Kamerstuk 34355-6

Toelichting op het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met een verbeterde regeling voor het gezamenlijk verzorgen van hoger onderwijs door Nederlandse en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs alsmede vanwege enkele andere wijzigingen ter bevordering van de internationalisering van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (bevordering internationalisering hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)

Dossier: Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met een verbeterde regeling voor het gezamenlijk verzorgen van hoger onderwijs door Nederlandse en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs alsmede vanwege enkele andere wijzigingen ter bevordering van de internationalisering van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (bevordering internationalisering hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)

Gepubliceerd: 17 mei 2016
Indiener(s): Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: hoger onderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34355-6.html
ID: 34355-6

Nr. 6 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 mei 2016

Hierbij bied ik u, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, de nota naar aanleiding van het verslag aan inzake voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met een verbeterde regeling voor het gezamenlijk verzorgen van hoger onderwijs door Nederlandse en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs alsmede vanwege enkele andere wijzigingen ter bevordering van de internationalisering van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (bevordering internationalisering hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek). De regering heeft besloten met betrekking tot dit wetsvoorstel een nota van wijziging aan de Afdeling advisering van de Raad van State voor te leggen. Ik licht dat hierna toe.

Universiteiten en hogescholen zoeken in toenemende mate samenwerking met buitenlandse kennisinstellingen door samen programma’s op te zetten, veelal in de vorm van joint of double degrees. Dit wetsvoorstel zal deze samenwerking eenvoudiger maken. Sommige onderwijsinstellingen willen hun internationale activiteiten echter een stap verder brengen door opleidingen volledig in het buitenland aan te bieden (transnationaal onderwijs).

In de visiebrief over de internationale dimensie van HO en MBO heeft de regering aangegeven de meerwaarde van transnationaal onderwijs te onderschrijven. Het kan een interessante manier zijn om internationale netwerken te versterken, het Nederlands hoger onderwijs in het buitenland te positioneren en uitwisseling van studenten en docenten te vergemakkelijken. Het kan echter ook tot risico’s leiden op het terrein van kwaliteitsborging en doelmatige besteding van de rijksbijdrage. Juist om dergelijke risico’s tegen te gaan, stelt de regering een (bescheiden) nota van wijziging met betrekking tot dit wetsvoorstel voor. De voorgestelde wijzigingen zijn deels technisch, maar er is ook een meer principiële wijziging. Om die reden zal de nota van wijziging ter advisering aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden voorgelegd.

De principiële wijziging betreft het volgende. De regering voorziet dat voor de toekomstige ontwikkeling van transnationaal onderwijs niet alleen aanvullende kwaliteitswaarborgen en heldere financiële voorschriften, maar ook de mogelijkheid om effectief te sturen wenselijk zijn. In de nog vast te stellen algemene maatregel van bestuur zullen daarom voorwaarden worden gesteld ter borging van de kwaliteit en ten behoeve van een goede scheiding van publieke en private middelen. Daarnaast zal door middel van een zorgvuldige beoordeling vooraf worden bewerkstelligd dat alleen instellingen en opleidingen waarvan de kwaliteit boven iedere twijfel verheven is hoger onderwijs in het buitenland mogen aanbieden. Het gaat immers om het visitekaartje van het Nederlandse hoger onderwijs. De toets die de regering voor ogen heeft, kan bovendien voorkomen dat publieke instellingen in het buitenland onnodig met elkaar concurreren en dat transnationaal onderwijs wordt ingezet vanuit overwegend of puur commerciële overwegingen. Dergelijke ontwikkelingen zouden ook een onwenselijk effect op het hoger onderwijs in Nederland kunnen hebben. Transnationaal onderwijs dient, in de visie van de regering, een expliciete meerwaarde voor het Nederlandse hoger onderwijs te hebben.

Een dergelijke beoordeling vooraf is een aspect waar de wettelijke grondslag in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) op dit moment niet in voorziet. De regering wil artikel 1.19 van de WHW om die reden aanvullen met de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur een «toestemmingsfiguur» uit te werken.

De regering beschouwt een toestemmingsvereiste in ieder geval in de komende jaren als een wenselijke extra waarborg bij de ontwikkeling van transnationaal onderwijs. Belangrijk voordeel van het toestemmingsvereiste is bovendien dat meer zicht ontstaat op de ontwikkeling van het aanbod aan transnationaal onderwijs en dat eventuele risico’s al bij de start van een opleiding in beeld komen. Dit helpt om de wereldwijde reputatie van het Nederlands hoger onderwijs te waarborgen en om grip te houden op de ontwikkeling van transnationaal onderwijs. Kortom: het belang van de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en het belang van een goede profilering van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland zijn met een dergelijke toets vooraf gediend.

Transnationaal onderwijs kan zich op termijn wellicht ontwikkelen op een manier dat een toets vooraf niet langer nodig is. Om onnodige bureaucratie te vermijden, is de bevoegdheid toestemming te verlenen die in artikel 1.19, derde lid, van de WHW wordt voorgesteld, geformuleerd als een «kanbepaling». De toets zal zo licht mogelijk worden ingericht, ervan uitgaande dat de instellingen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun initiatieven in het buitenland. De betrokkenheid van de medezeggenschapsorganen en de raad van toezicht draagt daaraan bij.

Daarnaast stelt de regering een aantal meer technische verbeteringen voor.

De regering beoogt met de hiervoor bedoelde aanvulling van artikel 1.19 van de WHW te bereiken dat de WHW, na aanvaarding van het wetsvoorstel Bevordering internationalisering hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een volledige en zorgvuldige regeling voor elke vorm van internationale samenwerking op het terrein van het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek behelst.

De regering verzoekt de Kamer voorlopig kennis te nemen van de nota naar aanleiding van het verslag en de behandeling van het wetsvoorstel op te schorten totdat het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is uitgebracht en de regering daarover een standpunt heeft ingenomen. De regering hoopt op een spoedig vervolg van de behandeling van dit wetsvoorstel.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker