Gepubliceerd: 12 oktober 2016
Indiener(s): Pieter Duisenberg (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34552-13.html
ID: 34552-13

Nr. 13 VERSLAG

Vastgesteld 12 oktober 2016

De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 
     

1.

Inleiding

3

2.

Inkomensbeleid

6

3.

Constructiebestrijding en aanpak belastingontwijking

11

3.1.

Maatregelen box 2-beleggen in vrijgestelde beleggingsinstellingen

12

3.2.

Beperking reikwijdte toerekeningsstop afgezonderde particuliere vermogens

15

3.3.

Innovatiebox

16

3.4.

Wijziging van enkele specifieke renteaftrekbeperkingen

20

4.

Stimulering start-ups

21

5.

Verlenging van de eerste tariefschijf van de vennootschapsbelasting

23

6.

Maatregelen als gevolg van jurisprudentie

24

6.1.

Teruggaaf dividendbelasting voor niet-ingezetenen en heffingvrij vermogen voor buitenlands belastingplichtigen

24

6.2.

Bouwterreinen in de btw

24

6.3.

Wijziging btw-vrijstelling voor watersportorganisaties

25

7.

Exportheffing afvalstoffenbelasting

26

8.

Budgettaire aspecten

27

9.

EU-aspecten

27

10.

Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

27

11.

Overig

27

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2017. Verder hebben de leden van de VVD-fractie over het Belastingplan 2017 nog een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie complimenteren de regering met zijn onvermoeibare dadendrang ook in het laatste jaar van deze regeerperiode. Deze leden zijn in het bijzonder tevreden dat de bestrijding van (internationale) belastingfraude en ontwijking nu eindelijk serieus ter hand wordt genomen. Ook de voorgestelde vereenvoudigingen kunnen grotendeels op steun van deze leden rekenen. De leden van de PvdA-fractie menen echter dat er nog een lange weg is te gaan en dat meer rigoureuze ingrepen gewenst zijn, met name als het gaat om het ontmoedigen van zogenoemde «brievenbusfirma’s» en het tot stand brengen van een betere balans tussen belasting op arbeid en op kapitaal (vermogens en winst). Deelt de regering deze opvatting?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2017.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2017. Deze leden menen dat het Belastingplanpakket van dit jaar, weliswaar zeer omvangrijk is, maar toch minder grote effecten heeft dan andere jaren. De grootste fiscale hoofdpijndossiers zitten niet eens in het Belastingplan. De leden van de CDA-fractie denken dan in de eerste plaats aan box 3. Terwijl de rente op een spaarrekening jaar na jaar verdampt als sneeuw voor de zon, moeten belastingplichtigen het doen met een doekje voor het bloeden (vermogens tot € 100.000) of een nog hogere vermogensrendementsheffing (vermogens vanaf € 100.000). Vanaf 1 januari 2017 zijn er drie fictieve rendementen voor de vermogensrendementsheffing, maar ze zijn alle drie te hoog. Vorig jaar beloofde de regering nog dat de vermogensrendementsheffing meer toegespitst zou worden op het werkelijk behaalde rendement. Voor wie na het zien van de zeer ingewikkelde en bijna willekeurige formule daar nog vertrouwen in had, is dat na dit jaar zeker vervlogen. Terwijl de rente op een spaarrente gedaald is van 1% naar 0,3% (daling 70%), is het fictieve rendement voor vermogens tot € 100.000 gedaald van 2,91% naar 2,87% (daling 1,4%). Eigenlijk is het nog erger, want het rendement op het spaardeel in de formule is nog exact gelijk aan vorig jaar. De daling tot 2,87% komt volledig doordat het rendement op het beleggingsdeel is verlaagd. De wijziging van de vermogensrendementsheffing in drie percentages heeft dan ook niets te maken met een betere aansluiting op het werkelijke rendement.

Een andere fiscale kater uit het belastingplan van vorig jaar is het overgangsrecht van de schenkvrijstelling voor de eigen woning. Per jaar is er nu verschillend overgangsrecht met verschillende gevolgen voor kinderen die een schenking krijgen om hun eigenwoningschuld mee af te lossen. Schenken de ouders niet aan alle kinderen in hetzelfde jaar, maar bijvoorbeeld wanneer ze 18 of 25 worden of wanneer ze hun eerste huis kopen, dan betaalt het ene kind geen schenkbelasting en de andere wel. Omdat er geen wijziging in het Belastingplan is opgenomen, verwijzen de leden van de CDA-fractie naar hun vragen hierover bij het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2017.

De leden van de CDA-fractie constateren dat ook dit jaar aan heel veel fiscale knoppen gedraaid wordt. In tegenstelling tot vorig jaar verandert er niet zo heel veel. Er gaan bijvoorbeeld wel honderden miljoenen bij de algemene heffingskorting, maar per belastingplichtige gaat het maar om € 18 per jaar. De leden van de CDA-fractie hebben instemmend kennisgenomen van de compensatie voor eenverdieners met een chronisch zieke partner. Deze leden danken de regering dat zij eindelijk erkent dat er een probleem is met eenverdieners met een zieke partner. Dat was bijvoorbeeld al duidelijk bij de berekeningen van het NIBUD («Traditioneel kostwinnersgezin met modaal inkomen heeft het financieel gezien zwaar», maart 2015) en bij de berekeningen van het CPB van vorig jaar. Deze leden zien dan ook als geen ander de absolute noodzaak om de eigen bijdragen voor de WMO voor zo’n gezin fors te verlagen. Nu doet de regering dat maar half. Na veel vragen gaf de Minister van Financiën bij de Algemene Financiële Beschouwingen toe dat het alleen gaat om de maatwerkvoorzieningen en niet de algemene voorzieningen. Voor die laatste blijft dus een hoge bijdrage. De leden van de CDA-fractie waren verbaasd te horen dat de regering van mening is dat dat ook niet hoefde.

Deze leden begrijpen niet dat gezegd wordt € 50 miljoen voor alle mensen met een zieke partner is wel voldoende, terwijl er € 500 miljoen ongeautoriseerd wordt uitgegeven aan de eigen dienst. Is de regering nu wel in staat om een berekening te geven wat het kost om ook de WMO-bijdrage voor algemene voorzieningen voor deze gezinnen fors te verlagen en is zij bereid om daarvoor een methode te vinden?

Kan de regering overigens aangeven wat in haar ogen eenverdienerhuishoudens zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is dat wanneer een van de twee partners helemaal geen inkomen heeft of ook als de tweede partner een zeer laag inkomen heeft?

Voor andere eenverdieners geldt dat ze er wel in koopkracht op vooruit gaan, maar minder dan tweeverdieners of alleenstaande ouders. De leden van de CDA-fractie moeten dan ook helaas constateren dat het draagkrachtbeginsel steeds minder leidend wordt in onze inkomstenbelasting.

Om de belastingdruk overzichtelijk in beeld te krijgen, willen de leden van de CDA-fractie de regering verzoeken op een rij te zetten hoeveel loonbelasting/inkomstenbelasting (incl. volksverzekeringen) de volgende personen, met ieder een inkomen van € 35.000 bruto, betalen in 2017:

  • 1. Een alleenstaande werkende zonder kinderen;

  • 2. Een alleenstaande werkende met een kind onder de 12 jaar;

  • 3. Een alleenstaande werkende met een kind boven de 12 jaar;

  • 4. Een uitkeringsgerechtigde, bijvoorbeeld een arbeidsongeschikte met een WIA-uitkering, met een kind onder de 12 jaar;

  • 5. Een kostwinner met een kind onder de 12 jaar en een niet-werkende, zieke partner zonder inkomen;

  • 6. Een meestverdienende tweeverdiener met een kind onder de 12 jaar, waarvan de partner € 34.999 verdient;

  • 7. Een minstverdienende tweeverdiener met een kind onder de 12 jaar, waarvan de partner € 35.001 verdient;

  • 8. Een zzp’er;

  • 9. Een startende zzp’er (recht op startersaftrek) met een kind onder de 12 jaar en een partner met een hoger inkomen;

  • 10. Een alleenstaande gepensioneerde;

  • 11. Een gehuwde gepensioneerde.

Het verder aandraaien van steeds dezelfde knoppen heeft nog een ander nadeel: de mogelijkheden tot effectueren houden een keer op. Bijna 600.000 ouderen kunnen bijvoorbeeld niet de heffingskortingen effectueren waar ze recht op hebben.

Het probleem met het aan knoppen draaien voor gunstige koopkrachtplaatjes is dat deze gestileerde werkelijkheid voor mensen niets zegt. Je kan er in een grafiek of een tabel een paar procent op vooruit gaan, maar individuele gebeurtenissen of wetswijzigingen hebben veel meer invloed op de koopkracht van mensen. Een kind krijgen kost bijvoorbeeld 14% van de koopkracht van het gezin. Gezinnen die het onderhoud van hun monumentenwoning niet meer af kunnen trekken, gaan er vele procenten op achteruit.

Twee positieve ontwikkelingen die de leden van de CDA-fractie zien zijn de vereenvoudigingswet en de vele geconsulteerde wetsvoorstellen. Vereenvoudiging is een jaarlijks terugkerend thema bij het belastingplan. Maar eerdere jaren waren er slechts een aantal maatregelen in het belastingplan die voor vereenvoudiging moesten zorgen. De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de regering dit jaar een wet heeft ingediend met een heel aantal vereenvoudigingsmaatregelen. Dit is een stap voorwaarts ten opzichte van eerdere jaren. Toch overheerst het beeld dat er naast de vereenvoudigingen in de vereenvoudigingswet ook een behoorlijk aantal nieuwe regels staan in het belastingplan.

Doordat vele wijzigingen uit dit belastingplan reeds geconsulteerd zijn, is het belastingplan misschien minder verrassend. Maar de consultaties komen de kwaliteit van wetgeving ten goede en zorgen ervoor dat belastingplichtigen zich langer kunnen voorbereiden op komende wetswijzigingen. Deze ontwikkeling kunnen de leden van de CDA-fractie dan ook van harte toejuichen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2017.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2017. De leden van de D66-fractie hebben veel vragen over voorliggend Belastingplan, met name ten aanzien van de lastenverzwaring voor werkenden en het uitblijven van fiscale vergroening. Daarnaast vragen deze leden de regering om in te gaan op de concrete vragen en opmerkingen uit de commentaren op het Belastingplan 2017 en bijbehorende wetten (Fiscale vereenvoudigingswet 2017; Wet overige fiscale maatregelen 2017; Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen met een zelfstandige aansluiting; Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen; Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing) van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en van het Register Belasting

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2017 en zien uit naar het debat hierover met de regering. Vooruitlopend hierop maken zij graag gebruik van de mogelijkheid om een aantal vragen aan de regering voor te leggen.

Allereerst zijn deze leden benieuwd naar de reactie op het pleidooi van Leo Stevens en Arjan Lejour om meer dan nu geloofwaardig belasting te gaan heffen en het huidige belastingstelsel te hervormen. Volgens Stevens leidt het belastingstelsel, zoals het er nu bijligt, tot een aantal tweedelingen, tot polarisatie: tussen eenverdiener en tweeverdiener, tussen jong en oud, tussen werknemer en zzp’er en tussen huurder in de vrije sector en woningeigenaar. Deze leden onderkennen dat deze regering niet meer met een voorstel tot stelselherziening komt, maar zij zijn wel benieuwd of de regering de analyses en oplossingsrichtingen van Stevens en Lejour delen, in het bijzonder betreffende de vier genoemde tweedelingen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2017.

De leden van de SGP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het Belastingplan 2017. Het is bemoedigend dat er opnieuw financiële ruimte is gevonden om een gedeelte van de lastenverzwaring weer terug te draaien nu Nederland er financieel beter voorstaat. Tegelijkertijd zijn de leden van de SGP-fractie teleurgesteld dat met het voorliggende belastingplan vrijwilligerswerk, mantelzorg en de zorg voor kinderen niet gestimuleerd, maar ontmoedigd worden en de kloof tussen een- en tweeverdieners nog meer vergroot wordt. Diezelfde dubbelheid aan gevoelens geldt ook de gepresenteerde vereenvoudigingsplannen. De leden van de SGP-fractie vinden het goed dat er stappen worden gezet, maar de leden van de SGP-fractie missen ambitie. Na dit gemarkeerd te hebben, willen de leden van de SGP van de gelegenheid gebruik maken om enkele vragen te stellen over het voorliggende wetsvoorstel.

De 50PLUS-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2017.

Het lid Van Vliet dankt de regering voor een degelijk Belastingplan 2017 en specifiek ook voor het cijfervoorbeeld inzake de innovatiebox.

De ambitie spat er volgens het lid Van Vliet niet vanaf, ook gezien alle externe commentaren op het Belastingplan, maar er worden toch enkele vervelende fiscale knelpunten opgelost. Binnen het kader van de belastinguitgaven en andere faciliteiten bestaat er naar de mening van dit lid veel meer ruimte om op korte termijn al te komen tot aanzienlijke stelselvereenvoudigingen. Helaas geeft de politieke realiteit daarvoor op dit moment, met de Tweede Kamerverkiezingen in aantocht, relatief weinig speelruimte.

2. Inkomensbeleid

Kan een totaaloverzicht gegeven worden van alle maatregelen gericht op reparatie van de koopkracht? Dat wil inclusief aanpassingen in toeslagen en een toelichting daarop, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Kan er een toelichting (nut, noodzaak, aanleiding) gegeven worden op de technische correctie van de tarieven in de eerste en tweede schijf van de loon- en inkomstenbelasting vanwege een corresponderende verlaging van de premie voor de Algemene Nabestaandenwet?

De verwerking van de beperking in de hypotheekrenteaftrek zou budgettair neutraal gebeuren door compensatie in de schijven van de inkomstenbelasting. Hoe is dit nu nog terug te vinden in de voorstellen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in het streven naar een evenwichtig koopkrachtbeeld in 2017 voor alle groepen in de samenleving en de daartoe getroffen fiscale maatregelen. Deze leden zijn zich er van bewust dat de beperking van de eerder voorgenomen verhoging van de arbeidskorting negatief doorwerkt in de werkgelegenheid. Dit is een prijs die voor meer gelijkheid moet worden betaald. Kan de regering aangeven hoeveel banen hiermee volgens de spoorboekjes van het CPB mee gemoeid zijn?

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de fiscale maatregelen op het vlak van het inkomensbeleid. Wel vragen de leden waarom eerder genomen maatregelen nu weer gedeeltelijk worden teruggedraaid. Is dit alleen voor de koopkrachteffecten of zijn er nog andere redenen? Wat is het effect van de fiscale maatregelen op de arbeidsparticipatie? Hoe werkt de verkorting van de derde schijf door op de arbeidsparticipatie? En voor de algemene heffingskorting en de arbeidskorting? Bij welke hoogtes van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting vindt er de verzilveringsproblematiek plaats? Kan daarbij een overzicht worden geven met de standaardhuishoudens en de mogelijke verzilveringsproblemen? Vindt er bij de huidige hoogtes van de algemene heffingskorting (€ 2.206) en de arbeidskorting (€ 3.233) al een verzilveringsprobleem plaats? Zo ja, bij welke inkomens, zo vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het inkomensbeleid voor 2017 begint met een gebroken belofte: de hypotheekrente zou stapsgewijs worden afgebouwd en in ruil daarvoor wordt de derde schijf in de inkomstenbelasting stapsgewijs verhoogd. Maar zodra de regering de kans heeft, wordt deze belofte gebroken en wordt een deel van de verhoging van de derde schijf weer teruggenomen. Wat is hiervan de reden, vragen de leden van de CDA-fractie. De hoogste en laagste tarieven van de inkomstenbelasting blijven gelijk, maar de tweede en derde schijf worden licht verhoogd. Waarom is gekozen om de tarieven voor middeninkomens specifiek te verhogen?

De regering vermeldt de hoogte van de schijfgrens na inflatiecorrectie. Is het gebruikelijk dat parameters die in het belastingplan gewijzigd worden dat jaar niet voor inflatie worden gecorrigeerd? Is de genoemde grens van € 67.472, de oorspronkelijke hoogte van de derde schijf, een bedrag voor of na inflatie?

Wat is de ratio achter het verhogen van de maximale algemene heffingskorting met welgeteld € 12? Hoeveel zouden de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de ouderenkorting bedragen als zij gelijk zouden blijven ten opzichte van 2016 en de bedragen alleen voor inflatie gecorrigeerd zouden worden?

Waarom heeft de regering ervoor gekozen om het startpunt voor de afbouw van de arbeidskorting te verlagen? Een modaal inkomen is € 36.000, maar de afbouw begint al bij € 32.444. Acht de regering het logisch om de heffingskorting reeds voor een modaal inkomen af te bouwen?

Door al die kleine of grote wijzigingen in de hoogte van de heffingskortingen die per euro inkomen verschilt, weet niemand meer hoeveel hij extra aan de schatkist moet afdragen als hij meer gaat verdienen. Kan de regering een overzicht geven van de marginale druk in inkomensklassen van € 1.000?

De leden van de CDA-fractie ontvangen tevens graag de witte tabellen voor bijzondere beloningen voor 2012 en 2017, zodat zij de effectieve belastingdruk tussen deze twee jaren kunnen vergelijken. Is de regering bereid deze aan de Kamer te doen toekomen?

De leden van de CDA-fractie zijn positief over de verhoging van de ouderenkorting. In tijden waarin pensioenen onder druk staan, is het goed dat ouderen fiscaal enigszins tegemoetgekomen worden. Maar is het ook effectief, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Hoeveel ouderen vallen in de eerste schijf van de ouderenkorting? En hoeveel van deze ouderen kunnen de ouderenkorting geheel verzilveren? Voor ouderen met een laag inkomen wordt de ouderenkorting verhoogd, maar het zijn juist de ouderen met een hoger inkomen die er qua koopkracht ronduit het minst op vooruit gaan of er zelfs op achteruit gaan. Kan de regering bevestigen dat dit bijna geheel komt door de wijziging van het regime in box 3, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PVV- fractie hebben diverse vragen over het inkomensbeleid.

