Kamerstuk 34552-87

Verslag van een schriftelijk overleg over stand van zaken fiscale moties en toezeggingen

Dossier: Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017)

Gepubliceerd: 15 september 2017
Indiener(s): Johannes Sibinga Mulder
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34552-87.html
ID: 34552-87

Nr. 87 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 september 2017

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 30 maart 2017 over de Stand van zaken fiscale moties en toezeggingen (Kamerstuk 34 552, nr. 79).

De vragen en opmerkingen zijn op 12 mei 2017 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 15 september 2017 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Anne Mulder

De griffier van de commissie, Tielens-Tripels

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief met de stand van zaken van de uitvoering van fiscale moties en toezeggingen. De leden van de VVD-fractie hebben daarover nog een aantal vragen en/of opmerkingen.

Interventie vennootschapsbelastingplicht zeehavens

De leden van de VVD-fractie vinden dat oneerlijke concurrentie tussen zeehavens in EU-landen aangepakt moet worden. De Havenverordening is op 23 maart 2017 in werking getreden. Deze havenverordening moet zorgen voor meer transparantie en een meer gelijk speelveld voor de zeehavens in de Europese Unie. Hoe gaat het kabinet de gevolgen volgen c.q. monitoren en de Tweede Kamer daarover informeren?

Op 21 januari 2016 heeft de Europese Commissie zowel aan Frankrijk als aan België een voorstel tot het nemen van maatregelen gedaan om ook in die landen de particuliere en publieke havens vennootschapsbelastingplichtig te maken. Dit voorstel is niet geaccepteerd en op 8 juli 2016 is tegen beide landen een formele onderzoekprocedure geopend. Wat is het tijdpad en/of -planning van het vervolg en wat zijn mogelijke vervolgstappen? Hoe wordt de Tweede Kamer over toekomstige ontwikkelingen geïnformeerd over dit proces?

Wat is de kans dat de havens in Frankrijk en België op korte termijn alsnog vennootschapsbelastingplichtig worden?

De Europese Commissie heeft in het kader van staatssteun aan zeehavens (nog) geen formele stappen tegen Duitsland genomen. Wel heeft de Europese Commissie in een persbericht van 21 januari 2016 aangegeven dat zij Duitsland om nadere informatie heeft verzocht. Dat is inmiddels een jaar gelden wat is de planning en/of vervolgtraject voor dit dossier? Welke acties onderneemt de regering om de Europese Commissie tot actie en spoed aan te sporen?

Fiscale eenheid en de vennootschapsbelasting

De leden van de VVD-fractie willen graag een (uitgebreide) reactie van de Staatssecretaris op het artikel op Taxlive d.d. 25 april 2017 over de reparatie van de dubbele verliesneming.1

Kan de Staatssecretaris ingaan op het feit dat wordt gesteld dat praktisch gezien de door de Staatssecretaris voorgestelde uitbreiding van het achtste lid van artikel 15ac Wet Vpb 1969 nauwelijks uitvoerbaar is?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de fiscale moties en toezeggingen d.d. 30 maart jl. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over.

Accijnstarief biermixen

De Staatssecretaris schrijft dat van de dertien lidstaten die gereageerd hebben, één lidstaat een verlaagd accijnstarief heeft op bier en biermixen tot 2,8% en dat één lidstaat juist een extra heffing heeft op biermixen. Kan de Staatssecretaris aangeven welke lidstaten dit zijn? Kan de Staatssecretaris tevens voor onze buurlanden België en Duitsland aangeven wat zij geantwoord hebben?

De Staatssecretaris concludeert op basis van de reacties van andere lidstaten dat Nederland niet uit de pas loopt door het verlaagd tarief op biermixen te beperken tot 1,2% alcohol. Nu hebben niet alle lidstaten gereageerd, maar de conclusie zou ook kunnen zijn dat Nederland wel uit de pas loopt door überhaupt een verlaagd tarief te hebben, want slechts één andere lidstaat heeft dat ook. Hoe denkt de Staatssecretaris daarover? En hoe denkt het kabinet als geheel, niet alleen vanuit fiscaal oogpunt, maar ook vanuit het oogpunt van preventie, tegen een normaal of verhoogd tarief voor biermixen? Hoe verhoudt het verlaagde tarief zich verder tot het feit dat Nederland voor de berekening van de hoogte van de accijns uitgaat van Plato?

Woningbouwcorporaties

De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van de Staatssecretaris dat hij de wens van de Kamer begrijpt om overdrachten van sociale huurwoningen (DAEB) vrij te stellen, maar dat hij daarbij stuit op financiële en staatssteunaspecten. De Staatssecretaris ziet geen nieuwe omstandigheden die hij tegen een beroep op staatssteun zou kunnen aanvoeren. Heeft de Staatssecretaris daarbij ook rekening gehouden met de nieuwe Woningwet, die beoogt dat corporaties zoveel mogelijk binnen één regio actief zijn, waardoor veel coöperaties woningen buiten hun regio verkopen?

De overdracht van een sociale huurwoning is, zo blijkt uit de brief, wel vrijgesteld als deze geschiedt naar de boekwaarde, die omschreven wordt als historische kostprijs minus afschrijvingen. Zijn er geen andere factoren die bij die waardebepaling naar de boekwaarde een rol kunnen spelen, zoals onderhoud of inflatie? Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie welke verkoopregels er gelden voor woningbouwcorporaties en hoe deze zich verhouden tot verkoop tegen boekwaarde.

Vennootschapsbelasting

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of hij ook de optie overwogen heeft om een vrijstelling van vpb voor verhuur van gereguleerde woningen, indien belastingplichtigen voor die verhuur belast zijn met verhuurderheffing.

Maatwerklijst

De Staatssecretaris schrijft dat niet wordt bijgehouden hoeveel mensen gevraagd hebben om papieren post van de Belastingdienst, waarbij dat geweigerd is. Klopt het dat dit wel wordt bijgehouden in het persoonlijke dossier van belastingplichtigen/toeslaggerechtigden?

Transparantie rulings

De Staatssecretaris is voornemens om vier medewerkers van Financiën en de Belastingdienst steeksproefsgewijs de rulingpraktijk te laten onderzoeken, waarbij de Auditdienst Rijk de onderzoekssystematiek beoordeelt. De leden van de CDA-fractie zijn erg blij met dit voorstel, maar zien ook nog enige ruimte voor verbetering. Heeft de Staatssecretaris ook overwogen om de rulings niet te laten beoordelen door medewerkers van de Belastingdienst en het ministerie maar (onder geheimhouding van de inhoud van de rulings) door onafhankelijke fiscale wetenschappers? Heeft de Staatssecretaris ook overwogen om zowel rulings te onderzoeken op basis van een steekproef als bewust uitgekozen rulings, bijvoorbeeld omdat in de media vermoedens zijn geuit dat een bepaald bedrijf een ruling heeft die niet overeenkomt met wet- en regelgeving of met de bedoeling van de wet. Er zijn immers heel veel soorten rulings waar in de Kamer geen twijfels over zijn geuit, zoals rulings aan particulieren of aan kleine ondernemers.

Deze aanpassingen zouden kunnen voorkomen dat het steekproefsgewijze onderzoeken van rulings mogelijk gezien zou kunnen worden als «de slager die zijn eigen vlees keurt» of dat onderzoekers «op zoek moeten naar een speld in een hooiberg». Graag een reactie van de Staatssecretaris.

Budgettair belang fiscale faciliteiten nulemissieauto’s

Kan de Staatssecretaris aangeven hoe de cijfers uit tabel 1 zich verhouden tot de raming ten tijde van de Autobrief II? Bij welke prognose vindt de Staatssecretaris dat de regeling zou moeten worden aangepast?

Doorwerking inkomensstijging ex-partner in toetsingsinkomen toeslag

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de Staatssecretaris de afschaffing van 10%-regeling terugdraait. Deze leden achten het zeer onwenselijk dat een toeslaggerechtigde een lagere toeslag ontvangt op grond van inkomen dat niet zijn of haar draagkracht vergroot, namelijk het inkomen van de ex-partner.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van financiën met daarin de stand van zaken van fiscale moties en toezeggingen. De leden hebben hier enkele vragen over.

Accijnstarief biermixen

De leden lezen dat Nederland niet uit de pas loopt door geen lager tarief voor accijns te hanteren bij biermixen. Hebben de andere landen ook aangegeven of zij voornemens zijn om dit eventueel wijzigen of gemotiveerd waarom zij de mogelijkheid voor het toepassen van een lager tarief niet gebruiken?

Substance-eisen

De leden zijn positief over de houding van de Staatssecretaris ten opzichte van het opnemen van antimisbruikbepalingen in belastingverdragen en het feit dat Nederland zich hard maakt voor een brede implementatie via een multilateraal instrument. De Staatssecretaris geeft verder aan dat de opties om substance-eisen te vergroten zoals benoemd in de brief van 4 november 2015, enerzijds al zijn uitgewerkt in de Studiegroep duurzame groei (optie 3) en anderzijds nog niet uitgewerkt kunnen worden doordat opties 1 en 2 een samenhang hebben met het wetsvoorstel over coöperaties en dividendbelasting. Kan de Staatssecretaris het verdere proces rondom dit wetsvoorstel verder toelichten, wanneer is de planning dat het wetsvoorstel naar de Kamer wordt gestuurd en wat zou de ingangsdatum idealiter zijn? Kan de Staatssecretaris ook toelichten hoe optie 1 en 2 van de eerdergenoemde brief meegenomen worden in de behandeling van dit wetsvoorstel of daarna?

Maatwerklijst

De Belastingdienst hanteert een ruimhartig beleid bij het opnemen van mensen op de maatwerklijst, lezen de leden van de D66-fractie. Kan de Staatssecretaris toelichten wat dit betekent? Hoeveel mensen staan er jaarlijks op de maatwerklijst? En hoe kan het dat de Belastingdienst niet bijhoudt welke verzoeken er (telefonisch of anders) worden gedaan en of deze verzoeken worden toegekend?

Minimumtarief niet-coöperatieve jurisdicties

De leden lezen ook dat het nultarief een trigger-criterium wordt om jurisdicties te onderzoeken op schadelijke belastingregimes. Klopt het dat ieder land met een nultarief altijd onderzocht wordt op schadelijke belastingregimes? Zijn er nog andere trigger-criteria vastgesteld? Zo ja welke?

Vennootschapsbelastingplicht zeehavens

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de Staatssecretaris inhoudelijk geen uitvoerige toelichting kan geven op de kwestie van de vennootschapsbelastingplicht van zeehavens omdat er een juridische procedure loopt. Kan de Staatssecretaris mogelijk wel een toelichting geven over het verwachtte tijdspad van deze procedure en wanneer er een uitspraak verwacht kan worden?

Afgezonderd particulier vermogen

Inzake het afgezonderd particulier vermogen (APV) geeft de Staatssecretaris aan dat het risico op misbruik bijzonder klein wordt geacht. Kan de Staatssecretaris dat toelichten of het klopt dat misbruik dus wel mogelijk is? En hoe worden de signalen gemonitord of dit misbruik mogelijk toeneemt in de toekomst? Kan de Staatssecretaris toelichten of dit op een actieve manier gebeurt en hoe?

Transparantie rulings

De leden van de D66-fractie lezen met interesse dat de Staatssecretaris jaarlijks onafhankelijke fiscale experts en de ADR zal laten kijken naar een steekproef van rulings. Kan de Staatssecretaris toelichten of ook in het jaar 2017 al een dergelijk onderzoek zal worden gedaan?

