Gepubliceerd: 3 december 2015
Indiener(s): Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: hoger onderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34355-2.html
ID: 34355-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bestaande wettelijke belemmeringen voor de internationale samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs weg te nemen, internationale samenwerking op het terrein van wetenschappelijk onderzoek alsmede studeren in het buitenland te bevorderen, enkele technische wijzigingen door te voeren en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband daarmee te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.9, eerste lid, vierde volzin, komt te luiden: Van niet doelmatige aanwending van de rijksbijdrage is in ieder geval sprake, voorzover bedragen daaruit worden aangewend voor het uitvoeren van de procedure voor erkenning van verworven competenties of het op enigerlei wijze compenseren van studenten of extraneï voor collegegeld, examengeld, cursusgeld of voor de bijdrage bedoeld in artikel 7.50, tweede lid, tenzij er sprake is van een financiële ondersteuning als bedoeld in de artikelen 7.50, derde lid, of 7.51 tot en met 7.51k.

B

Het kopje boven artikel 5a.9 komt te luiden:

Artikel 5a.9. Verlenen van accreditatie

C

Artikel 6.13, vierde lid, onderdeel e, komt te luiden:

  • e. indien het een gezamenlijke opleiding, een gezamenlijke afstudeerrichting of een gezamenlijk Ad-programma als bedoeld in artikel 7.3c betreft: aan welke instellingen de opleiding, de afstudeerrichting of het Ad-programma wordt verzorgd,.

D

Onder verlettering van artikel 7.3d tot artikel 7.3h wordt artikel 7.3c vervangen door vijf nieuwe artikelen, luidende:

Artikel 7.3c. Gezamenlijk onderwijs

  • 1. Een instelling voor hoger onderwijs kan gezamenlijk met een of meer Nederlandse of buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs een opleiding, een afstudeerrichting of een Ad-programma verzorgen.

  • 2. Indien een gezamenlijke opleiding, een gezamenlijke afstudeerrichting of een gezamenlijk Ad-programma uitsluitend door Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs wordt verzorgd, is daaraan een gezamenlijke graad verbonden.

  • 3. Indien een gezamenlijke opleiding, een gezamenlijke afstudeerrichting of een gezamenlijk Ad-programma mede door een buitenlandse instelling voor hoger onderwijs wordt verzorgd, kan daaraan een gezamenlijke graad of twee of meer afzonderlijke graden worden verbonden, afhankelijk van het aantal daarbij betrokken instellingen voor hoger onderwijs.

  • 4. Een instelling voor hoger onderwijs kan uitsluitend gezamenlijk met een buitenlandse instelling voor hoger onderwijs een opleiding, een afstudeerrichting of een Ad-programma verzorgen, indien het instellingsbestuur met betrekking tot dat onderwijs met de buitenlandse instelling voor hoger onderwijs een overeenkomst heeft afgesloten.

  • 5. In de overeenkomst, bedoeld in het vierde lid, maakt het instellingsbestuur in ieder geval afspraken met betrekking tot:

    • a. de inhoud van het gezamenlijke onderwijs;

    • b. de onderscheiden onderwijsactiviteiten van de betrokken instellingen voor hoger onderwijs daarbij;

    • c. de wijze van graadverlening;

    • d. de inschrijving van studenten; en

    • e. de collegegeldverplichtingen voor studenten

Artikel 7.3d. Naleving wettelijke voorschriften in geval van gezamenlijk onderwijs

  • 1. In geval een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs gezamenlijk met een of meer andere Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs een opleiding, een afstudeerrichting of een Ad-programma verzorgt, zijn die instellingsbesturen gezamenlijk verantwoordelijk voor de naleving van de artikelen 5a.9, 5a.11, 6.2, 6.14, 7.4a, derde en achtste lid, 7.4b, derde lid, 7.8, 7.8a, 7.8b, 7.9, 7.9a, 7.9b, 7.10a, 7.10b, 7.11, 7.12a, 7.13, 7.17, 7.24 tot en met 7.30d, 7.32, 7.37, 7.42, 7.42a, 9.18, 10.3c en 11.11.