Beperking van de verlenging van de derde schijf van de loon- en inkomstenbelasting: In 2016 was de bovengrens van de derde schijf van de loonbelasting en inkomstenbelasting € 66.421. Op grond van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II, het Belastingplan 2016 en de inflatiecorrectie zou deze bovengrens per 2017 worden verhoogd naar € 67.472. Voorgesteld wordt om deze bovengrens, met € 400 te verlagen naar € 67.072.

Met de hypotheekrenteaftrek-maatregel uit 2014 is duidelijk afgesproken dat de geleidelijke afbouw zou worden gecompenseerd met een verlenging van de 3e schijf.

Deze afspraak wordt nu met € 400 geschonden. Wat is deze afspraak nog waard?

Verhoging ouderenkorting: Op grond van het Belastingplan 2016 wordt de verhoging van de ouderenkorting per 2016 van € 222 per 2017 grotendeels teruggedraaid. Het Belastingplan 2016 bevat namelijk een verlaging van de ouderenkorting per 2017 van € 114. Voorgesteld wordt om de ouderenkorting met € 215 te verhogen. En zo komt de ouderenkorting per 2017 op € 1.292 (in 2016: € 1.187) bij een verzamelinkomen van niet meer dan € 36.057. Hier mee wordt de koopkracht van pensioengerechtigden structureel verbeterd.

De algemene heffingskorting wordt in 2017 niet met € 48 verhoogd, maar met € 12 ten opzichte van 2016. De ouderenkorting wordt niet met € 215 verhoogd maar met € 105 ten opzichte van 2016.

Waarom werden/worden in het Belastingplan fiscale maatregelen aangekondigd over het jaar t+1.

Welke maatregelen (overzicht) in dit belastingplan treden pas in werking vanaf 2018 en later en wat is hiervoor de reden, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De leden van de D66-fractie constateren dat de verhoging van de arbeidskorting, die vastgesteld is in het Belastingplan 2016, nu in het Belastingplan 2017 weer wordt verlaagd. Ook wordt de derde schijf minder verhoogd dan was vastgesteld. Klopt het dat de lasten voor werkenden ten op zichtte van het Belastingplan 2016 op drie manieren omhoog gaan: namelijk het verlagen van de arbeidskorting, het eerder afbouwen van de arbeidskorting en het inkorten van de derde schijf?

Waarom kiest de regering voor deze lastenverzwaringen voor werkenden? Kan de regering toelichten waarom gekozen wordt voor een verhoging van de algemene heffingskorting in plaats van een verhoging van de arbeidskorting zodat werken meer loont? Kan de regering toelichten waarom wordt afgeweken van eerdere vaststellingen, zo vragen de leden van de D66-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen de inspanningen en maatregelen om tot een evenwichtig koopkrachtbeeld te komen. Tegelijk constateren deze leden dat om dit doel te verwezenlijken de opeenvolgende belastingplannen van dit kabinet meer gelijkenis lijken te vertonen met een jojo dan dat sprake is van een consistente en stabiele koers. Nadat vorig jaar de lengte van de derde schijf werd verlengd, wordt deze nu beperkt. Nadat vorig jaar de arbeidskorting fors werd verhoogd, wordt deze nu weer verlaagd. Nadat vorig jaar alles op alles werd gezet om 35.000 banen te creëren, worden nu zonder dat iemand met de ogen knippert 21.000 banen vernietigd. En dat met een koopkrachtpakket dat bijna een factor 5 kleiner is dan het 5 miljard pakket van afgelopen jaar. Deze leden zien graag een grondige reflectie op deze constateringen tegemoet.

Nadat vorig jaar is besloten de algemene heffingskorting geheel af te bouwen, wordt nu voorgesteld de algemene heffingskorting voor de lagere inkomens te verhogen. Met het inkomensafhankelijk maken van de algemene heffingskorting enkele jaren geleden, het volledig afbouwen afgelopen jaar en nu weer de gedeeltelijke verhoging van deze belastingkorting, heeft deze heffingskorting niet meer het karakter van een algemene heffingskorting, laat staat dat deze korting nog mag worden beschouwd als een vrijstelling voor het eerste deel van je inkomen. Hoe taxeert de regering deze ontwikkeling? Dient voor de duidelijkheid geen andere naam aan deze heffingskorting te worden gegeven? Hoe ziet het marginale tarief in de inkomstenbelasting er voor de verschillende inkomensgroepen in 2017 uit? Wat kost het om de algemene heffingskorting opnieuw inkomensonafhankelijk te maken? Hoeveel moeten de belastingtarieven in box 1 omhoog van die groepen die zouden profiteren van het inkomensonafhankelijk maken van de algemene heffingskorting om het inkomensonafhankelijk maken te bekostigen? Wat zijn de koopkrachteffecten als het inkomensonafhankelijk maken van deze korting budgetneutraal gebeurt? Hoe hoog wordt de algemene heffingskorting in dat geval? Kunnen de verschillende varianten in een tabel worden gepresenteerd?

In het Belastingplan 2017 worden veel maatregelen genomen die direct of indirect de belastingdruk beïnvloeden. Graag willen de leden van de SGP-fractie van de regering weten wat de invloed van het belastingplan is op de marginale belastingdruk voor werknemers? Hoe verhoudt zich dat tot de belastingdruk vóór het Belastingplan 2017? De leden van de SGP-fractie zouden graag een update ontvangen van de gepresenteerde tabellen bij de nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 20161 bijlage 1 tabel met marginale druk voor de jaren 2012 tot en met 2016 met het jaar 2017, zowel inclusief als exclusief belastingplan, bijlage 2 en bijlage 3. Tevens willen de leden van de SGP-fractie de vraag stellen wat het aantal werkende tweede partners met een inkomen tot circa 20.000 euro, met recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting is?

Opnieuw zijn eenverdieners de groep die er het minste op vooruit gaan in de koopkrachtplaatjes. De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen dat deze groep er zelfs op achteruit gaat als de zorgpremies sterker stijgen dan door het Ministerie van VWS werd ingeschat. Kan de regering bevestigen dat eenverdieners met een modaal inkomen niet gecompenseerd worden via de zorgtoeslag, terwijl hun nettoloon nauwelijks hoger is dan dat van een gezin met € 22.000 aan inkomsten?

Het lid van de 50PLUS-fractie constateert dat voorgesteld wordt de bovengrens van de derde schijf van de loon- en inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de ouderenkorting aan te passen. In bepaalde gevallen is sprake van aanpassingen op eerdere aanpassingen. Dit komt de duidelijkheid van de fiscale structuur en de rechtszekerheid van de burger geenszins ten goede. Er is géén eenduidig, en een ondoorzichtig beeld, waar het gaat om tarieven en heffingskortingen.

Is het juist, dat de inkomensafhankelijke heffingskortingen verhullen, dat het effectieve toptarief voor velen geen 52%, maar maar liefst 55,6% bedraagt? Het lid van de 50PLUS-fractie deelt de mening van de Nederlandse Orde voor Belastingadviseurs, dat de ondoorzichtigheid van de tariefstructuur nadelig uitwerkt voor het vestigingsklimaat en de begrijpelijkheid en hanteerbaarheid van het systeem voor de burger.

Op grond van het Belastingplan 2016 wordt de in die wet opgenomen verhoging van de Ouderenkorting per 2016 van € 222 per 2017 grotendeels teruggedraaid. Het Belastingplan 2016 bevat namelijk een verlaging van de ouderenkorting per 2017 van € 114. Voorgesteld wordt om de ouderenkorting, nadat de hiervoor genoemde verlaging is aangebracht en de indexatie heeft plaatsgevonden, met € 215 te verhogen. In dat geval wordt de ouderenkorting per 2017 € 1.292 (in 2016: € 1.187) voor pensioengerechtigden met een verzamelinkomen van niet meer dan € 36.057. Met deze verhoging van de ouderenkorting wordt de koopkracht van pensioengerechtigden volgens het belastingplan structureel verbeterd.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt voor de jaren 2015, 2016 en 2017 een duidelijk volgtijdelijk overzicht te geven van alle tussentijdse verlagingen, verhogingen en (indexatie)bijstellingen van de ouderenkorting. Oók wordt gevraagd in dit overzicht aan te geven wanneer, waar en op welke wijze uitvoering is gegeven aan de motie-Van Rooijen c.s. over het structureel handhaven van de ouderenkorting in het Belastingplan 2017 (EK 34.302 / 34.303 / 34.304 / 34.305 / 34.306 / 34.276 / 34.360, L).

Volgens de regering leidt het Belastingplan voor 2017 wederom tot een «evenwichtige» verbetering van de koopkracht. Ouderen, jongeren, eenverdieners, tweeverdieners, gezinnen en alleenstaanden zijn in 2017 over het algemeen weer beter af dan in 2016.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt wat de regering principieel verstaat onder een evenwichtige koopkrachtontwikkeling. Wanneer is deze evenwichtig en wanneer niet? Waar ligt de grens? Is daar in algemene zin een uitspraak over te doen? Zo niet, waarom niet?

In 2017 kunnen werkenden en uitkeringsgerechtigden (mediaan) een positieve koopkrachtontwikkeling tegemoet zien van ruim 1%; voor ouderen is dat 0,7%. Is dat evenwichtig in de ogen van de regering, zo ja, waarom? Graag een toelichting.

In 2017 zullen 9% van de werkenden te maken krijgen met een (statische) koopkrachtontwikkeling van tussen de 0% tot meer dan –5%; voor gepensioneerden is dat cijfer 23%. Is dat evenwichtig in de ogen van de regering, zo ja waarom? Graag een toelichting.

Kijkend naar de koopkrachtontwikkeling 2008–2015 (cijfers CPB/Rabobank) zag een echtpaar, gepensioneerd met alleen AOW de koopkracht stijgen met ongeveer 1%, terwijl een echtpaar tweeverdieners zonder kinderen, 2 x modaal, de koopkracht zag stijgen met ongeveer 7%. Is dat volgens de regering evenwichtig, en zo ja waarom? Graag een toelichting.

Kijkend naar de mediane koopkrachtontwikkeling bij gelijkblijvende inkomensbron over de periode 2000 – 2015 (cijfers CBS) zagen werkenden hun koopkracht stijgen van 100 (indexcijfer in het jaar 2000) naar 130 in 2015; voor gepensioneerden ging de ontwikkeling van 100 (indexcijfer in het jaar 2000) naar 100 in 2015. Een verschil oplopend tot 30% koopkrachtverschil in het nadeel van gepensioneerden. Is dat volgens de regering «evenwichtig», en zo ja, waarom? Graag een toelichting.

De historisch meerjarig nadelige koopkrachtontwikkeling voor gepensioneerden is deels te verklaren uit het korten en niet kunnen indexeren van pensioenen in de tweede pijler. Door de renteontwikkeling van de laatste tijd is de kans op pensioenkortingen in 2017 opnieuw sterk toegenomen.

Kan de regering exact en uitputtend aangeven op welke manieren en met welke middelen het voor de regering theoretisch mogelijk is pensioenfondsen minder gevoelig te maken voor de lage rente-ontwikkeling, zo vraagt het lid van de 50PLUS-fractie.

Het lid Van Vliet maakt zich zorgen over de ondoorzichtige tariefstructuur in box 1. Het voorliggende belastingplan maakt daar nog geen einde aan, integendeel. Het lid Van Vliet constateert dat de afbouw van heffingskortingen het vestigingsklimaat aantast, de transparantie van de inkomstenbelasting verslechterd en dat de doelstelling, met name op het gebied van rechtvaardigheid, geweld wordt aangedaan. Immers, de hogere marginale druk als gevolg van de afbouw van heffingskortingen, is alleen van toepassing voor inkomens tot het einde van de afbouwtrajecten. Inkomens boven de € 121.972 ervaren geen afbouw en betalen dus maximaal 52%, terwijl de inkomens daaronder met fors hogere marginale tarieven te maken hebben. Net als de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, is het lid Van Vliet van mening dat inkomensafhankelijke heffingskortingen een onjuist instrumentarium bieden om inkomens en/of tariefspolitiek vorm te geven. Het lid Van Vliet heeft hieraan in zijn tegenbegroting 2017 ook gevolg gegeven, door de afbouw van de arbeidskorting geheel te schrappen.

3. Constructiebestrijding en aanpak belastingontwijking

De leden van de CDA-fractie zien de regering dweilen terwijl de kraan die ze zelf opengezet hebben nog wijd openstaat. De regering heeft het in de memorie van toelichting over «nieuwe ontwijkingsconstructies» en «ondermijning van de belastingmoraal». Deze leden vinden het vreselijk dat box 3 nu al een jaar leegloopt richting box 2, maar daar is maar één reden voor: de wijziging van het regime in box 3 en de introductie van twee schijven boven de huidige 4%. Voor de aankondiging was nauwelijks sprake van vermogenden die box 3 verruilden voor box 2. En sinds de presentatie van het belastingplan van vorig jaar vragen vermogenden advies om de box-3-heffing te ontwijken maken vele adviesbedrijven reclame met vele manieren om vermogen uit box 3 te verplaatsen. Dit is vermogen dat niet snel weer terugkeert. En dus een leegte in de schatkist gedurende zeker de komende jaren. De regering weigerde vorig jaar om de ontwijking van box-3-heffing zelfs maar moreel te veroordelen. De kraan is wijd opengezet. Nu legt de regering een doekje neer in het waterballet door de VBI onaantrekkelijk te maken. Maar waarom zou je überhaupt een VBI gebruiken als je vermogen van box 3 naar box 2 wil verplaatsen als het ook met een simpele bv kan, vragen de leden van de CDA-fractie de regering. De vraag is of het omleggen van de VBI, in de vakliteratuur ook wel de vermoorde beleggingsinstelling genoemd, wel een doekje voor het bloeden is of dat het de kraan nog verder openzet. De VBI is immers in het leven geroepen om kapitaalvlucht naar andere landen, met name Luxemburg, te voorkomen. Nu de VBI dat doel niet meer kan bereiken, is er een gerede kans dat de kapitaalvlucht naar het buitenland weer toeneemt. Kan de regering hier nader op ingaan? Wat is er gebeurd met het enthousiasme waarmee de VBI is ingevoerd? Waarom acht de regering het nodig nu de dga weer uit Nederland te jagen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Wat zijn de oorzaken die aanleiding geven tot dergelijke constructies, vragen de leden van de PVV-fractie. Zijn dat de tariefverschillen? Zijn dat de verschillen in de wijze waarop de grondslag (op forfaitaire wijze) wordt berekend? Zijn deze constructies niet inherent aan de wijze waarop de belastingwetgeving voor gelijk soortige situaties verschillende regimes mogelijk maakt?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn in algemene zin benieuwd naar de verwachte economische effecten van de maatregelen tegen constructiebestrijding. Hoeveel van de huidige ontweken belasting wordt hiermee afgevangen, en bij welke soorten ontwijking grijpen deze maatregelen vooral aan?

3.1. Maatregelen box 2-beleggen in vrijgestelde beleggingsinstellingen

De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn en wie er worden geraakt door de eerste maatregel dat voortaan in box 2 afgerekend moet worden over de positieve ab-claim als een lichaam waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft de VBI-status verkrijgt»?

Hoe vaak wordt op dit moment de mogelijkheid van een flits-VBI in de praktijk gebruikt?

Waarom heeft dit terugwerkende kracht tot en met Prinsjesdag 2016, 15.15 uur? In hoeverre worden bestaande aanvragen (dus die voor die datum zijn ingediend) gerespecteerd? En in hoeverre worden entiteiten die voor die datum al vergaande stappen hebben gezet nog toegelaten als VBI, zodat lopende reorganisaties niet worden getroffen door de voorgenomen wijzigingen?

Waarom is er eerder bij amendement voor gekozen om het forfaitaire rendement te koppelen aan het voor dat jaar geldende percentage van de hoogste schijf?

Wat is de invloed van de voorgestelde fictieve vervreemding op de doorschuiving bij afsplitsing (artikel 4.41, tweede lid, Wet IB 2001)?

In hoeverre wordt het VBI-regime vooral gebruikt door dga’s en in beperkte mate door professionele instellingen? Hoe worden dga’s geraakt door deze nieuwe wetgeving?

In hoeverre kan Nederland het heffingsrecht over de fictieve vervreemding effectueren onder de bestaande belastingverdragen?

Kan de regering voorbeelden geven van situaties waarin de belastingplichtige wel of niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan zijn handelingen zakelijke overwegingen ten grondslag liggen?

De leden van de VVD-fractie krijgen signalen dat de voorgestelde heffing in artikel 4.16, eerste lid, onderdeel k van de Wet IB 200,1 in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer indien de entiteit, waarin de aanmerkelijk belanghouder aandelen houdt, wordt verplaatst naar een andere EU-lidstaat, ongeacht het effectieve winstbelastingtarief. Hierbij wordt gerefereerd aan jurisprudentie van het Hof van Justitie in Luxemburg onder andere. aan de arresten Lasteyrie du Saillant, N en National Grid Indus, waaruit kan worden afgeleid dat een afrekening ineens niet is toegestaan. Wat is het standpunt van de regering hierover? Is het mogelijk om de afrekening te beperken tot verplaatsingen naar jurisdicties gelegen buiten de EU, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat de zogenoemde. Flits-bv eindelijk wordt aangepakt. Het is deze leden een doorn in het oog dat dga’s naar hartenlust belasting kunnen ontwijken door te schuiven met vermogen tussen box 3 en een beleggingsbv rond de peildatum voor box 3. Om dit tegen te gaan blijft vermogen dat in een VBI is ondergebracht belast in box 3 als dit binnen 18 maanden weer terugkomt naar box 3. De leden van de PvdA-fractie vragen om toelichting waarom is gekozen voor 18 maanden en niet voor bijvoorbeeld 22 of 25 maanden? En kan de regering voorbeelden geven van een «zakelijke reden» die geldig tegenbewijs zou opleveren voor geschuif met vermogen tussen box 2 en box 3?