CO2-uitstoot

De leden lezen ook dat het kabinet zich inzet voor strenge, maar haalbare normen om de transitie naar emissievrij rijden te versterken. Kan de Staatssecretaris toelichten wat hierbij wordt verstaan onder strenge maar haalbare normen?

S&O-verklaring

De S&O verklaring is een verplichting geworden bij d wijziging van de innovatiebox per 1 januari 2017. De Staatssecretaris geeft aan dat deze verklaring in 2018 geëvalueerd zal worden waarbij de Minister van Economische zaken het voortouw heeft. Kan de Staatssecretaris toelichten of er ook signalen zijn acute knelpunten die mogelijk eerder opgelost moeten worden? Hoe wordt gemonitord of dit soort knelpunten zich nu al voordoen?

Doorwerking inkomensstijging ex-partner in toetsingsinkomen toeslag

De leden van de D66-fractie lezen ook dat de huurtoeslag niet meer afhankelijk is van het eventueel toenemen van inkomen van de ex-partner. De leden zien dat dit goed komt aan de daadwerkelijke praktische situatie waarbij de aanvrager geen voordeel heeft van de inkomensstijging. De leden zien dat er nog gezocht moet worden naar een structurele oplossing. Kan de Staatssecretaris toelichten de 10%-regeling in 2012 is afgeschaft? En waarom dit nu toch de beste optie zou zijn? En kan de Staatssecretaris toelichten wat de gevolgen kunnen zijn voor een aanvrager waarbij de ex-partner net 9% vooruit gaat in inkomen, kan dan nog altijd hetzelfde probleem voordoen? Hoe is die 10% bepaald?

Innovatiebox

Bij de nog niet afgedane moties, lezen de leden van de D66-fractie ook de stand van zaken rondom het toegankelijk maken van de innovatiebox voor biologische gewasbescherming. De Staatssecretaris hoopt in het tweede kwartaal van 2017 hier meer duidelijkheid over te kunnen geven. Kan de Staatssecretaris toelichten wat het op dit moment betekent voor deze biologische gewasbescherming? Kunnen deze middelen nu niet onder de innovatiebox vallen en is de Staatssecretaris voornemens om dit dan met terugwerkende kracht alsnog mogelijk te maken? En hoe kijkt de Staatssecretaris er tegen aan om buiten de biologische gewasbestrijding ook andere levende (micro-)organismen onder de innovatiebox te kunnen laten vallen?

Evaluatie Wet uniformering loonbegrip

De leden lezen ook dat de opdracht voor de evaluatie van de Wet Uniformering Loonbegrip ondertussen is gegund aan een onderzoeksbureau. De leden vragen de Staatssecretaris of de Staatssecretaris bereid is om in dit onderzoek ook de effecten van de aanpassing van de WUL op Nederlanders die in het buitenland mee te nemen? Waarom wel of niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief inzake moties en toezeggingen. Deze leden stellen hierover graag enkele vragen.

Substance-eisen

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat belastingvoordelen niet gegund moeten worden aan vennootschappen die zich enkel vanwege deze voordelen in Nederland vestigen. Substance-eisen kunnen er aan bijdragen dat deze agressieve fiscale planning voorkomen wordt. Deze leden pleiten daarom voor een aanscherping van de substance-eisen. De werkgroep fiscaliteit van de studiegroep duurzame groei betoogt dat aanscherping van artikel 8c Vpb een tot een negatief budgettair effect leidt. Neemt de Staatssecretaris deze aanname over? Waarop is deze aanname gebaseerd? Waar naartoe worden de rente- en royaltystromen verlegd volgens de Staatssecretaris? Is uitgezocht welke landen minder of geen eisen zoals in artikel 8c Vpb stellen en zo nee, hoe kan dan worden beargumenteerd dat deze activiteiten worden verlegd? Waar is op gebaseerd dat de extra belastingopbrengst de negatieve budgettaire effecten niet compenseren?

Algemeen woningcorporaties

De leden van de SP-fractie zijn ontevreden over het feit dat dat een breed gedragen motie van de Tweede Kamer niet wordt uitgevoerd. De leden van de SP-fractie vragen de (demissionaire) Staatssecretaris om niet de oren te laten hangen naar Europa en de daar afgesproken arbitraire regels, maar op te komen voor huurders van sociale huurwoningen in ons land. De leden van de SP-fractie verzoeken met klem om toegelaten instellingen (woningcorporaties) vrij te stellen van overdrachtsbelasting en vennootschapsbelasting voor Deab-activiteiten (diensten van algemeen economisch belang) en de aangenomen moties alsnog uit te voeren.

De leden van de SP-fractie willen graag een overzicht van alle uitgaven aan belastingen van woningcorporaties van de afgelopen vijf jaar jaren aan overdrachts-, vennootschapsbelasting en verhuurderheffing, en wat het de staatskas aan inkomsten in totaal van geld van huurders heeft opgeleverd. Daarnaast zien de leden van de SP-fractie graag een prognose tegemoet voor de komende vijf jaar. Hoe hoog zal de totale belastingdruk zijn per 2022 voor verhuurders van sociale huurwoningen en hoe verhoudt zich dit tot de maatschappelijke verantwoordelijkheden die woningcorporaties hebben ten aanzien van huurders met een laag inkomen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Deze leden vragen tevens in hoeverre de Staatssecretaris kan garanderen dat de belastingdruk bij woningcorporaties niet ten koste zal gaan van de betaalbaarheid, de beschikbaarheid en de kwaliteit van huurwoningen.

Overdrachtsbelasting

De leden van de SP-fractie zien een ongelijkheid in de behandeling van woningcorporaties als het gaat om belastingen. De leden van de SP-fractie willen dat de Staatssecretaris uitlegt waarom de Staatssecretaris wel twee miljard aan verhuurderheffing eist over huurwoningen met een maximale huur van € 710,68 maar er voor de overdracht aan een collega-corporaties van diezelfde woningen geen generieke vrijstelling op een andere belasting kan worden gegeven. Tevens vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre hier sprake is van een dubbele belasting van de producten die bedoelt zijn voor een doelgroep met een smalle beurs en daarom laag in huurprijs moeten blijven.

De leden van de SP-fractie vragen waarom voor sociale huurwoningen, een Daeb-activiteit geen uitzondering kan komen voor de overdrachtsbelasting.

De Staatssecretaris schrijft dat er vroeger een concurrentievoordeel bestond toen woningcorporaties nog wel vrijgesteld waren van overdrachtsbelasting. Suggereert hij daarmee dat corporaties onderling woningen verkochten voor prijzen die in strijd zijn met de verkoopregels van het rijk, zo vragen de leden van de SP-fractie? Daaruit volgt de vraag waarom de Staatssecretaris dan niet heeft ingezet op handhaving van de eigen regels in plaats van een belasting op te leggen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom woningcorporaties een ANBI-status hebben aangevraagd die zij effectief niet kunnen gebruiken.

De leden van de SP-fractie willen weten hoe de genoemde budgettaire derving van € 70 miljoen wordt onderbouwd. Dit suggereert namelijk dat er ongeveer € 3,5 miljard aan sociale huurwoningen per jaar wordt overgedragen tussen woningcorporaties. Vindt overdracht daadwerkelijk op zo’n grote schaal plaats en hoe verhoudt zich dat tot voorgaande jaren, vragen de leden van de SP-fractie?

Door de nieuwe Woningwet zijn in twee jaar geleden woningmarktregio’s geïntroduceerd. De Staatssecretaris en de Tweede Kamer beoogden kleinschaligheid en maatwerk en daarom werden woningcorporaties opgedragen hun werkzaamheden uit te voeren in nog maar één woningmarktregio. Veel corporaties besloten en besluiten als gevolg van deze wetswijziging woningen buiten de kernregio te verkopen aan andere corporaties. De leden van de SP-fractie vragen waarom de Staatssecretaris deze nieuwe werkwijze en nieuwe regels niet ziet als een gewijzigde omstandigheid wat een verandering van de overdrachtsbelasting rechtvaardigt. De wijziging van beleid is door een grote meerderheid in de Tweede Kamer en door de Staatssecretaris zelf gecreëerd.

Daarnaast is de introductie van de verhuurderheffing een nieuw feit, waar de Europese Commissie bij toetsing aan het staatssteunkader eerder nog geen rekening mee hoefde te houden. De leden van de SP-fractie vragen daarom waarom de Staatssecretaris de kansen voor een uitzondering van overdrachtsbelasting op Daeb-activiteiten van een corporatie zo negatief inschat. Is de Staatssecretaris bereid om zich in te spannen voor een positief oordeel in Europa, zo vragen de leden van de SP-fractie. En zo niet, schaft de Staatssecretaris de verhuurheffing dan af, willen de leden van de SP-fractie weten.

Vennootschapsbelasting

De leden van de SP-fractie willen weten waarom de «ratio» uit 2008, namelijk dat woningcorporaties moeten worden gezien als ondernemingen, nog steeds van kracht zou zijn. Gezien de komst van de verhuurderheffing in 2013 en de nieuwe Woningwet per 2015 zijn er nieuwe regels en omstandigheden die pleiten voor een andere benaming dan «onderneming». De leden van de SP-fractie vragen of woningcorporaties aangemerkt kunnen worden als overheidsbedrijven waardoor een uitzondering op de vennootschapsbelasting gegeven kan worden. Klopt het dat banken uitgezonderd kunnen worden van vennootschapsbelasting? De leden van de SP-fractie vragen op basis waarvan dit kan en waarom dit geen mogelijkheid voor woningcorporaties zou kunnen zijn. Deze leden zien graag een toelichting tegemoet.

Hoeveel gemeentelijke woningbedrijven zijn er momenteel, zo vragen de leden van de SP-fractie. Zij vragen tevens hoe veel van deze gemeentelijke woningbedrijven vennootschapsbelastingplichtig zijn.

De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris het met hen eens is dat de vennootschapsbelasting op Daeb-activiteiten woningcorporaties beknopt in één van hun kerntaken, namelijk het bouwen van betaalbare huurwoningen. Zo niet, hoe verhoudt de vennootschapsbelasting zich dan tot de verhuurderheffing? De leden van de SP-fractie vragen ook wat de gevolgen zou zijn van een generieke vrijstelling voor fiscale winsten voortkomend uit de exploitatie van woningen met een huurprijs onder de € 710,68. Over deze woningen wordt tevens verhuurderheffing betaald, dus is een koppeling aan deze grondslag een alternatieve mogelijkheid zo vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de SP-fractie willen weten waarom de Staatssecretaris het onwenselijk acht om alle verhuurders van sociale huurwoningen, dus zowel particulieren als woningcorporaties (Daeb-activiteiten), vrijstelling van de vennootschapsbelasting te geven. Particuliere verhuurders betalen immers ook verhuurderheffing en bovendien is hun aandeel in het aanbod in de sociale sector erg klein. Hoe verhoudt het weigeren van de vrijstelling zich tot de deregulering die de Staatssecretaris zo belangrijk zegt te vinden, zo vragen de leden van de SP-fractie. Tevens vragen de leden van de SP-fractie een onderbouwing van de genoemde half miljoen woningen met een huurprijs onder de van € 710,68 die niet verhuurd worden door woningcorporaties.

Vanwege de nieuwe Woningwet moeten woningcorporaties dit jaar hun Daeb en niet-Daeb activiteiten scheiden of splitsen. De leden van de SP-fractie vragen of deze verandering aangegrepen kan worden om het fiscale regime te heroverwegen of aan te passen. Graag zien de leden van de SP-fractie een toelichting op het antwoord.