  • 2. Voor de naleving van andere dan de in het eerste lid bedoelde voorschriften op grond van deze wet die betrekking hebben op een opleiding, een afstudeerrichting of een Ad-programma, leggen de betrokken instellingsbesturen in een overeenkomst vast welk instellingsbestuur daarvoor verantwoordelijk is.

Artikel 7.3e. Bijzonder inschrijvingsregime gezamenlijk onderwijs

  • 1. Als een student of een aspirant-student zich voor een gezamenlijke opleiding, een gezamenlijke afstudeerrichting of een gezamenlijk Ad-programma bij een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs laat inschrijven, draagt die instelling er zorg voor dat die student ook wordt ingeschreven bij de andere betrokken Nederlandse instelling of instellingen voor hoger onderwijs.

  • 2. In geval van een gezamenlijke opleiding, gezamenlijke afstudeerrichting of gezamenlijk Ad-programma met een of meer buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs kan het instellingsbestuur een student of een aspirant-student verplichten zich gedurende die opleiding, die afstudeerrichting of dat Ad-programma onafgebroken bij de Nederlandse instelling of instellingen voor hoger onderwijs in te schrijven.

Artikel 7.3f. Bijzonder collegegeldregime gezamenlijk onderwijs

  • 1. Het bestuur van de betrokken Nederlandse instelling voor hoger onderwijs is ten aanzien van studenten die zich hebben ingeschreven bij een gezamenlijke opleiding, een gezamenlijke afstudeerrichting of een gezamenlijk Ad-programma met een buitenlandse instelling, bevoegd het collegegeld op nihil te stellen dan wel lager vast te stellen dan het bedrag van het collegegeld bedoeld in artikel 7.45.

  • 2. Artikel 7.46, tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van het collegegeld, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7.3g. Uitvoeringsvoorschriften gezamenlijk onderwijs

Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld ter uitvoering van de artikelen 7.3c tot en met 7.3f.

E

Het opschrift van artikel 7.10a komt te luiden:

Artikel 7.10a. Verlening van de graden Bachelor en Master

F

Artikel 7.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na de tweede volzin de volgende volzin ingevoegd: De examencommissie is bevoegd in samenwerking met een of meer Nederlandse of buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs een gezamenlijk getuigschrift uit te reiken.

2. In het tweede lid komt onderdeel f te luiden:

  • f. indien het getuigschrift een gezamenlijke opleiding, een gezamenlijke afstudeerrichting of een gezamenlijk Ad-programma als bedoeld in artikel 7.3c betreft, de naam van de instelling of instellingen die de gezamenlijke opleiding, de gezamenlijke afstudeerrichting of het gezamenlijke Ad-programma mede hebben verzorgd.

G

In artikel 7.12b, eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 7.3d» vervangen door: artikel 7.3h.

H

Artikel 7.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van artikel 7.18 komt te luiden:

Artikel 7.18. Verlening van de graden Doctor of Doctor of Philosophy; toegang en inrichting promotie

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het college voor promoties van een universiteit, de Open Universiteit of een levensbeschouwelijke universiteit is bevoegd de graden Doctor of Doctor of Philosophy te verlenen op grond van promotie. De graden Doctor en Doctor of Philosophy zijn gelijkwaardig.

3. Het tweede lid, aanhef en onder a, komt te luiden:

  • 2. Tot de promotie heeft toegang ieder:

    • a. aan wie op grond van artikel 7.10a, eerste, tweede of derde lid, de graad Master is verleend; en die

4. Het vierde lid, eerste volzin, wordt vervangen door twee nieuwe volzinnen, luidende: Voor elke promotie wijst het college voor promoties een promotor aan. Als promotor kunnen worden aangewezen een hoogleraar of een ander personeelslid van een universiteit, een levensbeschouwelijke universiteit of de Open Universiteit dat naar het oordeel van het college voor promoties over voldoende bekwaamheid beschikt om als promotor op te treden.