Ook zijn de leden van de PvdA-fractie blij dat voortaan over de ab-claim moet worden afgerekend bij overgang naar een VBI. Zij roepen de regering op om conform de motie Groot/Bashir te blijven zoeken naar sluiproutes in box 2 en 3 om dit soort ongewenste sluiproutes te dichten. Het Register Belastingadviseurs (RB) wijst in dit verband op het besluit van 10 maart 2008, nr. CPP2008/291M, waarin de Staatssecretaris expliciet heeft goedgekeurd dat een splitsing in het kader van het VBI-regime niet is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De leden van de PvdA-fractie vragen in navolging van het RB wat de invloed is van de voorgestelde fictieve vervreemding op de doorschuiving bij afsplitsing (artikel 4.41 lid 2 Wet inkomstenbelasting 2001).

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de uitvoering van de motie van de leden Bashir en Groot over dichten van sluiproutes voor het ontlopen van box 2- of box 3-heffingen. Zij zijn de regering erkentelijk voor het feit dat hij in het Belastingplan 2017 maatregelen heeft opgenomen die bepaalde sluiproutes dichten.

Wel vragen de leden van de SP-fractie zich af in hoeverre de genoemde motie nu is uitgevoerd. Kan de regering daarop reflecteren? Naar de mening van deze leden is één bepaalde sluiproute waarmee box 2-heffing kan worden ontlopen nu gedicht maar blijven andere sluiproutes bestaan. Zeker voor huishoudens met grote vermogens wordt het vanaf 2017 aantrekkelijk om te kijken naar manieren om belastingheffing (deels) te ontlopen. De leden vragen de regering aan te geven waarom enkel de sluiproute door gebruik van een VBI is gedicht? Is door de regering onderzoek gedaan naar andere mogelijke sluiproutes? Heeft de regering deze in het vizier? Is de regering bereid deze met de Kamer te delen? Erkent de regering dat sluiproutes blijven bestaan, ook na invoering van de maatregelen in Belastingplan 2017?

De leden van de SP-fractie hebben zeer specifiek in de genoemde motie ook het ontlopen van box 3-heffing genoemd. Waarom zijn geen maatregelen in dit Belastingplan 2017 opgenomen die het ontlopen van box 3-heffing tegengaan? Welke invloed hebben deze voorstellen op het bestaan van zogenaamde spaargeld-bv’s? de leden van de SP-fractie beseffen dat de term spaargeld-bv geen juridische term is. Toch vragen zij de regering welke stappen zouden kunnen worden ondernemen om, via een spaargeld-bv, box 3-heffing te ontlopen. Veel fiscaal adviseurs raden deze route aan hun klanten aan en de leden van de SP-fractie vragen dan ook waarom hier geen stappen tegen zijn gezet. Denkt de regering, net als deze leden, dat een vlucht in het aantal spaargeld-bv’s de opbrengst van de box 3-heffing kan laten dalen? Kan het antwoord worden toegelicht?

De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven op welke schaal belasting wordt ontlopen door beleggingen in VBI’s of flits-VBI’s. Kan worden aangegeven hoeveel box 3-vermogen en hoeveel box 2-vermogen in 2016 in VBI’s is geplaatst? Hoe verhoudt dit zich tot andere jaren?

Kan de regering aangeven op welke wijze door het Ministerie van Financiën en/of de Belastingdienst wordt gezocht naar dergelijke constructies, vragen de leden van de SP-fractie?

De leden van de SP-fractie zijn in algemene zin tevreden over de maatregelen die zijn opgenomen ten aanzien van VBI’s. Wel vragen zij zich af waarom voor een termijn van 18 maanden is gekozen. Kan de regering de voor- en nadelen van een langere termijn schetsen? Kan ook worden aangegeven of de tegenbewijsregel een groot beslag op de capaciteit van de belastingdienst zal leggen? De leden van de SP-fractie zouden ook graag willen weten welke noodzaak er bestaan voor de tegenbewijsregel. Kan de regering dit toelichten? Welke zakelijke reden kan er bestaan om vermogen naar een VBI te verplaatsen en dit er binnen achttien weer uit te halen? Is een VBI nodig om dit zakelijke belang te dienen of kan dit ook zonder VBI?

De leden van de SP-fractie vragen welke reden er is voor het bestaan van twee fiscale beleggingsregimes, te weten de VBI en de fiscale beleggingsinstelling. Kan de regering op die vraag ingaan? Waarom wordt er niet één regime gehanteerd? Zou het hanteren van één regime de nodige uitvoeringskosten kunnen besparen, vragen deze leden?

De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven of het juist is dat het beleggen in VBI’s door de regering wordt gezien als belastingontwijking. Deze leden vragen de regering ook welke andere landen een dergelijke regime kennen en of de regering de tarieven winstbelasting in deze regimes eens kan vergelijken. Kan de regering toelichten met welke redenen de VBI in 2007 mogelijk is gemaakt? Zijn deze redenen nog steeds onverkort geldig? Waarom is niet gekozen voor het verbieden van het hebben van een aanmerkelijk belang in een VBI?

Kan de regering aangeven op welke schaal het fenomeen flits-VBI zich voordoet, vragen de leden van de SP-fractie?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering exact aan te geven, graag met een rekenvoorbeeld, op welke wijze belasting kan ontweken met de VBI. Immers voor de VBI geldt een forfaitair tarief, maar feitelijke rendementen daarboven worden ook belast. En in een VBI kunnen bronheffingen niet verrekend worden en zijn verlaagde verdragstarieven niet van toepassing. Het zogenoemde «onshoren», een buitenlandse beleggingsinstelling naar Nederland halen, wordt door deze maatregel heel onaantrekkelijk. Hoe heeft de regering dit gewogen?

Daarnaast constateren de leden van de CDA-fractie dat de VBI-maatregelen materieel terugwerkende kracht hebben. Belastingplichtigen die voor de publieke aankondiging al een aanvraag voor een VBI hebben ingediend, vallen er ook onder. Kan de regering dat rechtvaardigen? Klopt het, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat een VBI met beleggingen in een ander land met een reële heffing, door grondslagverschillen bijvoorbeeld in de deelnemingsvrijstelling, in een bepaald jaar niet meer aan de voorwaarden hoeft te voldoen en dan in het fictieve rendement valt?

De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat een Nederlandse dga die zijn bv omzet in een VBI meteen moet afrekenen, terwijl een geëmigreerde dga niet direct hoeft af te rekenen? En klopt het dat een dga die remigreert, direct moet afrekenen? Kan de dga dit voorkomen door eerst de laagbelaste winst van de beleggingsinstelling om te zetten, zodat sprake is van een reële heffing, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Klopt het dat de verschillende berekeningswijzen van de heffingsgrondslag hier aanleiding geeft tot deze constructie? Is het dan niet zaak aan die verschillen wat te doen? In hoeverre speelt hier nog tariefarbitrage, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten of het klopt dat het doel was van de mogelijkheid om vermogen af te splitsen naar een VBI, dat vermogen in Nederland zou blijven? Kan de regering toelichten of de regeling effectief is om dit doel na te streven? Kan de regering toelichten waarom gekozen wordt om deze manier van vermogen afsplitsen te beperken? Wat betekent deze beperking voor het eventueel verplaatsen van vermogen naar het buitenland?

De leden van de D66-fractie constateren dat een vermogen ook belast blijft in box 3 als het vermogen binnen 18 maanden weer terugkomt naar box 3. Kan de regering toelichten waarom hier gekozen wordt voor 18 maanden? Kan de regering toelichten hoe de tegenbewijsregel wordt vormgegeven, wat moet een belastingplichtige aandragen om te bewijzen dat er een zakelijke reden was om het vermogen terug te verplaatsen naar box 3?

Ten aanzien van de maatregelen box 2 «beleggingen in vrijgestelde beleggingsinstellingen» vraagt het lid Van Vliet zich sterk af aan welk juridisch kader de voorgestelde terugwerkende kracht is getoetst? Kan de regering garanderen dat deze toets juridisch houdbaar is? De wet verbind immers alleen voor het toekomende.

3.2. Beperking reikwijdte toerekeningsstop afgezonderde particuliere vermogens

Voorgesteld wordt om de reikwijdte van de toerekeningsstop te beperken. De toerekeningsstop was bedoeld om dubbele belastingheffing te voorkomen. De voorkoming van dubbele belasting wordt anders vorm gegeven. Hoe verschillen de beide? Welke gevallen vielen wel onder de eerste oplossing op dubbele belasting en straks niet onder de nieuwe methode? In welke gevallen zal er straks eventueel wel sprake zijn van het betalen van dubbele belasting, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie zijn geschokt te vernemen uit de gepresenteerde voorbeelden hoe kinderlijk eenvoudig het is om belastingheffing te ontwijken via afzondering van particuliere vermogens. Als deze leden het goed begrijpen heeft de Raad van State al in 2009 gewezen op de fraudegevoeligheid van de toerekeningsstop. Waarom, zo vragen de leden van de PvdA-fractie indringend, wordt er nu pas actie ondernomen?

De toerekeningsstop wordt alleen nog toegepast voor APV’s, zo lezen deze leden, als er een «reële actieve onderneming» wordt gedreven. De leden van de PvdA-fractie zijn er niet gerust op dat dit een voldoende dam opwerpt tegen ongewenste praktijken. De goedwillende belastingbetalende burger mag toch hopen dat er forse substance-eisen worden gesteld aan buitenlandse vennootschappen waarin APV’s zijn ondergebracht. Kan de regering dit nader toelichten? Het kan toch niet zo zijn dat die eisen net zo slap zijn als de substance-eisen die worden gesteld aan Nederlandse brievenbusfirma’s?

Deze leden hebben tenslotte een vraag bij de geringe budgettaire opbrengst van structureel 5 miljoen euro van de APV-maatregelen. Kan de regering dit toelichten of geeft de regering hiermee impliciet toe dat de getroffen maatregelen in de praktijk weinig impact zullen hebben?

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts naar voorbeelden van APV-structuren. Wat voor type entiteiten worden hiervoor gebruikt? Door wie worden dit soort entiteiten bestuurd en bij wie ligt de uiteindelijke zeggenschap? Voorts vragen deze leden op welke wijze APV’s worden gebruikt in de erfbelasting. Zijn er aanwijzingen dat APV’s worde gebruikt om de successiewet te omzeilen, en welke maatregelen kunnen er getroffen worden om dit te voorkomen?

De leden van de SP-fractie achten een beperking van de reikwijdte van de toerekeningsstop een stap in de juiste richting. Echter, deze leden zijn nog meer gecharmeerd van het advies van de Raad van State uit 2009, welke luidde om de toerekeningsstop in het geheel niet in te voeren. De Raad van State stelde dat dubbele belasting ook kan worden voorkomen door bij degene aan wie het vermogen wordt toegerekend, de geheven winstbelasting te verrekenen als ware deze belasting een belasting naar het inkomen. Wat is de reactie van de regering op deze stelling van de Raad, vragen de leden van de SP-fractie?

Waarom wordt dit advies niet alsnog in het geheel overgenomen, vragen zij? Kan de regering aangeven hoeveel uitvoeringskosten dit zou schelen ten opzichte van de voorstellen van de regering? Is het advies van de Raad van State niet een betere route om dubbele belastingheffing te voorkomen, ook in het licht van complexiteitsreductie? Is de regering het eens met de stelling dat het niet zo’n makkelijke opgave – en dus wel een tijdrovende opgave – is om te bepalen of en in hoeverre een onderneming wordt gedreven? Ontstaat hierdoor niet veel tijdrovende discussie tussen de belastingdienst en belastingplichtige, vragen de leden van de SP-fractie? Denkt de regering net als de leden van de SP-fractie dat slechts een klein deel van de APV’s ondernemingsactiviteiten verricht? Zo nee, welk deel van de APV’s verricht naar verwachting ondernemingsactiviteiten, zo vragen deze leden.

Deze maatregel zorgt ervoor dat een aantal onwenselijke structuren voor de inkomstenbelasting fiscaal transparant worden. De combinatie van de VBI-maatregelen en de beperking van de toerekeningsstop zorgt ervoor dat vennootschappen die laagbelast zijn, per 1 januari direct moeten afrekenen, omdat de vennootschap dan wordt toegerekend aan de dga. Is dit effect door de regering beoogd, zo vragen de leden van de CDA-fractie. En zo ja, hoe rechtvaardigt zij deze samenloop? Op welke wijze kan de belastingplichtige tegenbewijs leveren, omdat aan zijn handelen zakelijke overwegingen ten grondslag liggen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten waarom bij deze beperking gekozen is om deze met terugwerkende kracht in te laten gaan. Wat kunnen de gevolgen hiervan zijn voor belastingplichtigen?

3.3. Innovatiebox

Met betrekking tot de innovatiebox hebben de leden van de VVD-fractie de hierna volgende vragen. Welke bedrijven komen nu nog wel in aanmerking voor de innovatiebox en door de voorgestelde wijzigingen straks niet meer? Welke gevolgen heeft dit, bijvoorbeeld voor de werkgelegenheid bij die bedrijven? Waarom is geregistreerde knowhow niet gelijk gesteld aan een octrooi? Welke gevolgen heeft het om dit niet te doen?

De huidige innovatiebox kent nu al (internationaal gezien bovengemiddeld) maatregelen om belastingontwijking tegen te gaan. De nexusbenadering komt er nu bij als aanvullend substance-criterium. Waarom worden de andere maatregelen om belastingontwijking tegen te gaan dan nu niet geschrapt? Wat zijn de voor- en nadelen van het behouden van die maatregelen?

In OESO-verband is afgesproken de nexusbenadering op te nemen in zogenaamde patentboxen. Hoe hard zijn die afspraken en wat zijn de sanctie voor landen die het niet invoeren? Hebben andere EU-landen dit ook al ingevoerd? Zo nee, waarom niet en wanneer gaan ze dit dan wel doen? Hoe gaan ander EU-landen de nexusbenadering precies invoeren, dan wel hoe hebben ze dit al gedaan? Of is Nederland straks weer het beste jongetje van de klas in Europa?

De regering ziet vooralsnog geen kans het weerlegbaar vermoeden (tegenbewijsregeling) te implementeren. Waarom niet? Hoe doen andere EU-lidstaten dit? Indien het onredelijk uitpakt zal de regering de desbetreffende belastingplichtigen door middel van begunstigend beleid tegemoetkomen. Wat houdt dat precies in? Kan de regering de Tweede Kamer een jaar na dato informeren over de ervaringen in de praktijk over dit specifieke aspect?

Waarom wordt er voor grotere bedrijven voor de innovatiebox een dubbele toegang geregeld, zowel een S&O-verklaring als een juridisch ticket? Wat zijn de gevolgen als de grotere bedrijven alleen een juridisch ticket mogen gebruiken? Bestaat het risico dat door het dubbele toegangsticket een aantal ondernemingen die wel technisch innovatief zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke en wat is daaraan te doen? Kan er een tegenbewijsregeling komen specifiek voor deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?

Waarom worden er bijzondere administratieverplichtingen geïntroduceerd? Tot welke extra lasten voor het bedrijfsleven leidt dit?

Voor immateriële activa die uiterlijk op 30 juni 2016 zijn voortgebracht gaat overgangsrecht gelden. Waarom geldt er geen overgangsrecht vanaf 1 januari 2017, wanneer de wetswijziging daadwerkelijk wordt ingevoerd? Welke gevolgen heeft het overgangsrecht per 30 juni 2016 voor het bedrijfsleven? Wat zijn de gevolgen als dit wordt aangepast naar 1 januari 2017?

In vaststellingsovereenkomsten (VSO’s) is de ontbindende voorwaarde opgenomen dat bij relevante wetswijzigingen de VSO komt te vervallen. Ondanks de inzet van extra capaciteit kan de Belastingdienst waarschijnlijk niet alle nu bestaande VSO’s opnieuw afsluiten begin 2017. Wanneer is dit dan wel mogelijk? Wat zijn de gevolgen voor het bedrijfsleven hiervan? Is er ook overwogen de wetgeving op dit punt daarom op een later tijdstip in te laten gaan? Zo nee, waarom niet?

Waarom wordt niet aangesloten bij het OESO-begrip «zeer overheersende zeggenschap» in plaats van het nu gebruikte begrip «verbonden lichaam»? Wat is het verschil? Wat zou het gevolg zijn het OESO-begrip gehanteerd gaat worden?

Welke bedrijven hebben baat bij het verruimen van de bestaande forfaitaire regeling? Welke gevolgen zou dit hebben voor de administratieve lasten?

Vallen onder het zelf voortbrengen ook situaties waarbij (een deel van de werkzaamheden) zijn uitbesteed aan andere partijen, maar de aansturing over deze werkzaamheden duidelijk bij de belastingplichtige ligt? Zo nee, waarom niet?

Hoe wordt omgegaan met inmiddels verlopen octrooien die nog wel leiden tot omzet? In hoeverre vallen deze onder de innovatiebox? Vallen onder een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel, ook geneesmiddelen die worden gebruikt bij dieren of dierlijke bijproducten of afgeleide producten? Wanneer is sprake van een «nieuwe immaterieel activum»?