Bestedingen uitkeringen werkloosheidswet

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris aan te geven hoe groot de lening van het Ministerie van Financiën aan het Algemeen werkloosheidsfonds thans is. Kan ook worden aangegeven waar deze lening op de begroting te vinden is? Kan de grootte van de lening voor de afgelopen tien jaar worden gegeven? Verwacht de Staatssecretaris in de toekomst opnieuw leningen te moeten verstrekken en zo ja, in welke orde van grootte?

Minimumtarief niet-coöperatieve jurisdicties

De leden van de SP-fractie achten het logisch om oorden die weinig of geen winstbelasting heffen, op de lijst van belastingparadijzen op te nemen. Het stelt de leden teleur dat dit in EU-verband blijkbaar niet haalbaar is. Zij hebben om deze reden vraagtekens bij de effectiviteit van de lijst van niet-coöperatieve jurisdicties. Zij lezen dat het nultarief wel als «trigger»-criterium wordt gehanteerd om te bepalen welke jurisdicties verder onderzocht moeten worden. Kan de Staatssecretaris hier enige uitleg over geven? Hoe wordt bepaald welke landen verder worden onderzocht en welke rol speelt het «trigger»-criterium hierbij? Is het nultarief het enige «trigger»-criterium? Zo nee, welke zijn er nog meer?

Kan de Staatssecretaris ingaan op de status van de lijst van niet-coöperatieve jurisdicties?

Interventie vennootschapsbelastingplicht zeehavens

De leden van de SP-fractie hebben meermaals uitgesproken dat er van een Vpb-belastingplicht voor Nederlandse zeehavens geen sprake kan en mag zijn zolang andere EU-landen hun zeehavens op andere, al dan niet fiscale manieren ondersteunen. De leden van de SP-fractie roepen de Staatssecretaris op om te bezien hoe andere lidstaten hun zeehavens ondersteunen en te onderzoeken of deze methoden al dan niet toepasbaar zijn in Nederland. Is de Staatssecretaris daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?

Afgezonderd particulier vermogen

De leden van de SP-fractie bedanken de Staatssecretaris voor zijn reactie op de signalen die het voormalige SP-Kamerlid de heer Bashir heeft doorgegeven. De Staatssecretaris zegt hierover dat het zelden voorkomt dat in een APV een Nederlandse onderneming wordt gedreven. Kan de Staatssecretaris aangeven waar hij deze informatie vandaan heeft? Kan ook worden aangegeven of er inmiddels signalen uit de praktijk zijn waaruit blijkt dat belasting wordt ontweken door het inbrengen van een onderneming in een APV?

Transparantie rulings

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de maatregelen die de Staatssecretaris neemt om de Kamer meer inzicht te geven in de rechtmatigheid van afgegeven rulings. Zij vragen de Staatssecretaris in te gaan op de richtsnoeren die zijn opgesteld in de gedragscodegroep inzake belastingen. In deze richtsnoeren ligt besloten dat landen ofwel rulings geanonimiseerd publiceren ofwel samenvattingen van rulings publiceren. Gaat de Staatssecretaris deze richtsnoeren naleven? Zo nee, waarom niet?

II Reactie van de Staatssecretaris

Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66 en de SP. Hieronder beantwoord ik de gestelde vragen. Ik houd bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van de vragen en opmerkingen aan zoals die aan mij zijn voorgelegd, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord. Voor zover de vraag in een andere paragraaf is beantwoord, is op de oorspronkelijke plaats van de vraag in het verslag een verwijzing opgenomen naar het onderdeel waar die vraag is beantwoord.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

Interventie vennootschapsbelastingplicht zeehavens

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het kabinet de gevolgen van de op 23 maart 2017 in werking getreden Havenverordening, die moet zorgen voor meer transparantie en een meer gelijk speelveld voor de zeehavens in de Europese Unie (EU), gaat volgen c.q. monitoren en de Tweede Kamer daarover gaat informeren. De gevolgen van de recent in werking getreden EU Havendienstenverordening, die inzet op vrijheid van dienstverlening en financiële transparantie van (publieke) investeringen in zeehavens, laten voorlopig nog op zich wachten. De bepalingen in de verordening worden twee jaar na de inwerkingtreding van kracht. Dit zal op 23 maart 2019 het geval zijn. Op welke termijn de effecten vervolgens te zien zullen zijn, is moeilijk te voorspellen omdat deze mede gebaseerd zullen zijn op de marktontwikkelingen in de Europese zeehavens. Verder kan ik uw Kamer melden dat de Europese Commissie heeft aangekondigd een Europees forum voor havenexperts op te willen richten. Hierin zal onder andere gesproken worden over de uniforme toepassing van de EU Havendienstenverordening. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu zal hier namens Nederland aan deelnemen. Uiteraard houdt het kabinet uw Kamer op de hoogte van relevante ontwikkelingen op dit terrein.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat het tijdpad en/of planning is van het vervolg van de opening van de formele onderzoeksprocedures tegen België en Frankrijk op 8 juli 2016. Tevens vragen deze leden wat mogelijke vervolgstappen zijn en hoe de Tweede Kamer over toekomstige ontwikkelingen in dit proces geïnformeerd wordt. Op 27 juli 2017 heeft de Europese Commissie naar buiten gebracht dat zij besloten heeft dat België en Frankrijk de uitzonderingen op de vennootschapbelastingplicht voor hun havens moeten afschaffen.2 België en Frankrijk krijgen nu tot eind 2017 de tijd voor de nodige maatregelen om de belastingvrijstelling te beëindigen en ervoor te zorgen dat vanaf 1 januari 2018 alle havens aan dezelfde vennootschapsbelastingregels worden onderworpen als andere ondernemingen. België en Frankrijk kunnen tegen deze besluiten van de Europese Commissie beroep aantekenen bij het Gerecht van de EU, maar een dergelijk beroep heeft geen schorsende werking. Beide landen zullen dus hun havens per 1 januari 2018 vpb-plichtig moeten maken. Indien België en/of Frankrijk besluiten beroep aan te tekenen tegen de Commissie-besluiten, wordt dit gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU. Uw kamer wordt, zodra daarover meer duidelijkheid is, over eventueel ingestelde beroepen geïnformeerd.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de kans is dat de havens in Frankrijk en België op korte termijn alsnog vennootschapsbelastingplichtig worden. Zoals uit het bovenstaande antwoord blijkt, zullen de Belgische en Franse havens per 1 januari 2018 vennootschapsbelastingplichtig worden. Per die datum zal de steun in de vorm van belastingvrijstellingen onrechtmatig worden, hetgeen zal leiden tot een terugvorderingsverplichting inclusief wettelijke rente indien de betrokken landen de havens niet per die datum vennootschapsbelastingplichtig maken.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de planning en/of vervolgtraject is voor mogelijke stappen van de Europese Commissie in het kader van staatssteun aan zeehavens in Duitsland en welke acties het kabinet neemt om de Europese Commissie tot actie en spoed aan te sporen. Hierover meldt de Europese Commissie in het aangehaalde persbericht dat zij er tevens voor heeft gezorgd dat bepaalde Duitse zeehavens een transparante financieringsstructuur hebben ingevoerd waarbij activiteiten in het kader van de openbare dienstverlening worden gescheiden van economische activiteiten om kruissubsidiëring te voorkomen.3 Of Duitse zeehavens daarmee effectief vennootschapsbelasting af zullen dragen, valt te bezien. De vennootschapsbelasting is een winstbelasting en onderzoek van de Erasmus Universiteit, RHV en Ecorys naar het level playing field voor zeehavens toonde in 2014 aan dat de havenbeheerders van Niedersachsen, Hamburg en Bremen al jarenlang verlieslatend zijn en de verliezen worden bijgepast uit de algemene middelen. De Minister van Infrastructuur en Milieu blijft pleiten voor een gelijk speelveld voor zeehavens, onder meer door middel van Europese richtsnoeren die als beoordelingskader van de Europese Commissie voor goedkeuring van staatssteun aan zeehavens kunnen dienen. In de Transportraad van 8 juni 2017, waar uw Kamer met de geannoteerde agenda op 17 mei 20174 over is geïnformeerd, zijn hier Raadsconclusies over aangenomen. Verder is er op politiek en ambtelijk niveau regelmatig overleg met de Europese Commissie, waarbij Nederland steeds aandacht vraagt en zal blijven vragen voor het belang van een gelijk speelveld voor Europese zeehavens.

Fiscale eenheid en de vennootschapsbelasting

De leden van de fractie van de VVD vragen om een reactie op het artikel op Taxlive d.d. 25 april 2017 over de reparatie van dubbele verliesneming.5 Tevens vragen deze leden of ik kan ingaan op de uitvoerbaarheid van de voorgestelde uitbreiding van het achtste lid van artikel 15ac van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969). Zoals in het artikel wordt geconstateerd, heb ik in mijn brief6 van 12 september 2016 uw Kamer medegedeeld dat ik geen signalen heb ontvangen dat er in grote mate gebruikgemaakt wordt van de in het artikel genoemde dubbele verliesverrekening. In mijn brief7 van 28 oktober 2016 heb ik vervolgens geschetst hoe ik voor ogen heb om de met algemene stemmen aangenomen motie Van Vliet8 tot uitvoering te brengen. Daarbij heb ik opgemerkt dat de gevolgen van uitvoering van deze motie, waaronder de consequenties voor de Belastingdienst, nog in kaart moeten worden gebracht. Inmiddels is bekend dat, zoals ik in de fiscale moties- en toezeggingenbrief van 30 maart 20179 (hierna mijn brief van 30 maart 2017) uw Kamer heb gemeld en ook in het genoemde artikel wordt geconstateerd, de voorgestelde wijziging naar aanleiding van de motie Van Vliet leidt tot een complexe regeling voor de uitvoering. Tegelijkertijd wordt echter ook vastgesteld dat dubbele verliesneming zich momenteel weinig voordoet en de voorgestelde regeling daarom vooral een preventieve werking heeft. Daarbij speelt tevens mee dat voor verschillende gevallen dubbele verliesneming reeds wordt voorkomen door de door de auteur van het artikel aangehaalde onzakelijkeleningjurisprudentie. De verwachting is daarom, in tegenstelling tot wat in het artikel wordt betoogd, dat de regeling (ondanks dat die complex is) uitvoerbaar is.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Accijnstarief biermixen

De leden van de fractie van het CDA vragen welke lidstaat van de dertien die hebben gereageerd op de vraag van Nederland hoe biermixen worden belast, een verlaagd accijnstarief kent op bier en biermixen tot 2,8% alcohol en welke lidstaat juist een extra heffing toepast op biermixen. Deze leden willen ook graag de reactie van Duitsland en België weten. Ook vernemen deze leden graag of Nederland uit de pas loopt door een verlaagd tarief te hebben. De leden van de fractie van D66 vragen of de lidstaten die hebben gereageerd op het verzoek van Nederland voornemens zijn het tarief voor biermixen te wijzigen. Ook vragen deze leden of die lidstaten hebben gemotiveerd waarom zij geen lager tarief toepassen. Recent is nog enige nadere informatie van lidstaten ontvangen. Van de dertien lidstaten die hebben gereageerd op het verzoek van Nederland passen Finland en Frankrijk een verlaagd accijnstarief toe voor bier en biermixen tot maximaal 2,8% alcohol. Deze lidstaten hebben overigens niet graden Plato maar alcoholpercentage als maatstaf van heffing. Daarnaast kent Portugal, dat net zoals Nederland graden Plato als maatstaf van heffing heeft, een verlaagd accijnstarief voor bier en biermixen tot 1,2%. België en Duitsland hoorden niet tot de dertien lidstaten die hebben gereageerd, maar op een aanvullend verzoek is van Duitsland alsnog informatie verkregen. Duitsland past geen verlaagd accijnstarief toe. Volgens de tabellen met accijnstarieven die de Europese Commissie bijhoudt, zou ook België geen verlaagd accijnstarief toepassen. In antwoord op de vragen van de leden van D66 kan worden aangegeven dat de dertien lidstaten die hebben gereageerd op het verzoek van Nederland niet hebben vermeld of zij van plan zijn hun tarieven voor biermixen te wijzigen of waarom zij geen lager tarief toepassen. Op het aanvullende verzoek van Nederland heeft Duitsland aangegeven dat er geen speciale reden is waarom voor biermixen geen verlaagd tarief wordt toegepast.

