve van de ziektekostenverzekering. Deze leden vragen waarom het bestaan van dergelijke afwijkingen er niet toe zou kunnen leiden dat in het voorstel ook buiten het bereik van de collectieve arbeidsovereenkomst compensatie in tijd bij meerwerk kan worden erkend. Immers, de compensatie in tijd kan in bepaalde situaties meer strekken tot het vervullen van de basale behoeften van werknemers dan een uitkering in geld.

5 Effecten op budget en regeldruk

De regering geeft aan dat als gevolg van het voorliggende voorstel de uitkeringslasten structureel met 35 miljoen euro zullen toenemen, daarnaast vindt er een compensatie plaats voor de werkgever van 100 miljoen euro via de aof-premie. De leden van de VVD-fractie willen de regering vragen hoe deze toename van uitkeringslasten per genomen maatregel tot stand komt voor wat betreft het effect op de uitkering, en het volume werkloosheid?

De leden van de VVD-fractie willen de regering vragen of de gevolgen van de voorstellen ten aanzien van meerwerk in kaart zijn gebracht door Actal? De regering geeft zelf in het voorstel aan dat de gevolgen verwaarloosbaar zijn. Kan de regering aangeven waar deze constatering op is gebaseerd? En is de regering bereid, zoals Actal in haar advies aangeeft, in de toelichting op het wetsvoorstel een berekening van de gevolgen voor de regeldruk op te nemen?

De leden van de D66-fractie vragen hoe het kan dat in de raming van de loonkostensubsidie al is uitgegaan van het volwassenminimumloon, ook voor de groep jonger dan 23 jaar. Bij de behandeling van de Participatiewet bestond toch nog geen voornemen om het minimumjeugdloon te verhogen? Was hiermee het budget voor loonkostensubsidie dan eigenlijk te hoog geraamd, zo vragen deze leden. Om hoeveel geld gaat het dan?

De leden van de D66-fractie vragen of de verhoging van het minimumjeugdloon alleen gevolgen heeft voor de hoogte van de Wajong, of ook voor andere uitkeringen. Deze leden vragen tevens wat de budgettaire gevolgen zijn van een verlaging van de minimumloonleeftijd naar 18 jaar, inclusief en exclusief extra middelen om het LIV op dezelfde hoogte als nu te houden.

6 Internationale aspecten

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering de internationale kritiek op het minimumjeugdloon nader kan toelichten, en dan in het bijzonder of deze kritiek ook iets zegt over de leeftijd waaraan dit gebonden is. Heeft de Raad van Europa ook uitspraken gedaan over gelijk loon voor gelijk werk voor volwassenen? En maakt de Raad van Europa een onderscheid tussen 18-jarigen en 21-jarigen? Heeft de Raad uitspraken gedaan over het jeugdloon voor jongeren onder 18 jaar?

7 Handhavings-en uitvoeringseffecten

Het UWV geeft aan dat per 1-1-2018 uitvoering geven kan worden aan het voorstel onder de voorwaarde dat het UWV de daarvoor noodzakelijke activiteiten kan meenemen in het reeds lopende realisatietraject van de LIV en LKV. Heeft het UWV al een uitvoeringstoets verricht naar de gevolgen van dit wetsvoorstel voor het Dagloonbesluit vragen de leden van de PvdA-fractie. Kan de regering aangeven op welk moment het UWV de compensatieregeling kan uitvoeren?

Naar aanleiding van de uitvoeringstoets die door het UWV op dit onderdeel is uitgevoerd schrijft het UWV dat zij ervan uitgaan dat het niet «de bedoeling is om werkgevers bij stukloon te verplichten om het aantal gewerkte uren in te vullen in de loonaangifte». Wat is daarop de reactie van de regering vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de CDA-fractie kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat de handhavingstaak van de inspectie SZW er niet eenvoudiger, maar juist ingewikkelder op wordt. Kan de regering uiteenzetten op welke wijze dit voorstel de handhavingstaak eenvoudiger maakt en hoe het ontduiken van het minimumloon hierdoor effectiever kan worden aangepakt? In hoeverre is de inspectie SZW betrokken bij de totstandkoming van dit voorstel? Heeft er een uitvoeringstoets plaatsgevonden en wat was hiervan het resultaat? Waarom is het Actal advies om de gevolgen voor de regeldruk van werkgevers en werknemers in beeld te brengen niet opgevolgd?

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

Adjunct-griffier van de commissie, Esmeijer