Kan in de toekomst direct onder de inbreng in de consultatie ook aangegeven worden wat er wel en niet mee gedaan is, in plaats van in afzonderlijke paragrafen? Dit bevordert namelijk de overzichtelijkheid, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie hebben, met het CPB overigens, zo hun twijfels bij de doelmatigheid van de innovatiebox. Zij zijn benieuwd waaruit de door de OESO afgedwongen besparingen van structureel 148 miljoen euro precies bestaan. Verder zijn deze leden benieuwd naar de totale kosten van de innovatiebox die voor 2017 en voor latere jaren is voorzien. Worden op het ministerie al voorbereidingen getroffen om deze explosief groeiende open einde belastinguitgave budgettair beheersbaar te maken? Zo ja, aan welke maatregelen wordt dan gedacht?

De leden van de PvdA-fractie zijn verder verontrust over de alinea op pagina 18/19 in de MvT bij het Belastingplan. Daar lijkt te staan dat indien een belastingplichtige beschikt over een octrooi, een vergelijkbaar recht of «programmatuur», dat dan ook alle immateriële activa die daarmee enigerlei verband houden kwalificeren voor belastingvoordelen. En ook lijkt het dat als een onderzoeksafdeling een octrooi ontwikkelt, alle onderzoeksuitgaven van die afdeling automatisch kwalificeren voor de innovatiebox omdat immers «de kosten en opbrengsten van de onderzoeksuitgaven die hebben geleid tot verschillende immateriële activa niet goed te scheiden zijn.» Klopt dit zo vragen de leden van de PvdA-fractie en zo ja, leidt dit niet tot grote risico’s van budgettaire onbeheersbaarheid?

De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven waarom uitbesteden binnen de groep wel leidt tot verminderd voordeel van de innovatiebox en uitbesteden buiten de groep niet. Kan de regering dit toelichten?

De leden van de SP-fractie begrijpen uit de memorie van toelichting dat alle VSO’s inzake de innovatiebox komen te vervallen, maar dat de innovatiebox voor kleinere belastingplichtigen in veel gevallen van toepassing blijft. Kan de regering aangeven wat met kleinere belastingplichtigen wordt bedoeld? Kan de regering ook aangeven waar het op baseert dat uiterlijk 31 december 2018 alle VSO’s met grote bedrijven zijn vernieuwd? Kan worden gegarandeerd dat de kwaliteit van werken hierdoor niet in het gedrang komt?

De leden van de SP-fractie vragen of het juist is dat de kwalificerende uitgaven worden verhoogd met 30%, waardoor het nog steeds mogelijk is een deel van het S&O-werk uit te besteden binnen de groep. Kan worden uitgelegd waarom hiervoor is gekozen? Waarom is gekozen voor het percentage van 30%? Vloeit dit rechtstreeks voort uit de OESO-afspraken en zo ja, kan de regering uitleggen waarom hier in OESO-verband voor is gekozen? Zijn andere percentages in de discussies overwogen? Is de regering bereid de discussie hierover kort weer te geven?

De leden van de fractie van SP vragen of kleinere belastingplichtigen in staat zullen zijn om van deze regeling juist gebruik te maken zonder het inschakelen van dure adviseurs. Vind de regering ook niet dat de regeling wel erg ingewikkeld oogt? Hoe kijkt de regering hiernaar? Is de Belastingdienst bereid de belastingplichtigen beter voor te lichten over de innovatiebox, vragen de leden van de SP-fractie. Hoe gaat de voorlichting eruit zien?

De leden van de CDA-fractie vraagt de regering een toelichting op de punten die afwijken van de OESO BEPS actie 5.

Deze leden vinden het positief dat al vanaf de aanvraag van een octrooi of kwekersrecht gebruik kan worden gemaakt van de innovatiebox. Waarom heeft de regering ervoor gekozen de innovatiebox niet van toepassing te laten zijn op kleine belastingplichtigen met alleen een octrooi of een juridisch ticket? Waarom geldt voor grote belastingplichtigen een dubbele eis? Waarom wordt niet aan de ondernemer overgelaten of hij wil kwalificeren met een S&O-verklaring of een juridisch ticket? Heeft de regering overwogen het aantal fte’s mee te wegen bij het onderscheid tussen kleine en grote belastingplichtigen voor de innovatiebox om zo wisselingen in de kwalificatie van groot of klein te voorkomen? Soms past de ontwikkelde innovatie niet bij het bedrijf en dus wordt innovatie nog wel eens door een groot concern aan een klein bedrijf verkocht of andersom. Kan de regering uitleggen wanneer dit activum bij doorontwikkeling verandert in een eigen activum?

De leden van de CDA-fractie zien bezwaren bij de steeds toenemende afhankelijkheid van S&O-verklaringen voor fiscale faciliteiten. De vraag is dan namelijk of het instrument wel geschikt blijft als er steeds meer toepassingen bijkomen en het belang van de verklaring steeds groter wordt. De leden van de CDA-fractie kijken dan met name naar de rechtsbescherming. Hoe is een belastingplichtige beschermd tegen de afwijzing door een individuele RVO-ambtenaar? Op welke wijze wordt door de RVO getoetst of sprake is van innovatie? En als je het niet eens bent met een afwijzing, waarom kun je dan niet naar de fiscale rechter voor een inhoudelijk oordeel over de innovatietoets? De algemene bestuursrechter toetst immers alleen marginaal en dan met name of de procedure goed gevolgd is. Bovendien is het ook vanuit staatssteunoverwegingen bezien goed om een objectieve toets te hebben van de toegangverlening tot de innovatiebox.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven welke soorten innovaties tot 1 januari 2017 wel in aanmerking komen voor de innovatiebox en daarna niet meer. Wat moet verstaan worden onder «overige activa die niet voor de hand liggen en nieuw en nuttig zijn»? Deze categorie van overige activa geeft alleen toegang tot de innovatiebox voor kleine belastingplichtigen. Hoe verhoudt dat zich tot de eis van kleine belastingplichtigen een S&O-verklaring nodig hebben voor toegang tot de innovatiebox? Weesgeneesmiddelen is een nieuwe categorie onder de juridische tickets voor de innovatiebox. Klopt het dat fabrikanten van weesgeneesmiddelen momenteel geen toegang hebben tot de innovatiebox en vanaf 1 januari 2017 wel, mits zij ook over een S&O-verklaring beschikken? Kan een fabrikant van nieuwe soorten antibiotica toegang krijgen tot de innovatiebox? En zo ja, op grond van welke soorten tickets? Klopt het dat de innovatiebox door de voorgestelde wijziging niet meer kan worden toegepast op innovatieve ontwikkelprogramma’s voor gewasbeschermingsmiddelen met een S&O-verklaring? Klopt het ook dat de innovatiebox door de voorgestelde wijziging niet meer kan worden toepast op innovatieve dierveredelingsprogramma’s (ter verbetering van bijvoorbeeld voedselveiligheid, en de gezondheid van het vee)? Indien deze programma’s straks niet meer onder de innovatiebox vallen, verzoeken de leden van de CDA-fractie aan te geven wat hier de reden van is.

De leden van de D66-fractie vragen de regering wat de gevolgen zijn voor bedrijven van de aanpassing in de substance-eisen voor de innovatiebox. Welk type bedrijven maakt nu gebruik van de innovatiebox en kan dit met de nieuwe eisen niet meer doen? Wat zijn de gevolgen qua administratieve lasten voor bedrijven? Kan de regering toelichten of kleinere ondernemers niet relatief veel nadeel aan de nieuwe eisen ondervinden?

Daarnaast vragen de leden de regering toe te lichten wat de gevolgen van de wijziging zijn voor procesinnovaties. En hoe wordt omgegaan met de winst van verlopen octrooien? Vallen deze winsten nog in de innovatiebox? Waarom wel, waarom niet?

Een immaterieel activum dat doorontwikkeld wordt, valt alleen onder de innovatiebox indien een nieuw immaterieel activum ontstaat, wat wordt onder «nieuw immaterieel activum» verstaan?

Met het voorliggende voorstel worden de nexusbenadering en de toegangscriteria geïmplementeerd in de Nederlandse innovatiebox. Hiermee blijft de innovatiebox in stand. Deze is voordeliger voor het vestigingsklimaat dan voor innovatie, zoals het CPB constateert in zijn studie «Kansrijk innovatiebeleid». Heeft de regering de beleidsoptie «afschaffen innovatiebox» overwogen, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Hoe beoordeelt de regering de beoordeling van het CPB van deze optie, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Allereerst zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd naar de rationale om de opbrengst van het tegengaan van belastingontwijking via de innovatiebox, terug te sluizen naar een lager vpb-tarief. Is dit volgens de regering niet in feite het belonen van ongewenst gedrag? De leden zijn benieuwd naar een weging van opties voor verdere beperking van de nieuwe innovatiebox. De leden zijn vooral benieuwd naar mogelijkheden waarbij er meer nadruk komt te liggen op daadwerkelijke innovatieve activiteiten, en niet op het verminderen van de belastingdruk. De herziening die met dit voorstel wordt gedaan is immers ook gericht op het beperken van belastingontwijking via innovatieboxen. De leden zijn dan ook benieuwd of met deze nieuwe benadering voor een sterke inzet op innovatieve activiteiten is gerealiseerd, waar geen ruimte meer is voor belastingontwijking. Uit de evaluatie van de innovatiebox bleek immers eerst nog dat de bijdrage aan innovatie zeer beperkt was, en de leden zijn benieuwd of dit met het nieuwe voorstel verbeterd wordt. De leden zijn benieuwd naar wat de motivatie achter de nexusbreuk is, en vragen toelichting naar wat precies in OESO-verband is besloten, en waar nog ruimte ligt voor lidstaten. Zo zijn de leden van de GroenLinks-fractie bijvoorbeeld benieuwd naar waarom de kwalificerende uitgaven specifiek met 1,3 vermenigvuldigd worden, en wat hierin de verschillende afgewogen opties zijn.

3.4. Wijziging van enkele specifieke renteaftrekbeperkingen

De leden van de fractie van de VVD hebben een aantal vragen over de specifieke renteaftrekbeperkingen. Wat wordt bedoeld met het begrip «samenwerkende groep»? Er wordt in de consultatie aangegeven dat het leidt tot rechtsonzekerheid. Is de regering bereid om een nadere definitie geven van het begrip? Zo nee, waarom niet? Waarom is er geen tegenbewijsregeling opgenomen die voorkomt dat puur zakelijke situaties getroffen worden?

Waarom is er in plaats van de huidige tegenbewijsregeling niet een uitzonderingsbepaling opgenomen voor het mkb, een zogenaamde mkb-drempel?

Welk type bedrijven worden door de maatregelen ten aanzien van artikel 10a Wet Vpb 1969 geraakt? Welk type bedrijven worden door de maatregelen met betrekking tot artikel 15ad Wet Vpb 1969 geraakt?

Klopt het dat door artikel 15ad Wet Vpb 1969 vooral buitenlandse private equity-partijen worden geraakt? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is dan de situatie? Welke gevolgen heeft deze maatregel voor de investeringen van buitenlandse private equity-partijen in Nederland? De leden van de fractie van de VVD vinden namelijk investeringen van private equity-partijen belangrijk voor de financiering van het bedrijfsleven. Is er ook met deze partijen gesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar uitgekomen?

Worden bij de implementatie van de earnings-strippingmaatregelen uit de ATAD-richtlijn de voorgestelde wijzigingen niet overbodig? Zo nee, waarom niet? Wanneer wordt de implementatie van de ATAD-richtlijn voorgelegd aan Tweede Kamer in wetgeving?

Voor 15 november 2011 tot stand gebracht fiscale eenheden vallen niet onder renteaftrekbeperking van artikel 15 ad Wet Vpb 1969. Destijds is toegezegd dat een dergelijk fiscale eenheid ook niet onder deze maatregel zou vallen indien de fiscale eenheid later wordt verbroken en wordt gevolgd door een aansluitende fiscale eenheid. Waarom wordt dit niet gehandhaafd?

In hoeverre zouden misbruikgevallen ook gewoon bestreden kunnen worden met het leerstuk «fraus legis»?

Waarom is er geen overgangsrecht bij de uitbreiding van het verbondenheidscriterium opgenomen voor bestaande situaties, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie zijn zeer verheugd met de wijzigingen in artikel 15ad van de Wet Vpb 1969. Deze maatregelen vloeien voort uit de initiatiefnota Private Equity van de leden Nijboer en Groot, en zorgen ervoor dat artikel 15ad Wet Vpb 1969 minder makkelijk omzeild kan worden. Daarnaast voorziet het belastingplan in een maatregel bij artikel 10a Wet Vpb 1969, om te voorkomen dat, vooral buitenlandse, private equity bedrijven de regels rondom winstdrainage omzeilen. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe vaak dit soort structuren gebruikt worden. Voorts vragen zij wanneer sprake is van een samenwerkende groep, op welk niveau is coördinatie vereist? Kan de coördinatie ook gedaan worden door personen of vennootschappen die niet direct of indirect aandeelhouder zijn?

De leden van de CDA-fractie achten het positief dat de regering het ontwijken van de renteaftrekbeperkingen tegengaat.

Deze leden zijn echter niet enthousiast over de nieuwe open normen die worden toegevoegd. Waarom is het begrip «samenwerkende groep» niet in de wet gedefinieerd? Is juist ook voor controle door de Belastingdienst van belang te weten hoe dit begrip moet worden uitgelegd? Wat moet worden verstaan onder «controlerende zeggenschap» en «samenwerking tussen investeerders»?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het vermeende misbruik zich überhaupt kan voordoen met een samenwerkende groep in het mkb? Zo ja, op welke wijze dan? Zo nee, is het mogelijk om het mkb uit te zonderen van de aangescherpte renteaftrekbeperking?

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten waarom gekozen is voor een tegenbewijsregeling in plaats van een uitzonderingsbepaling voor het mkb, in het kader van onzekerheid en administratieve lasten? Kan de regering een verdere toelichting geven bij het begrip samenwerkende groep?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar de verwachte economische effecten van deze maatregelen.

4. Stimulering start-ups

Heeft er overleg plaats gevonden over de maatregel stimulering start-ups met belanghebbende partijen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zo ja, wat is daar uitgekomen? Zo nee, waarom niet? Waarom is dit onderdeel niet in consultatie geweest?

De regeling voor het gebruikelijk loon wordt aangepast, zodat de dga’s zichzelf een lager loon mogen uitbetalen (minimaal het minimumloon). Voor andere dga’s moet het bedrag tenminste € 44.000 zijn (bedrag 2016). Komt daarbij dan ook alle andere voorwaarden te vervallen, zoals de voorwaarde dat de dga meer moet verdienen dan de meest verdienende werknemer? Zo nee, waarom niet?

Waarom is deze maatregel voorzien van een horizonbepaling op grond waarvan de bepaling vervalt per 1 januari 2022, tenzij de maatregel voor die datum positief wordt geëvalueerd? Hoe is een evaluatie voor deze specifieke maatregel te doen, nu er voor het stimuleren van startups daarnaast ook nog heel veel andere maatregelen zijn of worden genomen in Nederland? Is het volgens de regering niet belangrijk voor het startup-klimaat om zekerheid voor de lange termijn te geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt dit dan niet gedaan, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel nieuwe ondernemingen jaarlijks als starter voor de S&O afdrachtvermindering worden aangemerkt. Voorts vragen zij of het een open einde regeling betreft. Zo ja, dan bestaat het risico dat dat het budget wordt overschreden bij een te grote aanspraak op de regeling. Welke maatregelen zijn genomen om dit te voorkomen?

De leden van de SP-fractie vragen wanneer een bedrijf als start-up kwalificeert voor de Belastingdienst en hoe dit wordt gecontroleerd. Ook vragen zij waarom enkel start-ups worden gestimuleerd en waarom niet een maatregel wordt voorgesteld die voor het mkb in den brede effect kan sorteren op de kapitaalpositie en de mogelijkheid om te innoveren. Kan de regering hier ingaan?

De leden van de SP-fractie vragen of start-ups in algemene zin innovatiever zijn dan al bestaande bedrijven. Is hiervoor bewijs voorhanden?

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd hoe de regering aankijkt tegen de suggestie om vermogenden te verleiden hun vermogen te investeren middels bijvoorbeeld een aftrek of vrijstelling in box 3 voor vermogen dat wordt geïnvesteerd in mkb-ondernemingen. Kan de regering daarnaast ingaan op de vraag hoeveel investeringsruimte kan ontstaan wanneer het budget dat nu wordt aangewend voor innovatieve start-ups zou worden gebruikt om een aftrek of vrijstelling in box 3 te creëren voor investeringen in het mkb?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven wat er materieel gezien verandert? Is de verlaging van het gebruikelijkloon voor innovatieve start-ups slechts een codificatie van een bestaande praktijk? De regering stelt een wettelijke regeling voor, omdat overleg met de Belastingdienst door startende ondernemers als tijdrovend en onzeker kunnen worden gezien. Dat kunnen de leden van de CDA-fractie goed begrijpen en codificatie van de praktijk levert dan snel duidelijkheid op. Als echter slechts sprake is van codificatie, waarom is er dan € 29 miljoen uitgetrokken voor de regeling, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van PVV-fractie hebben over dit onderwerp nog enkele vragen. In de brief bij het Belastingplan 2016 is aangekondigd dat het kabinet vanaf 2017 € 50 miljoen per jaar beschikbaar stelt voor de stimulering van startups/mkb.