Verder vragen de leden van de fractie van het CDA hoe het verlaagde tarief zich verhoudt tot het feit dat Nederland voor de berekening van de hoogte van de accijns uitgaat van Plato. Bij de behandeling van het Belastingplan 2017 hebben de leden van de fractie van de VVD gevraagd of het kabinet het redelijk vindt dat producten met alcohol en gewone suikers duurder zijn dan bier met hetzelfde alcoholpercentage.10 De vraag van deze leden betrof de zogenoemde Radlers, mixen van bier en frisdrank. Door het hoge suikergehalte van dergelijke biermixen vallen deze in de meeste gevallen in een hogere categorie voor de bieraccijns. Dit komt omdat Nederland als maatstaf van heffing graden Plato hanteert. Deze worden beïnvloed door het suikergehalte.

Dit kan eenvoudig worden ondervangen door voor de maatstaf van heffing van de bieraccijns over te schakelen van graden Plato naar alcoholpercentage. Een dergelijke omschakeling heeft het voordeel dat de maatstaf van alcoholpercentage eenvoudiger uitvoerbaar is voor de Douane dan graden Plato en voor de burger transparanter is. Daar staat tegenover dat de Nederlandse bierbranche geen voorstander is van een dergelijke aanpassing. Het huidige systeem is ingeburgerd bij de brouwers, sluit aan bij het brouwproces en een overgang naar een nieuw systeem betekent (ook voor kleine brouwers) wederom een administratieve last voor de transitie.

De leden van de fractie van het CDA vragen ook hoe het kabinet, mede uit het oogpunt van preventie, tegenover een normaal of verhoogd accijnstarief voor biermixen staat. Zoals blijkt uit het voorgaande heft Nederland op biermixen vanwege de graden Plato als maatstaf van heffing doorgaans meer accijns dan wanneer het alcoholgehalte de maatstaf van heffing zou zijn. Alleen wanneer een biermix een alcoholgehalte heeft tussen 0,5% en 1,2% alcohol is het verlaagde tarief van toepassing. Vrijwel alle biermixen hebben echter een hoger alcoholgehalte dan 1,2%, zodat niet aan dit verlaagde accijnstarief wordt toegekomen.

Woningcorporaties

De leden van de fractie van het CDA vragen of er rekening is gehouden met de nieuwe Woningwet in de argumentatie dat bij een vrijstelling van de overdrachten van sociale huurwoningen (DAEB11) wordt aangelopen tegen financiële bezwaren en staatssteunaspecten. Er is inderdaad ook gekeken naar een beperking tot woningen, die worden overgedragen vanwege de nieuwe indeling in woningmarktregio’s. De conclusie is dat een dergelijk onderscheid dat als gevolg van de beperking tot deze woningen gecreëerd zou worden, zou leiden tot een ongewenste ongelijke behandeling van onroerende zaken die binnen of buiten de woningmarktregio’s worden overgedragen. Een dergelijk verschil staat om die reden op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel en is om die reden onwenselijk. Overigens is er ook geen enkele wettelijke verplichting tot verkoop van buitenregionale woningen. Sinds de vaststelling van de woningmarktregio’s geldt een verbod op uitbreidingsactiviteiten buiten de eigen kernregio, maar investeringen in bestaand bezit (inclusief sloop en vervangende nieuwbouw op eigen grond) zijn buiten de regio nog steeds toegestaan.

De leden van de fractie van het CDA vragen of er bij de waardebepaling bij overdracht naar de boekwaarde geen andere factoren een rol spelen, zoals onderhoud en inflatie. Verder vragen deze leden welke verkoopregels er voor woningcorporaties gelden en hoe deze zich verhouden tot verkoop tegen boekwaarde. Voor de waardebepaling bij overdracht naar boekwaarde zijn onderhoud, inflatie of andere verplichtende verkoopregels geen belemmering voor het kunnen toepassen van de vijstelling van overdrachtsbelasting. De overdrachtsbelasting kent een vrijstelling bij overdracht van onroerende zaken als onderdeel van een taakoverdracht tussen algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s). Voorwaarde voor toepassing van de vrijstelling is dat bij de overdracht van alle activa en passiva die betrekking hebben op die taak commerciële factoren geen rol spelen. Dit betekent dat de onroerende zaken zonder tegenprestatie of – indien er wel een tegenprestatie wordt bedongen – hooguit tegen de boekwaarde mogen worden overgedragen. Onder boekwaarde wordt dan begrepen de historische kostprijs minus de afschrijvingen. Dit is door de Hoge Raad ook bevestigd in zijn arrest van 3 mei 2013.12In een dergelijke waardebepaling spelen zaken als onderhoud en inflatie geen rol. De woningcorporaties zijn hierbij niet gebonden aan verkoopregels die zich verzetten tegen onderlinge overdracht van corporatiewoningen tegen een dergelijke boekwaarde.

Vennootschapsbelasting

De leden van de fractie van het CDA vragen naar een vrijstelling van vennootschapsbelasting voor verhuur van gereguleerde woningen indien de belastingplichtige voor die verhuur belast is met verhuurderheffing. De leden van de fractie van de SP vragen eveneens naar een koppeling tussen de woningen waarover verhuurderheffing wordt betaald en een vrijstelling in de vennootschapsbelasting. Daarbij vragen deze leden waarom het onwenselijk is om zowel woningcorporaties als particuliere verhuurders vrij te stellen voor hun verhuur van sociale huurwoningen. Zoals ik heb aangegeven in de brief van 30 maart 201713 heb ik uw Kamer gemeld dat is bezien of een objectvrijstelling zou kunnen worden vormgegeven voor alle partijen die zich begeven op de markt van gereguleerde huurwoningen. Over deze gereguleerde huurwoningen wordt in potentie ook verhuurderheffing betaald. In zoverre komt deze optie dus overeen met de suggesties van de leden van de fracties van het CDA en de SP. Het enige verschil is dat de verhuurderheffing vanaf 2018 een heffingsvrije voet kent van 50 gereguleerde huurwoningen. Er wordt dus pas geheven indien de verhuurder meer dan 50 gereguleerde huurwoningen bezit. De suggestie van de leden zou dus een meer beperkte vrijstelling betreffen dan de tweede optie zoals besproken in de hiervoor genoemde brief. Dit neemt niet weg dat de in mijn brief geschetste bezwaren tegen de tweede optie ook voor deze suggestie gelden. In de hiervoor genoemde brief heb ik aangegeven dat de Wet Vpb 1969 in beginsel belasting beoogt te heffen over winsten van alle ondernemingen en dat de introductie van een vrijstelling voor ondernemingen die zich met enkele specifieke activiteiten bezighouden evident spanning met dat uitgangspunt oproept. Bovendien heb ik aangegeven dat een vrijstelling een aanzuigende werking zou hebben op andere belastingplichtigen (al dan niet actief in de woningmarkt) en daarnaast aanzienlijke budgettaire consequenties met zich zou brengen. Tot slot bestaat er een wezenlijk staatssteunrisico omdat het een selectieve maatregel is ten gunste van de ondernemingen die zich met sociale huisvesting bezighouden. Wellicht ten overvloede merk ik op dat de verhuurderheffing voor de vennootschapsbelasting aftrekbaar is. Hierdoor leidt de verhuurderheffing tot een lager bedrag aan te betalen vennootschapsbelasting.

Maatwerklijst

De leden van de fractie van het CDA vragen of in het persoonlijke dossier van belastingplichtigen/toeslaggerechtigden wordt bijgehouden of een verzoek om papieren post van de Belastingdienst te ontvangen is geweigerd. Deze gegevens worden niet systematisch bijgehouden. Wel is het zo dat ieder contact met de BelastingTelefoon wordt geclassificeerd op gespreksonderwerp en gedurende een jaar blijft gekoppeld aan de KlantContactHistorie van de betreffende burger. De Belastingdienst houdt zo onder andere bij hoeveel mensen hebben gebeld over het gespreksonderwerp «digitalisering». In de afgelopen twaalf maanden waren dat ruim 25.000 telefoontjes. Welk deel hiervan heeft gebeld over de maatwerklijst voor het ontvangen van papieren post, wordt niet apart geclassificeerd. In de KlantContactHistorie kan wel handmatig worden vermeld dat het gesprek over de maatwerklijst gaat en welke afspraken hierover met of voor de betreffende burger zijn gemaakt.

Transparantie rulings

De leden van de fractie van het CDA vragen of ik heb overwogen om de rulings die steekproefsgewijs worden onderzocht door vier medewerkers van Financiën en de Belastingdienst te laten onderzoeken door onafhankelijke fiscale wetenschappers. De leden van de fractie van D66 vragen of ook in het jaar 2017 al een dergelijk onderzoek zal worden gedaan. Externe betrokkenheid bij het onderzoeken van rulings is theoretisch mogelijk. Een gegeven is echter wel dat veel fiscale wetenschappers nevenwerkzaamheden uitvoeren die afbreuk kunnen doen aan hun onafhankelijke positie. Volledig onafhankelijke fiscale wetenschappers zijn daarmee schaars. Bovendien heeft een externe onderzoekcommissie over het algemeen een incidenteel karakter terwijl uw Kamer eerder heeft aangegeven meer te voelen voor een periodiek onderzoek. Daarom had ik voorgesteld om de APA-/ATR-praktijk te laten onderzoeken door medewerkers van Financiën en de Belastingdienst. Deze medewerkers hebben geen directe betrokkenheid bij het afgeven van APA’s en ATR’s en kunnen onafhankelijk hun onderzoek verrichten. Naar aanleiding van de motie-Schouten/Van Weyenberg14 waarin de regering wordt verzocht een uiterste inspanning te doen een of meerdere externe, onafhankelijke experts toe te voegen aan de onderzoekscommissie, zal ik mij inspannen om alsnog onafhankelijke experts toe te voegen aan de commissie. Het onderzoek zal jaarlijks plaatsvinden naar de afgegeven APA’s en ATR’s over dat jaar. Het eerste jaar dat in het onderzoek zal worden betrokken is 2017.

De leden van de fractie van het CDA vragen of ik heb overwogen om in plaats van een steekproefsgewijze beoordeling van de rulingpraktijk specifieke, bewust gekozen rulings te onderzoeken. Om een zo objectief mogelijk onderzoek te waarborgen, heb ik een steekproefsgewijze beoordeling voorgesteld waarbij voor de onderzoekssystematiek ook de Auditdienst Rijk (ADR) betrokken wordt. Een alternatief zou zijn om voorrang te geven aan specifieke verschijningsvormen zoals de informeelkapitaalrulings. De onafhankelijke onderzoekscommissie zal worden gevraagd om een onderzoeksplan te maken welke zij kan afstemmen met de ADR. Zo kan de onderzoekscommissie nut en noodzaak van eventuele prioritering in verschijningsvormen zelfstandig beoordelen. De suggesties die tijdens het debat van 1 juni15 zijn gedaan zullen daarbij worden overgebracht aan de onderzoekscommissie, zodat zij deze bij haar beoordeling kan betrekken.