5. In het zesde lid wordt «de graad Doctor» vervangen door: de graden Doctor of Doctor of Philosophy.

I

Het opschrift van artikel 7.19a komt te luiden:

Artikel 7.19a. Aanduiding graden Bachelor, Master en Associate degree in de naamsvermelding

J

Artikel 7.22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van artikel 22 komt te luiden:

Artikel 7.22. Aanduiding graden Doctor, Doctor of Philosophy of Doctor honoris causa in de naamsvermelding

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Degene aan wie op grond van de promotie, bedoeld in artikel 7.18, de graad Doctor of de graad Doctor of Philosophy is verleend dan wel degene aan wie op grond van artikel 7.19, tweede lid, de graad Doctor honoris causa is verleend, is gerechtigd die graad in de naamsvermelding tot uitdrukking te brengen.

3. In het tweede lid wordt «graad» vervangen door: graden.

4. In het derde lid, komt de eerste volzin te luiden: De in het eerste lid bedoelde graden worden, aangeduid als D en in geval van de graad Doctor of Philosophy als PhD, in de naamsvermelding achter de naam geplaatst.

5. In het vierde lid wordt «graad» vervangen door: graden.

K

Artikel 7.31b wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid worden een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Voor het geval dat het overbruggen van de afstand tussen woon- of verblijfplaats en de plaats waar de studiekeuzeactiviteiten plaatsvinden voor een aspirant-student tot overwegende bezwaren leidt, treft het instellingsbestuur zodanige voorzieningen dat deze aspirant-student kan deelnemen aan de studiekeuzeactiviteiten zonder dat diens fysieke aanwezigheid is vereist.

2. Het vijfde en zesde lid (nieuw) komen te luiden:

  • 5. Het instellingsbestuur stelt ter uitvoering van het eerste tot en met vierde lid nadere regels vast die in elk geval betrekking hebben op:

    • a. de aard en de inhoud van de studiekeuzeactiviteiten voor de instelling of per opleiding;

    • b. de termijn waarbinnen de studiekeuzeactiviteiten plaatsvinden;

    • c. de termijn waarbinnen en de wijze waarop het studiekeuzeadvies wordt uitgebracht;

    • d. de geldige redenen van verhindering voor het deelnemen aan studiekeuzeactiviteiten;

    • e. de gevolgen van het zonder geldige reden van verhindering niet deelnemen aan studiekeuzeactiviteiten; en

    • f. de voorzieningen, bedoeld in het tweede lid.

  • 6. Het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing op de inschrijving voor een bacheloropleiding waarvoor een selectieprocedure is ingesteld.

L

Artikel 7.31d komt te luiden:

Artikel 7.31d. Aanmelding na 1 mei voor de eerste keer

  • 1. Indien de betrokkene niet heeft voldaan aan de aanmeldingsverplichting, bedoeld in artikel 7.31a, eerste lid, en zich na 1 mei voor een bacheloropleiding aanmeldt, kan het instellingsbestuur besluiten:

    • a. dat de betrokkene de inschrijving voor de desbetreffende bacheloropleiding wordt geweigerd, of

    • b. dat de betrokkene verplicht is deel te nemen aan de studiekeuzeactiviteiten, bedoeld in artikel 7.31b, eerste lid.

  • 2. De bevoegdheid de betrokkene de inschrijving te weigeren, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op een student als bedoeld in artikel 7.31a, vijfde lid.

  • 3. Indien de betrokkene op grond van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, verplicht wordt deel te nemen aan de studiekeuzeactiviteiten, is artikel 7.31b, tweede en derde lid, van toepassing.

  • 4. Indien het instellingsbestuur op grond van artikel 7.31b, derde lid, een negatief studiekeuzeadvies uitbrengt aan de betrokkene, kan het instellingsbestuur besluiten de betrokkene de inschrijving voor de desbetreffende bacheloropleiding te weigeren.

  • 5. Artikel 7.31b, vierde, vijfde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

M

Artikel 7.32, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onverminderd artikel 7.51e, tweede lid, aanhef en onder d, dient een ieder die wenst gebruik te kunnen maken van onderwijsvoorzieningen, examenvoorzieningen of voorzieningen van andere aard ten behoeve van initieel onderwijs aan een instelling, zich door het instellingsbestuur als student of extraneus te laten inschrijven.