Startups die zich bezighouden met speur- en ontwikkelingswerk moeten voor deze werkzaamheden extra investeringen doen. De regering stelt voor een deel van het gereserveerde bedrag van € 50 miljoen te bestemmen voor een gerichte verruiming van de zogenoemde gebruikelijkloonregeling voor innovatieve startups. Vanwege deze door de startup sector ervaren knelpunten van de gebruikelijkloonregeling wordt voorgesteld deze fiscale regeling te versoepelen. Vanaf 2017 mag het belastbare loon van dga’s van innovatieve startups voor de toepassing van de gebruikelijkloonregeling worden vastgesteld op het wettelijke minimumloon.

Welk deel van het gereserveerde bedrag van € 50 miljoen wordt bestemd voor een gerichte verruiming van de zogenoemde gebruikelijkloonregeling voor innovatieve startups. En waarvoor wordt de rest bestemd? Wanneer kwalificeert een bedrijf als innovatieve start-up, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De leden van de D66-fractie vinden het goed dat de regering innovatie start-ups tegemoet komt door verruiming van de gebruikelijkloonregeling. Kan de regering toelichten waarom gekozen is om deze verruiming alleen te laten gelden voor startups met een S&O-verklaring?

Kan de regering toelichten waarom er niet gekozen is voor een nieuwe juridische rechtsvorm, zoals een startup-bv waarbij een startup verschillende voordelen automatisch krijgt, zoals een automatische S&O-verklaring en daarmee toegang tot de WBSO en de innovatiebox? Een zogenaamde startup-bv zou ook mogelijkheden bieden om startups meer flexibiliteit te geven voor werkgeverspremies en tijdelijke contracten. Op deze manier kan een onderneming zich vol richten op het ondernemen. Kan de regering reageren op het idee van een dergelijke juridische entiteit?

Heeft de regering al eens onderzocht of een programma als het Seed Enterprise Investment Scheme (SEIS) zoals het Verenigd Koninkrijk kent, mogelijk ook in Nederland ingezet zou kunnen worden? Zo niet, is de regering bereid om dit te onderzoeken, zo vragen de leden van de D66-fractie.

5. Verlenging van de eerste tariefschijf van de vennootschapsbelasting

De leden van de VVD-fractie zijn zeer content met de verlenging van de eerste tariefschijf van de vennootschapsbelasting. Hierdoor gaan meer mkb’ers minder belasting betalen. Het is een eerste stap in de verlaging van het tarief voor de vennootschapsbelasting.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de verlenging van de eerste tariefschijf van de vennootschapsbelasting. Zij vragen de regering zo concreet mogelijk aan te geven wat het beoogde doel is van deze maatregel. Hoeveel bedrijven zijn geholpen met deze maatregel? Wat is het effect op de werkgelegenheid? Kan ook worden aangegeven wat het effect op de werkgelegenheid is indien de eerste schijf van de vpb niet wordt verlengd maar wordt verlaagd? Hoeveel bedrijven en zelfstandigen zouden hierbij zijn gebaat? Waarom wordt de eerste schijf niet verlaagd maar verlengd?

Hoe reageert de regering op de bewering dat het effect van de verlenging eerste schijf van de vpb slechts een zeer beperkt effect zal hebben op het fiscale vestigingsklimaat aangezien investeerders het nominale tarief in algemene zin belangrijker vinden, zo vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de CDA-fractie zijn blij met de verlenging van het tariefsopstapje in de vennootschapsbelasting. Deze verlenging is positief voor het mkb. De leden van de CDA-fractie zijn dan ook benieuwd of de regering kan aangeven vanaf welk inkomen het na de verlenging voordeliger is om via een bv te ondernemen in vergelijking met het IB-ondernemerschap.

De leden van de CDA-fractie vragen ook naar een andere positieve maatregel voor het mkb, een fiscale durfkapitaalregeling. Investeren is voor het mkb nog steeds lastig doordat het zo lastig is om, zelfs met de huidige rente, risicokapitaal aan te trekken. Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat een durfkapitaalregeling die particulieren fiscaal stimuleert om te investeren in het mkb hiervoor een oplossing zou zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of is overwogen om ook de MKB-winstvrijstelling te verhogen om zo de balans in evenwicht te houden met IB-ondernemers. En zo nee, waarom niet?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af waarom de overdekking van het aanpassen van de innovatiebox en de renteaftrekbeperkingen specifiek worden teruggesluisd naar de eerste schijf vpb. Zij zijn benieuwd wat het verwachte economische effect van deze terugsluis is, en waar dit neerslaat.

6. Maatregelen als gevolg van jurisprudentie

6.1. Teruggaaf dividendbelasting voor niet-ingezetenen en heffingvrij vermogen voor buitenlands belastingplichtigen

De drukvergelijkingstoets, die volgt uit het arrest, is niet opgenomen in de wet. Waarom hoort zo’n essentieel onderdeel niet thuis in artikel 10a Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB 1965) zelf volgens de regering, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De drukvergelijkingtoets is niet in de wet opgenomen. Kan de regering het concept-uitvoeringsbesluit aan de Kamer doen toekomen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen of het klopt dat alle vermogensbestanddelen van de niet-ingezetene in deze drukvergelijking meegenomen moeten worden. Hoe moet de drukvergelijkingtoets uitgevoerd worden als een niet-ingezetene aandelen op 1 februari koopt en op 1 november weer verkoopt en er dus op de peildata geen sprake is van een aandelenbelang?

6.2. Bouwterreinen in de btw

Met deze wetswijziging implementeert de regering de ruimere uitleg van het begrip bouwterrein in de nationale wetsbepaling. Wat zijn de gevolgen hiervan in de praktijk, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Tevens stellen de leden van de VVD-fractie de hierna volgende vragen.

Wat zijn de gevolgen voor niet-aftrekgerechtigden voor de btw en/of particulieren?

Waarom wordt tevens geregeld dat van een bouwterrein ook sprake is als de leverancier van de grond waarop nog een gebouw staat, maar waarbij hij zich ertoe heeft verbonden om dit gebouw in het kader van de levering volledig te slopen? Wanneer is hier sprake van? Wat zijn de gevolgen van deze aanpassing? Waarom is deze aanpassing nodig?

Er is onduidelijkheid hoe de nieuwe definitie moet worden uitgelegd. VNO/NCW en mkb vragen om duidelijkheid in de volgende situatie:

Stel projectontwikkelaar B heeft van A onbebouwde grond gekocht met de intentie die grond te bebouwen. Daartoe maakt B ontwikkelkosten. Omdat sprake is van een bouwterrein voor de btw verwerft B de grond in de btw-sfeer. Omdat het bestemmingsplan niet rond komt – een normaal risico inherent aan projectontwikkeling – besluit B de grond te verkopen aan C, een landbouwer. In de transactie B-C is geen sprake meer van een intentie tot bouwen, waardoor de grond voor de btw niet meer als bouwterrein wordt gekwalificeerd. Het gevolg is dat met betrekking tot de transactie B aan C geen btw, maar overdrachtsbelasting is verschuldigd. Is de aanname correct dat deze sfeerovergang van btw naar overdrachtsbelasting geen invloed heeft op de btw-aftrek ter zake van de transactie A-B en dat die aftrek dus in stand blijft?

Waarom is er geen overgangsrecht opgenomen? Wat zijn de gevolgen van het niet opnemen van een dergelijk overgangsrecht? Hoe zou zo’n overgangsrecht is eruit kunnen zien, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Door de wijziging zal een terrein eerder als bouwterrein worden aangewezen. Dit is nadelig voor gemeenten, woningstichtingen, onderwijsinstellingen, zorginstellingen, particulieren en anderen die de btw niet kunnen verrekenen.

In het Besluit van 19 september 2013, nr. BLKB2013/1686M, Staatscourant 2013, nr. 26851, onderdeel 4.2, wordt gesteld dat als de grond door een derde wordt geleverd en de bouw plaatsvindt door de aannemer of meerdere aannemers, dat de grond nog wel tegen 6% overdrachtsbelasting kan worden geleverd (mits er uiteraard geen sprake is van een bouwterrein voor de btw-heffing). De leden van de CDA-fractie vragen de regering of dit onderdeel van het besluit van 19 september 2013 wordt ingetrokken na aanname van het Belastingplan 2017.

Uit het Don Bosco-arrest blijkt dat voor de btw, in geval van het leveren van grond waar nog een gebouw op staat, maar waarbij verbonden is het gebouw in kader van de levering volledig te slopen, sprake is van één handeling die ziet op de levering van een onbebouwd terrein, ongeacht hoever de sloop op het moment van de levering is gevorderd. Wel is uiteraard alleen sprake van een bouwterrein als de «onbebouwde grond» op het moment van de levering bestemd was om te worden bebouwd. Ook op dit punt is het de leden van de CDA-fractie niet geheel duidelijk wat de gevolgen van onderhavige wijziging zijn ten opzichte van het besluit van 19 september 2013.

Op grond van dit besluit wordt onderscheid gemaakt tussen drie sloophandelingen: gedeeltelijk slopen, geheel slopen en het realiseren van een nieuw gebouw. Bij gedeeltelijk slopen ontstaat er volgens dit besluit geen bouwterrein, waardoor de grond waarop dit gedeeltelijk gesloopte gebouw staat, niet wordt belast met btw. De inhoud van dit arrest is niet overgenomen in het Belastingplan 2017. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of ook op dit punt het besluit van 19 september 2013 wordt ingetrokken.

6.3. Wijziging btw-vrijstelling voor watersportorganisaties

In hoeverre is deze wijziging btw-vrijstelling voor watersportorganisaties in de praktijk uitvoerbaar, want het is vrijwel onmogelijk om vast te stellen of iets voor de sport of recreatief wordt gebruikt? Hoe hebben andere EU-landen dit geregeld, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

In hoeverre is het voorliggende voorstel concurrentie- en/of marktverstorend?

Wanneer is het beleidsbesluit behorend bij de wetswijziging gereed c.q. beschikbaar?

In hoeverre biedt het geschiktheidscriterium teveel ruimte, namelijk dat het aanbieden van ligplaatsen van allerlei vaartuigen waarmee op enigerlei wijze sport beoefend kan worden onder de vrijstelling gaan vallen? Hoe kan dit probleem worden opgelost? Wat zijn de gevolgen als het geschiktheidscriterium wordt geschrapt en in de wetstekst tot uitdrukking komt dat de btw-vrijstelling niet geldt voor vaartuigen die worden gebruikt voor recreatieve doeleinden, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe ter beschikkingstellers van lig- en bergplaatsen voor vaartuigen, en de Belastingdienst, zullen moeten beoordelen of vaartuigen gelet op hun objectieve kenmerken geschikt zijn voor de beoefening van sport of lichamelijke oefening of niet.

In het kader van deze wijziging vragen de leden van de CDA-fractie tevens naar het aantal ICP’s dat in Nederland wordt afgegeven. Deze leden hebben vernomen dat veel buitenlanders, bijvoorbeeld Portugezen, de lokale heffingen over hun vaartuig ontwijken door een Nederlandse ICP aan te vragen. Deze ICP’s worden uitgegeven door de Nederlandse watersportbond. Volgens de regels is dit allemaal legaal, want onder de EU-regels kan elke ingezetene van een EU-land in Nederland een ICP aanvragen. Maar het is natuurlijk niet conform de bedoeling van de regelgeving dat Portugese boten met een Nederlandse vlag varen om lokale belasting te ontwijken. De leden van de CDA-fractie zit het niet lekker dat een Nederlandse registratie gebruikt wordt om in het buitenland geen belasting te betalen. En dat Nederland daarom meewerkt aan deze belastingontwijking. Deze leden vragen de regering te onderzoeken of de regeling van de uitgifte van ICP’s zo gewijzigd zou kunnen worden, zonder Nederlandse vaarders in de weg te zitten, om belastingontwijking in andere lidstaten te voorkomen.

7. Exportheffing afvalstoffenbelasting

De leden van de fractie van de VVD hebben over deze exportheffing de volgende vragen. Waarom is voor de dekking gekozen voor het verhogen van de afvalstoffenbelasting? Welke andere mogelijkheden ziet de regering voor een andere dekking, aangezien afvalverwerkers nu twee keer worden benadeeld (door het schrappen de heffing en door verhoging van de afvalstoffenbelasting)?

In samenwerking met de branche wordt onderzocht of het mogelijk is een exportheffing in de afvalstoffenbelasting vorm te geven die zowel Europees houdbaar als uitvoerbaar en handhaafbaar is. In welke richting wordt de oplossing gezocht? Wanneer kan de uitkomst bekend zijn en met de Tweede Kamer gedeeld worden, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie zijn teleurgesteld dat het niet is gelukt een «Brussel proof» exportheffing op afval te ontwerpen. Die heffing was bedoeld om een gelijk speelveld te creëren tussen binnenlandse en buitenlandse afvalverwerkers. In plaats daarvan gaat nu de heffing voor binnenlandse afvalverwerkers met ca 10% omhoog, waarmee een gelijk speelveld verder buiten zicht raakt. Deze leden vragen de regering om een schatting van de te verwachten gevolgen voor de afvalstromen en de concurrentiepositie van binnenlandse afvalverwerkers.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de exportheffing afvalstoffenbelasting. Waarom wordt gekozen voor dekking uit een algemene verhoging van het tarief van de afvalstoffenbelasting en niet uit een verhoging van het tarief voor het verbranden? Met hoeveel euro zou het tarief voor verbranden moeten worden verhoogd om dezelfde structurele dekking te halen? Kan worden aangegeven op welke termijn de resultaten uit het onderzoek naar een mogelijke exportheffing in de afvalstoffenbelasting naar de Kamer wordt gestuurd? Is het mogelijk om bij het Belastingplan 2018 een voorstel op te nemen voor een uitvoerbare en handhaafbare exportheffing, zo vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar het tijdspad voor een houdbare invoering van de exportheffing voor afval.

Kan de regering een toelichting geven waarom er structureel 8 miljoen euro gedekt moet worden? Klopt het dat tijdens de behandeling van het Belastingplan 2015 amendementen zijn ingediend ter waarde van 3 miljoen euro structureel (Kamerstuk 34 002, nrs. 69 en 70) en 5 miljoen euro incidenteel (amendement 34 002, nr. 71), zo vragen de leden van de SGP-fractie.

8. Budgettaire aspecten

Ten aanzien van de budgettaire aspecten hebben de leden van de VVD-fractie de hierna volgende vragen. Kan een uitsplitsing van de budgettaire effecten van de drie maatregelen gericht op de vrijgestelde beleggingsinstellingen worden gegeven?

Kan een uitsplitsing van de budgettaire effecten worden gegeven van de wijziging specifiek renteaftrekbeperkingen (uitgesplitst naar artikel 10a Wet Vpb 1969 en artikel 15ad Wet Vpb 1969)?

Het resterende deel van de reservering voor startup-maatregelen wordt aangewend ter dekking van een subsidieregeling. Over welke subsidieregeling gaat het, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie merken op dat er € 0 miljoen aan opbrengst wordt geraamd voor het box-2-beleggen in vrijgestelde beleggingsinstellingen. Zou de regering nader kunnen toelichten waarom deze maatregel niets oplevert?

9. EU-aspecten

Waarom moet er in de wetstekst (incl. de artikelsgewijze toelichting) zo specifiek iets opgenomen worden over staatssteun? Heeft hierover overleg plaats gevonden met de Europese Commissie of hier wel sprake is van staatssteun? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

10. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

Hoe zouden de administratieve lasten voor het bedrijfsleven bij de innovatiebox, van 0,6 miljoen euro structureel, substantieel kunnen worden verlaagd c.q. waar worden deze extra lasten door veroorzaakt, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

11. Overig

Commentaren

Kan de regering reageren op het commentaar van de NOB (Nederlandse Orde van Belastingadviseurs) op de verschillende fiscale wetsvoorstellen bij het pakket Belastingplan 2017, zo vragen de leden van de VVD-fractie, de leden van de SP-fractie, de leden van de CDA-fractie en de leden van de D66-fractie.

Ook het RB (Register Belastingadviseurs) heeft vragen en kanttekeningen over de voorgestelde maatregelen. De leden van de SP-fractie, de leden van de CDA-fractie en de leden van fractie van D66 vragen de regering om deze vragen te beantwoorden.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie de regering te reageren op de vragen en opmerkingen van de SRA en de Vereniging van Estate Planners in het Notariaat in hun commentaren op onderhavig wetsvoorstel.

Schenkingsvrijstelling eigen woning

Kunnen mensen die onder de oude schenkingsregeling al geschonken hebben opnieuw schenken? Is de boetrente die mensen over hun hypotheek betalen als zij meer dan toegestaan aflossen ook aftrekbaar? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

BTW pensioenregelingen

Wat is de verklaring en de reden voor het feit dat de verschillende pensioenregelingen in een verschillend btw-regime vallen (bijvoorbeeld defined benefit en defined contribution), zo vragen de leden van de VVD-fractie. Kan een overzicht worden gegeven welke pensioenregelingen nu precies in welk btw-regime ze vallen? Wat is de stand van zaken van de lopende procedure bij de Hoge Raad? Wanneer verwacht de regering een uitspraak van de Hoge Raad? Klopt het dat het onderscheid wat gemaakt is een politieke invalshoek kent? Waarom? Wat zijn de financiële consequenties als beide gelijk getrokken worden in beide situaties (dus wel en geen btw)? Wat zijn de voorwaarden vanuit Europa waarom deze maatregel genomen is? Graag uitgebreide toelichting, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Tevens hebben de leden van de VVD-fractie nog een aantal vragen over de hierna volgende onderwerpen.