Budgettair belang fiscale faciliteiten nulemissieauto’s

De leden van de fractie van het CDA vragen of kan worden aangegeven hoe de cijfers uit tabel 1 zich verhouden tot de raming ten tijde van Autobrief II. Voor Autobrief II zijn de budgettaire effecten van beleidsmatige wijzigingen geraamd. Tabel 1 uit mijn brief van 30 maart 2017 geeft een overzicht van de totale derving van belastinginkomsten van de fiscale faciliteiten voor nulemissieauto’s (vrijstelling belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) en motorrijtuigenbelasting (MRB) en korting op de bijtelling in de loon- en inkomstenbelasting) tot en met 2020.16 De cijfers uit deze tabel kunnen daarom niet worden afgezet tegen diezelfde cijfers ten tijde van Autobrief II.

De leden van de fractie van het CDA vragen bij welke prognose ik vind dat de regeling zou moeten worden aangepast. De maatregelen uit Wet uitwerking Autobrief II, waaronder de fiscale stimulering van emissievrij rijden, worden in 2018 geëvalueerd. Tijdens deze evaluatie wordt onder meer onderzocht in hoeverre de huidige mate van fiscale stimulering past bij de ontwikkeling van emissievrij rijden. Vooruitlopend op deze evaluatie heb ik toegezegd uw Kamer, bij wijze van tussentijdse monitoring, in het voorjaar van 2018 te informeren over het aantal in 2017 nieuw verkochte nulemissieauto’s. Een oordeel of de regeling vervolgens moet worden aangepast laat ik over aan een nieuw kabinet.

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

Accijnstarief biermixen

De vragen van de leden van de fractie van D66 inzake het accijnstarief voor biermixen zijn reeds beantwoord bij de daarmee samenhangende vragen van de leden van de fractie van het CDA.

Substance-eisen

De leden van de fractie van D66 vragen het verdere proces rondom het wetsvoorstel over coöperaties en dividendbelasting toe te lichten. Voorts vragen deze leden hoe hierin de opties 1 en 2 uit de brief van 4 november 2016 worden meegenomen.17 Op 16 mei 2017 is het conceptwetsvoorstel over coöperaties en dividendbelasting ter consultatie aangeboden op internet. De consultatie liep tot en met 13 juni 2017. De opties 1 en 2, waarnaar door de leden van de fractie van D66 wordt gevraagd, zien op het aanscherpen van substance-eisen voor het uitwisselen van informatie en het geven van zekerheid vooraf. Bij deze maatregelen is er samenhang met de invulling van de in het wetsvoorstel over coöperaties en dividendbelasting op te nemen antimisbruikbepaling, waarin ook substance-eisen worden gesteld aan de entiteit/schakel boven Nederland (Nederland is het bronland). Die samenhang gaat niet zover dat genoemde opties 1 en 2 deel uitmaken of zullen gaan uitmaken van het wetsvoorstel over coöperaties en dividendbelasting, dit in reactie op de betreffende vraag van deze leden. Die opties hebben betrekking op wezenlijk andere situaties en zien op substance-eisen voor in Nederland gevestigde entiteiten (Nederland is bestemmingsland). Momenteel worden eerst de uitkomsten van de consultatie bestudeerd. Ik stel mij zo voor dat na afronding van dit wetsvoorstel wordt bezien of, en zo ja in welke mate, de uit dit wetsvoorstel voortvloeiende substance-eisen dienen te worden vertaald naar de eerdergenoemde opties 1 en 2. Het streven is om het wetsvoorstel op Prinsjesdag aan uw Kamer aan te bieden, waarbij inwerkingtreding per 1 januari 2018 is beoogd.

Maatwerklijst

De leden van de fractie van D66 vragen wat het ruimhartige beleid van de Belastingdienst bij het opnemen op de maatwerklijst voor papieren kopieën betekent. Het opnemen op de maatwerklijst voor papieren kopieën betekent dat burgers zoveel mogelijk worden geaccommodeerd in het ontvangen van een papieren kopie als zij daarom vragen. De burger wordt wel geattendeerd op andere mogelijkheden van ondersteuning. Achter de vraag om een papieren kopie schuilt namelijk vaak een andere hulpvraag.

De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel mensen op de maatwerklijst voor een papieren kopie staan. Medio 2017 staan ruim 73.000 burgers op de maatwerklijst voor een papieren kopie. Het aantal burgers dat op deze lijst is opgenomen is niet tijdgebonden. Burgers of hun vertegenwoordigers melden zich eenmalig aan en eventueel op een later moment weer af. De Belastingdienst verwijdert op eigen initiatief alleen burgers van de maatwerklijst naar aanleiding van overlijden. Over het aantal burgers op deze lijst wordt iedere halfjaarsrapportage gerapporteerd aan uw Kamer. De leden van de fractie van D66 vragen verder hoe het kan dat de Belastingdienst niet bijhoudt welke verzoeken er (telefonisch of anders) worden gedaan en of deze verzoeken worden toegekend. De toegekende verzoeken worden op de maatwerklijst geplaatst en daarmee bijgehouden. Zoals hiervoor opgemerkt wordt doorgaans medewerking verleend aan het verstrekken van een papieren kopie.

Lijst van niet-coöperatieve jurisdicties

De leden van de fractie van de SP vragen of er uitleg gegeven kan worden hoe bepaald wordt welke jurisdicties worden onderzocht ten behoeve van de lijst van niet-coöperatieve jurisdicties. De leden van de fracties van D66 en de SP willen weten of elke jurisdictie met een nultarief wordt onderzocht op schadelijkheid en of er nog andere trigger-criteria zijn vastgesteld. Alle jurisdicties die een vennootschapsbelasting toepassen tegen een nultarief en de jurisdicties die geen vennootschapsbelasting kennen worden onderzocht op schadelijkheid van dit regime. Er zijn geen andere trigger-criteria vastgesteld. Voor de volledigheid wil ik hieraan toevoegen dat jurisdicties ook worden onderzocht op fiscale transparantie, schadelijke preferentiële regimes en deelname aan de BEPS minimumstandaard.

Verder willen de leden van de fractie van de SP weten wat de status is van de lijst van de niet- coöperatieve jurisdicties. Op dit moment worden 92 jurisdicties onderzocht op de vastgestelde «good governance»-criteria (fiscale transparantie, geen schadelijke concurrentie, en deelname aan BEPS minimumstandaard). In het najaar van dit jaar zal op basis van alle bevindingen een conceptlijst worden opgesteld die aan het eind van dit jaar door de lidstaten in de Raad Ecofin formeel zal worden goedgekeurd.

Vennootschapsbelastingplicht zeehavens

De leden van de fractie van D66 vragen naar het verwachte tijdpad van de procedure inzake de vennootschapsbelastingplicht voor zeehavens en wanneer er een uitspraak in deze zaak verwacht kan worden. Ik kan deze leden informeren dat er in de juridische procedure die door de Nederlandse zeehavens tegen het besluit van de Europese Commissie inzake de vennootschaps-belastingplicht voor Nederlandse zeehavens is aangespannen inmiddels een zitting gepland staat op 7 september 2017. De Nederlandse Staat heeft zich in deze procedure aan de zijde van de Nederlandse zeehavens geschaard en op 5 oktober 2016 een memorie in interventie bij het Gerecht van de EU ingediend. Over de vraag wanneer de uitspraak wordt verwacht, kan ik weinig zeggen. Het Gerecht van de EU gaat daarover. Een procedure bij het Gerecht duurt gemiddeld 19 maanden.18 Het Gerecht zou, gelet op deze termijnen, mogelijk aan het begin van het jaar 2018 uitspraak kunnen doen.

Afgezonderd particulier vermogen

De leden van de fractie van D66 vragen of het klopt dat misbruik van de aangepaste regelgeving voor afgezonderd particulier vermogen (APV) mogelijk is. De leden van de fractie van de SP vragen waarom ik verwacht dat dit misbruik in de praktijk zelden zal voorkomen. Tevens vragen deze leden of er signalen uit de praktijk zijn waaruit blijkt dat belasting wordt ontweken door de inbreng van een onderneming in een APV. De leden van D66 willen verder weten hoe de signalen of dit misbruik toeneemt worden gemonitord. Hoewel ik het risico op misbruik bijzonder klein acht, is het in theorie mogelijk dat belasting wordt ontweken door het onderbrengen van een onderneming in een APV. Zoals in mijn brief van 30 maart 2017 is toegelicht zijn de rechtsvormen die kunnen kwalificeren als een APV echter niet de meest geschikte rechtsvormen voor het drijven van een onderneming.19 In de literatuur wordt hetzelfde geconstateerd. Zo is prof. dr. J.P. Boer van oordeel dat in de praktijk vermoedelijk slechts zelden een onderneming wordt gedreven door een APV, zodat de toerekeningsstop de facto is afgeschaft. Hierdoor worden volgens Boer de door de wetgever als constructie aangemerkte gevallen effectief bestreden.20 Binnen de Belastingdienst wordt continu gezocht naar in de praktijk voorkomende belastingconstructies, bijvoorbeeld met behulp van data-analyse en gebruik van een kennisnetwerk waarin de Coördinatiegroep constructiebestrijding (CCB) een belangrijke speler is. De Belastingdienst heeft het misbruik van de aangepaste regelgeving voor APV’s tot op heden niet gesignaleerd. Indien misbruik van de huidige APV-regelgeving zich voordoet, word ik op de hoogte gesteld.

Transparantie rulings

De vraag van de leden van de fractie van D66 of ook in het jaar 2017 al een onderzoek van onafhankelijke fiscale experts en de ADR naar een steekproef van rulings zal worden gedaan is reeds beantwoord bij de samenhangende vragen van het CDA ter zake.

CO2-uitstoot

De leden van de fractie van D66 vragen toe te lichten wat wordt verstaan onder strenge, maar haalbare normen om de transitie naar emissievrij rijden te versterken. De eerstvolgende normstelling van het Europese bronbeleid is een CO2-uitstoot van 95 gram per kilometer in 2021. Om de transitie naar emissievrij rijden te versterken zet het kabinet in op een norm van 70 gram CO2 per kilometer in 2025, gevolgd door 35 gram in 2030. Ik verwijs naar de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 9 mei 2017 aan uw Kamer.21 In deze brief wordt nader ingegaan op de ambitie van het kabinet. De Europese Commissie komt in 2017 met een voorstel voor een nieuwe norm na 2021. Zodra het Europese Commissievoorstel bekend is, deelt het kabinet de Nederlandse inzet via een BNC-fiche met uw Kamer.

S&O-verklaring

De leden van de fractie van D66 vragen of toegelicht kan worden of er sinds de verplichting van de S&O-verklaring voor de innovatiebox signalen van acute knelpunten zijn die mogelijk eerder opgelost moeten worden dan de evaluatie van de S&O-verklaring in 2018. Uit navraag bij de Minister van Economische Zaken is gebleken dat hier op dit moment geen sprake van is. Er zijn bij RVO.nl geen signalen bekend dat de verplichting acute knelpunten oplevert. Tijdens reguliere overleggen tussen RVO.nl en de Belastingdienst is dit ook niet aan de orde geweest.