2. Na het zesde lid, wordt een nieuw zevende lid toegevoegd luidende:

  • 7. Het instellingsbestuur kan de inschrijving laten ingaan met ingang van de eerste dag van de maand waarin de inschrijving heeft plaatsgevonden Bij ministeriële regeling kan de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, worden beperkt.

N

In artikel 7.46, derde lid, wordt «artikel 7.3c, vierde lid» vervangen door: artikel 7.3f.

O

Artikel 7.48, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Vermindering of vrijstelling van het wettelijk collegegeld in andere gevallen dan bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, of in artikel 7.3f wordt aangemerkt als ondoelmatige besteding van de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid.

P

Artikel 7.51d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 7.51d. Financiële ondersteuning in verband met internationalisering

2. Voor het artikel wordt een 1. geplaatst.

3. Na het nieuwe eerste lid wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het instellingsbestuur kan voorzieningen treffen voor de financiële ondersteuning van een student die buiten Nederland hoger onderwijs wenst te volgen.

Q

Artikel 9.33, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. het beleid van het instellingsbestuur bij de toepassing van de artikelen 7.51 tot en met 7.51g en de regels, bedoeld in artikel 7.51h.

R

In artikel 9.33a, tweede lid, onder g, wordt «artikel 7.31b, vierde lid» vervangen door: artikel 7.31b, vijfde lid.

S

Artikel 10.20, eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. het beleid van het instellingsbestuur bij de toepassing van de artikelen 7.51 tot en met 7.51g en de regels, bedoeld in artikel 7.51h, en.

T

In artikel 10.20a, tweede lid, onderdeel g, wordt «artikel 7.31b, vierde lid» vervangen door: artikel 7.31b, vijfde lid.

ARTIKEL II WIJZIGING VAN DE WET KWALITEIT IN VERSCHEIDENHEID HOGER ONDERWIJS

Artikel I, onderdeel AX, van de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs komt te luiden:

AX

Artikel 7.53. Beperking inschrijving op grond van beschikbare onderwijscapaciteit

  • 1. Het instellingsbestuur kan per opleiding in verband met de beschikbare onderwijscapaciteit het maximum aantal studenten vaststellen dat voor de eerste maal kan worden ingeschreven voor de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding. De vaststelling geschiedt voor een studiejaar. Indien in een opleiding geen propedeutische fase is ingesteld, wordt onder «propedeutische fase» mede verstaan de fase in een bacheloropleiding die samenvalt met de eerste periode in een opleiding met een studielast van 60 punten.

  • 2. Het instellingsbestuur selecteert de aspirant-studenten in verband met de beschikbare onderwijscapaciteit uitsluitend op grond van kwalitatieve criteria. Het aantal soorten kwalitatieve selectiecriteria bedraagt ten minste twee.

  • 3. Het instellingsbestuur maakt tijdig de kwalitatieve selectiecriteria en de selectieprocedure bekend op grond waarvan de toelating zal plaatsvinden ingeval het aantal aspirant-studenten het maximum aantal, bedoeld in het eerste lid, zou overschrijden. Het instellingsbestuur stelt daartoe een reglement vast. Bij het vaststellen van het reglement houdt het instellingsbestuur rekening met de belangen van aspirant-studenten afkomstig uit de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba onderscheidenlijk Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

  • 4. Het instellingsbestuur schrijft niet meer studenten in dan het maximum aantal dat het instellingsbestuur in verband met de beschikbare capaciteit heeft vastgesteld.

  • 5. Indien ten aanzien van een opleiding een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 7.56 is vastgesteld, blijft dit artikel buiten toepassing.

  • 6. Voor 1 december van het kalenderjaar voorafgaande aan het studiejaar waarvoor de eerste vaststelling geschiedt, doet het instellingsbestuur hiervan mededeling aan Onze Minister.

  • 7. Bij ministeriële regeling kunnen in ieder geval voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot:

    • a. de aanmeldingsdatum voor selectie; en

    • b. indien een opleiding door meer dan één instelling als bedoeld in artikel 1.2, onder a, wordt verzorgd, het aantal selectieprocedures van een bepaalde opleiding waaraan een gegadigde in hetzelfde studiejaar kan deelnemen.

ARTIKEL III INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,