Werknemersparticipatie

Er zijn werkgevers die betrokkenheid van werknemers bij het bedrijf willen stimuleren door bijvoorbeeld door werknemers aandelen in het bedrijf te geven. Dat er geen aftrek – in de vorm van loonkosten – in de vpb kan worden toegestaan op het moment dat je eigen aandelen uitgeeft en deze vervolgens aan het persoon geeft als beloning is logisch. Waarom maakt de wet geen onderscheid tussen geëmitteerde aandelen en ingekochte aandelen bij de toepassing van de aftrekbeperking? Wat zijn de financiële gevolgen als je dit zou regelen voor ingekochte aandelen op de kapitaalmarkt die worden toegekend aan werknemers, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Belastingverdragen

Per 1 januari 2015 is artikel 7.8 Wet IB 2001, kwalificerend belasting plichtige, van kracht geworden. Het belasting verdrag met Zweden regelt dat de AOW in Nederland moet worden belast en particuliere pensioenen in Zweden. Tot 31 december 2014 was er het keuzerecht om behandeld te worden als binnenlands belastingplichtige. Door inwerking treden van de artikel 7.8 Wet IB 2001 en het vervallen van het keuzerecht wordt dan niet meer voldaan aan de eis dat er over 90% van het inkomen belasting in Nederland betaald moet worden. Voor inwerkingtreden van de wet zijn er een aantal handelsverdragen aangepast op dit punt, voor een aantal ook niet. Wat zijn de gevolgen voor de mensen in landen waar de handelsverdragen nog niet zijn aangepast aan deze wetswijziging? Voor welke belastingverdragen heeft een dergelijke aanpassing plaats gevonden? Voor welke niet? En wanneer gaat dit alsnog gebeuren, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

BTW

Als er een pakket met de post verstuurd wordt, kost dit Euro 6,95 met 0% btw. Als deze portkosten doorberekend moeten worden, dan moet er 21% btw berekend worden. Waarom is dit niet btw-neutraal, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Fiscale bijtelling auto

Voor de fiscale bijtelling van de auto wordt gekeken naar de nieuwwaarde. Veel kleinere ondernemers gebruiken hun zakenauto ook privé, maar rijden niet in een nieuwe auto. Stel iemand koopt een gebruikte auto voor 6.000 euro, de nieuwwaarde is 32.000 euro. De bijtelling gaat dan over die 32.000 euro ofwel 8.000 euro per jaar. De vraag is of dat dan een redelijke bijtelling is. Na hoeveel jaar vervalt de bijtelling op de nieuwwaarde en wordt over gegaan naar de dagwaarde? Is de regering bereid om in de toekomst, bijvoorbeeld voor het Belastingplan 2018, nog eens te kijken naar deze problematiek? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Terugsluizen dieseltoeslag

Waarom is motie Neppérus (Kamerstuk 34 391, nr. 24) over het terugsluizen van de dieseltoeslag bij het Belastingplan 2017 niet uitgevoerd, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Motorrijtuigenbelasting (MRB)

Bij het Belastingplan 2016 is in het kader van de vereenvoudiging besloten om de jaarbetaling MRB af te schaffen. Het vervallen van de mogelijkheid tot jaarbetaling leidt ertoe dat de motorrijtuigenbelasting alleen nog per tijdvak van drie maanden vooruit kan worden betaald. Met een automatische incasso kunnen de administratieve lasten beperkt worden. Voor vrachtauto’s kan dit echter niet per maand of per 3 maanden. Waarom is dit niet mogelijk, want dat zou toch behoorlijke administratieve lasten schelen? Voor hoeveel auto’s werd gebruik gemaakt van de mogelijkheid van jaarbetaling? Wanneer is er wel de mogelijkheid om per automatische incasso per tijdvak te betalen? Kan dit versneld worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Interneteconomie

Op 6 september bericht de NOS dat de Belastingdienst worstelt met de interneteconomie.2

Kan de regering een reactie geven op de geschetste problematiek? En ook aangeven welke oplossingen daarvoor zijn of aan welke oplossingen wordt gewerkt, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Accijnzen

In de Autobrief 2 is vastgelegd dat de teruggaveregeling voor LNG in 2018 wordt geëvalueerd. In hoeverre komen bedrijven met hun investeringen in de problemen als er pas over twee jaar duidelijkheid komt? In hoeverre zou een aanpassing van het evaluatiemoment voor meer zekerheid kunnen zorgen?

In Nederland wordt accijns op bier geheven op basis van het systeem van graden plato. Dat houdt in dat de accijns wordt geheven op het gehalte suikers met de veronderstelling dat suikers omgezet worden in alcohol. Dus hoe meer suiker, hoe meer alcohol. Er zijn echter ook producten op de markt die naast alcohol ook gewone suikers bevatten. Daarmee zijn deze producten duurder in accijns dan bier met hetzelfde alcoholpercentage. In hoeverre vindt de regering dit redelijk? In hoeverre kan deze systematiek aangepast worden? Is de regering bereid hiernaar te kijken in aanloop van het Belastingplan 2018? Welke andere landen in de EU zijn inmiddels bezig om naar aanpassingen te kijken, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Werkkostenregeling

Toen de werkkostenregeling is aangepast, was het de bedoeling dat de regeling eenvoudiger zou worden, voor de overheid, maar zeker ook voor de werkgevers. In hoeverre is dit geslaagd volgens de regering? Voor de juiste toepassing van de werkkostenregeling met betrekking tot personeelsactiviteiten moet een administratie worden bijgehouden over de aard van de activiteit (consumptief, geheel of deels zakelijk), de locatie (op de werkplek of buiten de werkplek), de deelnemers (intern of extern), maaltijden (zakelijk of consumptief). In hoeverre en voor wie heeft de werkkostenregeling geleid tot een administratieve vereenvoudiging, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de fractie van de VVD krijgen signalen dat de werkkostenregeling, zeker voor het mkb, administratief gezien geen vereenvoudiging is en de vrije ruimte onwerkbaar laag is. Herkent de regering deze signalen? Hoe zouden deze knelpunten opgelost kunnen worden? In hoeverre is de werkkostenregeling mkb-vriendelijk? Kan een indicatie gegeven worden in hoeverre de werkkostenregeling voldoende vrije ruimte biedt voor werkgevers van mkb-bedrijven om onbelaste vergoedingen aan hun personeel te geven?

In hoeverre krijgt de regering ook signalen uit de recreatiesector dat de nieuwe werkkostenregeling heeft geleid tot minder bedrijfsuitjes en de recreatiesector dus negatieve gevolgen van ondervindt? Klopt het dat RECRON en Koninklijke Horeca Nederland een afname zien van opdrachten bij mkb-bedrijven omdat de regeling te ingewikkeld is, en de vrije ruimte van bedrijven te beperkt is? Wanneer is de evaluatie van de werkkostenregeling gepland? Is de regering bereid om deze evaluatie naar voren te halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dan ook te kijken naar de gevolgen voor de recreatie- en horecasector in relatie tot bedrijfsuitjes, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Energiebelasting

Is de regering bekend met de problematiek van onder meer de Stadsverwarming Purmerend? Als stadsverwarming draait op een centrale die enkel warmte opwekt, dan betaal je een hoger tarief aan energiebelasting voor het aardgas dat je gebruikt in een hulpketel, dan wanneer de stadsverwarming draait op restwarmte van een warmtekrachtinstallatie. Dat is logisch, want zo wordt energiebesparing aangemoedigd. Echter, dat geldt ook in geval de centrale die enkel warmte opwekt op een duurzame bron als biomassa draait, terwijl de restwarmte-centrale op fossiele brandstoffen draait. Wat vindt de regering van de geschetste problematiek? Welke oplossingen zouden daarvoor mogelijk zijn? En hoeveel geld zou hier dan mee gemoeid zijn, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Overdrachtsbelasting bij overdracht aan echtgenoot

Tot op heden is voor een boer of tuinder die het bedrijf wil overdragen aan zijn opvolger, de verkrijging voor de opvolger alleen vrijgesteld van overdrachtsbelasting als de opvolger zijn of haar kinderen, kleinkinderen, broers en zussen of echtgenoten van de broers of zussen betreft. De vrijstelling houdt in: een besparing van 6% aan belastingafdracht. De vrijstelling geldt niet als de ondernemer het bedrijf wil overdragen aan zijn echtgenoot. Als echtelieden in gemeenschap van goederen zijn gehuwd levert dit geen problemen op: indien de helft wordt overgedragen aan de echtgenoot wordt dit niet gezien als «verkrijgen» en levert het ook geen heffing van overdrachtsbelasting op. Wanneer er sprake is van huwelijkse voorwaarden, hetgeen steeds vaker het geval is, dan is er volgens de wet wel sprake van belastbare verkrijging. Waarom kan een ondernemer zijn/haar bedrijf vrij van overdrachtsbelasting overdragen aan bijvoorbeeld een aangetrouwde schoonzus of zwager, maar niet aan de eigen echtgenoot? Is de regering bereid dit punt op te pakken, nu steeds meer huwelijken onder huwelijkse voorwaarden worden gesloten, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Fiscale behandeling onbenutte zelfstandigenaftrek in jaar van staking

Een doorgeschoven onbenutte zelfstandigenaftrek kan in het jaar van staking niet (alsnog) worden benut wanneer de ondernemer in het jaar van staking niet aan de urennorm voldoet. De onbenutte zelfstandigenaftrek is opgebouwd in jaren dat de ondernemer wel aan de voorwaarden voor de zelfstandigenaftrek voldoet. Het beleid ziet enkel op samenloop in een en hetzelfde jaar van staken én overlijden. In hoeverre is dit redelijk? Zou ook niet het benutten van de zelfstandigenaftrek in het zicht van het overlijden mogelijk moeten worden, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie hebben nog enkele andere vragen.

Energiebelasting op aardgas voor hulpketels bij stadsverwarming. Bij stadsverwarming wordt doorgaans gebruik gemaakt van hulpketels die gestookt worden met aardgas. Voor dat aardgas geldt het degressieve belastingtarief, mits bij de stadsverwarming grotendeels gebruik gemaakt wordt van restwarmte. Indien echter grotendeels warmte wordt opgewekt met biomassa-installaties geldt dit lagere tarief niet. Dit bevreemdt de leden van de PvdA-fractie en de vraag is dan ook waarom voor stadsverwarming met biomassa-installaties niet evenzeer het lage tarief voor hulpketels kan worden toegepast. Deze leden vragen ook naar de budgettaire gevolgen van een dergelijke versoepeling.

Vorig jaar is een amendement (kamerstuk 34 302, nr. 53) ingediend en aangenomen strekkende tot een btw-vrijstelling voor leveringen en diensten verricht door samenwerkingsverbanden op het gebied van multidisciplinaire eerstelijns- en geboortezorg. De leden van de-PvdA fractie bereiken geluiden dat de reikwijdte van deze vrijstelling onbedoeld beperkt wordt. Zo lopen genoemde samenwerkingsverbanden tegen het probleem aan dat slechts de organisatorische activiteiten van de samenwerkingsverbanden onder de btw-vrijstelling vallen, terwijl de diensten van de bij de samenwerkingsverbanden aangesloten eerstelijns zorgverleners (kaderartsen) wèl in de heffing van 21% btw worden betrokken.

Is de regering het met deze leden eens dat dit niet de bedoeling kan zijn en dat het aldus creëren van belastingheffing op eerstelijns zorgverleners haaks staat op het streven naar betere en kostenefficiëntere zorgverlening door het aangaan van samenwerkingsverbanden? Is de regering bereid dit knelpunt weg te nemen door aanpassing van het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

In de belastingadviespraktijk blijkt veel verwarring te bestaan over de toepassing van artikel 10bis.11. in de Wet Inkomstenbelasting 2001, die per 1 januari 2013 artikel 3.122 Wet IB 2001 heeft vervangen. Dit leidt tot veel problemen bij het verkrijgen van hypothecaire leningen, onduidelijkheid over wat een juiste belastingaangifte is en problemen bij echtscheiding.

Uit de memorie van toelichting en parlementaire behandeling blijkt niet dat hiermee een wijziging in de werking van de imputatieregeling werd beoogd. De oorspronkelijke bedoeling van artikel 3.122 Wet IB 2001 (nadat een fiscale vrijstelling is benut wordt dit bedrag levenslang in mindering gebracht op de maximale eigenwoningschuld) staat echter ter discussie door de gekozen formulering in artikel 10bis.11, eerste lid, Wet IB 2001.

In artikel 10bis.11, eerste lid, Wet IB 2001, staat dat het bedrag van de genoten vrijstelling in mindering komt op de bestaande eigenwoningschuld. Door de toevoeging van het woord «bestaande» vermindert de genoten vrijstelling niet meer de maximale eigenwoningschuld maar nog slechts het recht op het oud regime. Daarnaast ontstaat in geval van deze letterlijke uitleg van dit artikel een samenloop met artikel 10bis.1, derde lid, Wet IB 2001 (herstel recht op oud regime indien binnen het zelfde dan wel volgend kalenderjaar na aflossing weer een verwerving plaatsvindt). Ingeval de aflossing heeft plaatsgevonden, binnen de gestelde termijn een verwerving plaatsvindt en er recht is geweest op een vrijstelling, is de vraag of het herstel van de bestaande eigenwoningschuld (artikel 10bis.1, derde lid, Wet IB 2001) en de imputatie van de bestaande eigenwoningschuld (artikel 10bis.11,l eerste lid, Wet IB 2001) elkaar opheffen of naast elkaar moeten worden toegepast. De leden van de PvdA-fractie willen een aantal voorbeelden geven.

Voorbeeld 1:

M verkoopt woning (€ 300.000 opbrengst, oude eigenwoningschuld (EWS) € 275.000).

Spaarrekening Eigen Woning (SEW) € 50.000.

M gaat huren (recht op vrijstelling SEW op grond van versoepelingsregeling).

Eigenwoningreserve (EWR) bedraagt: € 300.000 – € 275.000 = € 25.000

Genoten vrijstelling SEW/imputatie: € 50.000

Situatie 1: M koopt na 4 jaar huren weer eigen woning voor € 350.000.

Maximale EWS voor 1-1-2013 (art. 3.122 Wet IB 2001): € 350.000 -/- € 50.000 = € 300.000

Maximale EWS na 1-1-2013 (art. 10bis.11, eerste lid, Wet IB 2001): € 350.000, volledig nieuw regime.

Recht op oud regime is vervallen, imputatieregeling heeft geen werking.

Situatie 2: M koopt na 1 jaar huren weer eigen woning voor € 350.000.

Maximale EWS voor 1-1-2013 (art. 3.122 Wet IB 2001):

Bijleenregeling: € 350.000 -/- € 25.000 (EWR) = € 325.000

Imputatieregeling (art. 3.122): € 350.000 -/- € 50.000 = € 300.000

Dus maximale EWS: € 300.000

Maximale EWS na 1-1-2013 (art. 10bis.11 lid 1):

Bijleenregeling: € 350.000 -/- € 25.000 (EWR) = € 325.000

Hoeveel bedraagt de bestaande EWS?

Uitwerking 1: oud regime (art. 10bis.1, lid 3, en art. 10bis.11, lid 1, Wet IB 2001, naast elkaar toepassen):

Art. 10bis.11, lid 1, Wet IB 2001: maximale bestaande EWS is € 350.000 -/- € 50.000 = € 300.000.

Art. 10bis.1, lid 3, Wet IB 2001: bestaande EWS was € 275.000, dus deze herstelt.

Maximaal bestaande EWS/oud regime is laagste van de twee, dus € 275.000.

Uitwerking 2: oud regime (art. 10bis.11, lid 1, na art. 10bis.1, lid 3, Wet IB 2001 toepassen):

Recht op oud regime herstelt tot maximaal € 275.000. Wordt gekort met genoten vrijstelling € 50.000, dus maximaal € 225.000 oud regime.

Voorbeeld 2:

M en V (gehuwd in wettelijke gemeenschap) gaan scheiden. De eigenwoning wordt voor een waarde van € 300.000 toegedeeld aan M. De bestaande EWS bedraagt € 350.000. De SEW (op twee namen, saldo € 80.000) wordt voor toedeling afgelost op de EWS. Recht op vrijstelling op grond van besluit vervallen tijdsklem. Resterende EWS op datum toedeling € 270.000. V koopt een EW voor € 250.000.

Situatie M:

Maximale EWS: verwerving € 150.000 plus zijn oude EWS € 135.000 = € 285.000.

Hoeveel bedraagt zijn bestaande EWS?

Uitwerking 1: (meest in lijn met bedoeling van de wet)

Zijn bestaande EWS bedraagt maximaal € 175.000 (herstel op grond van art. 10bis.1, lid 3, Wet IB 2001).

Art. 10bis.11, eerste lid, Wet IB 2001, heeft (nog) geen werking omdat de EW/EWS waarop de aflossing van de SEW van de man heeft plaats gevonden nog in zijn bezit is.

Uitwerking 2: (letterlijke toepassing wetsartikelen)

Zijn bestaande EWS bedraagt maximaal € 135.000 (herstel op grond van art. 10bis.1, lid 3, Wet IB 2001, wordt teniet gedaan door imputatie op grond van art. 10bis.11, eerste lid, Wet IB 2001).

Situatie V:

Maximale EWS voor 1-1-2013 (art. 3.122 Wet IB 2001):

Bijleenregeling: € 250.000 -/- € 15.000 (EWR) = € 235.000

Imputatieregeling (art. 3.122 Wet IB 2001): € 250.000 -/- € 40.000 = € 210.000

Dus maximale EWS: € 210.000

Maximale EWS na 1-1-2013 (art. 10bis.11, eerste lid, Wet IB 2001):

Bijleenregeling: € 250.000 -/- € 15.000 (EWR) = € 235.000

Hoeveel bedraagt de bestaande EWS?

Uitwerking 1: oud regime (10bis.1, lid 3, en 10bis.11, lid 1, Wet IB 2001, naast elkaar toepassen):

Art. 10bis.11, lid 1, Wet IB 2001: maximale bestaande EWS is € 250.000 -/- € 40.000 = € 210.000.

Art. 10bis.1, lid 3, Wet IB 2001: bestaande EWS was € 175.000, dus deze herstelt.

Maximaal bestaande EWS/oud regime is laagste van de twee, dus € 175.000.

Uitwerking 2: oud regime (art. 10bis.11, lid 1, na art. 10bis.1, lid 3, Wet IB 2001 toepassen):

Recht op oud regime herstelt tot maximaal € 175.000. Wordt gekort met genoten vrijstelling € 40.000, dus maximaal € 135.000 oud regime.

Oplossing om weer terug te keren naar situatie van voor 1-1-2013:

Artikel 10bis.11, eerst lid, wijzigen.

  • «bestaande» laten vervallen

  • toevoegen: «en de eigen woning, waarvoor de met de uitkering afgeloste eigenwoningschuld is aangegaan, is vervreemd»

Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie een reactie op het voorgaande.

Uit de evaluatie van de Wet excessieve beloningsbestanddelen blijkt dat die wet knellend werkt bij het aantrekken en verkopen van profvoetballers. De leden van de PvdA-fractie menen dat deze wet niet bedoeld was voor profvoetballers. Is reeds onderzocht wat de mogelijkheden zijn om de beperkingen voor betaald voetbalclubs en profvoetballers als gevolg van deze wet weg te nemen?

Bij de toepassing van belastingverdragen wordt de heffing op pensioenuitkeringen doorgaans toegewezen aan het woonland, dat wil zeggen het land waar de uitkeringsgerechtigde woont. Dit terwijl het pensioen is opgebouwd in Nederland, en hier de pensioenpremies in aftrek zijn genomen. Tegelijkertijd worden ABP-pensioenen doorgaans wel aan Nederland toegewezen. Is dit onderscheid tussen ambtenarenpensioenen en reguliere pensioenen nog wel te rechtvaardigen? Kan de regering aangeven of het Nederlandse verdragsbeleid op dit punt nog wel van deze tijd is, en de Kamer laten weten of zij wijzigingen op dit punt overweegt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie hebben er moeite mee dat bij pensioenemigratie de Nederlandse belastingclaim doorgaans verloren gaat. Het beginsel dat pensioenen in de woonstaat worden belast werkt sterk nadelig uit voor landen met een hoogontwikkeld stelsel van kapitaaldekking en kan emigratie om oneigenlijke redenen in de hand werken. Deelt de regering dit ongenoegen? Ziet de regering mogelijkheden om in belastingverdragen vaker dan nu het geval is bronheffingen op te leggen bij pensioenemigratie?

Kan de regering een reactie geven op het arrest van de Hoge Raad van 12 augustus 2016, V-N 2016/40.10, en daarbij aangeven of reparatiewetgeving naar aanleiding van dit arrest wordt voorbereid, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie krijgen signalen dat er nog altijd onredelijke gevallen voorkomen in de toeslagenregeling bij scheiding. Doordat partners in gevallen het gehele jaar als toeslagpartner aangemerkt worden, kunnen zij de dupe worden van situatieveranderingen na scheiding bij de partner. Zo kan het gebeuren dat de partner na scheiding veel meer gaat verdienen. Indien de achterblijver de aanvrager van de toeslag was moet diegene dit terugbetalen, ook al kon diegene niet weten van de inkomensverandering, en mag de Belastingdienst haar kennis hierover niet delen. Is de regering bekend met deze problematiek, en wat kan de regering doen om dit soort situaties te voorkomen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Ondanks de inspanningen om belasting- en toeslagfraude daadkrachtig aan te pakken ontvangen de leden van de PvdA-fractie signalen over oneigenlijk beroep op toeslagen en het kindgebonden budget. In het bijzonder kan dit gebeuren doordat een van de partners zogenaamd verhuist en zich bijvoorbeeld weer inschrijft bij het ouderlijk huis. Dat kan duizenden euro’s aan toeslagen en kindgebonden budget opleveren. Is in beeld bij de Belastingdienst/Toeslagen hoe vaak dit gebeurt en zijn er signalen dat dergelijke vormen van oneigenlijk gebruik toeneemt? Is er sprake van intensivering van de handhaving op dit punt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Woningcorporaties zijn integraal onderworpen aan de vennootschapsbelasting. De logica hier achter lijkt echter vervallen nu de woningcorporaties hun bezit moeten splitsen in diensten van algemeen economisch belang (daeb) en niet-daeb activiteiten. Is het niet wenselijk en ook consistent met de vpb- plicht van andere sectoren, zo vragen de leden van de PvdA- fractie, om de vpb-plicht voor woningcorporaties te beperken tot hun commerciële activiteiten? Welk budgettairbeslag is hiermee gemoeid?

De leden van de SP-fractie hebben nog enkele andere vragen.

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de rekenhulp lijfrentepremie op de website van de Belastingdienst. De leden van de SP-fractie willen van de regering weten waarom de rekenhulp lijfrentepremie op de website van de Belastingdienst niet meer bijgewerkt is? Deze leden wijzen erop dat de rekenhulp een aantal jaren te laat wordt bijgewerkt. Het Belastingplan 2016 is sinds Prinsjesdag 2015 bekend en nog steeds is de rekenhulp voor de lijfrentepremie 2016 niet bijgewerkt. Hoe kan dit? En is de regering bereid om dit alsnog te updaten? Tevens vragen deze leden een toezegging van de regering om de rekenhulp, maar ook andere informatie op de website van de Belastingdienst up-to-date te houden.

Btw-vrijstelling voor niet-ingezetenen

De leden van de fractie van de SP hebben een vraag over de btw-vrijstelling voor niet-ingezetenen. Hoe vaak wordt gebruik gemaakt van de regeling voor «niet-ingezetene» (bijvoorbeeld bij de douane op Schiphol) om de btw terug te vragen. Hoeveel geld is met deze regeling gemoeid? Hoe hebben deze kosten zich in de afgelopen jaren ontwikkeld? Wat is de achtergrond van deze regeling? Hoeveel mensen houden zich bezig met de uitvoering van deze regeling? Aan welke voorwaarden moet voldaan worden om de btw terug te kunnen krijgen? Welke ingezetenen van welke landen maken voornamelijk gebruik van deze regeling?

Klopt het dat een flink deel van de vrijstelling naar bedrijfjes gaat die de btw-teruggave administratief regelen en het geld na een paar weken of maanden op de rekening van de niet-ingezetene storten?

Is het juridisch mogelijk om de regeling voor niet-ingezetenen met een Nederlands paspoort af te schaffen, vragen de leden van de SP-fractie? Hoeveel zou de opbrengt van deze variant zijn?

Is het juridisch mogelijk om de regeling voor niet-ingezetenen zonder Nederlands paspoort af te schaffen? Hoeveel zou de opbrengt van deze variant zijn?

Ook vragen deze leden of het juridisch mogelijk is om deze regeling volledig af te schaffen. Hoeveel zou de opbrengst van deze variant zijn?

Opgaaf intracommunautaire prestaties

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over intracommunautaire prestaties (ICP). Hoe vaak is er de afgelopen jaren een aangifte ICP gedaan? Hoe vaak is er een boete opgelegd in de afgelopen jaren? Kan de regering dit in een overzicht weergeven, zo vragen de leden van de SP-fractie?

Wat doet de Belastingdienst met deze aangiftes? Worden deze gecontroleerd dan wel betrokken bij een of andere controle? Hoe vaak is dit het geval geweest en om welke controles gaat het?

Worden deze aangiftes ook uitgewisseld met andere landen? Hoe vaak is de afgelopen jaren een uitvraag gedaan bij Nederland en om deze gegevens gevraagd? Welke landen hebben deze gegevens gevraagd, zo vragen de leden van de SP-fractie? Hoe vaak heeft Nederland om informatie uit ICP-aangiftes gevraagd bij andere landen? In welke landen is informatie gevraagd?

Welke functie hebben deze aangiftes? Wat is de reden dat deze aangiftes gedaan moeten worden?

Is er nog een vereenvoudiging te halen door de groep die deze aangiftes doet te verkleinen?

Kort telefonisch uitstel voor ondernemers

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over het Kort telefonisch uitstel voor ondernemers. Kan de regering cijfers geven van het gebruik van kort telefonisch uitstel voor betalen van een aanslag door ondernemers, zo vragen de leden van de SP-fractie. Hoe vaak is gebruik gemaakt van deze regeling in de afgelopen jaren?

Waarom moeten ondernemers eerst de boete afwachten voordat zij een verzoek voor kort telefonisch uitstel kunnen indienen? Is het niet mogelijk om het proces te vereenvoudigen zodat ondernemers niet eerst de aanslag met boete hoeven af te wachten alvorens zij een verzoek voor kort telefonisch uitstel kunnen vragen, vragen de leden van de SP-fractie.

Aftrek kosten van ondernemers

btw

Ook hebben de leden van de SP-fractie enkele vragen over aftrekbare kosten voor ondernemers. Zij wijzen erop dat op internet (op fora) veel discussie is over aftrekbaarheid van bepaalde kosten voor ondernemers. Zo wordt er gesuggereerd dat de btw van eten gekocht in een horecagelegenheid niet aftrekbaar is en eten in een supermarkt wel. Wat klopt er van deze informatie? Waarom is hier verschil in behandeling tussen eten uit horeca en een supermarkt? Waarom mag een ondernemer de btw van eten gekocht in een supermarkt aftrekken?

Winst

Verder wordt voor het bepalen van de winst op internetfora een onderscheid gemaakt tussen aftrekbaarheid van kosten voor eten gemaakt met een klant, onderweg voor het werk en tijdens overwerk (allen voor 73,5% aftrekbaar) en kosten voor eten & drinken regulier gemaakt tijdens werktijd (niet aftrekbaar). Klopt deze informatie? Hoe ziet de Belastingdienst toe welke kosten tijdens overwerk worden gemaakt en welke regulier zijn, vragen de leden van de SP-fractie?

De leden van de SP-fractie willen graag een juridische onderbouwing van de aftrekbaarheid van eten onder verschillende omstandigheden. Ook vragen deze leden waarom deze informatie niet gespecificeerd te vinden is op de website van de Belastingdienst? En is het niet mogelijk hier eenduidigheid in aan te brengen?

Box 3

De leden van de SP-fractie vragen de regering wat de opbrengst is wanneer de vermogensrendementsheffing wordt omgezet in een vermogenswinstbelasting met een tarief van 30% over gerealiseerde vermogenswinsten. Wat is de opbrengst indien het tarief wordt verhoogd naar 40%? En indien het tarief wordt verhoogd naar 50%?

De leden van de CDA-fractie hebben nog enkele andere vragen.

Bbz-leningen

De leden van de CDA-fractie missen in het belastingplan de implementatie van de oplossing voor het probleem van de fiscale gevolgen van omzetting van de bbz-leningen naar een gift. Waarom is deze oplossing niet in het belastingplan opgenomen? Is de regering bereid om dit bij nota van wijziging alsnog te doen, zodat geen tijd verloren wordt en dit probleem in ieder geval per 1 januari 2017 kan worden opgelost?

Nieuwe huwelijksvermogensrecht

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het Belastingplan geen wijzigingen zijn opgenomen met betrekking tot de fiscale gevolgen van het nieuwe huwelijksvermogensrecht dat mogelijk per 1 januari 2017 in werking treedt. Bij de wetsbehandeling hebben de leden van de CDA-fractie veelvuldig op deze fiscale gevolgen en vraagpunten gewezen. Zowel de indieners als de regering hebben aangegeven dat het wetsvoorstel waarmee de beperkte gemeenschap de standaard wordt, zelf geen fiscale gevolgen heeft. Dit mag dan zo zijn, maar de fiscale problemen met de beperkte gemeenschap en het huwelijksvermogensrecht blijven wel bestaan. Dit Belastingplan zou dan ook een mooie gelegenheid geweest zijn voor de regering om daarop terug te komen, zo menen de leden van de CDA-fractie.

Ook als het fiscale recht niet direct geraakt wordt door wijzigingen in het huwelijksvermogensrecht is het de vraag of het fiscale recht nog wel aansluit bij de nieuwe praktijk. Daarom willen de leden van de CDA-fractie graag twee knelpunten, zoals genoemd in het artikel van E. Heithuis in het Weekblad Fiscaal Recht van 19 juli 2016 (E. Heithuis, «Nieuw huwelijksvermogensrecht per 01-01-2017: gemiste kans», WFR 2016/140), aan de regering voorleggen. Allereerst vragen de leden van de CDA-fractie de regering of het vergoedingsrecht van artikel 1:87 BW een bruto (voor belasting) of netto (na belasting) vergoedingsrecht is? Acht de regering deze uitkomst gewenst?

De leden van de CDA-fractie willen ook het volgende voorbeeld aan de regering voorleggen. Stel dat mensen vanaf 1 januari 2017 standaard in beperkte gemeenschap huwen, dan kunnen zij staande het huwelijk de algehele gemeenschap van goederen opnemen in hun huwelijkse voorwaarden. Deze beperkte wijziging heeft fiscaal tot gevolg dat de helft van de aandelen zonder aanmerkelijkbelangheffing overgaan naar de andere echtgenoot. Dit fiscale gevolg treedt wel op bij de ondernemer die vennootschapsbelastingplichtig is, maar niet bij de ondernemer die onder de inkomstenbelasting valt. Acht de regering dit fiscale gevolg tegen de achtergrond van de beperkte gemeenschap van goederen nog wel proportioneel? En acht de regering het verschil met de IB-ondernemer rechtvaardig, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Ook de samenloop met de eigenwoningregeling is de leden van de CDA-fractie nog niet geheel duidelijk. Deze leden willen onder verwijzing naar het artikel van R. Stam in het Vakblad Financiële Planning van september 2016 (R. Stam, «De eigenwoningregeling onder het nieuwe huwelijksvermogensrecht», VFP 2016/9) de volgende voorbeelden aan de regering voorleggen.

Stel dat mensen vanaf 1 januari 2017 standaard in beperkte gemeenschap huwen en samen een woning kopen. Een van de partners heeft een eigen woning verkocht en reeds vijf jaar hypotheekrenteaftrek genoten. Blijft het eigenwoningverleden van die partner zonder deels over te gaan naar de andere partner?

Twee partners kopen samen een huis van € 200.000, gefinancierd met een annuïteitenhypotheek van € 100.000, een aflossingsvrije hypotheek van € 50.000 en € 50.000 eigen vermogen. Een van de partners heeft de eigen woning, waarop een schuld rustte van € 100.000, net verkocht en daarbij een eigenwoningreserve van € 50.000 gerealiseerd. Kan de regering uiteenzetten wat de gevolgen hiervan zijn voor de hypotheekrenteaftrek als de partners 1) ongehuwd samenwonen en geen fiscaal partner zijn 2) ongehuwd samenwonen en fiscaal partner zijn 3) in gemeenschap van goederen getrouwd zijn en 4) vanaf 1 januari 2017 standaard in beperkte gemeenschap gehuwd zijn?

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie naar het volgende voorbeeld. Twee partners wonen ongehuwd samen. Zij kopen samen een woning voor € 200.000 en worden beiden voor de helft eigenaar. Een partner gaat een familielening van € 100.000 aan die alleen op de eigen naam staat en de andere partner financiert de € 100.000 uit eigen vermogen. Vervolgens trouwen de beide partners onder het nieuwe huwelijksvermogensrecht in beperkte gemeenschap van goederen. Aan wie behoort nu de voorhuwelijkse hypotheekschuld van € 100.000 toe betreffende «een goed dat reeds voor de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorde»? Als de schuld door het huwelijk voor de helft overgaat naar de partner die het eigen deel van de woning met eigen vermogen gefinancierd had, wat zijn daar fiscaal dan de gevolgen van voor de hypotheekrenteaftrek, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de fractie van D66 hebben nog enkele andere vragen.

30%-regeling

De leden van de D66-fractie vragen de regering hoeveel expats gebruik maken van de 30% regeling met een inkomen boven de Balkenendenorm. De leden vragen de regering ook uiteen te zetten wat de werkelijke kosten zijn voor expats om zich in Nederland te vestigen. Kan de regering ook een uitsplitsing maken naar verschillende inkomensgroepen van de werkelijke kosten?

Vpb-tarief

De leden vragen de regering om de stelling in de brief over fiscaal vestigingsklimaat dat het vpb-tarief verlaagd wordt naar een concurrerend niveau. Wat verstaat de regering hieronder? En kan de regering nader toelichten hoe een race-to-the-bottom wordt voorkomen. Kan de regering toelichten of zij daarbij ook kiest voor een Europees minimumtarief en waarom wel of niet? Waarom is de verlaging van het vpb-tarief niet opgenomen in het belastingplan 2017?

Overdrachtsbelasting

De leden van de D66-fractie vragen of de regering bekend is met het feit dat er bij kantoorgebouwen die omgebouwd zijn naar cascowoningen, een hogere overdrachtsbelasting geldt dan voor bijvoorbeeld casco nieuwbouwwoningen? De leden refereren aan een project in Rotterdam waar uit een voormalig kantoorgebouw alle kantoorvoorzieningen zijn verwijderd en alle basisvoorzieningen voor bewoning zijn aangebracht maar waarbij de woningeigenaren zelf de afbouw moeten verzorgen. De appartementen zijn al aangemerkt als woningen in de Gemeentelijke Basis Administratie. Is de regering bekend met het feit dat de Belastingdienst de woningen niet kwalificeert als woningen zolang niet alle voorzieningen zoals toilet, douche en keuken aanwezig zijn? Klopt het dat er daardoor sprake is van een overdrachtsbelasting van 6% in plaats van 2%? Kan de regering toelichten waarom voor getransformeerde kantoorpanden een andere overdrachtsbelasting geldt dan voor nieuwbouw woningen met dezelfde status van leeg casco? Is de regering van mening dat dit een onwenselijke situatie oplevert, juist door leegstand van kantoorgebouwen en een tekort aan woningen?