Daarnaast vragen de leden van de fractie van D66 hoe wordt gemonitord of dit soort knelpunten zich nu al voordoen. De S&O-verklaring wordt afgegeven door RVO.nl aan een belastingplichtige als deze speur- en ontwikkelingswerk verricht. RVO.nl inventariseert periodiek afgewezen S&O-verklaringen, zodat eventuele knelpunten inzichtelijk worden. Een indicatie voor knelpunten rondom de S&O-verklaring zou een toename van bezwaar- en beroepschriften tegen de door RVO.nl afgegeven beschikkingen zijn. Hiervan is op dit moment echter geen sprake.

Doorwerking inkomensstijging ex-partner in toetsingsinkomen toeslag

De leden van de fractie van D66 vragen waarom de 10%-regeling in 2012 is afgeschaft en waarom het herinvoeren daarvan nu toch de beste optie zou zijn. Het schrappen van de 10%-regeling was één van de aanbevelingen uit het rapport van het Interdepartementaal beleidsonderzoek Vereenvoudiging Toeslagen (2009) om de regelgeving op onderdelen minder complex te maken ten behoeve van de vereenvoudiging van het uitvoeringsproces van toeslagen.22 Deze aanbeveling is destijds, samen met enkele andere aanbevelingen uit het rapport, uitgewerkt in Overige fiscale maatregelen 2012. De regeling werd als ingewikkeld beschouwd en er werd in de praktijk weinig gebruik van gemaakt.

Zoals aangegeven in mijn brief van 30 maart 2017 is het noodzakelijk, als gevolg van enkele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS), in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) een voorziening op te nemen die het mogelijk maakt om in het geval van verbreking van het partnerschap of medebewonerschap rekening te houden met een inkomensstijging van de voormalige partner of medebewoner die zich na de verbreking van het partnerschap of medebewonerschap heeft voorgedaan bij de vaststelling van het recht op toeslag over de periode van partnerschap en medebewonerschap.23 Na onderzoek is gebleken dat herinvoering van de 10%-regeling zoals die tot 1 januari 2012 voor deze situaties was opgenomen in de Awir, hiervoor de meest geschikte oplossing is. De regeling is weliswaar bewerkelijk voor de uitvoering en ingewikkeld voor de burger maar kan op korte termijn worden heringevoerd via het Belastingplan 2018. Ook zijn andere oplossingen onderzocht, zoals de mogelijkheid om in het geval van een inkomensstijging op verzoek van de belanghebbende het inkomen van de ex-partner van het voorgaande jaar toe te passen bij de vaststelling van het recht op toeslag. Deze oplossing is weliswaar minder ingewikkeld, maar doet onvoldoende recht aan de uitspraken van de RvS omdat het inkomen van de ex-partner in het voorgaande jaar hoger kan zijn geweest dan in het jaar van verbreking van het partnerschap. In dat geval zou voor de vaststelling van het recht op toeslag over de periode van partnerschap toch worden uitgegaan van een hoger inkomen dan het inkomen waar de achterblijvende partner van heeft kunnen profiteren.

De leden van de fractie vragen voorts wat de gevolgen zijn als de ex-partner 9% in inkomen erop vooruit gaat en hoe de 10% is bepaald. Met de herinvoering van de 10%-regeling wordt beoogd om bij de vaststelling van de draagkracht over de periode van partnerschap onevenwichtigheden die als onbillijk kunnen worden beschouwd te voorkomen. De grens van 10% is een doelmatigheidsgrens. Een verlaging van de grens zou leiden tot een aanzienlijke vergroting van de doelgroep die voor de regeling in aanmerking kan komen, hetgeen disproportionele gevolgen voor de uitvoerbaarheid zou hebben. Min of meer reguliere inkomensstijgingen bij de ex-partner die niet direct het gevolg zijn van de scheiding, bijvoorbeeld een dertiende maand of eindejaarsuitkering zouden dan ook onder het toepassingsbereik vallen. Daar is de regeling ook niet voor bedoeld. Een inkomensstijging van de ex-partner van 9% wordt daarom wel in aanmerking genomen bij de vaststelling van het recht op toeslag gedurende de periode van partnerschap.

Innovatiebox

De leden van de fractie van D66 vragen naar de stand van zaken rondom het toegankelijk maken van de innovatiebox voor biologische gewasbeschermingsmiddelen, gelet op de toezegging dat hierover in het tweede kwartaal meer duidelijkheid zou kunnen worden gegeven. Daarnaast wordt gevraagd hoe ernaar wordt gekeken om buiten de biologische gewasbescherming ook andere levende (micro-)organismen onder de innovatiebox te laten vallen. In mijn brief van 30 maart 201724 heb ik aangegeven te hopen in het tweede kwartaal meer duidelijkheid te kunnen verschaffen over de inwerkingtreding van het amendement Dijkgraaf c.s.25, dat kort gezegd ziet op het uitbreiden van de lijst van juridische tickets om toegang te verkrijgen tot de innovatiebox met biologische gewasbeschermingsmiddelen. Inmiddels is op 28 juni 201726 het besluit gepubliceerd tot inwerkingtreding van de wijzigingen die ingevolge het amendement Dijkgraaf c.s. zijn opgenomen in het Belastingplan 2017. Eveneens op 28 juni27 heeft uw Kamer een brief ontvangen over ontwikkelingen betreffende de innovatiebox. Hierin is ook benoemd dat, gelet op de reikwijdte van het amendement Dijkgraaf c.s., de wijzigingen met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2017 in werking treden. Dit betekent dat een belastingplichtige die voldoet aan de overige voorwaarden voor toepassing van de innovatiebox, met het door het amendement Dijkgraaf c.s. geïntroduceerde juridische ticket van gewasbeschermingsmiddelen toegang kan krijgen tot de innovatiebox en ten aanzien van dat kwalificerende immaterieel activum de innovatiebox vanaf 1 januari 2017 kan toepassen. Na contact te hebben gehad met het Ministerie van Economische Zaken heb ik geconcludeerd dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn dat er andere juridische tickets voorhanden zijn die natuurlijke innovatie omvatten waarbij gebruik wordt gemaakt van (micro-)organismen. Het amendement Dijkgraaf c.s. beslaat de niet-chemische methoden van gewasbescherming, zoals het gebruik van biologische bestrijders, en sluit aan bij de ambitie van het kabinet om de transitie naar duurzame gewasbescherming te versnellen. Aldus is de Nederlandse innovatiebox, zoals ook door de Europese Gedragscodegroep goedgekeurd en door de OESO als niet schadelijk beoordeeld28, ten aanzien van natuurlijke innovatie, naar de mening van het kabinet, voorzien van de hiervoor toereikende juridische tickets. Hiermee acht ik tevens de motie Omtzigt c.s.29 afgedaan.

Evaluatie Wet uniformering loonbegrip

De leden van de fractie van D66 vragen of in de evaluatie van de Wet uniformering loonbegrip (Wet ULB) ook de effecten van de aanpassing van de Wet ULB op Nederlanders die in het buitenland wonen meegenomen worden. De evaluatie van de Wet ULB op het gebied van koopkrachteffecten en gevolgen voor de loonkosten is reeds in 2013 uitgevoerd.30 Mede naar aanleiding van deze evaluatie wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd over de koopkrachteffecten van maatregelen in het daaropvolgende jaar. In de evaluatie van Panteia die uw Kamer recent heeft ontvangen31 komen deze effecten – en dus ook de effecten op Nederlanders die in het buitenland wonen – dan ook niet meer aan de orde. De in 2017 uitgevoerde evaluatie32 richt zich op de met de Wet ULB beoogde vereenvoudiging en verlaging van administratieve lasten. In deze evaluatie wordt met name nagegaan in hoeverre de introductie van deze wet op zich heeft geleid tot een vermindering van de (ervaren) regeldruk.

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

Substance-eisen

De leden van de fractie van de SP geven aan dat aanscherping van artikel 8c van de Wet Vpb 1969 volgens het rapport van de werkgroep fiscaliteit van de Studiegroep Duurzame Groei tot een negatief budgettair effect leidt. Deze leden vragen of ik deze aanname overneem en waarop deze aanname is gebaseerd. Ook willen deze leden weten waarop het standpunt is gebaseerd dat de extra belastingopbrengst de negatieve budgettaire effecten niet compenseert.

De werkgroep fiscaliteit van de Studiegroep Duurzame Groei heeft in haar rapport aangegeven dat het lastig is in te schatten tot hoeveel extra belastingopbrengst een aanpassing van artikel 8c van de Wet Vpb 1969 zal leiden. Wel geeft de werkgroep, op basis van eerder onderzoek, aan dat de vennootschappen waar de maatregel op ziet in Nederland een niet gering bedrag aan vennootschapsbelasting afdragen. Rente- en royaltystromen die nu over Nederland lopen zullen worden verlegd afhankelijk van de mate waarin artikel 8c van de Wet Vpb 1969 zal worden aangescherpt. Daardoor zullen ook de ontvangsten van vennootschapsbelasting deels verdwijnen en zal er naar verwachting per saldo een negatief budgettair effect zijn. Ik heb geen reden om hier van een andere aanname uit te gaan dan de Studiegroep Duurzame Groei heeft gedaan.

De leden van de fractie van de SP vragen voorts waar de rente- en royaltystromen naartoe worden verlegd als artikel 8c van de Wet Vpb 1969 wordt aangescherpt, hoe dit beargumenteerd kan worden en of is uitgezocht welke landen minder of geen eisen zoals in artikel 8c van de Wet Vpb 1969 stellen. Naar alle waarschijnlijkheid zullen deze rente- en royaltystromen bij een aanscherping van artikel 8c van de Wet Vpb 1969 verplaatst worden naar andere landen die geen bronbelasting inhouden op rente- en royalty’s. Daarnaast zal onder andere relevant zijn of het andere land een vergelijkbare regeling als artikel 8c van de Wet Vpb 1969 kent. Mijn ambtsvoorganger heeft in het verleden door het IBFD onderzoek laten doen naar de wet- en regelgeving van Oostenrijk, België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Spanje, Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk. In dit onderzoek is geconcludeerd dat geen van de genoemde landen een regel kent die substance-eisen stelt zoals artikel 8c van de Wet Vpb 1969. Het onderzoek van het IBFD is bijgevoegd bij de brief van 25 juni 2012.33

Algemeen woningcorporaties

De leden van de fractie van de SP willen een overzicht van alle uitgaven aan belastingen van woningcorporaties van de afgelopen vijf jaar aan overdrachts-, vennootschapsbelasting en verhuurderheffing, en wat het de staatskas aan inkomsten in totaal heeft opgeleverd. Voor wat betreft de overdrachtsbelasting van woningcorporaties (ovb) wijs ik u op het antwoord hierna. In de brief van december 201634 is de opbrengst van de vennootschapsbelasting bij woningcorporaties naar belastingjaar weergegeven (zie tabel 1). In de hiervoor genoemde brief is tevens aangegeven dat de opbrengsten zijn weergegeven op basis van de meest recente aanslagen. Voor 2013 betekent dit dat een aanzienlijk deel van de opbrengst nog niet definitief is vastgesteld. Voor de jaren na 2013 is de opbrengst nog te onzeker om weer te geven.

Tabel 1: Opbrengst vennootschapsbelasting woningcorporaties (transactiebasis, in miljoen €)

Belastingjaar

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Vennootschapsbelasting

3

0

0

1

39

40

De woningcorporatieafdrachten vanwege de verhuurderheffing zijn op grond van het Sectorbeeld 2016 te bepalen op € 43 miljoen in 2013, € 1,13 miljard in 2014 en € 1,25 miljard in 2015. Voor 2016 is nog geen definitief bedrag beschikbaar, maar bij eenzelfde aandeel in de totale opbrengst van de verhuurheffing als in 2015 kan dit bedrag worden geraamd op circa € 1,37 miljard.

De leden van de fractie van de SP willen weten hoe de genoemde budgettaire derving van € 70 miljoen wordt onderbouwd. Deze leden vragen ook of overdracht daadwerkelijk op zo’n grote schaal plaatsvindt. De € 70 miljoen betreft een geschatte overdracht van alle vastgoed (woningen, belast tegen 2%, en niet-woningen (waaronder grond), belast tegen 6%) tussen alle ANBI’s. Op basis van de kasstaten van woningmarktcorporaties is er voor wat betreft woningcorporaties een uiteindelijk bedrag aan overdrachtsbelasting vermeld van circa € 17–21 miljoen voor 2013 en circa € 13–18 miljoen voor 2014.35 Over woningen van woningcorporaties die binnen zes maanden opnieuw worden verkocht, hoeft in beginsel geen overdrachtsbelasting te worden afgedragen. Het aantal belaste overdrachten van woningcorporatiewoningen is aanzienlijk lager dan de totale overdrachtssom van € 3,5 miljard waaraan de leden van de fractie van de SP refereren. Overigens betreffen het cijfers tot en met 2014. In 2015 zijn 7.100 woningen verkocht tussen corporaties onderling, tegen 3.700 in 2014 en 7.800 in 2013.

De leden van de fractie van de SP vragen naar de totale belastingdruk voor verhuurders van sociale huurwoningen per 2022. Daarnaast vragen deze leden naar de verhouding tussen de belastingdruk en de taak van woningcorporaties. Jaarlijks brengt de Autoriteit Woningcorporaties (Aw) de financiële positie en prestaties van de woningcorporatiesector in beeld. In de afgelopen jaren is de financiële positie van woningcorporaties aanzienlijk verbeterd. Uit het sectorbeeld 2016 blijkt dat de financiële ruimte van woningcorporaties is toegenomen. Het sectorbeeld geeft ook een verkenning tot en met 2025. Deze verkenning wijst erop dat de financiële ruimte de komende jaren verder groeit. Als de rente laag blijft, groeit de ruimte zelfs sterk. Daarnaast stelt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties jaarlijks de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) beschikbaar aan woningcorporaties, gemeenten en huurdersorganisaties ten behoeve van het lokale overleg over prestatieafspraken. Met deze IBW wordt indicatief de financiële ruimte aangegeven die woningcorporaties hebben voor nieuwbouw, verbetering en huurmatiging bovenop de investerings- en huurvoornemens die zij hebben geformuleerd in hun meerjarenprognose. Eind mei van dit jaar is de IBW 2017 gepresenteerd. Daaruit blijkt dat de sector, bovenop de eigen voornemens, een indicatieve investeringsruimte heeft voor nieuwbouw van € 21 miljard, voor verbetering van woningen € 16 miljard en een indicatieve ruimte voor structurele huurmatiging van € 0,7 miljard. Zowel met het Sectorbeeld als met de IBW wordt derhalve de vinger aan de pols gehouden voor wat betreft de financiële positie van woningcorporaties.

De leden van de fractie van de SP vragen of er met de verhuurderheffing geen sprake is van een dubbele belasting van producten die bedoeld zijn voor een doelgroep met een smalle beurs en daarom laag in huurprijs moeten blijven. Verder vragen deze leden waarom er wel verhuurderheffing wordt geheven, maar er geen generieke vrijstelling op een andere belasting kan worden gegeven. Afspraken over de verhuurderheffing maken deel uit van een pakket aan maatregelen, opgenomen in het woonakkoord. De maatregelen uit het woonakkoord beogen om de woningmarkt beter te laten functioneren. Het woonakkoord moet zorgen voor stimulering van de bouw en werkgelegenheid en bevordering van energiebesparing. Ook moet het starters helpen en scheefwonen tegengaan. Deze doelstellingen blijven overeind staan en daaraan draagt ook de verhuurderheffing bij. Op grond van de Regeling vermindering verhuurderheffing kunnen verhuurders korting krijgen op de verhuurderheffing bij bouw of verbouw van woningen, sloop of samenvoeging van woningen in Rotterdam Zuid en krimpgebieden, bij transformatie van vastgoed naar woonfunctie, en bij nieuwbouw van goedkope huurwoningen. Er is daarnaast ook geen causaal verband tussen de verhuurderheffing en de mogelijkheden voor een generieke vrijstelling op een andere belasting. Met andere woorden de mogelijkheden voor een vrijstelling moeten per belastingmiddel in kaart worden gebracht en beoordeeld, de verhuurderheffing speelt daarbij geen rol. Daarbij speelt de ongelijkheid in de behandeling van woningcorporaties als het gaat om belastingen, waaraan deze leden refereren, geen rol.

Overdrachtsbelasting

De leden van de fractie van de SP vragen waarom er voor de DAEB-activiteit van sociale huurwoningen geen uitzondering kan komen voor de overdrachtsbelasting, en of woningcorporaties vroeger, toen woningcorporaties nog vrijgesteld waren voor de overdrachtsbelasting en daarmee een concurrentievoordeel hadden, soms onderling woningen verkochten voor prijzen die in strijd waren met de verkoopregels van het Rijk. De leden van fractie van de SP vragen tevens waarom ik de kansen voor een uitzondering van overdrachtsbelasting op DAEB-activiteiten van een woningcorporatie zo negatief inschat. Een vrijstelling van overdrachtsbelasting die specifiek ziet op de DAEB-activiteiten van woningcorporaties betreft een vorm van staatssteun die niet is opgenomen in het besluit voor woningcorporaties uit december 2009 van de Europese Commissie.36 Dit besluit geeft enkel toestemming – onder voorwaarden – voor specifiek benoemde, bestaande staatssteun, te weten borging door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw, verlaagde grondprijzen van gemeenten en sanerings- en projectsteun (voorheen steun van het Centraal Fonds Volkshuisvesting). Dit betekent dat vrijstelling van overdrachtsbelasting niet kan worden gerealiseerd binnen het voornoemde besluit, maar als nieuwe staatssteun ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Een nieuwe vorm van staatssteun wordt door de Europese Commissie getoetst aan het staatssteunkader voor DAEB-activiteiten dat zij daarvoor hanteert en dat met name is neergelegd in het vrijstellingsbesluit voor diensten van algemeen economisch belang van december 2011.37 Een belangrijke voorwaarde voor het toestaan van nieuwe staatssteun is dat wordt aangetoond dat de staatssteun noodzakelijk is voor het laten functioneren van de DAEB-activiteiten. Er zijn echter geen (nieuwe) feiten en omstandigheden (bijvoorbeeld financiële noodzaak of een regio-indeling die zou verplichten tot afstoten bezit) die de noodzaak om te komen tot een uitzondering van overdrachtsbelasting rechtvaardigen. De introductie van woningmarktregio’s en de verhuurderheffing zijn geen nieuwe feiten die de DAEB-activiteiten zodanig wijzigen dat extra staatssteun gerechtvaardigd zou kunnen zijn. Ook ten tijde van de besluiten van 2009 en 2011 was bovendien overdrachtsbelasting verschuldigd over onderlinge overdrachten van DAEB-woningen tussen woningcorporaties. Ik heb in mijn brief bij het schrijven over concurrentievoordeel vanwege de vroegere vrijstelling voor overdrachtsbelasting bij onderlinge verkopen niet willen suggereren dat woningcorporaties toen woningen hebben verkocht voor prijzen die in strijd zijn met verkoopregels.38 Om van deze vrijstelling gebruik te maken waren destijds geen nadere verkoopregels verplicht. Ik bedoelde hier alleen dat het genieten van een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor specifieke partijen met bepaalde categorieën onroerende zaken die andere partijen op de woningmarkt niet hebben op zichzelf een ongelijkheid in de markt veroorzaakt die concurrentieverstorend kan werken.

De leden van de fractie van de SP vragen waarom woningcorporaties een status van ANBI aanvragen die zij effectief niet kunnen gebruiken. De overdrachtsbelasting kent een vrijstelling bij overdracht van onroerende zaken als onderdeel van een taakoverdracht tussen ANBI’s. Voorwaarde voor toepassing van de vrijstelling is dat bij de overdracht commerciële factoren geen rol spelen. Dit betekent dat de onroerende zaken hooguit tegen de boekwaarde (zijnde historische kostprijs minus afschrijvingen) mogen worden overgedragen. Woningcorporaties verkopen veelal onderling tegen hogere prijzen en passen deze bestaande vrijstelling dan ook vaak niet toe. Als een woningcorporatie zich laat aanmerken als ANBI en in het kader van een taakoverdracht alle tot die taak behorende activa en passiva (waaronder de daartoe behorende onroerende zaken) overdraagt aan een andere woningcorporatie met ANBI-status kan de verkrijgende woningcorporatie in aanmerking komen voor een vrijstelling van overdrachtsbelasting, mits de overdrachtsprijs niet hoger wordt gesteld dan de voormelde boekwaarde. Het is de keuze van de corporaties zelf om onderling tegen hogere prijzen te verkopen. De Woningwet is geen belemmering om tegen lagere prijzen te verkopen en zo gebruik te maken van de ANBI-vrijstelling.

De leden van de fractie van de SP vragen waarom ik de introductie van de woningmarktregio’s en de verhuurderheffing niet zie als een gewijzigde omstandigheid die een verandering van de overdrachtsbelasting rechtvaardigt. Een vrijstelling van overdrachtsbelasting beperkt tot woningen, die worden overgedragen vanwege de nieuwe indeling in woningmarktregio’s, zou leiden tot een ongewenste ongelijke behandeling ten opzichte van onroerende zaken die binnen of buiten de woningmarktregio’s worden overgedragen. Een dergelijk verschil staat op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel en is om die reden onwenselijk. Bovendien is er geen wettelijke verplichting tot verkoop van woningen buiten de eigen kernregio en zijn investeringen in bestaand bezit aldaar nog steeds toegestaan. De introductie van de verhuurderheffing, waarnaar de leden van de SP verwijzen, doet daaraan niet af.

De leden van de fractie van de SP vragen of ik mij wil inspannen voor een positief oordeel in Europa over een vrijstelling in de overdrachtsbelasting. Het sectorbeeld en de verwachte financiële ontwikkelingen tot en met 2025 geven mij momenteel geen aanleiding om hier op in te zetten. Ik hecht eraan nogmaals te benadrukken dat de gevraagde vrijstelling de omvang van de totale belastinggrondslag vermindert. Daarnaast neemt hierdoor de complexiteit van het fiscale stelsel (fors) toe. Alleen al om die reden lijkt de fiscale route om woningcorporaties te stimuleren geen wenselijke weg. Het door de leden van de fractie van de SP gevraagde alternatief, zijnde de afschaffing van de verhuurderheffing, is als onderdeel van het woonakkoord een optie die door een volgend kabinet moet worden beschouwd.

Vennootschapsbelasting

De leden van de fractie van de SP vragen, gelet op de invoering van de verhuurderheffing in 2013 en de nieuwe Woningwet per 2015, waarom de ratio dat woningcorporaties fiscaal als ondernemingen gezien moeten worden nog steeds van kracht is. Na invoering van beide voormelde wetten is de taakuitoefening van woningcorporaties niet wezenlijk gewijzigd ten opzichte van de situatie voor 2008. Woningcorporaties zijn professionele organisaties die een onderneming drijven en daarom zijn zij integraal vennootschapsbelastingplichtig geworden. De invoering van de verhuurderheffing in 2013 en van de nieuwe Woningwet per 2015 werpen daar geen ander licht op.

De leden van de fractie van de SP vragen of woningcorporaties aangemerkt kunnen worden als overheidsondernemingen en of er daarmee een uitzondering op de vennootschapsbelastingplicht gemaakt kan worden. Daarnaast vragen deze leden of de nieuwe Woningwet met verplichte scheiding tussen DAEB en niet-DAEB activiteiten aanleiding kan vormen voor het heroverwegen of aanpassen voor het fiscale regime voor woningcorporaties. Door de Wet modernisering belastingplicht overheidsondernemingen zijn alle overheidsondernemingen voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016 belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Van een uitzondering in de Wet Vpb 1969 voor overheidsondernemingen, die voor die tijd bestond, is dus niet langer sprake. Er zijn twee soorten overheidsondernemingen, publiekrechtelijke overheidsondernemingen en privaatrechtelijke overheidsondernemingen. Publiekrechtelijke overheidsondernemingen zijn belastingplichtig voor zover zij in fiscale zin een onderneming drijven. Dat geldt ook voor privaatrechtelijke overheidslichamen in de vorm van een stichting of een vereniging. Privaatrechtelijke overheidslichamen zijn integraal belastingplichtig indien het om naamloze of besloten vennootschappen (nv’s of bv’s) gaat. Woningcorporaties hebben geen publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid en kunnen daarmee geen publiekrechtelijke overheidsonderneming zijn. Woningcorporaties voldoen evenmin aan de wettelijke vereisten39 om als privaatrechtelijk overheidslichaam aangemerkt te kunnen worden. Zo worden de bestuurders niet benoemd of ontslagen door een publiekrechtelijke rechtspersoon en evenmin komt het vermogen bij liquidatie volledig ten gunste aan een publiekrechtelijke rechtspersoon. Woningcorporaties kunnen daarom niet als overheidsonderneming worden aangemerkt.

Wat betreft de veranderingen vanwege de Woningwet heb ik, naar aanleiding van de motie van de leden Groot en Van Vliet40, opties voor het vrijstellen van woningcorporaties van overdrachtsbelasting en vennootschapsbelasting in beeld gebracht. Ik heb hier uw Kamer over geïnformeerd.41 Hoewel de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik ons vanzelfsprekend van onze demissionaire status bewust zijn en dus geen aanleiding zien om op dit punt met beleidsinitiatieven te komen, hebben wij in de brief van 30 maart 2017 de kaders aangegeven waarbinnen dit onderwerp beschouwd moet worden. Zoals in die brief uitvoerig toegelicht, zien wij nu geen passende mogelijkheden om de bestaande vrijstelling voor woningcorporaties in de overdrachts- en vennootschapsbelasting uit te breiden.

De leden van de fractie van de SP vragen of banken uitgezonderd worden van vennootschapsbelasting en of op diezelfde basis een uitzondering voor woningcorporaties mogelijk is. Banken zijn, net als de woningcorporaties volledig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Voor de volledigheid merk ik op dat banken naast de vennootschapsbelasting ook een bankenbelasting betalen. Die bankenbelasting is niet aftrekbaar van de belastbare winst, terwijl de verhuurderheffing dat voor woningcorporaties wel is.

De leden van de fractie van de SP vragen hoeveel gemeentelijke woningbedrijven er momenteel zijn en in hoeverre deze bedrijven vennootschapsbelastingplichtig zijn. Voor zover mij bekend zijn er vijf gemeenten die een woningbedrijf hebben dat vergelijkbaar lijkt te zijn met een woningcorporatie. Uit de wetsystematiek volgt dat de gemeenten (publiekrechtelijke rechtspersonen) voor deze activiteit in beginsel belastingplichtig zullen zijn. Onder het drijven van een onderneming in fiscale zin wordt namelijk mede verstaan een daarmee overeenkomende werkzaamheid waardoor in concurrentie wordt getreden met andere belastingplichtige ondernemingen. In casu is daar sprake van, namelijk met woningcorporaties en andere verhuurders.

De vragen van de leden van de fractie van de SP naar een koppeling tussen de woningen waarover verhuurderheffing wordt betaald en een vrijstelling in de vennootschapsbelasting, alsmede waarom het onwenselijk is om zowel woningcorporaties als particuliere verhuurders vrij te stellen voor hun verhuur van sociale huurwoningen, zijn beantwoord bij de daarmee samenhangende vragen van de leden van de fractie van het CDA.

De leden van de fractie van de SP vragen hoe het weigeren van een vrijstelling van vennootschapsbelasting voor alle verhuurders van sociale huurwoningen zich verhoudt tot dereguleringswensen. Het invoeren van een vrijstelling van vennootschapsbelasting voor specifieke activiteiten van een specifieke groep ondernemingen zal de fiscale complexiteit eerder vergroten dan verkleinen en levert daardoor geen bijdrage aan dereguleringswensen. Zo kunnen bijvoorbeeld private verhuurders naast verhuur van sociale huurwoningen ook andere (vennootschapsbelastingplichtige) activiteiten ondernemen, hetgeen een fiscaal-administratieve scheiding – en regels daarvoor – binnen die activiteiten vereist.

De leden van de fractie van de SP vragen een onderbouwing van de genoemde bijna half miljoen gereguleerde huurwoningen die niet verhuurd worden door woningcorporaties. Dit aantal (472.000 woningen) is gebaseerd op het Woon Onderzoek Nederland 2015 (WoON2015).

Bestedingen uitkeringen werkloosheidswet

De leden van de fractie van de SP vragen aan te geven hoe groot de lening van het Ministerie van Financiën aan het Algemeen werkloosheidsfonds op dit moment is. Tevens vragen deze leden of kan worden aangegeven waar deze lening op de begroting te vinden is, alsmede de grootte van de lening in de afgelopen tien jaar. Verder vragen deze leden of ik verwacht in de toekomst opnieuw leningen te moeten verstrekken en zo ja, in welke orde van grootte. Het algemeen werkloosheidsfonds had volgens het UWV jaarverslag 2016 per 31 december 2016 een negatief fondsvermogen van circa € 14 miljard. Tabel 2 geeft het fondsvermogen over de afgelopen tien jaar weer.

Tabel 2: Overzicht fondsvermogen Awf
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Fondsvermogen Awf per 31 dec. in miljard euro

7

9

6

2

– 1

– 4

– 8

– 11

– 13

– 14

Bron: UWV Jaarverslagen

Het negatieve vermogen van het algemeen werkloosheidsfonds is niet op de begroting van SZW te vinden. Wel is het totaal aan negatief vermogen van de werkloosheidsfondsen (Awf, Wgf en Ufo) te vinden in bijlage 2 Sociale Fondsen van de Begroting SZW en in het jaarverslag van het UWV. Uit het algemeen werkloosheidsfonds worden onder meer de WW-uitkeringen na de eerste zes maanden van werkloosheid betaald. Hierdoor is het algemeen werkloosheidsfonds conjunctuurafhankelijk. De conjuncturele afhankelijkheid is ook te zien aan het verloop van het fondsvermogen. Zo begon het fondsvermogen te dalen na 2008 en lijkt het zich sinds 2015 enigszins te stabiliseren. Gelet op de verwachte daling van de aantallen werkloosheidsuitkeringen is de verwachting niet dat het fondsvermogen veel verder daalt (meer negatief wordt) in de komende jaren. Het negatieve vermogen van het algemeen werkloosheidsfonds zorgt overigens niet voor risico’s met betrekking tot de uitbetaling van uitkeringen. De sociale fondsen zijn deelnemer aan het schatkistbankieren, waardoor het saldo van het fonds wordt aangehouden bij het Ministerie van Financiën. Het Ministerie van Financiën garandeert hiermee dat er voldoende middelen beschikbaar zijn.

Lijst van niet-coöperatieve jurisdicties

De vragen van de leden van de fractie van de SP inzake de lijst van niet-coöperatieve jurisdicties zijn hiervoor beantwoord bij de samenhangende vragen van de leden van de fractie van D66.

Interventie vennootschapsbelastingplicht zeehavens

De leden van de fractie van de SP vragen of ik bereid ben te onderzoeken of andere landen hun zeehavens ondersteunen en of deze methoden al dan niet toepasbaar zijn in Nederland. Tijdens het Algemeen Overleg Transportraad van 24 mei 2017 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu aan uw Kamer de toezegging gedaan dat zij samen met de haven van Rotterdam zal inventariseren of er risico's zijn op een ongelijk speelveld en een verslechterde concurrentiepositie voor de Rotterdamse haven als gevolg van de gewijzigde Algemene Groepsvrijstellingsverordening staatssteun met betrekking tot staatssteun aan zeehavens.42 Vervolgens heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu tijdens het Algemeen Overleg Scheepvaart van 6 juni 2017 toegezegd dat zij de Kamer zo snel mogelijk na het reces probeert te informeren over een gelijk speelveld voor de Nederlandse zeehavens en de Rotterdamse haven in het bijzonder. Ook Nederland kan ervoor kiezen om gebruik te maken van de mogelijkheden die de Algemene Groepsvrijstellingsverordening biedt voor staatssteun aan zeehavens. In haar brief van 14 september 2016 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu mede namens de Minister van Economische Zaken in reactie op de moties over de vennootschapsbelasting zeehavens naar uw Kamer toe aangegeven dat zij daar zelf geen voorstander van is.43 Zij heeft aangegeven dat de Nederlandse zeehavens uitstekend in staat zijn om zonder financiële steun van de overheid voor de directe havengerelateerde taken een financieel gezonde bedrijfsvoering te combineren met hoogwaardige kwaliteit en zij ziet geen reden daar verandering in aan te brengen. De concurrentiepositie van de zeehavens blijft wel nauwgezet onder de aandacht. Zo zal het onderwerp van een gelijk speelveld voor zeehavens uitgebreid meegenomen worden in het nieuwe werkprogramma zeehavens van de maritieme strategie. Het is aan een nieuw kabinet dit nieuwe werkprogramma vast te stellen.

Afgezonderd particulier vermogen

De vragen van de leden van de fractie van de SP waar ik de informatie vandaan heb dat het zelden voorkomt dat in een APV een Nederlandse onderneming wordt gedreven, alsmede of er signalen uit de praktijk zijn waaruit blijkt dat belasting wordt ontweken door de inbreng van een onderneming in een APV zijn hiervoor beantwoord in samenhang met de vragen van de leden van de fractie van D66.

Transparantie rulings

De leden van de fractie van de SP vragen of ik de richtsnoeren die zijn opgesteld door de Gedragscodegroep over het proces van afgifte van rulings ga naleven. Deze richtsnoeren betreffen aanbevelingen in de vorm van «soft law». De Nederlandse rulingpraktijk voldoet aan bijna alle aanbevelingen, zeker de APA-/ATR-praktijk. De Nederlandse APA-/ATR-praktijk heeft namelijk model gestaan voor de richtsnoeren. De richtsnoeren strekken zich ook uit tot puur nationale rulings waarover geen informatie moet worden uitgewisseld. Voor deze rulings is het proces nog niet geheel conform de aanbevelingen, een tweede handtekening is bij deze rulings bijvoorbeeld niet altijd standaard. Ik sta achter de aanbevelingen die in de richtsnoeren zijn opgenomen, waarbij ik de uitvoeringslast niet uit het oog verlies. Op dit moment wordt onderzocht welke aanbevelingen kunnen worden overgenomen om de rulingpraktijk nog robuuster te maken.