Kamerstuk 34556-12

Voortgang dossiers fiscale aftrek van scholingsuitgaven en aftrek van uitgaven voor monumentenpanden

Dossier: Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met het oog op afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden (Wet fiscale maatregel rijksmonumenten)

Gepubliceerd: 30 juni 2017
Indiener(s): Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34556-12.html
ID: 34556-12

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2017

In mijn brief van 9 november 2016 waarin ik u heb verzocht het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing te willen aanhouden, heb ik aangegeven dat uw Kamer tijdig van mij een brief ontvangt met het oog op de verdere besluitvorming over de omvorming van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven naar scholingsvouchers en van de fiscale aftrek van uitgaven voor monumentenpanden naar een onderhoudssubsidie voor rijksmonumenten. (Kamerstuk 34 556, nr. 10). In deze brief informeer ik u over de ontwikkelingen die zich sindsdien hebben voorgedaan en het beoogde verdere traject.

Wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing

Het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing is vorig jaar op mijn verzoek door uw Kamer aangehouden. Dit wetsvoorstel regelt de afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden en de aftrek van scholingsuitgaven. Het wetsvoorstel is na de verkiezingen van 15 maart 2017 door uw Kamer controversieel verklaard (Kamerstuk 34 707, nr. 1), waardoor het besluitvormingsproces rondom dit wetsvoorstel nu stil ligt. Wel heeft het kabinet in de Voorjaarsnota opgenomen dat de bezuiniging op deze dossiers wordt teruggedraaid, waardoor het volledige fiscale budget beschikbaar komt voor de vervangende uitgavenregelingen.

De wetswijziging zou oorspronkelijk ingaan per 2018. Dit is echter een wijziging met forse uitvoeringsconsequenties (voor DUO, Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Belastingdienst) waarvoor voorbereidingstijd nodig is. Ook wil ik de gebruikers van deze regelingen niet te lang in onzekerheid laten over de situatie in het komende jaar. Alles overwegende heb ik in overleg met de Staatssecretaris van Financiën besloten om de door dit kabinet voorgenomen afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden en de aftrek van scholingsuitgaven met een jaar uit te stellen tot 2019. Mijn ministerie zal, in overleg met veldpartijen, wel verder gaan met de nadere uitwerking van vervangende subsidieregelingen voor het onderhoud van rijksmonumenten en stimulering van scholing gericht op invoering per 2019. Het is aan het nieuwe kabinet om hier definitieve besluiten over te nemen.

Onderhoud monumentenpanden

Ik heb de afgelopen maanden een interactief beleidstraject gestart onder de naam Erfgoed Telt. Het doel van Erfgoed Telt is dat er in 2019 een financieel stelsel is dat zo goed mogelijk de vele en verschillende monumenten van ons land kan behouden voor de toekomst.

Organisaties die actief zijn op het gebied van erfgoed hebben de opgaven en kansen voor het erfgoed naar voren gebracht. Belangenorganisaties als de Bond Heemschut en organisaties die monumenten beheren zoals NV Stadsherstel Amsterdam en andere overheden hebben hun visie gegeven. Ook de niet georganiseerde eigenaren heb ik zo goed mogelijk bij deze discussie betrokken. In een aantal goed bezochte bijeenkomsten in Zwolle, Eindhoven en Amsterdam hebben verschillende partijen aangegeven wat hun wensen en verwachtingen zijn voor de omgang met rijksmonumenten de komende jaren. Ik heb verder alle betrokkenen de mogelijkheid gegeven hun visie kenbaar te maken via erfgoedtelt@minocw.nl. Het is belangrijk te zien dat veel partijen daar gebruik van maken. Zo heb ik bijvoorbeeld van de vakgroep restauratie en de Vereniging van architecten werkzaam in de Restauratie een uitgewerkte analyse ontvangen over het monumentenstelsel en het belang van kwaliteit in de uitvoering.1

Scholingsvouchers

Over de inhoudelijke uitwerking van een regeling voor scholingsvouchers ter vervanging van de aftrek van scholingsuitgaven moeten in overleg met uw Kamer nog keuzes worden gemaakt. Mijn ministerie heeft in samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de afgelopen periode de regeling scholingsvouchers voor zover mogelijk uitgewerkt met als uitgangspunt dat de nieuwe regeling per 2019 ingaat. Om de beoogd uitvoerder DUO voldoende tijd te geven voor de ontwikkeling van de benodigde systemen is het wenselijk dat de belangrijkste keuzes dit jaar door een nieuw kabinet worden gemaakt. Bij de uitwerking zijn de adviezen «Leren en ontwikkelen tijdens de loopbaan» (SER) en «Doorleren werkt» (commissie Vraagfinanciering mbo) betrokken. Beide adviezen pleiten voor een breed pakket aan maatregelen voor een leven lang ontwikkelen. De vouchers zijn zodanig gepositioneerd dat zij onderdeel kunnen uitmaken van een breder pakket aan maatregelen om een leven lang ontwikkeling te stimuleren. Hieronder schets ik de belangrijkste keuzes over de regeling die het komend kabinet en uw Kamer dienen te maken.