Energiebelasting

De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of het klopt dat de energiebelasting op aardgas voor hulpketels voor stadsverwarming hoger is als het warmtenet gevoed wordt met warmte uit een biomassawarmtecentrale dan met warmte uit een gas-WKK? Zo ja, kan de regering toelichten waarom? Wat zijn de budgettaire gevolgen als de huidige biomassawarmtecentrales ook onder het verlaagde/degressieve tarief zouden vallen? Is de regering bereid te onderzoeken of en onder welke voorwaarden het mogelijk is, om deze biomassawarmtecentrales onder het degressieve tarief te laten vallen?

Artikel 10 Wet Vpb 1969

De leden van de D66-fractie vragen de regering of het klopt dat op basis van artikel 10, eerste lid, onderdeel j, van de Wet Vpb1969 wordt bepaald dat de uitreiking of toekenning van niet aftrekbaar zijn van de winst en hier ook de aandelen aan werknemers onder vallen? Klopt het dat aandelen aan werknemers die op de markt zijn ingekocht, ook niet aftrekbaar zijn voor de vpb? Zo ja, kan de regering toelichten waarom hiervoor gekozen is? Kan de regering toelichten of de kosten wel aftrekbaar van de vpb zouden zijn op het moment dat de onderneming de werknemer loon uitkeert waarvan de werknemer de aandelen zelf inkoopt? Is de regering bereid de wet aan te passen zodat op de markt ingekochte aandelen die aan werknemers doorgegeven worden, ook aftrekbaar worden voor de vpb?

WBSO

De leden van de D66-fractie vragen de regering de ervaringen tot nu toe uiteen te zetten over het afschaffen van het plafond van de WBSO, bij het samenvoegen van de S&O-afdrachtsvermindering en RDA per 2016. Welk aandeel van het WBSO budget gaat nu naar kosten boven de € 20 miljoen? Is dit een groter deel dan eerder onder de RDA?

Raming zelfstandigenaftrek

De leden van de D66-fractie constateren dat er een grote bijstelling is in de raming voor de zelfstandigenaftrek. De leden vragen om een verdere toelichting van deze bijstelling, is deze puur administratief of heeft komt het ook door beleidsmaatregelen, zoals de Wet DBA?

De leden van de SGP-fractie hebben nog enkele andere vragen.

Vermogensrendementsheffing

In de memorie van toelichting op het Belastingplan 2016 zijn voor de nieuwe berekening van box 3 voortschrijdend gemiddelde rendementen voorgesteld. Kan de regering een update geven van de voortschrijdende gemiddelde rendementen op spaargeld, aandelen, onroerende zaken, obligaties en andere vermogenstitels (tabel 7 en tabel 8 uit de memorie van toelichting belastingplan 2016)?

WBSO

Sinds 1 januari 2016 is de RDA geïntegreerd in de WBSO. Wat is momenteel de gerealiseerde verdeling over kleine, middelgrote en grote bedrijven, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

Kwalificerende belastingplichtige

Kan de regering toelichten waarom het pensioen van een ex-ambtenaar die in het buitenland woont, verplicht belastbaar blijft in Nederland, in tegenstelling tot andere pensioenen? Klopt het dat ex-ambtenaren door deze regel slechter af zijn dat andere Nederlandse gepensioneerde werknemers die in het buitenland wonen, omdat ze niet langer in aanmerking komen voor de status van kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

Assurantiebelasting

Per 1 januari 2013 is de assurantiebelasting verhoogd van 9,7% naar 21%. In Nederland valt de brede weersverzekering onder de assurantiebelasting. De brede weersverzekering stelt de agrarische ondernemer in staat zijn risico’s tegen schade aan gewassen door extreme en ongunstige weersomstandigheden te verzekeren. Agrarische ondernemers in Nederland hebben in toenemende mate te maken met extreme weersomstandigheden. Door de verhoging van de assurantiebelasting naar 21% zijn de kosten significant gestegen, terwijl de ondernemer deze kosten niet in zijn afzetprijs kan doorberekenen. In andere Europese landen is de belastingdruk op deze verzekeringsvorm veel lager. Klopt het dat het Europeesrechtelijk mogelijk is om de brede weersverzekering van assurantiebelasting vrij te stellen, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Kan de regering bevestigen dat onder andere. Spanje, Frankrijk, Italië en Polen een algehele vrijstelling van assurantiebelasting voor de brede weersverzekering hebben? Hoeveel kost het toevoegen van de brede weersverzekering aan het rijtje met huidige vrijstellingen, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

Seniorenhulpprogramma UnieKBO

In het kader van het afscheid nemen van de blauwe envelop, achten de leden van de SGP-fractie het van zeer groot belang dat ouderen zoveel mogelijk toegang hebben tot hulp bij het doen van digitale aangifte. Eén van de maatschappelijke initiatieven is het seniorenhulpprogramma van de UnieKBO. Klopt het dat de subsidie voor dit seniorenhulpprogramma per 1 januari 2017 wordt stopgezet? De UnieKBO geeft aan dat per 1 januari 2017 € 5,50 per aangifte betaald zal moeten worden, bovenop een onkostenvergoeding. De leden van de SGP-fractie vrezen dat er een verschuiving plaats gaat vinden van dit redelijk goedkope initiatief dat draait op vrijwilligers, naar het dure alternatief van hulp door de Belastingdienst zelf. Hoe schat de Staatssecretaris dit in? Is hier rekening mee gehouden bij het besluit om de subsidie niet te verlengen, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

Het lid van de 50PLUS-fractie heeft nog enkele andere vragen.

Btw-heffing pensioenfondsen

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt aandacht voor de toenemende uitvoeringskosten als gevolg van btw-maatregelen voor pensioenfondsen. Het lid vreest dat stijgende btw-lasten onherroepelijk leiden tot lagere pensioenresultaten voor de deelnemers. De uitvoeringskosten per deelnemer stijgen 10 tot 17% door hogere btw-lasten. Die ontwikkeling staat in groot contrast met de inspanningen van pensioenfondsbesturen om de kosten per deelnemer juist waar mogelijk te verlagen.

Het lid van de 50PLUS-fractie is van mening dat het niet wenselijk is om deelnemers aan Defined benefit-regelingen van overheidswege met steeds hogere kosten op te zadelen. Het is onwenselijk dat deelnemers van Defined benefit-regelingen bij pensioenfondsen door de btw-heffing worden benadeeld, zeker als dit niet rust op een Europese verplichting. Het lid van de 50PLUS-fractie roept de regering nadrukkelijk op net als meerdere andere EU-lidstaten ruimhartiger om te gaan met btw en het vrijstellen van pensioenfondsen.

Eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling

De verhoogde schenkingsvrijstelling voor het jaar 2017 kan op warme instemming van het lid van de 50PLUS-fractie rekenen. De nieuwe vrijstelling geldt nu niet meer alleen voor ouders die aan kinderen schenken. Dat is een goede zaak.

Het lid van de 50PLUS-fractie vindt de leeftijdsbegrenzing voor begunstigden – van 18 tot 40 jaar – te beperkt en arbitrair. Dit komt neer op een vorm van leeftijdsdiscriminatie Waarom deze beperking? Waarom zouden oudere kinderen en bekenden niet begunstigd mogen worden? Is een dergelijke beperking niet discriminatoir? Wordt op deze manier niet de kiem gelegd voor familieruzies? Het ene kind kan immers wél een fiscaal gunstige schenking krijgen, het andere kind niet.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt wat het budgettaire effect zou zijn van het geheel loslaten van de leeftijdsgrens van 40 jaar.

De verhoogde schenkingsvrijstelling mag alléén ingezet worden in verband met de eigenwoning. Het lid van de 50PLUS-fractie zou het verstandig vinden deze bestedingsbeperking te laten vervallen. Daarmee zouden consumptieve bestedingen, en dus de economie méér gestimuleerd kunnen worden dan het geval is bij de huidige beperking van die bestedingsmogelijkheid. Graag de visie van de regering.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt wat het budgettaire effect zou zijn van het loslaten van de thans beperkte bestedingsmogelijkheid van de verruimde schenkingsvrijstelling.

Het lid van de 50PLUS-fractie merkt voorts op, dat de verhoogde schenkingsvrijstelling voor 2017 strikt éénmalig is. De schenking tot het maximale bedrag € 100.000 (of een deel daarvan) kan dus maar éénmalig benut worden. Gevraagd wordt waarom het niet mogelijk gemaakt wordt over een langere periode in delen tot een totaal € 100.000,– te schenken. Lang niet elke schenker kan immers in één keer € 100.000,– schenken. Daardoor blijft mogelijk een groot deel van de theoretische maximale schenkingsruimte onbenut. De huidige vrijstelling is immers een eenmalige vrijstelling. Dit betekent dat de schenker deze mogelijkheid maar één keer kan inzetten. Oók als deze niet het volledige maximale bedrag schenkt. Zou een «periodevrijstelling» aan dit bezwaar niet tegemoet kunnen komen? Graag de visie van de regering.

Uit ingekomen commentaren, onder meer van de NOB, blijken volgens dit lid terecht zorgen over het overgangsrecht en de door hen genoemde onrechtvaardigheden: er bestaan grote zorgen over het uiterst ingewikkelde overgangsrecht dat soms tot onrechtvaardige uitkomsten leidt. Het overgangsrecht biedt, zoals voorbeelden van de NOB aantonen, lang niet iedereen de mogelijkheid om tussen 18 en 40 jaar van dezelfde schenker belastingvrij in totaal 100.000 euro te krijgen voor de eigen woning, wat in strijd komt met de ratio van deze vrijstelling.

Het overgangsrecht van artikel 82a Successiewet 1956 zou vóór 1 januari 2017 sterk vereenvoudigd moeten worden. Hierbij denkt het lid van de 50PLUS-fractie met de NOB aan een algemene regel die erop neerkomt dat de structureel verhoogde vrijstelling eigen woning van 100.000 euro wordt verminderd met (eerdere) schenkingen die vóór 1 januari 2017 met toepassing van een verhoogde vrijstelling schenkbelasting door de begiftigde van dezelfde schenker zijn ontvangen, zodat de verhoogde schenkingen van dezelfde schenker van vóór 1 januari 2017 steeds kunnen worden aangevuld tot 100.000 euro. Graag een reactie van de regering.

Box 3

Het lid van de 50PLUS-fractie merkt met betrekking tot de brief van de Staatssecretaris van Financiën d.d. 20 september jl. inzake de mogelijkheden in box 3 het werkelijke rendement te belasten, het volgende op.

De belasting van Box 3 vermogen moet volgens dit lid het werkelijk genoten, verzilverde rendement zo spoedig en zo dicht mogelijk naderen. Voor aandelen, obligaties en spaartegoeden zou dat toch geen enkel probleem moeten zijn. Banken en vermogensbeheerders beschikken geautomatiseerd over deze gegevens.

Het lid vindt, dat het huidige forfaitaire systeem, en ook het aangepaste systeem per 1 januari 2017 met maar liefst drie tarieven moeilijk te handhaven zijn. Zeker onder de huidige omstandigheden is het forfaitaire rendement wel heel ver van het te behalen rendement af komen te staan. Het verband tussen de rendementsfictie en het feitelijk rendement is volkomen zoek. Strijdigheid met het eigendomsrecht, zoals vastgelegd in het Eerste Protocol van het EVRM lijkt het lid van de 50PLUS-fractie steeds waarschijnlijker te worden. Hoe ziet de regering dit?

Het lid van de 50PLUS-fracite vraagt zich dan ook af, of een tijdelijk aangepast forfaitair systeem met drie tariefstellingen in afwachting van een systematiek van heffing over het daadwerkelijk gerealiseerde rendement nu nog wel verstandig is. Zeker nu heffing gebaseerd op gerealiseerd rendement volgens de regering binnen afzienbare termijn mogelijk zal zijn.

De voorgestelde aanpak met drie tariefstellingen lijkt in principe redelijk, maar tast de rechtvaardigheidsbeleving van de belastingheffing aan, en leidt ófwel tot een te hoge, ófwel en te lage heffing. Dat is strijdig met de gelijkheid tussen belastingplichtigen. Graag het oordeel van de regering.

Is het, zo vraagt het lid van de 50PLUS-fractie, alles afwegende dus niet verstandiger om de inwerkingtreding van het nieuwe box-3 systeem uit te stellen per 1 januari 2017? De werkelijkheid is dat belastingplichtigen rendementen realiseren van 0,5% of minder, terwijl het voorgestelde systeem in de laagste schijf al een forfaitair rendement van ongeveer 2,9% veronderstelt.

Uitstel van de voorgestelde regeling zou dan eventueel wél gepaard moeten gaan met een verhoging van de nu geldende vrijstelling en/of verlaging van het nu geldende forfaitaire rendement van 4%. Het kán toch niet zo zijn dat de rente overal in de markt richting 0% daalt, maar niet bij de rentefictie die de Belastingdienst hanteert? Oók is het mogelijk bij de huidige forfaitaire rendementsheffing de nu gehanteerde lange referentieperiode te verkorten tot de afgelopen twee jaar. Zo zou ook meer aangesloten kunnen worden bij het lage rendement dat veel spaarders nu in de praktijk ervaren.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt een reactie op de overweging van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, dat de voorgestelde nieuwe box 3 Europeesrechtelijk zeer kwetsbaar is, door drie nieuwe rendementsficties toe te voegen. Is het niet onverstandig om voor een relatief korte periode van mogelijk 2 of 3 jaar een dergelijke ingrijpende wetswijziging door te voeren?

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt het ambitieniveau voor een alternatief box 3-systeem te verhogen, en er zoveel mogelijk naar te streven om het nieuwe systeem (heffing over het daadwerkelijk genoten rendement) per 1 januari 2018 in werking te laten treden, zoals de motie Bashir/Van Weyenberg/Grashoff ook verzoekt.

Bedrijfsopvolging (BOR)

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt in te gaan op het commentaar van de NOB met betrekking tot een wijzigingsvoorstel ten aanzien van de Bedrijfsopvolging.

Het bevreemdt dit lid met VNO-NCW dat in de regeringsvoorstellen indirect gehouden belangen van minder dan 5% in beginsel worden uitgesloten van de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR), ook als deze belangen evident geen beleggingsvermogen vertegenwoordigen. Het belangrijkste uitgangspunt van de BOR (waarborgen van continuïteit van de onderneming) wordt daarmee ondergraven. Graag een reactie van de regering.

Bij invoering van het wetsvoorstel zal naar de mening een onwenselijk verschil ontstaan tussen toepassing van de BOR bij ondernemingen in privé (géén uitsluiting van belangen in een ander lichaam) en bij aandelen in bv’s (wél uitsluiting).

Aldus wordt het principe van rechtsvormneutraliteit verlaten, rechtsvormneutraliteit die juist de bedoeling was bij invoering van de BOR en een principe waarop de Hoge Raad uitdrukkelijk wijst in zijn arresten BNB 2010/286 (onderdeel 3.5.3) en BNB 2016/167 (onderdeel 2.3.2). Met de Orde vraagt dit lid of de regering zich bewust is van deze inbreuk op de rechtsvormneutraliteit en wat hier de rechtvaardiging voor is?

De voorgestelde wetsreparatie is volgens de NOB in door haar genoemde vakliteratuur bijna unaniem afgekeurd. Gevraagd wordt door het lid van de 50PLUS-fractie om een commentaar op dit oordeel van vakdeskundigen. Ook vraagt hij een reactie naar aanleiding van het ingebrachte commentaar van FBNED ter zake.

Zoals FBNED terecht, volgens het lid van de 50PLUS-fractie, opmerkt is met de BOR beoogd dat werkzaam ondernemingsvermogen beschikbaar blijft om te ondernemen, te innoveren, werkgelegenheid te creëren en de continuïteit van de onderneming te versterken. Met als doel dat familiebedrijven hun onderneming op een verantwoorde manier kunnen overdragen van generatie op generatie. Met de voorgestelde aanpassingen van de regering komen deze zaken bij de eerder genoemde groep familiebedrijven in groot gevaar. Dit lid vraagt de beoogde wetswijziging in dit licht te herzien.

Het lid Van Vliet heeft nog enkele andere vragen.

Waarom wordt, in tegenstelling tot eerdere toezeggingen van de Staatssecretaris, de stroomlijning van de btw-heffing op medische hulpmiddelen niet geregeld in dit Belastingplan, ondanks zware noodzaak daartoe vanuit de praktijk?

De gepubliceerde voortgangsrapportage «heffing Box 3 op basis van werkelijk rendement», maakt duidelijk dat een dergelijke vormgeving van de box-3 heffing reeds in 2019 kan worden ingevoerd. Er wordt echter toch gekozen voor een tijdelijk regime waarbij er het forfaitair rendement op arbitraire wijze wordt gedifferentieerd en het belastingstelsel toch weer een beetje complexer wordt gemaakt. Het lid Van Vliet vraagt zich sterk af of de politiek overeengekomen vermogensnivellering via box 3, niet op een andere en veel eenvoudigere wijze kan worden gerealiseerd? Bijvoorbeeld door de bestaande parameters aan te passen: het box 3 belastingtarief en de algemene vrijstelling.