Belangrijke keuze is het doel van de regeling zo duidelijk mogelijk te definiëren. Is het een regeling die zich richt op het stimuleren van een leercultuur en breed open staat voor alle doelgroepen? Of is het een regeling die zich alleen richt op scholing door individuen die kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt en uit zichzelf niet snel tot scholing over gaan? Kwetsbaarheid kan te maken hebben met een noodzakelijke transitie op de arbeidsmarkt, ook intersectoraal, bijvoorbeeld voor mensen die als gevolg van de automatisering in de bankensector een overstap moeten maken naar een andere sector. Met de focus op kwetsbaarheid kan (deels) worden voorkomen dat de vouchers de primaire verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers doorkruisen, die al dan niet via O&O-fondsen werken aan het vergroten van duurzame inzetbaarheid.

Als gekozen wordt voor een regeling die zich richt op groepen die kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt, dan is het noodzakelijk de doelgroep zo duidelijk mogelijk af te bakenen. Een optie is de doelgroep te beperken tot diegenen met maximaal een afgeronde opleiding op het niveau van mbo-4. De meest kwetsbare doelgroepen lijken zich namelijk te concentreren in de beroepsbevolking met lager- en middelbaar beroepsonderwijs. Daar veranderen de meeste banen als gevolg van robotisering en digitalisering. Daarnaast volgt deze groep minder scholing en investeert minder in hun duurzame inzetbaarheid dan hoger opgeleiden. De regeling wordt met deze afbakening tevens eenvoudiger uit te voeren dan met bijvoorbeeld een afbakening op basis van kansberoepen2. Dit alles wil natuurlijk niet zeggen dat hoger opgeleiden niet kwetsbaar kunnen zijn op de arbeidsmarkt. Op basis van debatten met uw Kamer is vooralsnog niet gekozen voor een afbakening op basis van een bepaald opleidingsniveau.

Een tweede optie om te zorgen dat de scholingsmiddelen terecht komen bij mensen die dit ook daadwerkelijk nodig hebben, is het adviesgesprek dat in de concept-regeling is opgenomen. In de concept-regeling is ervoor gekozen de aanvrager in een gesprek met een loopbaanadviseur de opties op het gebied van scholing te laten onderzoeken. De huidige positie op de arbeidsmarkt van de aanvrager is daarbij het aangrijpingspunt. Tijdens dit gesprek kan ook gekeken worden naar mogelijke (aanvullende) alternatieven voor financiële ondersteuning. Belangrijke keuzes die hierbij moeten worden gemaakt is of het verplicht is om een adviesgesprek te voeren alvorens een voucher te kunnen aanvragen en het al dan niet bindende karakter van het advies.

De beschreven opties zijn niet limitatief; het nieuwe kabinet kan uiteraard ook andere keuzes maken.

Levenlanglerenkrediet

Zoals ik in het debat over de onderwijsbegroting (Handelingen II 2016/17, nr. 18, item 8) heb aangegeven, sta ik positief tegenover de motie van het lid Rog om de leeftijdsgrens van het levenlanglerenkrediet gelijk mee op te laten lopen met de verhoging van de AOW-leeftijd (Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 23). Conform mijn brief van 9 november 2016 (Kamerstuk 34 556, nr. 10), waarin ik een eerste, voorlopige inschatting van de extra kosten gaf, informeer ik uw Kamer bij dezen over de wijze waarop ik hieraan gevolg wil geven.

De AOW-leeftijd stijgt ieder jaar in principe met een stap van enkele maanden, met ingang van kalenderjaar 2022 is dit afhankelijk van de ontwikkeling van de levensverwachting. Om reden van communiceerbaarheid zal de leeftijdsgrens levenlanglerenkrediet echter niet ieder jaar met een stap van enkele maanden stijgen. Pas wanneer de AOW-leeftijd cumulatief over een aantal kalenderjaren weer met één jaar is verhoogd, stijgt ook de leeftijdsgrens levenlanglerenkrediet met één jaar. De extra kosten zullen worden gedekt uit het budget van de nieuwe regeling scholingsvouchers. De structurele extra kosten voor elke verhoging van de leeftijdsgrens levenlanglerenkrediet met één jaar bedragen ongeveer € 1 miljoen. De staatsschuld stijgt met elke stap van één jaar met ongeveer € 20 miljoen. Dat is het extra bedrag aan leningen dat in totaal uitstaat. De consequenties voor de uitvoeringskosten worden in beeld gebracht bij de verdere uitwerking.

De leeftijdsgrenzen voor het levenlanglerenkrediet zijn vastgelegd in de WSF 2000. Aanpassing van de bovenste leeftijdsgrens vergt wetswijziging. Als de voorbereiding hiervan volgens de boven geschetste lijn medio 2017 kan starten verwacht ik inwerkingtreding per studiejaar 2019/2020. Omdat de AOW-leeftijd dan inmiddels één heel jaar gestegen is wordt de leeftijdsgrens voor het levenlanglerenkrediet met ingang van dat studiejaar 56 jaar. De eerstvolgende verhoging, naar 57 jaar, zal in studiejaar 2021/2022 plaatsvinden. De AOW-leeftijd is dan weer met één heel jaar, naar 67, gestegen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker